EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 4.3.2016
COM(2016) 109 final
2016/0062(NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
over de sluiting, door de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld
TOELICHTING
1.CONTEXT HET VOORSTEL
1.1 Achtergrond
Het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag nr. 210) (hierna "het Verdrag" genoemd) werd op 7 april 2011 goedgekeurd door het Comité van Ministers. Het werd op 11 mei 2011 voor ondertekening opengesteld. Het staat overeenkomstig artikel 75 van het Verdrag open voor ondertekening en goedkeuring door de lidstaten van de Raad van Europa, door niet-lidstaten die hebben deelgenomen aan de opstelling ervan en door de Europese Unie en staat onder de voorwaarden van artikel 76 open voor toetreding door niet-lidstaten. Over het Verdrag werd onderhandeld tijdens zes vergaderingen van een specifiek ad hoc comité tussen december 2009 en december 2010. De Europese Unie nam, samen met de lidstaten, als waarnemer aan deze vergaderingen deel. Na de tiende bekrachtiging door een lidstaat van de Raad van Europa is het Verdrag op 1 augustus 2014 in werking getreden. Met ingang van 1 februari 2016 hebben twaalf EU-lidstaten het Verdrag bekrachtigd en hebben 25 lidstaten het ondertekend.
Het Verdrag werd, namens de Europese Unie, ondertekend in overeenstemming met Besluit (XXX) van de Raad van [...], onder voorbehoud van de latere sluiting ervan.
Geweld tegen vrouwen is een schending van hun mensenrechten en een extreme vorm van discriminatie die is verankerd in de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en bijdraagt tot de handhaving ervan. De gelijkheid van mannen en vrouwen is een fundamentele waarde en doelstelling van de Europese Unie, zoals neergelegd in de Verdragen (artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (artikel 23). Het Handvest erkent ook het recht op menselijke waardigheid, het recht op leven en het recht op menselijke integriteit, en verbiedt onmenselijke of vernederende behandelingen, alsmede alle vormen van slavernij en dwangarbeid (artikelen 1 en 5 van het Handvest). De bescherming van vrouwen tegen geweld is ook een verplichting in het kader van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, waarbij de EU samen met haar lidstaten partij is en het VN-comité dat toeziet op de uitvoering van dit verdrag heeft de EU aanbevolen het Verdrag van de Raad van Europa te bekrachtigen als een stap in de strijd tegen geweld tegen vrouwen en meisjes met een handicap.
Meer in het algemeen zet de EU zich sterk in voor de bestrijding van geweld, niet alleen binnen haar grenzen, maar ook in het kader van haar internationale initiatieven.
De EU heeft duidelijke standpunten ingenomen over de noodzaak om geweld tegen vrouwen uit te bannen en financiert kleinschalige projecten en specifieke campagnes ter bestrijding van dit fenomeen. De bestaande wetgeving op het gebied van de bescherming van slachtoffers van criminaliteit, seksuele uitbuiting en misbruik van kinderen, asiel en migratie houdt rekening met de specifieke behoeften van slachtoffers van geweld op grond van geslacht.
Ondanks de inspanningen op zowel nationaal als EU-niveau, is de omvang van het geweld tegen vrouwen nog steeds zorgwekkend: volgens een in 2014 gepubliceerde enquête van het Bureau voor de grondrechten heeft een op de drie vrouwen ouder dan 15 jaar te maken gehad met fysiek en/of seksueel geweld, is een op de twintig vrouwen verkracht, is 75 % van de vrouwen met een gekwalificeerd beroep of in het hogere management slachtoffer geweest van seksuele intimidatie en heeft een op de tien vrouwen te maken gehad met stalking of seksuele intimidatie via nieuwe technologieën.
Gendergerelateerd geweld heeft niet alleen gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van vrouwen, maar ook op hun arbeidsmarktparticipatie, wat negatieve gevolgen heeft voor hun economische onafhankelijkheid en de economie in het algemeen. Het Europees Instituut voor gendergelijkheid raamt de kosten van gendergerelateerd geweld tegen vrouwen in de EU op ongeveer 226 miljard euro per jaar.
1.2Doel en inhoud van het Verdrag
Zoals uiteengezet in hoofdstuk I van het Verdrag biedt dit een alomvattend rechtskader om vrouwen en meisjes te beschermen tegen alle vormen van geweld en om geweld jegens hen te voorkomen, uit te bannen en te vervolgen, met inbegrip van huiselijk geweld. Het bestrijkt een breed scala aan maatregelen, dat varieert van gegevensverzameling en bewustmaking tot wettelijke maatregelen inzake de strafbaarstelling van diverse vormen van geweld tegen vrouwen. Het omvat maatregelen voor de bescherming van slachtoffers en de verlening van ondersteunende diensten, en richt zich op gendergerelateerd geweld op het gebied van asiel en migratie, alsmede op grensoverschrijdende aspecten. Het Verdrag introduceert een specifiek toezichtmechanisme om de doeltreffende uitvoering van de bepalingen ervan door de partijen te waarborgen.
