11.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/11


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over samenwerking met het maatschappelijk middenveld om radicalisering van jongeren te voorkomen

(initiatiefadvies)

(2018/C 129/03)

Rapporteur: Christian MOOS

Raadpleging

27.4.2017

Rechtsgrondslag

Artikel 29, lid 2, van het reglement van orde

 

 

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

8.11.2017

Goedkeuring door de voltallige vergadering

6.12.2017

Zitting nr.

530

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

138/0/12

1.   Conclusies

1.1.

Het voorkomen van radicalisering onder jongeren vereist de langdurige inzet van verschillende actoren, en maatschappelijke organisaties spelen een grote rol in dit proces. Het maatschappelijk middenveld draagt bij aan de maatschappelijke, op waarden gebaseerde weerstand tegen radicalisering.

1.2.

De lidstaten en de EU-instellingen moeten de actoren uit het maatschappelijk middenveld meer als partners gaan beschouwen dan als instrument in de bestrijding van gewelddadig extremisme. Op alle terreinen van de voorkoming van radicalisering bestaan al beste praktijken, programma’s en andere preventie-initiatieven, maar die ontvangen onvoldoende duurzame steun voor de lange termijn en zijn kwetsbaar voor bezuinigingen.

1.3.

Het EESC is er voorstander van om een multistakeholderaanpak vast te stellen ter voorkoming van radicalisering, wat een omvangrijke capaciteitsopbouw in alle betrokken sectoren vereist. Deze aanpak verenigt beleidsmakers, nationale instellingen, zoals de politie en het gevangeniswezen, maatschappelijk werkers (met name jongerenwerkers), universiteiten en de media, ondernemers en bedrijven, en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, waaronder gezinsbonden, sociale partners en in het bijzonder jongerenorganisaties.

1.4.

Er is behoefte aan meer nationale en Europese steun voor maatschappelijke organisaties, duurzamere begrotingsmiddelen voor de lange termijn en EU-brede coördinatie, netwerkvorming en beleidsuitvoering. Daarom moet in de „EU-strategie ter bestrijding van radicalisering en rekrutering van terroristen” nog meer aandacht worden besteed aan het betrekken en ondersteunen van maatschappelijke partners, aangezien de politiek en de samenleving samen verantwoordelijk zijn voor het bestrijden van radicalisering. Het in het kader van het EU-internetforum gelanceerde programma voor de versterking van het maatschappelijk middenveld zou in dit verband een bemoedigend initiatief kunnen vormen (1).

1.5.

Maatschappelijke organisaties en sociale partners zouden meer moeten worden betrokken bij het Europees netwerk voor voorlichting over radicalisering (RAN) (2). De lidstaten zouden de vorming van RAN-achtige structuren op regionaal en lokaal niveau proactiever moeten stimuleren.

1.6.

Het RAN en de door de Europese Commissie ter beschikking gestelde instrumenten zijn een stap in de goede richting, maar moeten meer worden afgestemd op lokale maatschappelijke organisaties en de beschikking krijgen over meer personele en financiële middelen om deskundigen uit de publieke sector en het georganiseerde maatschappelijk middenveld doeltreffend bij elkaar te brengen.

1.7.

De lidstaten moeten de EU-instrumenten en -programma’s ter voorkoming van radicalisering ten volle benutten, waaronder het Europees netwerk voor strategische communicatie (ESCN), een samenwerkingsnetwerk van 26 lidstaten voor de uitwisseling van onderzoeksresultaten, goede praktijkvoorbeelden en ideeën over de inzet van strategische communicatie bij de bestrijding van gewelddadig extremisme (3).

1.8.

Vakbonden hebben een belangrijke rol te spelen, aangezien zij werknemers in alle desbetreffende sectoren vertegenwoordigen. Met name de eerstelijnsmedewerkers moeten worden opgeleid op het gebied van radicaliseringspreventie. Dat moet gebeuren in nauwe samenwerking met deskundige maatschappelijke organisaties.

1.9.

Het EESC is ingenomen met de oprichting van de deskundigengroep op hoog niveau die de Commissie zal bijstaan om krachtiger op radicalisering en gewelddadig extremisme te reageren door middel van betere beleidscoördinatie en het betrekken van alle relevante belanghebbenden, dus ook het maatschappelijk middenveld.

1.10.

