31.8.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 288/68


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee en de visserijen die deze bestanden exploiteren

(COM(2017) 97 final — 2017/0043 (COD))

(2017/C 288/09)

Rapporteur:

Emilio FATOVIC

Raadpleging

Europees Parlement, 1.3.2017

Raad, 4.4.2017

Rechtsgrondslag

Artikelen 43, lid 2, 114, lid 1, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Besluit van de voltallige vergadering

24.1.2017

 

 

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

17.5.2017

Goedkeuring door de voltallige vergadering

31.5.2017

Zitting nr.

526

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

187/0/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC onderschrijft de door de GCFM-FAO (1) aangetoonde noodzaak om maatregelen te nemen ter bescherming van de kleine pelagische soorten die te lijden hebben van overbevissing, en staat achter de algemene doelstelling zo spoedig mogelijk een systeem van duurzame visserij in te voeren en de maximale duurzame opbrengst (2) te bereiken conform het gemeenschappelijk visserijbeleid (3) (GVB).

1.2.

Het Comité steunt de keuze van de Commissie voor een verordening als rechtsinstrument tot vaststelling van een meerjarenplan ter bescherming van de bestanden van kleine pelagische soorten, teneinde de bestaande regels te harmoniseren en de processen voor governance te versterken.

1.3.

Hoewel het EESC instemt met de doelstellingen, milieubescherming en biodiversiteit, meent het dat het voorstel van de Commissie in veel opzichten onvolledig en tegenstrijdig is. Deze kwesties zijn het natuurlijke gevolg van een reeks tegenstrijdigheden in het GVB waar het Comité in eerdere adviezen al op heeft gewezen (4). Het EESC is vooral bezorgd over de mogelijkheid dat dit voorstel, indien het niet naar behoren wordt geïntegreerd en herzien, de verwezenlijking van de milieudoelstellingen op losse schroeven zet of de ondernemingen en werknemers in de sector (5) ernstig benadeelt.

1.4.

Volgens het Comité kan het door de Commissie voorgestelde beheersmodel, dat uitgaat van de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden door de Raad, niet worden aangepast aan de biologische kenmerken van kleine pelagische soorten in de Adriatische Zee, noch aan de veelsoortige visserij (6) aldaar, de toegepaste vangsttechnieken, de soorten vaartuigen en bemanning (kleinschalige, ambachtelijke visserij) (7), het aantal en de omvang van de havens. Gelet op het bovenstaande acht het Comité het voorstel van de MEDAC (8) ter versterking van de visserijinspanningsmaatregelen via een „stoplicht”-aanpak qua inhoud en methode geschikter omdat een en ander gebaseerd is op een breed maatschappelijk draagvlak.

1.5.

Het verbaast het Comité dat het voorstel van de Commissie niet gebaseerd is op een grondige economische en sociale effectbeoordeling (9). Deze tekortkoming wordt nog verergerd doordat de visserijsector in de Middellandse Zee al ruim twintig jaar (10) in een crisis verkeert en door nieuwe, drastische en onvoldoende doordachte regels definitief ten onder kan gaan. Verder stelt het EESC vast dat het ten enenmale schort aan maatregelen voor financiële ondersteuning en herstructurering van ondernemingen en omscholing van werknemers, gelet op het voorstel om de vangst van sardines en ansjovis te beperken, hoewel dit een essentiële pijler is voor de economie van kleine lokale gemeenschappen (vaak op eilanden) en daarmee samenhangende activiteiten (11).

1.6.

Het Comité pleit er daarom voor DG Werkgelegenheid vroegtijdig te betrekken en de sectorale sociale dialoog te activeren door raadpleging van het comité voor de sociale dialoog in de zeevisserij (EUSSDC) om de geschiktste maatregelen te bepalen ter compensatie van de economische en sociale gevolgen. In dit verband meent het EESC dat het EFMZV het meest geschikte financiële instrument is ter ondersteuning van ondernemingen en werknemers bij de overgang naar duurzame visserij. Verder kan de omschakeling van ondernemingen in het visserijtoerisme (blauwe economie (12)) of in de aquacultuur (13) zeker een zinvol alternatief zijn, maar dit kan geenszins in de plaats komen van het beginsel dat de traditionele visserij, met name vanwege de biologische kenmerken van de vis (men denke aan de behoefte aan ruimte), niet kan worden afgeslankt noch afgeschaft.