Het Verdrag definieert de belangrijkste termen die in de tekst worden gebruikt. Het breidt de definitie van vrouwen uit tot meisjes jonger dan 18 jaar. De partijen zijn verplicht om alle vormen van discriminatie te veroordelen door ervoor te zorgen dat het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen binnen hun rechtsorde wordt toegepast, waarbij duidelijk wordt gemaakt dat positieve maatregelen kunnen worden genomen. In overeenstemming met het karakter van het Verdrag als een instrument inzake de mensenrechten verplicht het alle partijen ervoor te zorgen dat statelijke actoren zich onthouden van elke daad van geweld en zich te beijveren om ervoor te zorgen dat daden van geweld door niet-overheidsactoren worden voorkomen, onderzocht en bestraft, en dat voor dergelijke handelingen schadevergoeding wordt geboden. Het Verdrag is uitdrukkelijk zowel van toepassing in vredestijd als ten tijde van gewapende conflicten.
Hoewel het Verdrag alleen voorziet in bindende verplichtingen met betrekking tot vrouwen, wordt de toepassing ervan op alle slachtoffers van huiselijk geweld, d.w.z. ook mannen en jongens, aangemoedigd.
Hoofdstuk II complementeert de "drie P"-aanpak — prevention, protection and prosecution (preventie, bescherming en vervolging) — uit recente instrumenten van de Raad van Europa, met de verplichting een integraal beleid in te voeren en een holistisch antwoord te bieden op het fenomeen, aangezien erkend wordt dat alleen wetgevende maatregelen in het kader van de "drie P"-aanpak niet zullen volstaan om een einde te maken aan geweld tegen vrouwen. Dit komt tot uiting in de verplichting de rechten van slachtoffers bij alle maatregelen centraal te stellen en om te zorgen voor effectieve samenwerking tussen alle betrokken actoren, dat wil zeggen tussen instanties, instellingen en organisaties, en dat op alle niveaus, dat wil zeggen op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Niet-gouvernementele organisaties en het maatschappelijk middenveld moeten worden erkend als belangrijke spelers en de partijen moeten hun werkzaamheden stimuleren en ondersteunen. De partijen moeten passende financiële middelen en personeel toewijzen voor de implementatie van integraal beleid, maatregelen en programma’s ter bestrijding en voorkoming van geweld, met inbegrip van toereikende financiering voor niet-gouvernementele actoren. Bovendien wordt in het Verdrag de cruciale rol erkend van systematische en adequate verzameling van gegevens voor een effectieve beleidsvorming en een effectief toezicht op de maatregelen van het toezichtmechanisme op basis van deugdelijke en vergelijkbare gegevens.
Een kernbepaling betreft de benoeming en indien nodig de totstandkoming van één of meer officiële organen die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op en de coördinatie, de implementatiep en de toetsing van beleid en maatregelen, waaronder de coördinatie van het verzamelen van gegevens en het analyseren en verspreiden van de resultaten.
Hoofdstuk III stemt de verplichtingen van partijen op het gebied van preventie op elkaar af. In overeenstemming met de algemene doelstelling van het Verdrag zijn partijen verplicht tot een veelzijdige aanpak. Daarbij gaat het onder meer om bewustmaking, aandacht in het formele onderwijs op alle niveaus voor gendergelijkheid en de kwestie van geweld door middel van passend lesmateriaal en passende leerplannen en de uitbreiding van de bevordering van geweldloosheid en gendergelijkheid tot informeel-onderwijskaders, sport, cultuur, recreatie en de media. De partijen moeten erop toezien dat passende trainingen worden geboden aan beroepskrachten die te maken hebben met slachtoffers en plegers. Ook moeten er maatregelen worden genomen om te zorgen voor steun en behandelprogramma’s voor daders. De media- en de informatietechnologiesector moeten worden aangemoedigd om deel te nemen aan het opstellen van materiaal en niet-dwingende normen.
Hoofdstuk IV bevat de algemene beginselen betreffende het soort informatie, ondersteuningsdiensten en de bescherming van slachtoffers van geweld alsook van getuigen. Het bevat een lijst van terreinen waarop de partijen bepaalde maatregelen moeten nemen. Daarbij gaat het onder meer om de beschikbaarheid van algemene ondersteunende diensten, zoals juridische en psychologische advisering en gespecialiseerde diensten, waaronder opvangplaatsen, gratis en permanent bereikbare telefonische hulplijnen, specifieke medische en forensische ondersteuning van slachtoffers van seksueel geweld en de inachtneming van de behoeften van kinderen die getuige zijn. Bovendien moeten maatregelen worden ingevoerd om het melden van geweld te stimuleren door eenieder die getuige is van het plegen van daden van geweld of die gegronde redenen heeft om aan te nemen dat dergelijke daden kunnen zijn gepleegd of dat verdere daden van geweld kunnen worden verwacht, alsmede regels betreffende de voorwaarden waaronder de melding door beroepsbeoefenaren van gewelddaden of te verwachten gewelddaden geen inbreuk maakt op hun algemene verplichting tot geheimhouding.