Naast het personeel van openbare voorzieningen, zoals scholen, moeten ook families toegang krijgen tot specifieke ondersteunende en adviesdiensten en -netwerken die helpen om tekenen van radicalisering te herkennen op een manier waarbij elke vorm van discriminatie wordt vermeden.

1.11.

Het EESC wijst op het belang van inclusief formeel en niet-formeel onderwijs, dat absoluut essentieel is voor de actieve deelname aan een heterogene samenleving, het onderwijzen van kritisch denken en mediageletterdheid en het kweken van maatschappelijke weerbaarheid tegen antidemocratische, xenofobe en populistische tendensen, die soms een steeds grotere invloed krijgen op het heersende politieke discours, dat wordt aangepast aan xenofobe gevoelens en standpunten.

1.12.

Bij de inspanningen om de radicalisering van jongeren te voorkomen is het zaak om bijzondere aandacht te besteden aan en te investeren in maatschappelijk jongerenwerk en jongerenorganisaties die alternatieve structuren en mogelijkheden voor identiteitsvorming bieden, alsook veilige plaatsen waar jongeren het gesprek kunnen aangaan en zich kunnen uiten en waar ook echt naar hen wordt geluisterd.

1.13.

Investeringen in de bestrijding van de torenhoge jeugdwerkloosheid en onzekere arbeidssituatie in veel lidstaten moeten ook worden beschouwd als een manier om radicalisering te voorkomen. Daarnaast pleit het EESC ervoor hogere prioriteit te geven aan meer investeringen in de bestrijding van armoede en de integratie van jongeren in de samenleving, het onderwijs en de arbeidsmarkt.

1.14.

Het EESC onderstreept de cruciale rol en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van geloofsgemeenschappen in de voorkoming van radicalisme en zou graag zien dat er meer strategisch voor wordt geijverd om de regels en waarden van de liberale democratie te verdedigen en een op waarden gebaseerde interculturele dialoog, vrede en geweldloosheid te bevorderen.

1.15.

Actieve partnerschappen met het bedrijfsleven kunnen bijdragen aan het voorkomen van radicalisering. Sociale-mediabedrijven moeten worden betrokken bij de bestrijding van haatzaaiende uitlatingen, „alternatieve feiten” en extremistische propaganda op hun mediakanalen.

1.16.

De EU moet laten zien dat zij groot belang hecht aan het voorkomen van radicalisering en moet nauwer samenwerken met maatschappelijke organisaties in derde landen.

1.17.

Het is belangrijk om de geldstromen binnen de EU en uit derde landen te stoppen waarmee extremistische structuren worden ondersteund en die indruisen tegen de pogingen van de overheid en het maatschappelijk middenveld om radicalisering te voorkomen.

2.   Achtergrond

2.1.

Centraal in dit advies staan doeltreffende maatregelen voor de lange termijn die in een vroeg stadium worden genomen om de radicalisering van jongeren te voorkomen. In dit advies wordt radicalisering beschouwd als het proces dat ertoe leidt dat individuen of groepen extremistisch (4) worden en uiteindelijk geweld gebruiken, promoten of bepleiten om hun doelen te bereiken. Tot gewelddadig extremisme leidende radicalisering is een specifiek proces dat niet mag worden verward met politiek radicalisme of geweldloze radicale ideeën of acties of legitieme democratische oppositie. Dit proces is onlosmakelijk verbonden met gewelddadig extremisme, zoals beschreven in de resolutie van het Europees Parlement van 2015, en kan in verschillende maatschappelijke contexten aan de oppervlakte komen. De belangrijke inspanningen die worden geleverd via maatschappelijke projecten en samenwerking tussen overheidsinstanties, sociale partners en het maatschappelijk middenveld worden in dit advies onder de aandacht gebracht. Er wordt op aangedrongen te blijven werken aan een samenhangend EU-concept, dat duurzame en doeltreffende Europese steun, financiering en coördinatie omvat.

2.2.

Het is noodzakelijk dat men zich in alle EU-lidstaten en in de academische wereld op gemeenschappelijke definities van radicalisering en gewelddadige antidemocratische handelingen toelegt en meer inzicht in deze concepten, alsook in de verbanden ertussen, probeert te krijgen. Het EESC wil deze thema’s dan ook vanuit het perspectief van het maatschappelijk middenveld blijven onderzoeken om dit onderwerp nader te belichten.

2.3.