1.7.

Gelet op de aanzienlijke ecologische, economische en werkgelegenheidseffecten van de maatregel meent het Comité dat het nieuwe beheersplan niet bij gedelegeerde handelingen kan worden vastgesteld; het verzoekt de Commissie om het plan op duidelijke en transparante wijze en met oog voor het belang van alle betrokkenen onmiddellijk toe te lichten (14).

1.8.

Het Comité herhaalt dat alle milieubeschermende maatregelen zinloos kunnen blijken als niet eerst de problemen van oneerlijke concurrentie en illegale visserij worden aangepakt, door uitbreiding van de controles, strengere sancties en invoering van een integraal traceerbaarheidssysteem „van in het water tot op tafel” (15) met uitgebreide hygiënische controles, zowel aan de grens als bij de bron. Het Comité acht het van groot belang om de samenwerking tussen alle landen rond de Middellandse Zee nieuw leven in te blazen op basis van het programma en de doelstellingen die zijn uitgesproken in de te Malta op 30 maart 2017 ondertekende ministersverklaring (16).

1.9.

Volgens het Comité moet de maximale duurzame opbrengst binnen een redelijke termijn worden bereikt. De termijn van 31 december 2020 lijkt niet haalbaar. Dit voorstel is gebaseerd op het besef van de van nature benodigde tijd voor het herstel van de kleine pelagische soorten en de aanpassing van de toezichthoudende autoriteiten, ondernemingen en werknemers aan nieuwe wetgeving (in het bijzonder als de wetgeving drastisch wordt veranderd met een verschuiving van visserijinspanning de quota). Voorts is de mogelijke toepassing van de vrijwaringsclausules geen realistische optie gezien de buitensporige gevolgen hiervan op sociaal en economisch gebied.

1.10.

De Commissie zou de operationele aspecten van de regionalisering moeten verduidelijken door van meet af aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de visbestanden te relateren aan de werkelijke kostenniveaus voor de bedrijven om het voortbestaan van de bestanden te verzekeren.

1.11.

In het belang van de Europese consumenten dringt het EESC erop aan zo spoedig mogelijk een gedetailleerde effectbeoordeling uit te voeren van de prijsontwikkeling van de beschermde soorten, zowel voor de voor directe verkoop als voor verwerking bestemde vis. Daarnaast zou het Comité graag zien dat de Commissie voor de „duurzame visserij” regelingen voor kwaliteitsborging uitwerkt om de consumenten bewuster te maken en om voor bedrijven meerwaarde te creëren (17).

2.   Inleiding

2.1.

De Adriatische Zee (18) is een uiterst visrijke subregio van de Middellandse Zee en kleine pelagische soorten (19), voornamelijk ansjovis en sardine (20), behoren tot de meest rendabele. Volgens recente gegevens van de GCFM-FAO (21) en het WTECV (22) hebben de bestanden van ansjovis en sardines te lijden onder overbevissing en moeten zij beter beschermd worden.

2.2.

Het grootste deel van de vangsten is toe te schrijven aan Italië en Kroatië, in het noordelijke deel van de Adriatische Zee. Slovenië is goed voor een miniem deel van deze activiteiten (minder dan 1 %), evenals Albanië, Bosnië-Herzegovina en Montenegro, die een even gering quota voor hun rekening nemen (circa 1 %) (23).

2.3.

Het huidige beheerskader is gebaseerd op beperking van de visserijinspanning (24), in combinatie met verschillende andere maatregelen zoals gebieds- of tijdsgebonden sluitingen en minimummaten bij aanlanding. De lidstaten hebben deze maatregelen echter niet gecoördineerd, ononderbroken en uniform uitgevoerd (in het bijzonder de biologische rustperioden van de visserij (25)), wat tot verwarring onder betrokkenen leidde en het herstel van de bestanden in de weg stond.

2.4.