Hoofdstuk V heeft betrekking op het materieel recht en bepaalt welke vormen van geweld een strafrechtelijke respons vergen en verplicht de partijen ertoe een aantal strafbare feiten in hun strafrecht op te nemen. Daarbij gaat het om psychologisch geweld door middel van bedreiging of dwang, stalking, fysiek geweld, seksueel geweld, met inbegrip van verkrachting, gedwongen huwelijken, genitale verminking van vrouwen, gedwongen abortus/sterilisatie, en seksuele intimidatie. De partijen moeten maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat "eer" niet kan worden aangevoerd als een rechtvaardiging voor een van deze misdrijven. Het Verdrag verplicht partijen tot strafbaarstelling van medeplichtigheid aan of uitlokking en poging tot het plegen van de misdrijven, alsmede van het derden ertoe aanzetten om deze misdrijven te plegen en om te voorzien in passende en afschrikkende sancties. Met reeds door een andere partij gewezen, onherroepelijke vonnissen mag bij de bepaling van de straf rekening worden gehouden. De nationale wetgevingen dienen overeenkomstig het Verdrag in bepaalde strafverzwarende omstandigheden te voorzien. Het Verdrag verplicht de partijen er ook toe ervoor te zorgen dat slachtoffers van de in het Verdrag opgenomen misdrijven over voldoende civiele rechtsmiddelen beschikken en schadevergoeding van de daders kunnen vorderen alsook in aanmerking kunnen komen voor passende subsidiaire schadevergoeding door de overheid. Bij gerechtelijke procedures inzake voogdij, omgangsregelingen en veiligheid ten aanzien van kinderen moet rekening worden gehouden met gevallen van geweld. Op procedureel gebied verplicht het Verdrag partijen ertoe om rechtsmacht te vestigen met betrekking tot daden die op hun grondgebied zijn gepleegd door een van hun onderdanen of een persoon die op hun grondgebied zijn vaste verblijfplaats heeft en om ernaar te streven rechtsmacht te vestigen met betrekking tot strafbare feiten die tegen een van hun onderdanen of een persoon die op hun grondgebied zijn vaste verblijfplaats heeft, zijn gepleegd. Tot slot is het de partijen verboden om verplichte alternatieve procedures voor geschillenregeling vast te stellen.
Hoofdstuk VI richt zich op procesrecht en beschermende maatregelen tijdens onderzoeks- en gerechtelijke procedures. Partijen moeten ervoor zorgen dat rechtshandhavingsautoriteiten slachtoffers onverwijld bescherming bieden, wat onder meer het verzamelen van gegevens en het beoordelen van het risico op de dood en de ernst van de situatie inhoudt. Er moet speciaal aandacht worden geschonken aan de beschikbaarheid van vuurwapens voor plegers. De nationale rechtsorden moeten de mogelijkheid bieden spoedeisende locatieverboden en gebieds- of contactverboden of beschermingsbevelen uit te vaardigen, zonder onnodige financiële of administratieve lasten voor het slachtoffer. Als algemene regel geldt dat de ernstigste strafbare feiten niet afhankelijk mogen zijn van een melding of aangifte door het slachtoffer. Het Verdrag geeft in dit hoofdstuk een niet-limitatieve lijst van maatregelen ter bescherming van de rechten en belangen van slachtoffers, met inbegrip van hun behoeften als getuigen, tijdens alle fasen van het onderzoek en de gerechtelijke procedure. Daartoe behoren bijvoorbeeld maatregelen om hen te beschermen tegen intimidatie en te voorkomen dat zij opnieuw slachtoffer worden, om vroegtijdig informatie te verstrekken wanneer plegers ontsnappen of in vrijheid worden gesteld of om contact tussen slachtoffer en pleger in de mate van het mogelijke te vermijden. Met name moet rekening worden gehouden met de bijzondere behoeften van kinderen die slachtoffer en getuige van geweld zijn. De partijen moeten voorzien in het recht op juridische bijstand. Bovendien moeten de verjaringstermijnen zo worden vastgesteld dat een slachtoffer na het bereiken van de meerderjarigheid met betrekking tot de ernstigste strafbare feiten in de gelegenheid is een procedure in te stellen.