Gewelddadig extremisme dat door radicale ideologieën wordt gevoed kent vele gezichten, maar betreft vaak jongeren. Vaak worden jongeren, met uiteenlopende sociaaleconomische achtergronden en zeer uiteenlopende opleidingsniveaus, geworven. In toenemende mate worden ook jonge vrouwen geworven.

2.4.

Jongeren die kwetsbaar zijn voor radicalisering die kan leiden tot gewelddadig extremisme, voelen zich vaak buitengesloten en gemarginaliseerd door de samenleving of zijn in de war door identiteitsproblemen en veranderingen. Radicale ideologieën pretenderen vaak begeleiding, richting en steun te geven in het dagelijks leven en lijken een compensatie te vormen voor het minderwaardigheidsgevoel dat men om verschillende redenen ervaart. Hier kan het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol spelen door alternatieven te bieden en, meer in het algemeen, bij te dragen aan een duurzame maatschappelijke, op waarden gebaseerde weerbaarheid tegen radicalisering.

2.5.

Radicalisering kan zich zeer snel voltrekken, vaak binnen weken of maanden. Sociale media spelen daarbij een belangrijke rol, omdat ze een anoniem en snel platform bieden voor werving en propagandaverspreiding.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Voor de binnenlandse veiligheid zijn in eerste instantie de lidstaten verantwoordelijk. De Europese coördinatie en de tenuitvoerlegging van passende maatregelen worden echter bemoeilijkt als de coördinatie op interinstitutioneel niveau onduidelijk is en het ontbreekt aan een overkoepelende aanpak. Dit wordt een steeds groter probleem aangezien terrorisme en radicalisering een grensoverschrijdend karakter hebben en zodoende meer EU-brede coördinatie, netwerkvorming en beleidsuitvoering vereisen.

3.2.

Sinds 2005 worden alle EU-initiatieven ter bestrijding van radicalisering uitgevoerd overeenkomstig de EU-strategie ter bestrijding van radicalisering en rekrutering van terroristen, die in 2008 en meer recent in 2014 werd geactualiseerd. Deze strategie wordt onder meer weerspiegeld in twee mededelingen uit 2014 (5) en 2016 (6), meerdere Raadsconclusies (7), een rapport van het Europees Parlement uit 2015 en een advies van het Comité van de Regio’s uit 2016 (8). In de EU-strategie moet nog meer aandacht worden besteed aan het betrekken en ondersteunen van maatschappelijke partners. De politiek en de samenleving hebben een gedeelde verantwoordelijkheid voor het aanpakken van de onvrede onder jongeren over de waarden van het liberale democratische stelsel en voor het bestrijden van de radicalisering van die jongeren.

3.3.

Het is de verdienste van de Europese Commissie dat zij in een zeer vroeg stadium heeft erkend hoe belangrijk een overkoepelende aanpak voor de preventie van radicalisering is. De Commissie heeft haar steun uitgesproken voor de EU-brede uitwisseling van ervaringen en beste praktijken via het Europees netwerk voor voorlichting over radicalisering (RAN). In de Europese veiligheidsagenda van 28 april 2015 (9) voorzag de Commissie in een RAN-kenniscentrum, dat op 1 oktober 2015 werd opgericht. Ook het op 3 december 2015 gelanceerde EU-internetforum verdient een speciale vermelding. De herziene richtsnoeren voor de EU-strategie ter bestrijding van radicalisering en rekrutering van terroristen van 24 mei 2017 (10) sluiten beter aan bij de ervaringen en aanbevelingen van het RAN en zijn dan ook bedoeld om het maatschappelijk middenveld meer te betrekken bij een multistakeholderaanpak.

3.4.

De Commissie heeft in haar mededeling over de bestrijding van radicalisering die tot gewelddadig extremisme leidt (11), aangekondigd een voorstel te zullen doen voor een aanbeveling van de Raad om sociale integratie te bevorderen. Het EESC juicht dit voornemen toe en dringt er bij de Commissie op aan dit voorstel snel op te stellen en te presenteren.

3.5.

Ter vergroting van de inspanningen om radicalisering die tot gewelddadig extremisme en terrorisme leidt te voorkomen en te bestrijden en om de coördinatie en samenwerking tussen alle betrokken belanghebbenden te verbeteren, heeft de Commissie een deskundigengroep op hoog niveau opgericht (deskundigengroep op hoog niveau van de Commissie inzake radicalisering). Deze groep zal adviezen geven over de verdere ontwikkeling van het EU-beleid ter voorkoming van radicalisering die tot gewelddadig extremisme en terrorisme leidt en over de mogelijkheden voor gestructureerdere toekomstige samenwerking tussen de diverse belanghebbenden, waaronder lidstaten en mensen uit de praktijk.