Conform zijn mandaat heeft de MEDAC een op 11 maart 2016 (26) gepubliceerd advies uitgewerkt over kleine pelagische vis in de Adriatische Zee, met operationele voorstellen die het resultaat zijn van twee jaar overleg tussen alle betrokken partijen (ondernemers, werknemers, coöperaties, milieuactivisten, consumenten).

3.   Samenvatting van het Commissievoorstel

3.1.

Ter bescherming van de kleine pelagische vissoorten in de Adriatische Zee, met name sardines en ansjovis, heeft de Commissie een verordening opgesteld tot vaststelling van een meerjarenplan om deze ecologische noodsituatie aan te pakken. Uiteindelijk moet voor 2020 een maximale duurzame opbrengst (27) (MDO) bereikt worden, zoals nagestreefd in het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). Het meerjarenplan moet in zijn geheel om de vijf jaar beoordeeld worden.

3.2.

In afwijking van alle tot dusver in het gebied toegepaste beheersmaatregelen stelt de ontwerpverordening één governancesysteem vast, dat de nationale afwijkingen (met name de biologische rustperioden en controlemethoden) beperkt en, vooral, het beheerssysteem baseert op vangstbeperkingen (28) (TAC’s) en niet meer op beperking van de visserijinspanningen.

3.3.

Dit voorstel, gebaseerd op het model en de inhoud van het meerjarenplan voor sommige visbestanden in de Oostzee (29), heeft als uitgangspunt het advies van het WTECV en staat tegelijkertijd haaks op het voorstel van de MEDAC voor een strengere herziening van de visserijinspanning (stoplichtsysteem (30)).

3.4.

De Commissie stelt met name voor referentiepunten vast te stellen voor de instandhouding, uitgedrukt in ton paaibiomassa, en streefbandbreedtes voor de visserijsterfte. Wanneer volgens wetenschappelijk advies een bestand onder de referentiewaarde komt te liggen, moet de vangst worden verminderd. Voor de doeltreffende uitvoering van dit nieuwe beheersysteem verwijst de Commissie naar gedelegeerde handelingen.

3.5.

Het voorstel voorziet in regionale samenwerking tussen de lidstaten voor de vaststelling van specifieke instandhoudingsmaatregelen. Via regionalisering kunnen bepaalde technische maatregelen gewijzigd worden (bijv. maaswijdte van de netten en kenmerken van de apparatuur).

3.6.

Het voorstel bepaalt verder dat de bevoegde autoriteiten de activiteiten en de vangsten van alle vaartuigen van meer dan acht meter door middel van passende digitale apparatuur (bijv. elektronisch visserijlogboek) kunnen identificeren, lokaliseren en systematisch controleren. Alle havens zullen ook moeten beschikken over digitale instrumenten om de vangsten van elk vaartuig te kunnen controleren als deze gelost zijn. Hiertoe moet ieder vaartuig zijn aankomst in de haven ten minste vier uur van tevoren aan de bevoegde autoriteiten meedelen.

4.   Algemene opmerkingen

4.1.

Kennis nemend van de gepubliceerde wetenschappelijke studies hierover meent ook het EESC dat er maatregelen nodig zijn ter bescherming van de bestanden van kleine pelagische soorten in de Adriatische Zee, die momenteel bedreigd worden.

4.2.

Het Comité staat voorts achter de keuze voor een verordening als rechtsinstrument om het beheer te versterken en om de regels voor alle landen en belanghebbenden uniform en bindend te maken teneinde een oplossing te vinden voor de problemen van de milieueffecten van de visserij, die voornamelijk het gevolg zijn van de uiteenlopende en ongecoördineerde toepassing van de huidige beheersmaatregelen.

4.3.

In het verlengde van het GVB en zijn eerdere adviezen meent het EESC dat eerst en vooral het niveau van de maximale duurzame opbrengst (MSY) bereikt moet worden om tegelijk tegemoet te komen aan de eisen in verband met milieu, voedingsmiddelen, economie en productie (31).

4.4.

Volgens het Comité is het Commissievoorstel echter onvolledig en op veel belangrijke plaatsen tegenstrijdig; het vreest dat deze lacunes ofwel het bereiken van de doelstellingen voor milieuduurzaamheid in gevaar kunnen brengen, ofwel uiterst schadelijk kunnen zijn voor zowel de werknemers, het bedrijfsleven als de plaatselijke gemeenschappen.

