25.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/64


P8_TA(2017)0074

Gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten

Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2017 over de toepassing van Richtlijn 2004/113/EG van de Raad houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (2016/2012(INI))

(2018/C 263/08)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 19, lid 1, en artikel 260 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie,

gezien Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid,

gezien Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (1),

gezien het verslag van de Commissie over de toepassing van Richtlijn 2004/113/EG van de Raad houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (COM(2015)0190),

gezien de richtsnoeren van de Commissie van 22 december 2011 betreffende de toepassing van Richtlijn 2004/113/EG van de Raad op verzekeringen, in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-236/09 (Test-Aankoop(2),

gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 1 maart 2011 in zaak C-236/09 (Test-Aankoop(3),

gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul), en artikel 3 daarvan dat „gender” definieert als „de sociaal geconstrueerde rollen, gedragingen, activiteiten en eigenschappen die een bepaalde maatschappij passend acht voor vrouwen en mannen”,

gezien de mededeling van de Commissie, getiteld „Een Europese agenda voor de deeleconomie” (COM(2016)0356),

gezien de Europese uitvoeringsbeoordeling „Gender Equal Access to Goods and Services — Directive 2004/113/EC” van januari 2017, uitgevoerd door de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (4),

gezien het verslag van Equinet van november 2014, getiteld „Equality Bodies and the Gender Goods and Services Directive”,

gezien het verslag van het Europees netwerk van juridische deskundigen op het gebied van gendergelijkheid van 2014, getiteld „Gender Equality Law in 33 European Countries: How are EU rules transposed into national law?”;

gezien het verslag van het Europees netwerk van juridische deskundigen op het gebied van gendergelijkheid van juli 2009, getiteld „Sex Discrimination in the Access to and Supply of Goods and Services and the Transposition of Directive 2004/113/EG”,

gezien het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C-13/05, waarin het Hof stelt dat het recht om niet op grond van geslacht te worden gediscrimineerd ook het recht omvat om niet gediscrimineerd te worden wegens geslachtsverandering (5), en gezien de LGBTI-enquête (2014) van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en het verslag van dit bureau, getiteld „Professionally speaking: challenges to achieving equality for LGBT people”, die betrekking hadden op de toegang tot goederen en diensten,

gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426) en het standpunt van het Parlement van 2 april 2009 daarover (6),

gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over externe factoren die een obstakel vormen voor vrouwelijke ondernemers in Europa (7),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de adviezen van de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie juridische zaken (A8-0043/2017),

A.

overwegende dat de bestrijding van directe en indirecte genderdiscriminatie op het gebied van de toegang tot goederen en diensten een integraal onderdeel vormt van het beginsel van gelijkheid van vrouwen en mannen, dat een fundamentele waarde van de Europese Unie is, en overwegende dat krachtens de Verdragen en het Handvest van de grondrechten elke discriminatie op grond van geslacht verboden is en gelijkheid van vrouwen en mannen op alle gebieden en in alle EU-lidstaten gewaarborgd moet worden;

B.

overwegende dat krachtens Richtlijn 2004/113/EG (hierna „de richtlijn”) het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen niet alleen betrekking heeft op het beroepsleven en de arbeidsmarkt, maar ook op de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten;

C.

overwegende dat de richtlijn voorziet in een verbod op zowel directe als indirecte discriminatie op grond van geslacht bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn, in zowel de overheidssector als de particuliere sector;

D.

overwegende dat de richtlijn van toepassing is op alle tegen vergoeding geleverde goederen en diensten, in de zin van artikel 57 VWEU en overeenkomstig de desbetreffende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU); overwegende dat deze vergoeding niet noodzakelijkerwijs hoeft te worden betaald door degene te wiens behoeve de dienst wordt verricht en kan worden betaald in de vorm van een indirecte betaling waarbij de ontvanger van de dienst niet noodzakelijkerwijs betrokken hoeft te zijn;

E.

overwegende dat de media- en de reclamesector, onderwijsgerelateerde diensten en diensten die in de privésfeer worden verleend van het toepassingsgebied van de richtlijn zijn uitgesloten; overwegende dat de lidstaten de wetgevende bevoegdheid hebben om de gelijke behandeling van vrouwen en mannen te waarborgen en dat de nationale wetgeving in sommige gevallen verder gaat dan de richtlijn verlangt, doordat zij ook betrekking heeft op discriminatie tussen mannen en vrouwen in de media-, reclame- en onderwijssector;