3.6.

Het EESC is evenwel van mening dat de initiatieven van de EU en de lidstaten om radicalisering te voorkomen, alsook de stappen om daaraan uitvoering te geven, nog ontoereikend zijn. In tal van EU-beleidsmaatregelen ligt te veel nadruk op maatschappelijke organisaties als instrumenten (in plaats van als partners) bij de bestrijding van gewelddadig extremisme (bijvoorbeeld als instrumenten om online een tegengeluid te bieden). Daarnaast wordt er bij die maatregelen van uitgegaan dat maatschappelijke organisaties voornamelijk worden gedreven door „crisisgebeurtenissen”, zoals de terroristische aanslagen van de afgelopen jaren, met als gevolg dat ze zich voornamelijk zouden hebben gericht op islamistisch terrorisme en een repressief veiligheidsbeleid voor de korte termijn (12). In werkelijkheid zijn er echter meer extremistische dreigingen die religie als rechtvaardiging misbruiken of die uitgaan van extremistische politieke groepen. Het is dus juist zaak te investeren in duurzame preventieve maatregelen voor de lange termijn. In zijn adviezen over het terrorismebestrijdingsbeleid van de EU (2011) (13) en over de EU-agenda 2030 (14) heeft het EESC er al toe opgeroepen het maatschappelijk middenveld en lokale belanghebbenden meer bij het beleid te betrekken en meer institutionele ondersteuning te bieden (15), omdat zij een belangrijke rol spelen bij het opbouwen van vertrouwen, sociale betrokkenheid en democratische inclusie op lokaal, regionaal en nationaal niveau.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

Het EESC is er sterk voorstander van om een multistakeholderaanpak vast te stellen ter voorkoming van radicalisering, Dit zal een omvangrijke capaciteitsopbouw in alle betrokken sectoren vereisen. Deze aanpak verenigt derhalve beleidsmakers, nationale instellingen zoals de rechtshandhavingsinstanties en het gevangeniswezen, maatschappelijk werkers, universiteiten en de media en vertegenwoordigers van het georganiseerde maatschappelijk middenveld, alsook de desbetreffende organisaties van sociale partners, zoals vakbonden van politie-, gevangenis- en onderwijspersoneel.

4.2.

Het EESC onderstreept de rol van maatschappelijke organisaties bij de bestrijding van radicalisering en wijst erop dat hun bijdrage niet mag worden ingeperkt om veiligheidsredenen. In dit advies worden voorbeelden gegeven van acties en projecten waarbij het maatschappelijk middenveld bijdraagt tot meer sociale duurzaamheid en inclusie. Dit is een van de vele belangrijke bijdragen van het maatschappelijk middenveld, die veel verder reikt dan alle denkbare veiligheidsmaatregelen.

4.3.

Het EESC is daarom ingenomen met het netwerk van beleidsmedewerkers inzake preventie op nationaal niveau, dat in februari 2017 door de Commissie werd opgezet en als doel heeft de uitwisseling van kennis en ervaringen in de lidstaten en de betrokkenheid van de lidstaten bij RAN-activiteiten te vergroten. De onlangs opgerichte deskundigengroep op hoog niveau van de Commissie inzake radicalisering is een volgende stap in de intensivering van deze uitwisseling tussen alle belanghebbenden.

4.4.

De lidstaten moeten de EU-instrumenten en -programma’s ter voorkoming van radicalisering ten volle benutten en moeten passende begrotingsmiddelen vrijmaken, aangezien nu bijna overal sprake is van een tekort. De maatregelen ter voorkoming van radicalisering kunnen alleen tot duurzame resultaten leiden indien ze gepaard gaan met langetermijnverbintenissen.

4.5.

Met name vakbonden hebben een belangrijke rol te spelen, aangezien zij onder andere de eerstelijnsmedewerkers in alle desbetreffende sectoren vertegenwoordigen en opleidingen en diensten kunnen aanbieden aan hun leden. Het EESC roept er daarom toe op publieke diensten en maatschappelijk dienstverleners te voorzien van voldoende personele en financiële middelen op alle niveaus en in het bijzonder op lokaal niveau. Zo kan een grotere aanwezigheid van de politie op plaatsen met een misdaadrisico voorkomen dat er wetteloze gebieden ontstaan waar veel geweld wordt gepleegd.