5.   Opmerkingen

5.1.   Noodzaak van een adequate beoordeling van de economische en sociale gevolgen en van de maatregelen ter compensatie van de effecten van het meerjarenplan op het bedrijfsleven en de werkgelegenheid

5.1.1.

In tegenstelling tot de verwachtingen van de GCFM-FAO en de MEDAC ontbreekt het aan een grondige beoordeling van de sociaaleconomische gevolgen (32). Dit aspect speelt een sleutelrol, aangezien de visserij in de Middellandse Zee al enkele jaren (33) in een crisis verkeert en een ondoordachte hervorming desastreuze gevolgen kan hebben voor zowel ondernemingen als werknemers.

5.1.2.

Verder moet worden opgemerkt dat de Commissie dit voorstel heeft gelanceerd zonder te wachten op de resultaten van de werkgroep GCFM-FAO, die is opgericht uit hoofde van punt 14 van GCFM-aanbeveling 40/2016/3, om het effect te beoordelen van een reeks maatregelen, waaronder zowel vangstbeperkingen als de inspanningsregeling voor het duurzame visserijbeheer van de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee.

5.1.3.

Voorts is het EESC van oordeel dat de voorgestelde maatregelen niet „gratis” kunnen zijn, gezien de vangstverlaging van 30 %, de inkomstendaling van 25 % voor bedrijven en een daling van 10 % van de arbeidsplaatsen. Afgezien van bovenstaand methodologisch probleem, te weten het verkrijgen van gegevens, biedt de Commissie geen enkel voorstel om de effecten van de verordening af te zwakken, waardoor de economische en sociale kosten van het meerjarenplan uitsluitend bij de lidstaten terechtkomen.

5.1.4.

Het EESC merkt op dat de Commissie de gevolgen onvolledig heeft beoordeeld voor aanverwante activiteiten noch voor lokale, van oudsher van visvangst levende gemeenschappen (vaak op eilanden), noch wat betreft de mogelijke prijsstijging en de twijfelachtige kwaliteit en duurzaamheid van noodzakelijkerwijs uit derde landen ingevoerde producten (vooral Noord-Afrika) ter compensatie van de binnenlandse vraag.

5.1.5.

De verordening bevat geen enkel mechanisme voor financiële ondersteuning van ondernemingen of de reconversie ervan (bijv. aquacultuur), zoals er evenmin maatregelen zijn voor salaristoelagen, opleiding en/of ontslagbegeleiding voor werknemers (vissers en werknemers in nevensectoren) die hun werk zullen verliezen.

5.2.   Biologische kenmerken van de Adriatische Zee

5.2.1.

Het succes van het meerjarenplan voor bepaalde visbestanden in de Oostzee is volgens het EESC niet geschikt voor de Adriatische Zee. Zoals de GCFM-FAO heeft aangetoond, is de Oostzee een zee met overwegend één vissoort, waar gerichte visvangst eenvoudig is omdat er weinig soorten vissen samen voorkomen, en waar het dus gemakkelijker is om vangstbeperkingen vast te stellen. De Adriatische Zee is echter, evenals de gehele Middellandse Zee, geschikt voor meersoortenvisserij, waar in een en dezelfde regio veel vissoorten voorkomen (34). Het enige precedent van vangstbeperking in het Middellandse Zeegebied geldt de blauwvintonijn, een voorstel waar het EESC (35) in principe achter staat, omdat het een soort betreft waarvan de eigenschappen (afmetingen in de eerste plaats) en vangsttechnieken zeer verschillend zijn van die van kleine pelagische soorten.

5.2.2.

Het EESC wijst er tevens op dat er traditioneel in de Adriatische Zee heel anders wordt gevist dan in de Oostzee. Voor de Adriatische Zee gaat het om familiebedrijven die kleine vaartuigen (tussen acht en twaalf meter) gebruiken. De eigenaars van de vaartuigen zijn vaak ook de vissers en de gemiddelde bemanning bedraagt circa drie personen. De vis wordt in tal van kleine havens aangeland, maar vormt al eeuwenlang een belangrijke economische factor voor de gemeenschappen (vaak op eilanden) in kwestie.