F.

overwegende dat de richtlijn in alle 28 lidstaten in nationaal recht is omgezet; overwegende dat uit het verslag van de Commissie blijkt dat in 2015 met zes lidstaten nog een intensieve dialoog werd gevoerd over toereikende tenuitvoerlegging van de richtlijn;

G.

overwegende dat het HvJ-EU in het arrest in de zaak Test-Aankoop concludeerde dat artikel 5, lid 2, van de richtlijn in strijd is met de verwezenlijking van het doel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen; overwegende dat artikel 5, lid 2, met ingang van 21 december 2012 ongeldig werd geacht en dat unisekspremies en -uitkeringen als gevolg hiervan verplicht zijn in alle lidstaten;

H.

overwegende dat de belangrijkste problemen bij de toepassing van de richtlijn waren: een te beperkte opvatting van het begrip „goederen en diensten”, de te verreikende mogelijkheid om ongelijke behandeling op grond van artikel 4, lid 5, te rechtvaardigen en de ontoereikende bescherming van vrouwen in verband met moederschap en zwangerschap;

I.

overwegende dat het belangrijk is dat bij discriminatiebestrijding andere fundamentele rechten en vrijheden geëerbiedigd worden, zoals de bescherming van het privéleven en transacties die in dat kader worden verricht en de vrijheid van godsdienst;

J.

overwegende dat de richtlijn inzake gelijke behandeling die in 2008 werd voorgesteld niet alleen betrekking heeft op de bescherming tegen discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, leeftijd, handicap en seksuele geaardheid op de arbeidsmarkt, maar tevens betrekking heeft op sociale bescherming, onder meer op het gebied van sociale zekerheid en gezondheidszorg, sociale voordelen, onderwijs en de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten; overwegende dat de Raad tot nu toe nog geen standpunt over dit voorstel voor een richtlijn heeft aangenomen;

K.

overwegende dat de recente mededeling van de Commissie, getiteld „Een Europese agenda voor de deeleconomie” een goede stap vormt in de richting van een doeltreffende ondersteuning en regulering van deze sector, maar dat ook rekening gehouden moet worden met het gendergelijkheidsperspectief en dat de bepalingen van de richtlijn in verdere analyses en aanbevelingen op dit gebied moeten worden weerspiegeld;

L.

overwegende dat het volledige potentieel van de richtlijn alleen wordt benut bij een doeltreffende en consistente gendermainstreaming in alle sectoren waarop de richtlijn van toepassing is;

M.

overwegende dat de activiteiten van het Europees netwerk van organen voor de bevordering van gelijke behandeling zeer belangrijk zijn voor de verbetering van de uitvoering van de wetgeving inzake gelijke behandeling, voor het coördineren van samenwerking en voor de uitwisseling van beste praktijken tussen nationale instanties voor gelijke behandeling in de hele EU;

Algemene overwegingen

1.

is bezorgd over het feit dat de richtlijn niet op uniforme wijze wordt toegepast en dat de situatie van lidstaat tot lidstaat verschilt en dat er, ondanks de vooruitgang die er op dit gebied is geboekt, wat de tenuitvoerlegging betreft in sommige landen en in sommige sectoren nog altijd sprake is van problemen en lacunes die dringend moeten worden aangepakt; verzoekt de Commissie om in haar dialoog met de lidstaten alle resterende lacunes in de toepassing van de richtlijn aan de orde te stellen; wijst op de belangrijke rol van de lidstaten bij de uitvoering van EU-wetgeving en -beleid en is van oordeel dat meer ondersteuning door regionale en lokale autoriteiten, samenwerking met het maatschappelijk middenveld en ondersteuning van bedrijfstakken door de lidstaten nodig is om ervoor te zorgen dat de richtlijn volledig ten uitvoer wordt gelegd;

2.

merkt op dat de Commissie haar verslag over de toepassing van de richtlijn pas lang na haar eerste verslag van 2009 heeft ingediend;

3.