4.6.

Inclusief formeel en informeel onderwijs is essentieel voor een actieve deelname aan de samenleving. Dergelijk onderwijs kan tolerante, pluralistische samenlevingen tot stand brengen door de bewustwording over de liberale en humanistische waarden en normen, die gestoeld zijn op de democratie en de rechtsstaat, te bevorderen. Scholen, aanbieders van onderwijs en beroepsopleiding en jongerenwerkorganisaties zijn belangrijke instellingen die een rol kunnen spelen in de vroegtijdige voorkoming van radicalisering indien zij kritisch denken en mediageletterdheid onderwijzen (16) en, in combinatie met goed functionerende arbeidsmarkten, de maatschappelijke integratie bevorderen door met name jongeren goede vooruitzichten te bieden. Goede onderwijs- en opleidingsstelsels alleen volstaan niet om radicalisering te voorkomen, maar kunnen wel helpen om mensen weerbaarder te maken.

4.7.

Voorts moeten de inspanningen op onderwijsgebied worden uitgebreid tot buiten het openbaar onderwijs en moet er nog meer steun komen voor initiatieven uit het maatschappelijk middenveld, teneinde interculturele bewustwording te creëren alsmede een duidelijk engagement voor vrijheid, de liberale democratie en de rechtsstaat. Een aanpak die inzicht geeft in de verschillende culturen en regio’s in de wereld, met name in het licht van de migratiecrisis, kan actief bijdragen aan preventie. Dat gebeurt ook als duidelijk wordt gemaakt dat over de waarden van onze samenleving, zoals de rol van mannen en vrouwen, gebaseerd op gelijkheid en gelijke kansen, niet kan worden onderhandeld.

4.8.

Meer in het bijzonder moet er steviger worden geïnvesteerd in maatschappelijk jongerenwerk en jongerenorganisaties die culturele, sport- en andere recreatieve activiteiten organiseren, teneinde alternatieve structuren en mogelijkheden voor identiteitsvorming te bieden, alsook veilige plaatsen waar jongeren het gesprek kunnen aangaan en zich kunnen uiten.

4.9.

Zoals het EESC eerder al benadrukte (17), levert met name het georganiseerde maatschappelijk middenveld in aanvulling op het openbaar onderwijs een grote bijdrage aan de ontwikkeling van positieve tegengeluiden als alternatief voor wat radicale groepen „te bieden” hebben. Geloofsgemeenschappen en bovenal getuigen, slachtoffers en overlevenden uit conflictgebieden en personen die extremistische groepen hebben verlaten kunnen een waardevolle bijdrage leveren door op te treden als rolmodellen. Juist omdat onderwijsstelsels, het maatschappelijk middenveld en lokale overheden zo’n belangrijke rol spelen bij het voorkomen van radicalisering hebben zij op de lange termijn veel meer hulp, steun en financiering nodig.

5.   Specifieke aanbevelingen

5.1.

Het EESC ondersteunt met name het initiatief om de dialoog met beleidsmakers op Europees en nationaal niveau te bevorderen en roept ertoe op om op alle niveaus een formeel kader voor regelmatige uitwisselingen op te zetten, waarbij het RAN praktische aanbevelingen moet kunnen doen aan de lidstaten en de Europese instellingen. Bovendien kan de impact van de RAN-aanbevelingen en -bevindingen op alle niveaus worden gemaximaliseerd als die systematischer worden verspreid. De deskundigengroep op hoog niveau inzake radicalisering zal wat dit betreft met aanbevelingen komen.

5.2.

In dit verband staat het EESC achter het idee om per lidstaat een overzicht op te stellen van de bestaande preventie- en uittredingsprogramma’s. Dergelijke overzichten kunnen ook op Europees niveau ter beschikking worden gesteld, bijvoorbeeld via het RAN, teneinde de dialoog tussen overheidsinstanties en maatschappelijke partners te verbeteren, synergieën te creëren en dubbel werk in de programma’s te voorkomen. In de hele EU moet de voorlichting over deze initiatieven aanzienlijk worden verbeterd.

5.3.