5.3.   Beheer en gedelegeerde handelingen

5.3.1.

Het nieuwe beheerssysteem, dat uitgaat van vangstbeperkingen, wordt in het voorstel niet duidelijk en specifiek uitgewerkt, maar beperkt zich tot een wetgevingskader dat vervolgens zal worden aangevuld met gedelegeerde handelingen. Vanwege de milieu-, economische en werkgelegenheidsaspecten gaat het om een uiterst gevoelig onderwerp; het voorstel zou voor bedrijven een grote belemmering vormen voor de planning van hun visserijactiviteiten, waarvan hun voortbestaan afhangt.

5.4.   Op de maximale duurzame opbrengst (MSY) afgestemd tijdschema

5.4.1.

De huidige, in 2016 goedgekeurde verordening voor de Oostzee heeft bedrijven, maar ook de visbestanden vijf jaar (tot 2020) de tijd gegeven om tot duurzame visserij te komen. Dat jaar valt samen met het verstrijken van het GVB. De Commissie wil voor de Adriatische Zee echter een veel striktere routekaart opleggen: minder dan twee jaar (2019-2020), uitsluitend met het oog op de afloop van het GVB, voorbijgaand aan de natuurlijke biologische reproductietijden van kleine pelagische soorten (verschillend vanwege tal van factoren) en aan de tijd die bedrijven en lokale overheden nodig hebben om zich aan te passen aan de stringentere beheersmaatregelen, die volledig afwijken van die in de afgelopen dertig jaar, met het concrete risico dat de vastgestelde milieudoelstelling niet wordt gehaald en dat een sector vernietigd wordt (samen met aanverwante sectoren) waarvan honderden kustgemeenschappen afhankelijk zijn.

5.5.   Oneerlijke concurrentie van derde landen en illegale visserij

5.5.1.

De visserijsector in het Middellandse Zeegebied, alsook in de Adriatische Zee, verkeert al ruim twintig jaar om diverse redenen in een diepe crisis, waaronder oneerlijke concurrentie vanuit derde landen (met name uit Noord-Afrika, waar zonder enige controle wordt gevist en verkocht) en illegale visserij (waar vaak ook sprake is van illegale arbeid). Thans staan de meeste legale ondernemingen al aan de rand van de afgrond (36) en de sterke persoonlijke of familiebanden tussen de eigenaar en de beperkte bemanning hebben de definitieve ondergang van de sector belet.

5.5.2.

Daarom meent het EESC dat de overgang van een stelsel dat gebaseerd is op inspanningen naar een stelsel op basis van vangsten (verminderd met 30 %) zonder passende maatregelen om tegen illegale of oneerlijke praktijken op te treden, slechts zou leiden tot onmiddellijke sluiting van een groot aantal legale bedrijven en het verlies van banen, zonder dat milieuvraagstukken noodzakelijkerwijs worden aangepakt.

5.6.   Regionalisering

5.6.1.

Het voorstel bevat geen gedetailleerde voorschriften voor de werkwijze van de „heffing”. Deze lacune zou tot een serieus concurrentieprobleem tussen lidstaten kunnen leiden, omdat de kosten voor bedrijven van land tot land verschillen in verband met uiteenlopende factoren, zoals: lonen, sociale en verzekeringslasten, markten.

5.6.2.

Met name wijst het EESC erop dat wanneer regionalisering uitsluitend gedefinieerd zou worden met het oog op de bescherming van de visstand, de EU met nieuwe en forse conflicten te maken zou krijgen als de winst van ondernemingen zou afhangen van de bedrijfskosten en niet van het visserijproduct.

5.7.   Technologische uitrusting en controles

5.7.1.

Ook het EESC meent dat de controles efficiënter moeten worden door gebruik te maken van digitale technologieën, maar benadrukt dat de Adriatische Zee, in tegenstelling tot de Baltische, gekenmerkt wordt door veel kleine havens (volgens het FAO-ADRIAMED zijn er 238 visserijhavens in Italië, Slovenië en Kroatië (37)) en een groot aantal kleine vaartuigen. Daarom hebben de bevoegde autoriteiten en bedrijven (die reeds in crisis verkeren) tijd en middelen nodig om zich aan de nieuwe wetgeving aan te passen.