merkt op dat de Commissie in haar verslag stelt dat er bij de tenuitvoerlegging van diverse bepalingen van de richtlijn geen specifieke problemen zijn geconstateerd, maar dat deze stelling berust op een zeer beperkt aantal gemelde gevallen van discriminatie en dat er over het geheel genomen zeer weinig informatie beschikbaar is en dat de gegevensverzameling op dit gebied tussen de lidstaten sterkt uiteenloopt;

4.

overwegende dat een van de problemen waar men in de lidstaten tegenaan liep het feit is dat beleidsmakers, dienstverleners en ook de burgers zelf onvoldoende kennis hebben van de rechten en de bescherming die burgers krachtens de richtlijn genieten; wijst erop dat het lage aantal meldingen van genderdiscriminatie te wijten kan zijn aan het gebrek aan bekendheid met de richtlijn en de inhoud daarvan; dringt er bij de lidstaten, de Commissie en de betrokken partijen op aan om, bijvoorbeeld in samenwerking met consumentenbeschermingsorganisaties, de kennis over de bepalingen van de richtlijn te vergroten, om ervoor te zorgen dat meer belang wordt gehecht aan gelijke behandeling op het gebied van goederen en diensten;

5.

merkt op dat slechts enkele lidstaten hebben gemeld dat zij specifieke bepalingen kennen inzake positieve actie; dringt er bij de lidstaten op aan om bepalingen inzake positieve actie aan te nemen en te bevorderen, die gerechtvaardigd worden door een legitiem doel en ertoe dienen om ongelijkheden op basis van geslacht te compenseren, een en ander in overeenstemming met de richtlijn;

Het verzekeringswezen en de bank- en financiële sector

6.

is ingenomen met het feit dat de lidstaten het arrest in de zaak Test-Aankoop al in hun nationale wetgeving ten uitvoer hebben gelegd en met het feit dat de nationale wetgeving juridisch bindend is gewijzigd; wijst erop dat nog niet alle nationale wetgeving volledig in overeenstemming is met het arrest en dat er bijvoorbeeld nog problemen zijn op het gebied van ziektekostenverzekeringen en wat betreft de volledige uitbanning van discriminatie wegens zwangerschap en moederschap;

7.

wijst op het nivellerende effect van het arrest Test-Aankoop op pensioenen, omdat dit arrest het gebruik van seksegerelateerde actuariële factoren verbiedt en verplicht tot unisekspremies en -uitkeringen in het kader van particuliere verzekeringsregelingen, waaronder pensioenen; merkt op dat deze uitspraak slechts betrekking heeft op particuliere regelingen, maar dat de regel van de unisekspremies en -uitkeringen een goede praktijk is die bijdraagt aan vermindering van de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen; is verheugd over het besluit van enkele lidstaten om de regel van de unisekspremies en -uitkeringen ook toe te passen op andere soorten verzekeringen en pensioenen, zoals bedrijfspensioenregelingen, om de gelijkheid van vrouwen en mannen ook op deze gebieden te waarborgen; spoort de overige lidstaten aan om dit goede voorbeeld te volgen;

8.

is van mening dat ervoor gezorgd moet worden dat het arrest naar behoren en volledig ten uitvoer wordt gelegd; verzoekt de Commissie om de naleving van deze regels in de lidstaten door middel van periodieke verslagen te controleren, om ervoor te zorgen dat eventuele tekortkomingen worden verholpen;

9.

wijst erop dat de richtlijn een uitdrukkelijk verbod behelst op het verschillend berekenen in verzekeringsdiensten en aanverwante financiële diensten van premies en uitkeringen wegens kosten die verband houden met zwangerschap en moederschap; verzoekt de lidstaten om meer inspanningen te leveren en meer helderheid te verschaffen op het gebied van de bescherming van de rechten en het welzijn van zwangere vrouwen, om ervoor te zorgen dat vrouwen geen ongerechtvaardigde zwangerschapskosten hoeven te dragen, omdat vrouwen niet uitsluitend wegens hun zwangerschap met hogere kosten te maken mogen krijgen, en om dienstverleners beter voor te lichten over de speciale bescherming waar zwangere vrouwen recht op hebben; benadrukt met name de noodzaak om ervoor te zorgen dat overgangsperioden bij verschillende soorten verzekeringen, met name bij zorgverzekeringen, niet in strijd zijn met het recht van zwangere vrouwen op gelijke behandeling tijdens hun zwangerschap;

