27.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 148/18


Bericht betreffende het arrest van het Gerecht van de Europese Unie in zaak T-310/12 met betrekking tot Uitvoeringsverordening (EU) nr. 325/2012 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op oxaalzuur van oorsprong uit India en de Volksrepubliek China

(2016/C 148/06)

In zijn arrest van 20 mei 2015 in zaak T-310/12, Yuanping Changyuan Chemicals Co. Ltd/Raad (1), heeft het Gerecht van de Europese Unie („het Gerecht”) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 325/2012 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op oxaalzuur van oorsprong uit India en de Volksrepubliek China („de bestreden verordening”) (2) nietig verklaard, voor zover zij betrekking heeft op Yuanping Changyuan Chemicals Co. Ltd („de betrokken producent-exporteur”).

In het arrest oordeelde het Gerecht dat in de bestreden verordening geen passende motivering overeenkomstig artikel 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt gegeven voor de wijze van vaststelling van de schademarge voor de betrokken producent-exporteur.

Als gevolg van het arrest is de invoer in de Europese Unie van door de betrokken producent-exporteur geproduceerd oxaalzuur niet langer onderworpen aan het antidumpingrecht dat bij de bestreden verordening is ingesteld.

Overeenkomstig artikel 266 VWEU moeten de instellingen van de Europese Unie de nodige maatregelen nemen om arresten uit te voeren.

Erkend wordt dat, wanneer een procedure uit meerdere administratieve fasen bestaat, de nietigverklaring van een van deze fasen niet tot de nietigverklaring van de gehele procedure leidt (3). Antidumpingonderzoeken zijn een voorbeeld van een dergelijke uit verschillende fasen bestaande procedure. Bijgevolg leidt de gedeeltelijke nietigverklaring van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 325/2012 niet tot de nietigverklaring van de gehele bestreden verordening. Derhalve kunnen de instellingen van de Unie bij de uitvoering van het arrest van het Gerecht van 20 mei 2015 de aspecten van de bestreden verordening corrigeren die tot de gedeeltelijke nietigverklaring ervan hebben geleid, en de delen waarvoor het arrest geen gevolgen heeft ongewijzigd laten (4). Daarom blijven andere bevindingen in de bestreden verordening die niet binnen de hiervoor vastgestelde termijnen werden betwist of waartegen een beroep is ingesteld dat door het arrest van het Gerecht is verworpen en derhalve niet tot de nietigverklaring van de bestreden verordening hebben geleid, van kracht.

Daarom heeft de Commissie besloten het antidumpingonderzoek betreffende de invoer van oxaalzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China te hervatten op het punt waarop de onwettigheid zich heeft voorgedaan. Dit is beperkt tot de uitvoering van het arrest van het Gerecht, zoals hierboven beschreven.

Informatie voor de douaneautoriteiten

De definitieve antidumpingrechten die krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 325/2012 zijn betaald op de invoer in de Europese Unie van door de betrokken producent-exporteur (aanvullende Taric-code B232) geproduceerd oxaalzuur, zij het als dihydraat (CUS-nummer 0028635-1 en CAS-nummer 6153-56-6), zij het in watervrije vorm (CUS-nummer 0021238-4 en CAS-nummer 144-62-7) en al dan niet in waterige oplossing, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2917 11 00 (Taric-code 2917110091) en van oorsprong uit de Volksrepubliek China, alsmede de voorlopige antidumpingrechten die overeenkomstig artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 325/2012 definitief zijn geïnd, moeten worden terugbetaald of kwijtgescholden. De terugbetaling of kwijtschelding moet overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving bij de nationale douaneautoriteiten worden aangevraagd.


(1)  PB C 221 van 6.7.2015, blz. 7.

(2)  PB L 106 van 18.4.2012, blz. 1.

(3)  Arrest van 15 oktober 1998 in zaak T-2/95, Industrie des poudres sphériques/Raad, Jurispr. 1998, blz. II-3939.

(4)  Arrest van 3 oktober 2000 in zaak C-458/98 P, Industrie des poudres sphériques/Raad, Jurispr. 2000, blz. I-8147.