5.7.2.

Anders dan de Commissie veronderstelt, meent het EESC dat het kiezen van havens voor het aanlanden van de vis (waarbij kleinere havens worden uitgesloten) lokale gemeenschappen ernstige schade zou berokkenen. Verder vindt het Comité dat nader naar de economische impact van deze maatregel op de kleinere schepen moet worden gekeken, aangezien de verordening van toepassing moet zijn op vaartuigen van acht meter of meer.

5.8.   Kwaliteitscertificering

5.8.1.

Het voorstel bevat geen mechanismen voor kwaliteitscontrole/etikettering om de door de hervorming getroffen sector te ondersteunen. Consumenten zouden dit aspect zeer weten te waarderen, aangezien ze voortdurend op zoek zijn naar gezonde en duurzame kwaliteitsproducten. Zulke maatregelen zouden ook nuttig zijn om illegale praktijken en oneerlijke concurrentie tegen te gaan.

5.9.   Prijsverschillen

5.9.1.

Het voorstel van de Commissie houdt onvoldoende rekening met de mogelijkheid om maatregelen goed te keuren ter bestrijding van de prijsstijging van kleine pelagische soorten die de vangstbeperkingen natuurlijkerwijs met zich zullen meebrengen; de prijsstijging zal er immers voor zorgen dat deze soorten vooral bij derde landen zullen worden aangekocht waar geen passende controles en garanties zijn, vooral op milieugebied.

5.10.   Inbreng van het maatschappelijk middenveld

5.10.1.

Het verbaast het Comité dat het op 11 maart 2016 (38) gepubliceerde advies van de MEDAC, het resultaat van samenwerking van alle betrokken partijen (ondernemers, werknemers, coöperaties, milieuactivisten, consumenten) en van meer dan twee jaar werk, niet naar behoren in aanmerking is genomen, in die mate dat het Commissievoorstel er helemaal niet bij aansluit en er in bepaalde opzichten haaks op lijkt te staan.

Brussel, 31 mei 2017.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  General Commission for Fisheries for the Mediterranean (Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee).

(2)  De maximale duurzame opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY) is de hoeveelheid vis die men in een onbeperkte periode mag vangen zonder aan het bestand schade toe te brengen. Dit beginsel is een van de grondslagen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).

(3)  Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(4)  EESC-advies over een gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector visserij- en aquacultuurproducten (PB C 181 van 21.6.2012, blz. 183).

(5)  EESC-advies over een gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector visserij- en aquacultuurproducten (PB C 181 van 21.6.2012, blz. 183), paragraaf 1.17: „Het EESC betreurt dat in het voorstel niet wordt gesproken over de sociale dimensie, die in alle takken van de visserij- en aquacultuursector (productie, verwerking en verkoop) relevant is, en dat er geen concrete voorstellen worden gedaan om de levens- en arbeidsomstandigheden te verbeteren. Ook zou de deelname van de sociale partners op het passende niveau moeten worden gestimuleerd.”

(6)  EESC-advies over een gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector visserij- en aquacultuurproducten (PB C 181 van 21.6.2012, blz. 183), paragraaf 1.6: „Het EESC onderschrijft het voorstel om meerjarenplannen op te stellen die ertoe moeten leiden dat alle visbestanden, in de mate van het mogelijke, op niveaus worden gebracht of gehouden die de maximale duurzame opbrengst kunnen opleveren. Dit is een lovenswaardig streven, dat echter in het geval van gemengde visserij moeilijk uitvoerbaar is. Daarom verzoekt het EESC de Commissie om praktische oplossingen te bedenken voor de problemen die zich kunnen voordoen bij deze vorm van visserij.”

(7)  EESC-advies over een gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector visserij- en aquacultuurproducten (PB C 181 van 21.6.2012, blz. 183), paragraaf 1.19: „Het EESC vindt het te simplistisch om kleinschalige visserij uitsluitend te definiëren op basis van de lengte van het vaartuig, omdat dan een wezenlijk deel van de kleinschalige vloot tot de industriële visserij zou worden gerekend.”