10.

herhaalt dat het recht om niet op grond van geslacht te worden gediscrimineerd ook het recht omvat om niet gediscrimineerd te worden wegens geslachtsverandering (8), en verzoekt de Commissie om te waarborgen dat vrouwen en mannen tegen dergelijke vormen van discriminatie worden beschermd; benadrukt dat de richtlijn in dit kader bescherming biedt en dat hieraan nadere invulling kan worden gegeven in de nationale wetgeving van de lidstaten; wijst er in dit verband op dat 13 landen nog geen wettelijke bepalingen hebben vastgesteld inzake de bescherming van transgenders, die als het gaat om het aanbod van en de toegang tot goederen en diensten nog altijd te maken hebben met discriminatie, en wijst erop dat vaststelling van dergelijke bepalingen meer bekendheid kan geven aan het non-discriminatiebeginsel; verzoekt de Commissie om in haar toekomstige verslagen over de toepassing van de richtlijn aandacht te besteden aan deze vorm van discriminatie;

11.

betreurt de aanhoudende discriminatie van vrouwen en de discriminatoire praktijken in verband met zwangerschap, gezinsplanning en moederschap als het gaat om de toegang tot diensten die geleverd worden door de verzekerings- en de banksector;

12.

merkt op dat de problemen die vrouwelijke ondernemers hebben om financiering te verkrijgen ten dele kunnen samenhangen met het feit dat het voor vrouwen moeilijker is om een voldoende positief kredietverleden op te bouwen en managementervaring op te doen; verzoekt de lidstaten om in samenwerking met de financiële sector de gelijkheid van vrouwen en mannen bij de toegang tot kapitaal voor zelfstandigen en kmo's te waarborgen; verzoekt de lidstaten de mogelijkheden te onderzoeken voor invoering van een gendergelijkheidsperspectief in verband met de rapportage inzake de toekenning van leningen, bij de vaststelling van risicoprofielen, investeringsmandaten en personeelsopbouw en in financiële producten; verzoekt de Commissie om in samenwerking met de lidstaten doeltreffende maatregelen te nemen, vergezeld van praktijkvoorbeelden, om ervoor te zorgen dat iedereen de richtlijn ten volle en op correcte wijze kan benutten om op doeltreffende wijze het recht op gelijke behandeling bij de toegang tot goederen en diensten te beschermen;

13.

dringt aan op een holistische benadering ten aanzien van vrouwelijk ondernemerschap, gericht op het stimuleren en ondersteunen van vrouwen die werken aan een carrière als ondernemer, het vergemakkelijken van de toegang van vrouwen tot financiering en het verbreden van hun zakelijke mogelijkheden en het creëren van een omgeving waarin vrouwen hun potentieel kunnen verwezenlijken en succesvolle ondernemers kunnen worden, door onder meer een goed evenwicht tussen werk en privéleven te waarborgen, door toegang tot kinderopvang te garanderen en door te zorgen voor op maat gesneden scholing;

De vervoerssector en openbare ruimten

14.

merkt op dat vrouwen, transgenders en personen met een intersekse-conditie, ondanks het feit dat intimidatie, waaronder seksuele en gendergerelateerde intimidatie, krachtens het nationale recht verboden is, in het vervoer nog altijd systematisch en frequent het slachtoffer zijn van diverse vormen van misbruik, en dat het nog steeds nodig is om de preventieve maatregelen tegen intimidatie te versterken, onder meer door middel van voorlichting van dienstverleners;

15.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om de uitwisseling van beste praktijken op dit gebied te bevorderen; roept ertoe op de nadruk te leggen op preventieve maatregelen die in overeenstemming zijn met het beginsel van gelijkheid van vrouwen en mannen, zoals onder meer wordt aanbevolen in het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul), die de vrijheden van vrouwen niet beperken en die in de eerste plaats gericht zijn op de aanpak van potentiële daders in plaats van op aanpassing van het gedrag van vrouwen als potentiële slachtoffers; merkt op dat in het Verdrag van Istanbul is bepaald dat „het bereiken van de jure en de facto gelijkheid van vrouwen en mannen een van de sleutels is tot het voorkomen van geweld tegen vrouwen” en verzoekt de lidstaten en de Commissie derhalve deze brede benadering in hun beleid ter voorkoming van geweld tegen vrouwen te volgen, en onder meer toepassing te geven aan de bepalingen ter bestrijding van intimidatie die in de richtlijn zijn opgenomen; verzoekt de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan het verdrag van Istanbul zo spoedig mogelijk te ratificeren en dringt er bij de Commissie en de Raad op aan stappen te zetten in de richting van toetreding van de EU tot dit verdrag;