Maatschappelijke organisaties en sociale partners die geïnteresseerd zijn in of zich al bezighouden met het voorkomen van radicalisering zouden meer moeten worden betrokken bij het RAN. Daarom moeten de lidstaten de vorming van RAN-achtige structuren op regionaal en lokaal niveau verder stimuleren.

5.4.

Maatschappelijke partners en overheidsinstanties, verenigingen, waaronder sportclubs en gezinsbonden, scholen, jeugdorganisaties en jongerenactiviteiten, geloofsgemeenschappen, verleners van maatschappelijke diensten en de politie moeten samenwerken door een gezamenlijke, interdisciplinaire aanpak vast te stellen, zodat er in een vroeg stadium strategieën ter voorkoming van radicalisering in gang kunnen worden gezet. Daarom moeten met name de eerstelijnsmedewerkers op alle desbetreffende terreinen worden opgeleid op het gebied van radicaliseringspreventie. Dat moet gebeuren in nauwe samenwerking met deskundige maatschappelijke organisaties. Bovendien moeten de medewerkers toegang krijgen tot de relevante adviesorganen en netwerken, zodat zij tekenen van radicalisering beter kunnen herkennen op een manier waarbij elke vorm van discriminatie wordt vermeden.

5.5.

Lokale overheden en besturen hebben een zeer belangrijke rol te spelen op het gebied van preventie, omdat zij alle lokale belanghebbenden kunnen bijeenbrengen. De bestaande financieringsmechanismen op EU- en nationaal niveau moeten worden versterkt en beter toegankelijk worden gemaakt door de bureaucratische belemmeringen te verminderen, en er moet omvangrijke duurzame financiering bijkomen.

5.6.

Het EESC roept op tot meer investeringen in onderwijs, opleidingsstelsels, jongerenwerk en recreatievoorzieningen die de integratie en de gedeelde Europese democratische waarden bevorderen.

5.7.

De lidstaten investeren lang niet genoeg in het bieden van goede kansen aan jongeren, en dus in het bestrijden van de radicalisering, die kan worden gevoed door sociale marginalisering en een gebrek aan kansen, wat bijvoorbeeld wordt veroorzaakt door vroegtijdige schoolverlating. In algemene zin moeten de maatregelen ter bestrijding van de torenhoge jeugdwerkloosheid en onzekere arbeidssituatie in veel EU-lidstaten ook worden beschouwd als een manier om radicalisering te voorkomen.

5.8.

Kwesties met betrekking tot identiteit, genderspecifieke en culturele conflicten in verband met rollen, de speelruimte voor sociaal-economische conflicten en immigratie, alsook discriminatie, sociale uitsluiting en pesten — kwesties die in extremistische propaganda en door extremistische groepen kunnen worden uitgebuit — moeten meer aandacht krijgen in de schoolprogramma’s en in de opleidingsprogramma’s voor overheidsmedewerkers, zoals de opleidingen voor rechtshandhavers en gevangenispersoneel. Vakken die op dit gebied belangrijk zijn, zoals burgerschapsonderwijs, krijgen evenwel te weinig aandacht in de studieprogramma’s van een groot aantal EU-lidstaten. Het blijft essentieel om jongeren, ouders en docenten de nodige vaardigheden bij te brengen voor het gebruik van internet en sociale media.

5.9.

Niet alleen armoede en werkloosheid maken jongeren vatbaarder voor radicalisering, ook materiële ontberingen en een gebrek aan mogelijkheden en actieve deelname aan de samenleving kunnen leiden tot sociale uitsluiting, waarmee de kans groter wordt dat ze zich aangetrokken gaan voelen tot een radicaal gedachtegoed. Naast meer investeringen in de bestrijding van armoede roept het EESC (18) ertoe op meer prioriteit te verlenen aan de integratie van jongeren in de samenleving, het onderwijs en de arbeidsmarkt. Het EESC herhaalt zijn oproep om gedegen integratiesystemen in de lidstaten op te zetten die de toegang tot de arbeidsmarkt, de erkenning van kwalificaties en beroeps- en taalonderwijs mogelijk maken, en verwerpt elke vorm van discriminatie op etnische of religieuze gronden (19).

5.10.

Specifieke ondersteunende en adviesdiensten zijn van groot belang voor de families van radicaliserende jongeren. Voorts moeten deze families, als zij bij jonge familieleden veranderingen waarnemen die wijzen op radicalisering, toegang hebben tot contactpersonen en netwerken op dit gebied. Gezien hun toegankelijkheid hebben maatschappelijke organisaties en initiatieven met name steun nodig bij het ontwikkelen van programma’s voor dialoog en kennisuitwisseling met gemarginaliseerde jongeren en hun families.