(8)  De MEDAC is het raadgevend orgaan van Europese en nationale maatschappelijke organisaties (Mediterranean Advisory Council) dat de in het Middellandse Zeegebied actieve sector vertegenwoordigt. De MEDAC brengt aan de lidstaten en de Europese instellingen gerichte adviezen uit over visserijbeheer en sociaaleconomische aspecten in verband met de instandhouding van de visserij in de Middellandse Zee, om bij te dragen tot de uitvoering van de doelstellingen van het GVB en op verzoek van de lidstaten technische oplossingen en voorstellen aan te reiken.

(9)  EESC-advies over „Het Groenboek — Hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid” (PB C 18 van 19.1.2011, blz. 53), paragraaf 3.1.2.2: „Een gestage verbetering van de bestanden en de stabilisering op een niveau dat duurzame exploitatie mogelijk maakt, moeten vergezeld gaan van sociaaleconomische effectbeoordelingen die het pleidooi voor meer financiële steun voor de sector onderbouwen. Deze steun moet met name gericht zijn op werkgelegenheid, op bedrijfsinvesteringen in innovatie en ontwikkeling, en op beroepsopleiding. Daarnaast moeten vissers ook tijdens het herstel van de bestanden op een behoorlijk inkomen kunnen rekenen.”

(10)  Volgens het WTECV (2016) zijn in het Middellandse Zeegebied tussen 2008 en 2014 meer dan 10 000 banen verloren gegaan, is de vloot met 14 % gekrompen en het aantal werknemers met 8 % gedaald. Kijkt men voorts in detail naar de „kleinschalige visserij” (vaartuigen tot twaalf meter), die ruim 50 % van de sector uitmaakt, dan blijkt dat het aantal schepen met 16 % is gedaald en het aantal werknemers met 13 %. Verder zij opgemerkt dat het plan in de direct betrokken landen, als het onevenwichtig is, een verwoestend effect kan hebben: het volstaat erop te wijzen dat in Kroatië de kleine pelagische vissen 90 % van de vangst vormen. Bovendien is in Italië tijdens de periode 2004-2015 de vloot ingekrompen met 17 % en zijn arbeidsplaatsen verloren gegaan, met uitschieters tot boven 20 %.

(11)  EESC-advies over een gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector visserij- en aquacultuurproducten (PB C 181 van 21.6.2012, blz. 183), paragraaf 3.3.6: „De maatregelen om alle bestanden boven een niveau te houden of te brengen dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, zullen ook invloed hebben op de capaciteit van de vissersvloten van de lidstaten. Daarom moet de Commissie […] voorzieningen treffen om de vloten aan te passen en de visserijsector alternatieven bieden op sociaal en arbeidsvlak om te voorkomen dat banen verloren gaan, zoals op dit moment gebeurt door de erbarmelijke toestand van de bestanden.”

(12)  EESC-advies over de strategie van de Europese Unie voor de Adriatische en Ionische regio (PB C 458 van 19.12.2014, blz. 27), paragrafen 3.3, 3.4 en 3.5.

(13)  EESC-advies over belemmeringen voor een duurzame aquacultuur in Europa wegnemen (PB C 34 van 2.2.2017, blz. 73).

EESC-advies over innovatie in de blauwe economie (PB C 12 van 15.1.2015, blz. 93), paragraaf 1.7.

(14)  EESC-advies over gedelegeerde handelingen (PB C 13 van 15.1.2016, blz. 145), paragraaf 1.8.

(15)  EESC-advies over een gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector visserij- en aquacultuurproducten (PB C 181 van 21.6.2012, blz. 183), paragraaf 1.21.

(16)  IP/17/770, European Commission secures 10-year pledge to save Mediterranean fish stocks.

(17)  EESC-advies over een gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector visserij- en aquacultuurproducten (PB C 181 van 21.6.2012, blz. 183), paragraaf 4.5.

(18)  De Adriatische Zee komt overeen met de geografische deelgebieden 17 en 18 van de GCFM.

(19)  Het betreft kleine soorten die dicht bij de oppervlakte zwemmen (bijvoorbeeld makreel, haring, horsmakreel, blauwe wijting, evervis, ansjovis, zilvervis, sardine, sprot enz.).