16.

betreurt dat ouders en verzorgers van jonge kinderen nog steeds stuiten op fysieke toegangsbelemmeringen en andere obstakels in de gebouwen van dienstverleners, zoals onvoldoende faciliteiten om baby's te verschonen; benadrukt dat de rechten van zowel moeders als vaders moeten worden gewaarborgd en dat zij dus gelijke kansen moeten hebben om in de gebouwen van dienstverleners bij hun kinderen te zijn; benadrukt dat de gelijke behandeling vrouwen en mannen, als ouders en verzorgers van jonge kinderen, bij de toegang tot en het gebruik van diensten cruciaal is voor gendergelijkheid in het algemeen, aangezien dit de gelijke en gedeelde verantwoordelijkheid van vrouwen en mannen voor de zorg voor kinderen bevordert; verzoekt de lidstaten derhalve om dienstverleners voor te lichten over de noodzaak van gelijke en veilige faciliteiten voor beide ouders binnen hun gebouwen;

17.

merkt voorts op dat verzorgers, voornamelijk vrouwen, specifieke eisen hebben als het gaat om toegankelijkheid en dringt er daarom bij de Commissie op aan om na te denken over alle belemmeringen en beperkingen waar vrouwen als belangrijkste gebruikers van het openbaar vervoer en verzorgers in het algemeen mee te maken krijgen, een en ander in overeenstemming met de vijfde conferentie over vrouwenkwesties in het vervoer die in 2014 in Parijs werd gehouden; wijst erop dat, ondanks onderzoek op dit gebied, nog maar weinig aandacht is besteed aan de ontwikkeling van genderspecifiek beleid voor de vervoerssector; merkt op dat fysieke belemmeringen die ervoor zorgen dat ouders en verzorgers van jonge kinderen geen gelijke toegang hebben tot vervoer en andere openbare ruimten kunnen worden weggenomen door in de eerste stadia van de planning en het opzetten van die vervoersstructuren en openbare ruimten het genderperspectief te laten meewegen en regelmatig gendereffectbeoordelingen uit te voeren, en dat daardoor tevens kosten kunnen worden bespaard;

18.

wijst erop dat vrouwen in de gebouwen van dienstverleners in de hele EU nog altijd te maken hebben met ongelijke behandeling wegens moederschap, zwangerschap of het geven van borstvoeding; is van oordeel dat de bescherming van vrouwen op grond van moederschap en zwangerschap, met inbegrip van het geven van borstvoeding, zoals neergelegd in de richtlijn, versterkt moet worden en op het niveau van de lidstaten ten volle gewaarborgd moet worden; wijst erop dat dienstverleners de leidende beginselen van de richtlijn en de nationale wetgeving ter omzetting van de richtlijn moeten naleven;

19.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat vervoermiddelen en infrastructuur voor openbaar vervoer toegankelijk zijn voor en afgestemd zijn op zowel vrouwen als mannen, niet alleen voor eindgebruikers en passagiers, maar ook voor de personen die in deze sector werkzaam zijn;

20.

verzoekt de Commissie de regels van luchtvaartmaatschappijen inzake het aan boord laten gaan van zwangere vrouwen en de ondersteuning van zwangere vrouwen tijdens de vlucht te onderzoeken en maatregelen te nemen om te waarborgen dat luchtvaartmaatschappijen in dit verband een geharmoniseerd beleid hanteren;

21.

verzoekt de Raad het standpunt van het Parlement betreffende de verordening inzake passagiersrechten goed te keuren wat betreft de plicht voor afhandelaars op luchthavens om kinderwagens aan de passagiers terug te geven onmiddellijk nadat zij het vliegtuig hebben verlaten, of te zorgen voor een alternatieve vervoerswijze, om te voorkomen dat passagiers kinderen tot aan de bagageband door de luchthaven moeten dragen;

22.