5.11.

Programma’s ter bestrijding van huiselijk geweld helpen om radicalisering te voorkomen, omdat huiselijk geweld kan leiden tot verkeerde rolmodellen en een verkeerd begrip van rollen, wat vaak aanzet tot criminaliteit. Ook deze programma’s hebben verdere institutionele en financiële steun nodig.

5.12.

Actieve partnerschappen met het bedrijfsleven kunnen bijdragen aan preventie. Dit geldt met name voor de ICT-sector. Innovatieve instrumenten, bijvoorbeeld op het gebied van sociale media en internet, kunnen helpen bij het verspreiden van een tegengeluid langs goedkope of, idealiter, gratis kanalen. Bedrijven kunnen maatschappelijke organisaties en actoren helpen met hun professionele communicatie- en mediavaardigheden en kunnen ondersteuning bieden bij de ontwikkeling van gerichte marketing en campagnes.

5.13.

Tegelijkertijd moeten aanbieders van onlinediensten worden betrokken bij de bestrijding van haatzaaiende uitlatingen, „alternatieve feiten” en extremistische propaganda op hun mediakanalen en worden verplicht om illegale extremistische boodschappen te verwijderen van hun websites. Het afluisteren van communicatieverkeer moet echter geen instrument worden waarmee in de privélevens van burgers kan worden binnengedrongen (20).

5.14.

De lidstaten wordt in dit verband verzocht om actoren uit het maatschappelijk middenveld communicatie- en mediavaardigheden bij te brengen zodat er passende maatregelen kunnen worden ontwikkeld en gedeeld met andere professionals en projecten teneinde de verspreiding van radicale, tot geweld aanzettende boodschappen te bestrijden. Een van de manieren waarop de lidstaten dit kunnen doen is door een permanente bijdrage te leveren aan het programma voor de versterking van het maatschappelijk middenveld.

5.15.

Het EESC roept op tot meer financiering voor onderzoek, die de EU al verstrekt via haar onderzoeksprogramma’s ter voorkoming van radicalisering — bijvoorbeeld via het RAN-kenniscentrum — en tot meer netwerkvorming tussen universiteiten en in het veld actieve deskundigen van maatschappelijke organisaties.

5.16.

Radicalisering vindt heel vaak plaats in het gevangeniswezen. In gevangenissen is sprake van een combinatie van risicofactoren, zoals veel mensen op één plek, persoonlijke uitsluiting, een overvloed aan vrije tijd enz. Proactief optreden is nodig om gevangenispersoneel eenvoudiger de juiste scholing te geven en in staat te stellen risicosituaties te detecteren. In dit verband zijn al positieve ervaringen opgedaan en bestaan er goede mechanismen om risicosituaties te voorkomen. Daartoe dienen gevangenissen een gepaste omvang en gekwalificeerd personeel te krijgen en zou de verhouding tussen personeel en gevangenen zodanig moeten zijn dat re-integratie wordt bevorderd. Vakbonden zouden op dit vlak een grotere rol kunnen gaan spelen, bijvoorbeeld door cursussen te organiseren en via het RAN onder de aandacht te brengen welke lessen er zijn getrokken.

5.17.

Overheidsmedewerkers van veiligheidsdiensten, het gevangeniswezen, het maatschappelijk werk, scholen en andere relevante publieke instanties die op vele manieren banden onderhouden met maatschappelijke organisaties moeten een multistakeholderaanpak gaan volgen, die meer dient te behelzen dan bestraffende maatregelen en sterker de nadruk legt op opleiding om radicalisering te voorkomen en de bewustwording over het onderwerp te vergroten. Hiertoe kunnen expertise en middelen beschikbaar worden gesteld op Europees niveau en kan gerichte samenwerking met het maatschappelijk middenveld worden bevorderd.

5.18.

De samenwerking tussen gouvernementele en non-gouvernementele organisaties bij de re-integratie van ex-gevangenen moet worden opgeschroefd om ervoor te zorgen dat hun terugkeer in de maatschappij een succes wordt. Veel geradicaliseerde jongeren delen een crimineel verleden.

5.19.

