24.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 484/27


Samenvatting van het besluit van de Commissie

van 21 oktober 2015

inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 van de EER-overeenkomst

(Zaak AT.39639 — Optical Disk Drives)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 7135)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(2016/C 484/10)

Op 21 oktober 2015 heeft de Commissie een besluit vastgesteld inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 van de EER-overeenkomst. Overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1/2003  (1) van de Raad publiceert de Commissie hierbij de namen van de partijen en de belangrijkste punten van het besluit, waaronder de opgelegde sancties, rekening houdend met het rechtmatige belang van de ondernemingen inzake de bescherming van hun bedrijfsgeheimen.

1.   INLEIDING

1.

Op 21 oktober 2015 heeft de Commissie een besluit vastgesteld betreffende een inbreuk op artikel 101 van het Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst in de sector van de optische schijfeenheden. De adressaten van het besluit coördineerden hun beleid voor de aanbestedingen voor optische schijfeenheden („ODD’s”) voor laptops en desktops die worden geproduceerd door twee computerfabrikanten, Dell, Inc. („Dell”) en Hewlett Packard („HP”).

2.   BESCHRIJVING VAN DE ZAAK

2.1.   Procedure

2.

Nadat Koninklijke Philips Electronics nv, Lite-On IT Corporation en Philips & Lite-On Digital Solutions Corporation overeenkomstig de voorwaarden van de clementieregeling van 2006 een gezamenlijk verzoek om immuniteit hadden ingediend, vroeg de Commissie op 29 juni 2009 de ondernemingen die actief zijn in de sector om gerichte inlichtingen en vervolgens ontving zij een verzoek om clementie van Hitachi-LG Data Storage, Inc.

3.

Op 18 juli 2012 heeft de Commissie in deze zaak een mededeling van punten van bezwaar goedgekeurd. Alle adressaten van de mededeling van punten van bezwaar hebben schriftelijk hun standpunten meegedeeld met betrekking tot de jegens hen aangevoerde bezwaren en konden hun recht om te worden gehoord uitoefenen door deel te nemen aan de mondelinge hoorzitting op 29 en 30 november 2012.

4.

Op 18 februari 2014 heeft de Commissie twee aanvullende mededelingen van punten van bezwaar goedgekeurd ter aanvulling, wijziging en/of verduidelijking van de bezwaren die zijn gericht aan bepaalde adressaten van de mededeling van punten van bezwaar met betrekking tot hun aansprakelijkheid voor de vermeende inbreuk.

5.

Op 1 juni 2015 heeft de Commissie een bijkomende aanvullende mededeling van punten van bezwaar aangenomen. De aanvullende mededeling van punten van bezwaar van 1 juni 2015 beoogde enkel de aanvulling van de mededeling van punten van bezwaar en de aanvullende mededelingen van punten van bezwaar van 18 februari 2014 door in te gaan op de bezwaren van de initiële mededeling van punten van bezwaar tegen extra juridische entiteiten die betrekking hebben op de groepen van ondernemingen die adressaten waren van de mededeling van punten van bezwaar.

6.

De adressaten van de aanvullende mededelingen van punten van bezwaar van 18 februari 2014 en 1 juni 2015 hebben hun standpunten schriftelijk bekendgemaakt aan de Commissie, maar zij hebben niet om een mondelinge hoorzitting verzocht.

7.

Op 3 juni 2015 heeft de Commissie een „letter of facts” verstuurd aan alle partijen. De adressaten van de „letter of facts” hebben hun standpunten schriftelijk bekendgemaakt aan de Commissie.

8.

Het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities heeft op 5 en 15 oktober 2015 een gunstig advies uitgebracht.

2.2.   Samenvatting van de inbreuk

9.

De inbreuk betrof collusie met betrekking tot aanbestedingen die werden georganiseerd door Dell en HP in de periode 2004-2008. Het onderzoek bracht een netwerk van parallelle bilaterale contacten aan het licht dat tot doel had offertes te manipuleren, om zo de onzekerheden die verbonden zijn aan concurrentie door collusie weg te nemen. De partijen stelden elkaar in kennis van hun voornemens ten aanzien van de rangschikking en/of prijsstelling bij aanbestedingen en deelden elkaar andere commercieel gevoelige informatie mee inzake aanbestedingen.

2.3.   Adressaten

10.

De volgende ondernemingen hebben inbreuk gemaakt op artikel 101 van het Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst door gedurende de hieronder aangegeven perioden deel te nemen aan een kartel in de sector van de optische schijfeenheden:

a)

Philips Electronics North America Corporation, Koninklijke Philips nv (hierna aangeduid als „Philips”) van 13 september 2004 tot en met 6 augustus 2006

b)

Lite-On Sales & Distribution, Inc., Lite-On Technology Corporation (hierna aangeduid als „Lite-On”) van 23 augustus 2004 tot en met 4 maart 2007

c)

Philips & Lite-On Digital Solutions USA, Inc., Philips & Lite-On Digital Solutions Corporation (hierna aangeduid als „PLDS”) van 7 augustus 2006 tot en met 25 november 2008

d)

Hitachi-LG Data Storage Korea, Inc., Hitachi-LG Data Storage, Inc. (hierna aangeduid als „HLDS”) van 23 juni 2004 tot en met 25 november 2008

e)

Toshiba Samsung Storage Technology Korea Corporation, Toshiba Samsung Storage Technology Corporation (hierna aangeduid als „TSST”) van 23 juni 2004 tot en met 17 november 2008

f)

Sony Electronics Inc., Sony Corporation (hierna aangeduid als „Sony”) van 23 augustus 2004 tot en met 15 september 2006

g)

Sony Optiarc America Inc., van 25 juli 2007 tot en met 31 oktober 2007; Sony Optiarc Inc. (hierna aangeduid als „Optiarc”) van 25 juli 2007 tot en met 29 oktober 2008

h)

Quanta Storage Inc. van 14 februari 2008 tot en met 28 oktober 2008.