is van mening dat het aanbieden van een netwerk van diensten ter ondersteuning van moeders, met name crèches en voor- en naschoolse opvang, essentieel is om ertoe bij te dragen dat het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen bij de toegang tot goederen en diensten daadwerkelijk wordt toegepast; is van mening dat het niveau van de openbare diensten van dit netwerk moet voldoen aan de behoeften van de bevolking;

23.

merkt op dat gebleken is dat er nog steeds sprake is van discriminatie en ongelijkheden bij de toegang tot medische goederen en diensten, wat erop duidt dat het noodzakelijk is om de toegang tot gratis openbare gezondheidszorg van hoge kwaliteit te bevorderen;

De deeleconomie

24.

wijst op de nieuwe mogelijke toepassingsgebieden van de richtlijn, met name ten gevolge van de digitalisering van bepaalde diensten en sectoren en de opkomst van collaboratieve vormen van dienstverlening die de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten hebben veranderd, daarbij opmerkend dat de richtlijn van toepassing blijft op de digitale omgeving; merkt op dat de recente mededeling van de Commissie, getiteld „Een Europese agenda voor de deeleconomie” een goede eerste stap vormt op weg naar een doeltreffende bevordering en regulering van deze sector, en dat de Commissie de beginselen van gendermainstreaming in alle verdere stadia moet integreren en de bepalingen van de richtlijn in aanmerking moet nemen om de gelijke behandeling van vrouwen en mannen te waarborgen en intimidatie bij dienstverlening in het kader van de deeleconomie doeltreffend te voorkomen en voldoende veiligheid te garanderen;

25.

merkt op dat intimidatie binnen de dienstverlenende sector van de deeleconomie het waarborgen van gendergelijkheid in die sector bemoeilijkt; benadrukt dat het nultolerantiebeleid ten aanzien van intimidatie dat door veel platforms wordt gehanteerd een goede praktijk is die verder moet worden aangescherpt, maar dat de betrokken platforms nog meer moeten doen om intimidatie te bestrijden en moeten nadenken over de ontwikkeling van duidelijke procedures voor gebruikers om gevallen van misbruik te melden; wijst erop dat de bepalingen in de richtlijn inzake aansprakelijkheid van aanbieders van goederen en diensten en de aansprakelijkheid voor de bijbehorende onlineplatforms verduidelijkt moeten worden, bijvoorbeeld als het gaat om intimidatie door derden;

26.

is van mening dat diensten die in het kader van de deeleconomie aan het publiek worden aangeboden en waarmee winst wordt beoogd binnen het toepassingsgebied van de richtlijn vallen en daarom in overeenstemming moeten zijn met het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen;

27.

merkt in dit verband op dat „winst” in de digitale omgeving niet noodzakelijkerwijs geld hoeft te zijn en dat de tegenprestatie voor goederen en diensten steeds vaker bestaat uit gegevens;

28.

verzoekt de Commissie om in haar toekomstige verslagen over de toepassing van de richtlijn aandacht te besteden aan de naleving van het beginsel van gendergelijkheid in de deeleconomie, en om specifieke richtsnoeren uit te vaardigen waarin goede praktijken worden omschreven om de gelijke behandeling van vrouwen en mannen in het kader van dienstverlening binnen de deeleconomie te waarborgen;

Verschillende behandeling

29.

wijst erop dat de toepassing van artikel 4, lid 5, bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn tot veel problemen heeft geleid en de aanleiding vormde voor het grootste deel van de klachten die door de instanties voor gelijke behandeling in de lidstaten werden ontvangen (met name met betrekking tot de vrijetijds- en de amusementssector);

30.

benadrukt dat, los van de onduidelijkheid rond de toepassing van artikel 4, lid 5, van de richtlijn, het hoofddoel van deze uitzonderingsbepaling erin bestaat kansen te creëren om de gelijkheid van vrouwen en mannen bij de verstrekking van goederen en diensten verder te verbeteren;

31.

stelt vast dat er sprake is van uiteenlopende praktijken; zo komt het voor dat bepaalde diensten alleen aan personen van één bepaald geslacht worden aangeboden en zijn er ook gevallen waarin verschillende prijzen worden gehanteerd voor dezelfde diensten; wijst erop dat van geval tot geval moet worden bekeken of een ongelijke behandeling op zijn plaats is en dat daarbij onderzocht moet worden of de uitzondering gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel, zoals bepaald in de richtlijn;