Hoofdstuk VII houdt rekening met het feit dat vrouwelijke migranten en asielzoekers bijzonder kwetsbaar zijn voor gendergerelateerd geweld en introduceert een genderspecifieke opvatting van geweld in dit verband. Het voorziet in de mogelijkheid dat vrouwelijke migranten die slachtoffer zijn een zelfstandige verblijfsstatus krijgen. Gendergerelateerd geweld moet worden beschouwd als een vorm van vervolging en de beoordeling van de vluchtelingenstatus moet worden benaderd vanuit een genderbewuste benadering. Bovendien moeten de partijen gendersensitieve asielprocedures invoeren. Dit hoofdstuk gaat ook in op de eerbiediging van het beginsel van non-refoulement ten opzichte van slachtoffers van geweld tegen vrouwen.
Hoofdstuk VIII is erop gericht de internationale samenwerking tussen de partijen te waarborgen. De partijen werken samen bij de uitvoering van het Verdrag en passen relevante regionale en internationale instrumenten voor samenwerking toe. De partijen moeten ervoor zorgen dat met betrekking tot op het grondgebied van een andere partij gepleegde misdrijven vorderingen kunnen worden ingesteld in het land van woonplaats van het slachtoffer. In situaties waarin een persoon direct gevaar loopt slachtoffer van geweld te worden, moeten de partijen elkaar informeren zodat beschermende maatregelen kunnen worden genomen. Dit hoofdstuk bevat de verplichting om persoonsgegevens te verwerken in overeenstemming met het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (nr. 108).
Hoofdstuk IX voorziet in de instelling van een mechanisme voor toezicht op de uitvoering van het Verdrag. Er zal een onafhankelijke groep van deskundigen ("GREVIO") worden opgericht (bestaande uit ten minste 10 en ten hoogste 15 leden), die onafhankelijk, hooggekwalificeerd en onderdaan van de partijen zijn. De procedure voor de verkiezing is vastgesteld door het Comité van Ministers. De leden van GREVIO worden gekozen door het Comité van de partijen.
De partijen rapporteren aan GREVIO, die ook meer specifieke onderzoeken kan uitvoeren en bezoeken aan landen kan afleggen. GREVIO dient bij de partijen concept-rapporten in voor commentaar. De definitieve rapporten en de conclusies worden naar de betrokkene partij en het Comité van de partijen gezonden. Dit laatste kan besluiten aan de betrokken partij gerichte aanbevelingen aan te nemen. GREVIO kan ook algemene aanbevelingen aannemen. De nationale parlementen worden uitgenodigd deel te nemen aan het toezicht. GREVIO werkt overeenkomstig zijn reglement van orde.
Het Comité van de partijen is samengesteld uit vertegenwoordigers van de partijen bij het Verdrag. Het kiest de leden van GREVIO. GREVIO komt bijeen wanneer een derde van de partijen, de Voorzitter van het Comité van de partijen of de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa daarom verzoeken.
Hoofdstuk X verduidelijkt dat het Verdrag de verplichtingen van de partijen op grond van andere internationale instrumenten onverlet laat en dat partijen de vrijheid hebben andere internationale overeenkomsten te sluiten inzake aangelegenheden waarop het Verdrag betrekking heeft, teneinde de bepalingen ervan aan te vullen of aan te scherpen.
Hoofdstuk XI bevat de procedure inzake wijzigingen van het Verdrag. De partijen die geen lid zijn van de Raad van Europa worden over deze wijzigingen geraadpleegd.
Hoofdstuk XII bevat de slotbepalingen. Daarbij gaat het om de verduidelijking dat het Verdrag geen afbreuk doet aan gunstiger bepalingen van nationale wetten of bindend internationaal recht, een bepaling over geschillenregeling en de bepalingen met betrekking tot ondertekening, bekrachtiging, inwerkingtreding en toetreding door staten die geen lidstaten van de Raad van Europa zijn. Het Verdrag staat uitdrukkelijk open voor ondertekening door de Europese Unie (artikel 75, lid 1) en dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd, waartoe de nodige instrumenten moeten worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. Elke staat of de EU kan op het tijdstip van ondertekening of bekrachtiging van het Verdrag de territoriale toepassing ervan nader aanduiden. Voorbehouden zijn alleen mogelijk ten aanzien van een beperkt aantal bepalingen en alleen voor een (verlengbare) termijn van vijf jaar.
Bij het Verdrag hoort een bijlage die de voorrechten en immuniteiten bevat die de leden van GREVIO (en andere leden van delegaties) genieten tijdens bezoeken aan landen in het kader van de uitoefening van hun taken.
1.3 Beleid dat de EU met de sluiting van het Verdrag nastreeft
De in het Verdrag gevolgde benadering is volledig in overeenstemming met de veelzijdige aanpak van de EU van het fenomeen gendergerelateerd geweld en met de grote lijnen van de bestaande maatregelen in het kader van het interne en het externe beleid van de Unie. De sluiting van het Verdrag zou een sterk politiek signaal doen uitgaan wat betreft de inzet van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen, zorgen voor samenhang tussen het interne en externe optreden van de EU alsook voor complementariteit tussen nationale en Europese niveaus, en de geloofwaardigheid van de EU en haar verantwoordingsplicht ten opzichte van haar internationale partners versterken. Ondertekening zou ook het optreden van de EU consolideren dat gericht is op de aanpak van geweld tegen vrouwen doordat intern een meer gecoördineerde aanpak tot stand komt en de EU een effectievere rol in internationale fora krijgt.