(20)  In Kroatië zijn kleine pelagische vissen goed voor 90 % van de totale vangst.

(21)  De Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee is in 1949 opgericht als onderdeel van de FAO. Een belangrijkste taak van de GCFM is de bevordering van de ontwikkeling, het behoud en het correcte beheer van de mariene biologische rijkdommen.

(22)  Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij is in 1993 opgericht en is een adviserende instantie die rechtstreeks verslag uitbrengt aan de Europese Commissie. Het bestaat uit een groep deskundigen die de Commissie over visserijbeheer adviseren.

(23)  GCFM, The State of Mediterranean and Black Sea Fisheries, 2016, blz. 25.

(24)  Voor het beheer van de visserijinspanning worden de beperkingen die aan de vlootcapaciteit worden gesteld, gecombineerd met de tijd die de vloot op zee mag doorbrengen.

(25)  De biologische rustperiode is een periode waarin het verboden is in bepaalde gebieden te vissen. Dit instrument is nu dertig jaar in de EU van kracht en is bedoeld om de visbestanden op zee te beschermen en het natuurlijk kweken van de meest gevangen soorten te bevorderen. Door de visvangst een aantal opeenvolgende dagen stop te zetten, krijgen de vissen de tijd hun voortplantingscyclus veilig te voltooien, met behoud van de visbestanden.

(26)  MEDAC, Medac advice on LTMP for small pelagics in GSA 17 (Northern Adriatic), Prot. 94/2016, maart 2016.

(27)  De maximale duurzame opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY) is de hoeveelheid vis die men in een onbeperkte periode mag vangen zonder aan het bestand schade toe te brengen.

(28)  De totaal toegestane vangsten of TAC’s zijn beperkingen voor de vangst van bepaalde visbestanden, uitgedrukt in ton. De Commissie stelt die beperkingen vast op basis van het wetenschappelijk advies dat adviesorganen als de ICES en het WTECV uitbrengen over de toestand van de bestanden.

(29)  Waaronder kabeljauw, haring, sprot, zalm.

(30)  MEDAC, Medac advice on LTMP for small pelagics in GSA 17 (Northern Adriatic), Prot. 94/2016, maart 2016, blz. 7 en 8.

(31)  EESC-advies over een gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector visserij- en aquacultuurproducten (PB C 181 van 21.6.2012, blz. 183).

(32)  SWD(2017) 63 final.

(33)  Italiaans ministerie van Land- en Bosbouwbeleid, nationaal visserijplan 2017-2019. Bovendien is tijdens de periode 2004-2015 de Italiaanse visserijvloot met 17 % gekrompen, het tonnage met 26 % en het motorvermogen met 21 % (kW). De inkrimping van de vangstcapaciteit was bijzonder fors tussen 2010 en 2012, deels vanwege de economische crisis, deels doordat een groot aantal vissersboten spontaan uit de vaart werd genomen, gestimuleerd door de maatregelen voor definitieve beëindiging van het EVF.

(34)  GCFM, The State of Mediterranean and Black Sea Fisheries, 2016, blz. 26.

(35)  EESC-advies over een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee (PB C 24 van 28.1.2012, blz. 116), paragraaf 1.1: „Het EESC stemt in met de voorstellen van de Europese Commissie en verwelkomt de inspanningen die zowel door de lidstaten als de vissers zijn gedaan om het veeleisende herstelplan voor blauwvintonijn van de Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijn in de Atlantische Oceaan (ICCAT) ten uitvoer te leggen. Dit plan werpt inmiddels al vruchten af, maar de toepassing ervan heeft wel belangrijke sociaaleconomische gevolgen, waarmee rekening zou moeten worden gehouden.”

(36)  Het gemiddelde inkomen per visser bedraagt 18 000-20 000 EUR per jaar, terwijl dat in de Oostzee en de Noordzee tussen 60 000 en 80 000 EUR bedraagt.

(37)  Voor elk land is het volgende aantal havens geteld: Kroatië 147; Italië 89; Slovenië 3 (www.faoadriamed.org).

(38)  MEDAC, Medac advice on LTMP for small pelagics in GSA 17 (Northern Adriatic), Prot. 94/2016, maart 2016.