32.

spoort instanties voor gelijke behandeling en consumentenbeschermingsorganisaties aan om dienstverleners voor te lichten over de beperkingen ten aanzien van en de voorwaarden die gelden voor een verschillende behandeling, en om gebruikers voor te lichten over hun recht op gelijke behandeling, aangezien vaak wordt gemeld dat gebruikers niet bekend zijn met de geldende bepalingen op het gebied van goederen en diensten;

33.

is van mening dat het geringe aantal keren dat in de diverse lidstaten gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om overeenkomstig artikel 4, lid 5, positieve actie te ondernemen een hiaat in de tenuitvoerlegging van de richtlijn vormt; dringt erop aan vormen van positieve actie op basis van een legitiem doel te bevorderen, waarbij er een direct verband moet bestaan tussen de voorkeursbehandeling en de nadelen die moeten worden voorkomen of weggenomen, bijvoorbeeld het beschermen van slachtoffers van seksueel geweld in opvanghuizen voor alleen vrouwen of mannen;

34.

herhaalt zijn verzoek aan de Raad om er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat de voorgestelde richtlijn inzake gelijke behandeling zonder verdere vertraging wordt aangenomen, en op die manier te zorgen voor een zo goed mogelijke bescherming van alle mensen tegen discriminatie op grond van geslacht, raciale of etnische oorsprong, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd en seksuele geaardheid;

Aanbevelingen voor een betere toepassing van de richtlijn

35.

verzoekt de Commissie om prioriteit te geven aan de aanpak, met de betrokken lidstaten, van problemen op het gebied van de omzetting van de richtlijn, door concrete maatregelen vast te stellen en door de lidstaten te helpen om op consistentere wijze toepassing te geven aan de richtlijn;

36.

wijst erop dat instanties voor gelijke behandeling een belangrijke rol spelen bij het toezicht op en het verzekeren van de volledige uitoefening van de uit de richtlijn voortvloeiende rechten op nationaal niveau, maar verschillende bevoegdheden hebben als het gaat om het aanbod van en de toegang tot goederen en diensten en dus ook niet allemaal even doeltreffend zijn als het gaat om de verwezenlijking van de beoogde doelen; verzoekt de lidstaten te garanderen dat de nationale instanties voor gelijke behandeling, overeenkomstig de bepalingen van de richtlijn en het nationale recht, voldoende bevoegdheden hebben, onafhankelijk zijn en over voldoende middelen kunnen beschikken om hun belangrijkste taken op doeltreffende wijze te vervullen, waaronder het verlenen van onafhankelijke bijstand aan slachtoffers van discriminatie bij de behandeling van hun klachten, het verrichten van onafhankelijk onderzoek naar discriminatie, het publiceren van onafhankelijke verslagen en aanbevelingen, het vergroten van de bekendheid van de richtlijn en de bestrijding van stereotypen met betrekking tot genderrollen bij het aanbod van en de toegang tot goederen en diensten; merkt op dat nationale instanties voor gelijkheid voldoende steun moeten krijgen om hun taken op het gebied van de bevordering van, het toezicht op en de ondersteuning van gelijke behandeling op een onafhankelijke en efficiënte manier uit te kunnen voeren;

37.

verzoekt de Commissie om haar samenwerking met instanties voor gelijke behandeling te intensiveren en te controleren of de relevante bepalingen met betrekking tot hun bevoegdheden in alle lidstaten worden nageleefd en om deze instanties te steunen bij het systematisch in kaart brengen van de belangrijkste problemen en bij de uitwisseling van beste praktijken; verzoekt de Commissie om een inventaris te maken van beste praktijken en deze aan de lidstaten beschikbaar te stellen, om de nodige middelen te bieden voor de ondersteuning van positieve actie en te zorgen voor een betere uitvoering van de respectieve bepalingen op nationaal niveau;

38.

wijst erop dat de toegang tot de rechter voor slachtoffers van discriminatie kan worden verbeterd door de onafhankelijke instanties voor gelijke behandeling de bevoegdheid toe te kennen om bijstand te verlenen, waaronder gratis rechtsbijstand, alsmede het recht om personen in geval van beweerde discriminatie te vertegenwoordigen;