2.JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL
2.1 De bevoegdheid van de EU om het Verdrag te sluiten
Aangezien de lidstaten bevoegd blijven ten aanzien van substantiële delen van het Verdrag en met name ten aanzien van de meeste bepalingen inzake materieel strafrecht en andere bepalingen in hoofdstuk V voor zover deze een aanvulling vormen, is de EU ten aanzien van een groot deel van de bepalingen van het Verdrag bevoegd en dient zij derhalve het Verdrag samen met de lidstaten te bekrachtigen.
Uit hoofde van artikel 157 VWEU is de Unie met name bevoegd op het gebied van non-discriminatie en gendergelijkheid, die in hoofdstuk I aan bod komen en, waar het gaat om seksuele intimidatie — waarop artikel 40 van het Verdrag betrekking heeft — op het gebied van arbeid en beroep en de toegang tot en levering van goederen en diensten. Voorts is zij bevoegd en kan zij secundaire wetgeving vaststellen op grond van de artikelen 82 en 84 VWEU ten aanzien van de in hoofdstuk IV en hoofdstuk VI bedoelde maatregelen die betrekking hebben op bescherming en steun aan slachtoffers en onderzoek, vervolging, procesrecht en beschermende maatregelen. Voor zover het om seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen gaat, biedt artikel 83, lid 1, VWEU een rechtsgrondslag voor maatregelen. De EU is krachtens artikel 78 en 79 VWEU bevoegd voor bepaalde aangelegenheden op het gebied van asiel en migratie die het onderwerp zijn van hoofdstuk VII van het Verdrag. De verblijfsstatus van mobiele EU-burgers en hun echtgenoten uit derde landen, alsmede de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen en hun echtgenoten, valt onder de bevoegdheid van de EU op grond van de artikelen 18, 21, 46, 50, 78 en 79 VWEU. Wat consulaire bescherming betreft (zie artikel 18, lid 5, van het Verdrag), vloeit de bevoegdheid van de EU voort uit artikel 23 VWEU. Tot slot is de Unie op grond van de artikelen 81 en 82 VWEU bevoegd inzake burgerlijke en strafzaken met een grensoverschrijdend karakter, wat relevant is voor de maatregelen in hoofdstuk VIII inzake internationale samenwerking. Dit hoofdstuk omvat ook verplichtingen inzake gegevensbescherming, welk gebied overeenkomstig artikel 16 VWEU onder de bevoegdheid van de Unie valt.
De Unie heeft op de meeste van deze gebieden omvangrijke wetgeving vastgesteld: seksuele intimidatie in arbeid en beroep en toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten in het kader van strafprocedures, met inbegrip van opsporing en vervolging, asiel en migratie, alsook de verblijfsstatus van onderdanen van derde landen, grensoverschrijdende samenwerking in burgerlijke en strafzaken, bepalingen van materieel strafrecht inzake de bescherming van kinderen (die, waar het om meisjes gaat, onder de werkingssfeer van het Verdrag vallen), bepalingen inzake audiovisuele mediadiensten inzake de bescherming van minderjarigen, verbod van discriminatie in commerciële communicatie en van het aanzetten tot haat, op grond van, onder meer, geslacht, en gegevensbescherming. Er is ook wetgeving van de Unie over aspecten van de samenwerking van de lidstaten inzake de consulaire bescherming van EU-burgers.
Verplichtingen vloeien ook voort uit het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, waarbij de EU en haar lidstaten partij zijn. De artikelen 6, 7, 15 en 16 van dit Verdrag bepalen dat de staten die partij zijn bij het Verdrag er in de mate van hun bevoegdheid voor moeten zorgen dat gehandicapte vrouwen en kinderen gelijke rechten genieten en dat personen met een handicap worden beschermd tegen uitbuiting, geweld en misbruik.
Voor zover het Verdrag gevolgen kan hebben voor deze gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen, is de Unie uit hoofde van artikel 3, lid 2, VWEU exclusief bevoegd. Dit is bijvoorbeeld het geval met betrekking tot aangelegenheden inzake de verblijfsstatus van onderdanen van derde landen en staatlozen, met inbegrip van personen die internationale bescherming genieten, voor zover daarop de wetgeving van de Unie van toepassing is en de behandeling van verzoeken om internationale bescherming, en ook met betrekking tot de rechten van slachtoffers van misdrijven. Hoewel het bij veel van de hiervoor genoemde bestaande bepalingen om minimumregels gaat, kan niet worden uitgesloten dat, in het licht van de recente jurisprudentie, het Verdrag voor sommige daarvan gevolgen zal hebben of een wijziging van de werkingssfeer met zich brengt.