2.4.   Sancties

11.

In het besluit worden de richtsnoeren inzake geldboeten van 2006 toegepast (2).

2.4.1.   Basisbedrag van de geldboete

12.

Om het daadwerkelijke gevolgen van de kartelvorming beter weer te geven, wordt een indicatieve waarde voor de jaaromzet berekend (gebaseerd op de werkelijke waarde van de omzet van ODD’s in de EER van de ondernemingen in de relevante periode van hun deelname aan de inbreuken), die als grondslag voor de berekening van het basisbedrag van de op te leggen geldboeten wordt gebruikt.

13.

Gezien de aard van de inbreuken en de geografische omvang ervan, is het percentage voor het variabele bedrag van de geldboete en het bijkomende bedrag („toetredingsrecht”) vastgesteld op 16 % van de waarde van de verkopen wat betreft de inbreuk.

14.

Het variabele bedrag wordt vermenigvuldigd met respectievelijk het aantal jaren of fracties van jaren dat aan de inbreuk is deelgenomen, om ten volle rekening te houden met de duur van de deelname van elke onderneming individueel aan de inbreuk. De Commissie neemt de werkelijke duur van de deelname aan de inbreuken door de ondernemingen in aanmerking, op maandbasis (naar beneden afgerond) en pro rata-basis.

15.

Aangezien de contacten met betrekking tot Dell aanvingen vóór de contacten met betrekking tot HP en hun duur bijgevolg niet samenvalt, wordt de waarde van de verkopen afzonderlijk berekend per klant en worden twee verschillende vermenigvuldigingsfactoren toegepast.

16.

De waarde van de verkopen voor Philips, Sony en Optiarc werd alleen berekend op basis van de verkoop aan Dell, omdat niet is aangetoond dat deze drie ondernemingen hebben deelgenomen aan het mededingingsbeperkende gedrag met betrekking tot HP.

2.4.2.   Aanpassingen van het basisbedrag

17.

In deze zaak heeft de Commissie geen rekening gehouden met verzwarende omstandigheden.

18.

Een verzachtende omstandigheid is van toepassing op Philips, Sony en Optiarc om hun gebrek aan besef van en aansprakelijkheid voor delen van de enkele en voortgezette inbreuk met betrekking tot HP te weerspiegelen.

2.4.3.   Specifieke verhoging met het oog op afschrikking

19.

In dit geval is een afschrikkingsfactor van 1,2 van toepassing op Sony.

2.4.4.   Toepassing van het 10 %-omzetplafond

20.

Het definitieve bedrag van de individuele geldboeten bedraagt minder dan 10 % van de wereldwijde omzet van al de ondernemingen waaraan het besluit is gericht, met uitzondering van TSST.

2.4.5.   Toepassing van de clementieregeling van 2006

21.

Philips, Lite-On en PLDS waren de eerste ondernemingen die inlichtingen en bewijsmateriaal hebben verstrekt die aan de voorwaarden van punt 8, onder a), van de clementieregeling van 2006 voldeden. De op te leggen boete werd voor de drie inbreuken met 100 % verminderd.

22.

Aan de onderneming HLDS werd een verlaging van 50 % toegekend voor de inbreuk en ook een extra vermindering op grond van punt 26, laatste alinea, van de clementieregeling voor zover de Commissie, dankzij de inlichtingen die HLDS heeft verstrekt, feiten heeft kunnen vaststellen die de duur van de inbreuk verlengden.

3.   IN HET BESLUIT OPGELEGDE GELDBOETEN

23.

Voor de enkele, voortgezette ODD-inbreuk worden de volgende geldboeten opgelegd aan:

a)

Koninklijke Philips nv en Philips Electronics North America Corporation, waarbij ieder hoofdelijk aansprakelijk is: 0 EUR

b)

Lite-On Technology Corporation en Lite-On Sales & Distribution, Inc., waarbij ieder hoofdelijk aansprakelijk is: 0 EUR

c)

Philips & Lite-On Digital Solutions Corporation en Philips & Lite-On Digital Solutions USA, Inc., waarbij ieder hoofdelijk aansprakelijk is: 0 EUR

d)

Hitachi-LG Data Storage, Inc., Hitachi-LG Data Storage Korea, Inc., waarbij ieder hoofdelijk aansprakelijk is: 37 121 000 EUR

e)

Toshiba Samsung Storage Technology Corporation en Toshiba Samsung Storage Technology Korea Corporation, waarbij ieder hoofdelijk aansprakelijk is: 41 304 000 EUR

f)

Sony Corporation en Sony Electronics Inc., waarbij ieder hoofdelijk aansprakelijk is: 21 024 000 EUR

g)

Sony Optiarc Inc.: 9 782 000 EUR, waarvan 5 433 000 EUR hoofdelijk en gezamenlijk met Sony Optiarc America Inc.

h)

Quanta Storage Inc.: 7 146 000 EUR.


(1)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 411/2004 (PB L 68 van 6.3.2004, blz. 1).

(2)  PB C 210 van 1.9.2006, blz. 2.