39.

verzoekt de Commissie nauwlettend toezicht te houden op de doeltreffendheid van de nationale klachteninstanties en -procedures in het kader van de toepassing van de richtlijn en ervoor te zorgen dat transparante en doeltreffende klachtenmechanismen voorhanden zijn, met inbegrip van afschrikkende sancties;

40.

verzoekt de Commissie, de lidstaten en de instanties voor gelijke behandeling om, waar mogelijk in samenwerking met consumentenbeschermingsorganisaties, dienstverleners en gebruikers voor te lichten over de bepalingen van de richtlijn, om de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling op dit gebied te bevorderen en het aantal inbreuken op de richtlijn dat niet gemeld wordt omlaag te brengen;

41.

verzoekt de Commissie om, gezien de aanhoudende hiaten in de praktische toepassing van de richtlijn, het Europees netwerk van juridische deskundigen te verzoeken om samen met de instanties voor gelijke behandeling een uitvoerige studie te verrichten en in dat kader ook aandacht te besteden aan intersectionele vormen van genderongelijkheid en meervoudige discriminatie waar diverse kwetsbare groepen mee te maken hebben, haar monitoringactiviteiten voort te zetten en de lidstaten aan te sporen om gegevens te verzamelen en te verstrekken en hen hierbij te ondersteunen, teneinde het volledige potentieel van de richtlijn te benutten; dringt bij de lidstaten aan op verbeterde gegevensverzameling, met omvattende, vergelijkbare en specifieke gegevens inzake intimidatie en seksuele intimidatie op het gebied van gelijke toegang tot goederen en diensten, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen de diverse discriminatiegronden, en pleit in dit kader voor een nauwere samenwerking met de instanties op dit gebied; verzoekt de Commissie een publiek toegankelijke databank op te richten met de relevante wetgeving en jurisprudentie met betrekking tot de gelijke behandeling van vrouwen en mannen, om de bekendheid van de burgers met de wettelijke bepalingen op dit gebied te vergroten;

42.

wijst erop dat er samenhang bestaat tussen de reclamesector en het gebied van goederen en diensten, omdat goederen en diensten met name via reclame onder de aandacht van consumenten worden gebracht; wijst erop dat reclame een belangrijke rol speelt bij het creëren, de instandhouding en de ontwikkeling van gendergerelateerde stereotypen en de discriminerende wijze waarop vrouwen worden neergezet; verzoekt de Commissie daarom om een studie uit te voeren naar gendergelijkheid in de reclamesector, en te onderzoeken in hoeverre het nodig en mogelijk is om de gelijke behandeling van vrouwen en mannen in de reclamesector te bevorderen en beste praktijken op dit gebied onder de aandacht te brengen; is ingenomen met regelgeving en richtsnoeren op nationaal niveau inzake gelijkheid van mannen en vrouwen in de media en verzoekt de lidstaten deze bepalingen waar nodig aan te scherpen, om de gelijke behandeling van vrouwen en mannen te waarborgen;

43.

verzoekt de lidstaten de dialoog aan te moedigen met relevante belanghebbenden die een rechtmatig belang hebben om bij te dragen aan de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten;

44.

verzoekt de lidstaten en de Commissie om bij de verbetering van de toepassing van de richtlijn een sectorspecifieke benadering van gendermainstreaming te hanteren;

45.

verzoekt de Commissie om toezicht te houden op en de lidstaten te ondersteunen bij de toepassing van de richtlijn, met het oog op een betere afstemming van de vereisten van de richtlijn op de andere richtlijnen op het gebied van gelijkheid;

o

o o

46.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.

(2)  PB C 11 van 13.1.2012, blz. 1.

(3)  PB C 130 van 30.4.2011, blz. 4.

(4)  PE 593.787.

(5)  ECLI:EU:C:1996:170. Zie ook gezamenlijke verklaring van de Commissie en de Raad, resultaat besprekingen — addendum bij het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en de levering van goederen en diensten (st.15622/04 ADD 1).

(6)  PB C 137 E van 27.5.2010, blz. 68.

(7)  Aangenomen teksten. P8_TA(2016)0007.

(8)  Gezamenlijke verklaring van de Commissie en de Raad, resultaat besprekingen — addendum bij het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en de levering van goederen en diensten.