De integratie van ex-gevangenen op de arbeidsmarkt wordt bemoeilijkt door het stigma dat vaak kleeft aan een gevangenisstraf. Dit is evenwel een belangrijke stap om radicalisering te voorkomen. De sociale partners (in dit geval met name de werkgevers) wordt verzocht hun steentje bij te dragen door de betrokkenen een tweede — en vaak een eerste — kans te geven.

5.20.

De EU moet laten zien dat zij groot belang hecht aan het voorkomen van radicalisering en moet nauwer samenwerken met maatschappelijke organisaties in derde landen met een hoog radicaliseringsrisico die mogelijk ook hotspots voor radicalisering zijn of worden.

5.21.

Meer in het bijzonder wordt in het externe optreden van de EU inzake terrorismebestrijding en de weerbaarheid van staten en samenlevingen, zoals uiteengezet in de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU, benadrukt dat de interculturele en interreligieuze dialoog moet worden bevorderd door de samenwerkingsverbanden met maatschappelijke organisaties, burgergroeperingen, geloofsgemeenschappen en de particuliere sector in de betrokken landen te verbreden. Er bestaat een groot risico dat de inspanningen van het maatschappelijk middenveld niet de beoogde resultaten opleveren, omdat externe actoren uit derde landen veel invloed uitoefenen, bijvoorbeeld door gewelddadig-extremistische bewegingen in de EU-lidstaten en de naburige landen te financieren. Dergelijke geldstromen moeten worden gestopt.

Brussel, 6 december 2017.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  De desbetreffende oproep is op 4 oktober gepubliceerd: http://ec.europa.eu/research/participants/portal/desktop/en/opportunities/isfp/topics/isfp-2017-ag-csep.html

(2)  Het RAN is een door de EU gefinancierd project dat betrokkenen uit heel Europa samenbrengt die zich bezighouden met het voorkomen van radicalisering. Voor meer informatie: https://ec.europa.eu/home-affairs/what-we-do/networks/radicalisation_awareness_network_en

(3)  Doel van het ESCN is om een netwerk van Europese lidstaten te faciliteren voor de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden en inzichten over de inzet van strategische communicatie bij de bestrijding van gewelddadig extremisme door gratis op maat gesneden en vertrouwelijke adviezen te geven over het hanteren van een strategische communicatieaanpak, zodat elk land op eigen tempo en in de vereiste omvang zijn eigen capaciteit kan ontwikkelen voor het tegengaan van gewelddadig-extremistische invloeden.

(4)  Bij het gebruik van deze term dient de nodige voorzichtigheid betracht te worden. Ze heeft betrekking op verschillende verschijnselen, zoals links- en rechts-extremisme of religieus fundamentalisme, gericht op illegale of gewelddadige activiteiten. De term wordt al snel verkeerd opgevat en misbruikt voor politieke doeleinden. Extremistische opvattingen kunnen ook in het midden van de samenleving voorkomen.

(5)  http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=COM:2013:0941:FIN

(6)  http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=COM%3A2016%3A379%3AFIN

(7)  Bijvoorbeeld over strafrecht (november 2015), jeugd en radicalisering (juni 2016), mediageletterdheid en kritisch denken (juni 2016) en het voorkomen van radicalisering die tot gewelddadig extremisme leidt (november 2016).

(8)  PB C 17 van 18.1.2017, blz. 33.

(9)  COM(2015) 185 final, COM(2013) 941 final.

(10)  http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-9646-2017-INIT/nl/pdf

(11)  http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52016DC0379

(12)  Zie ook http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2017/583124/IPOL_STU(2017)583124_EN.pdf

(13)  PB C 218 van 23.7.2011, blz. 91 en PB C 211 van 19.8.2008, blz. 61.

(14)  PB C 34 van 2.2.2017, blz. 58.

(15)  Wat betreft de maatregelen die in toenemende mate op lokaal niveau worden genomen, zie het CvdR-advies getiteld „De strijd tegen radicalisering en gewelddadig extremisme: mechanismen voor preventie op lokaal en regionaal niveau” (PB C 17 van 18.1.2017, blz. 33).

(16)  Verklaring van Parijs.

(17)  PB C 211 van 19.8.2008, blz. 61.

(18)  PB C 170 van 5.6.2014, blz. 23.

PB C 173 van 31.5.2017, blz. 15.

(19)  PB C 125 van 21.4.2017, blz. 40.

(20)  PB C 218 van 23.7.2011, blz. 91.