2.2 De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit van de Raad
Het is vaste rechtspraak dat de keuze van de rechtsgrondslag van een handeling van de Unie moet berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn; daartoe behoren het doel en de inhoud van de maatregel. Indien uit een handeling van de Europese Unie blijkt dat zij een tweeledig doel heeft of dat er sprake is van twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als een hoofddoel of overwegende component, terwijl het andere doel of de andere component slechts ondergeschikt is, moet de handeling op één rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke voor het hoofddoel of de voornaamste component vereist is. In uitzonderingsgevallen – indien wordt aangetoond dat de handeling meerdere doelstellingen heeft die onverbrekelijk met elkaar zijn verbonden, zonder dat de ene secundair en indirect is ten opzichte van de andere – moeten de handeling op de verschillende relevante rechtsgrondslagen worden gebaseerd.
De rechtsgrondslagen uit hoofde van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie die hier van belang zijn, zijn: artikel 16 (gegevensbescherming), artikel 19, lid 1 (discriminatie op grond van geslacht), artikel 23 (consulaire bescherming voor burgers van een andere lidstaat), de artikelen 18, 21, 46 en 50 (vrij verkeer van burgers, vrij verkeer van werknemers en vrijheid van vestiging), artikel 78 (asiel en subsidiaire en tijdelijke bescherming), artikel 79 (immigratie), artikel 81 (justitiële samenwerking in burgerlijke zaken), artikel 82 (justitiële samenwerking in strafzaken), artikel 83 (bepaling op EU-niveau van strafbare feiten en sancties voor bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie), artikel 84 (niet-harmonisering van maatregelen voor criminaliteitspreventie), en artikel 157 (gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van werkgelegenheid en beroep).
Over het geheel genomen en hoewel het Verdrag diverse componenten heeft, is het hoofddoel ervan gelegen in het voorkomen van gewelddadige misdrijven tegen vrouwen, met inbegrip van huiselijk geweld, en in de bescherming van slachtoffers van dergelijke misdrijven. Het lijkt daarom passend om het besluit te baseren op de bevoegdheid van de Unie uit hoofde van titel V van het VWEU, en met name op artikel 82, lid 2, en artikel 84 daarvan. De bepalingen van het Verdrag over andere aangelegenheden zijn aanvullend of, bijvoorbeeld in geval van gegevensbescherming, bijkomstig ten opzichte van de maatregelen die de kern van het Verdrag vormen. Voor de uitoefening door de EU van haar bevoegdheden ten aanzien van het Verdrag in zijn geheel en afgezien van de elementen waarover zij geen bevoegdheid heeft, vormen artikel 82, lid 2 en artikel 84 VWEU de belangrijkste rechtsgrondslagen.
2.3 Conclusie
Op grond van het bestaan van met elkaar verbonden bevoegdheden die aan de Unie zijn toegekend en bevoegdheden die niet aan de Unie zijn toegekend, dienen zowel de lidstaten als de Unie partij bij het Verdrag te worden. Aangezien de bevoegdheden met elkaar verbonden zijn, is het volgens de Commissie passend om ook regelingen vast te stellen tussen de Commissie en de lidstaten voor de uitvoerings- en toezichtmechanismen waarin het Verdrag voorziet (Coördinerend orgaan op grond van artikel 10, verplichtingen inzake rapportage en gegevensverzameling jegens de groep van deskundigen (artikel 11, lid 3, en artikelen 66 tot en met 70 van het Verdrag)).
2016/0062 (NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
over de sluiting, door de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 2, en artikel 84, juncto artikel 218, lid 6, onder a),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)In overeenstemming met Besluit [XXX] van de Raad van [...] is het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (hierna "het Verdrag" genoemd op [...] ondertekend, onder voorbehoud van de latere sluiting ervan.
(2)Het Verdrag, waarbij ... landen, waaronder .... lidstaten, partij zijn, is het eerste internationale instrument dat de uitbanning beoogt van geweld tegen vrouwen, met inbegrip van meisjes jonger dan 18 jaar, dat een fundamentele oorzaak is van de aanhoudende ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, door de invoering van een uitgebreid kader van wettelijke en beleidsmaatregelen om geweld tegen vrouwen te voorkomen en slachtoffers van dergelijk geweld te beschermen en bij te staan. Het Verdrag trad op 1 april 2014 in werking. Op grond van artikel 75 van het Verdrag kan de Europese Unie partij bij het Verdrag worden.
(3)Het Verdrag biedt een uitgebreid en veelzijdig rechtskader voor de bescherming van vrouwen tegen alle vormen van geweld. Het beoogt geweld tegen vrouwen en meisjes en huiselijk geweld te voorkomen, te vervolgen en uit te bannen. Het bestrijkt een breed scala aan maatregelen, dat varieert van gegevensverzameling en bewustmaking tot wettelijke maatregelen inzake de strafbaarstelling van diverse vormen van geweld tegen vrouwen. Het omvat maatregelen voor de bescherming van slachtoffers en de verlening van ondersteunende diensten, en richt zich op gendergerelateerd geweld op het gebied van asiel en migratie. Het Verdrag introduceert een specifiek toezichtmechanisme om de doeltreffende uitvoering van de bepalingen ervan door de partijen te waarborgen.
(4)De sluiting van het Verdrag door de Europese Unie draagt bij tot de verwezenlijking van gelijkheid tussen vrouwen en mannen op alle gebieden, een van de hoofddoelstellingen en kernwaarden van de Unie die zij overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bij elk optreden moet verwezenlijken. Geweld tegen vrouwen is een schending van hun mensenrechten en een extreme vorm van discriminatie die is verankerd in de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en bijdraagt tot de handhaving ervan. Door zich te verbinden tot de tenuitvoerlegging van het Verdrag bevestigt de Unie haar inzet voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen op haar grondgebied en wereldwijd en versterkt zij haar huidige politieke optreden en het bestaande substantiële rechtskader op het gebied van het strafprocesrecht, dat van bijzonder belang is voor vrouwen en meisjes.
(5)Hoewel de lidstaten bevoegd blijven met betrekking tot de strafbaarstelling van een aantal vormen van gewelddadig gedrag jegens vrouwen in hun nationaal materieel strafrecht als voorgeschreven door het Verdrag, is de Unie bevoegd ten aanzien van de meeste bepalingen van het Verdrag en heeft zij een uitgebreide reeks voorschriften op deze gebieden vastgesteld. De Unie heeft in het bijzonder regels vastgesteld met betrekking tot de rechten van slachtoffers van misdrijven, met name Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad. Het Verdrag gaat ook in op de behoeften van vrouwelijke migranten en personen die asiel of aanvullende en extra bescherming zoeken, door een genderspecifieke benadering voor te schrijven op deze gebieden, waar reeds van uitgebreide EU-wetgeving sprake is.
(6)De EU is exclusief bevoegd voor zover het Verdrag gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen.
(7)Het Verdrag dient de bestaande regels aan te vullen en bij te dragen tot een coherente uitlegging van de wetgeving van de Unie. Ingevolge de sluiting van het Verdrag dient de Unie deel te nemen aan de uitvoerings- en toezichtsactiviteiten uit hoofde van het Verdrag.
(8)Zowel de Unie als haar lidstaten hebben bevoegdheden op de terreinen waarop het Verdrag betrekking heeft. De Unie en de lidstaten dienen daarom partij bij het Verdrag te worden, zodat zij tezamen op coherente wijze de in het Verdrag neergelegde verplichtingen kunnen nakomen en de verleende rechten kunnen uitoefenen.
(9)Ierland en het Verenigd Koninkrijk zijn gebonden door Richtlijn 2012/29/EU en nemen derhalve deel aan de vaststelling van dit besluit.
(10)Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol (nr. 22) betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, en is het niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.
(11)Het Verdrag dient namens de Unie te worden goedgekeurd,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld wordt hierbij namens de Unie goedgekeurd.
De tekst van het Verdrag is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad wijst de persoon aan die gemachtigd is om namens de Unie de in artikel 75, lid 2, van het Verdrag bedoelde akte van goedkeuring neer te leggen, waarmee de instemming van de Europese Unie om door het Verdrag gebonden te zijn, tot uitdrukking wordt gebracht.
Artikel 3
Met betrekking tot aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Unie vallen en onverminderd de respectieve bevoegheden van de lidstaten, vervult de Commissie de rol van coördinerend orgaan overeenkomstig artikel 10 van het Verdrag en voldoet zij aan de rapportageverplichtingen uit hoofde van hoofdstuk IX van het Verdrag.
Artikel 4
1.Met betrekking tot aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Unie vallen, vertegenwoordigt de Commissie de Unie tijdens bijeenkomsten van de bij het Verdrag opgerichte organen, met name het Comité van de partijen als bedoeld in artikel 67 van het Verdrag. Met name selecteert de Commissie deskundigen voor de Groep van deskundigen inzake actie tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (GREVIO), draagt zij deze voor en neemt zij deel aan hun benoeming, namens de Unie.
2.Aangezien het Verdrag ook bevoegdheden bestrijkt die niet aan de Unie zijn verleend, werken de Commissie en de lidstaten nauw samen, met name met betrekking tot aangelegenheden inzake toezicht, rapportage, stemprocedures en de werking van het Coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 10 van het Verdrag. Zij stellen daartoe van tevoren de passende regelingen vast alsmede de regelingen voor de vertegenwoordiging van de respectieve standpunten tijdens bijeenkomsten van de bij het Verdrag opgerichte organen. Deze regelingen worden neergelegd in een gedragscode die, zo mogelijk, wordt goedgekeurd vóór de neerlegging van de akte van formele bevestiging namens de Unie.
Artikel 5
Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter
EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 4.3.2016
COM(2016) 109 final
BIJLAGE
VERDRAG VAN DE RAAD VAN EUROPA INZAKE HET VOORKOMEN EN BESTRIJDEN VAN GEWELD TEGEN VROUWEN EN HUISELIJK GEWELD
bij het
Voorstel voor een besluit van de Raad
over de sluiting, door de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld
Council of Europe Treaty Series - No. 210
Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld
Istanbul, 11.V.2011
Preambule
De lidstaten van de Raad van Europa en de andere staten die dit Verdrag hebben ondertekend,
In herinnering roepend het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (ETS nr. 5, 1950) en de Protocollen daarbij, het Europees Sociaal Handvest (ETS nr. 35, 1961, herzien in 1996, ETS nr. 163), het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel (CETS nr. 197, 2005) en het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (CETS nr. 201, 2007);
In herinnering roepend de volgende aanbevelingen van het Comité van Ministers aan de lidstaten van de Raad van Europa: Aanbeveling Rec(2002)5 inzake de bescherming van vrouwen tegen geweld, Aanbeveling CM/REC(2007)17 inzake normen en mechanismen voor gendergelijkheid, Aanbeveling CM/Rec(2010)10 inzake de rol van vrouwen en mannen bij de voorkoming en oplossing van conflicten en bij vredesopbouw en andere relevante aanbevelingen;
Rekening houdend met de groeiende jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waarin belangrijke normen worden vastgesteld op het gebied van geweld tegen vrouwen;
Gelet op het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (1966), het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (1966), het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (“CEDAW”, 1979) en het Facultatieve Protocol daarbij (1999), alsmede de algemene aanbeveling nr. 19 van het CEDAW-comité inzake geweld tegen vrouwen, het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind (1989) en de Facultatieve Protocollen daarbij (2000) en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (2006);
Gelet op het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof (2002);
In herinnering roepend de beginselen van het internationale humanitaire recht en in het bijzonder het Verdrag van Genève (IV) betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd (1949) en de Aanvullende Protocollen I en II (1977) daarbij;
Alle vormen van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld veroordelend;
Erkennende dat het bereiken van de jure en de facto gelijkheid van vrouwen en mannen een van de sleutels is tot het voorkomen van geweld tegen vrouwen;
Erkennende dat geweld tegen vrouwen een blijk is van historisch ongelijke machtsverhoudingen tussen vrouwen en mannen die hebben geleid tot de overheersing en discriminatie van vrouwen door mannen en de volledige ontplooiing van vrouwen in de weg hebben gestaan;
Het structurele karakter van geweld tegen vrouwen erkennende als op gender gebaseerd geweld en voorts erkennende dat geweld tegen vrouwen tot een van de cruciale sociale mechanismen behoort waarmee vrouwen ten opzichte van mannen in een ondergeschikte positie worden gedwongen;
Erkennende, met grote bezorgdheid, dat vrouwen en meisjes vaak worden blootgesteld aan
ernstige vormen van geweld, zoals huiselijk geweld, seksuele intimidatie, verkrachting, gedwongen huwelijk, misdrijven gepleegd in het kader van de zogenaamde ,,eer” en genitale verminking, die een ernstige schending van de mensenrechten van vrouwen en meisjes vormen en een belangrijk obstakel voor de verwezenlijking van de gelijkheid van vrouwen en mannen;
De voortdurende mensenrechtenschendingen tijdens gewapende conflicten erkennende die de burgerbevolking, en vrouwen in het bijzonder, treffen in de vorm van wijdverbreide of systematische verkrachting en seksueel geweld en de mogelijkheid dat gendergerelateerd geweld tijdens en na conflicten toeneemt;
Erkennende dat vrouwen en meisjes blootstaan aan grotere risico’s van gendergerelateerd geweld dan mannen;
Erkennende dat huiselijk geweld vrouwen buitenproportioneel treft maar dat ook mannen het slachtoffer van huiselijk geweld kunnen zijn;
Erkennende dat kinderen het slachtoffer van huiselijk geweld zijn, ook wanneer ze getuige zijn van geweld binnen het gezin;
Geleid door het streven een Europa te creëren dat vrij is van geweld tegen vrouwen en van huiselijk geweld,
Zijn het volgende overeengekomen:
Hoofdstuk I - doelstellingen, begripsomschrijvingen, gelijkheid en non-discriminatie, algemene verplichtingen
Artikel 1 - Doelstellingen van het Verdrag
1
De doelstellingen van dit Verdrag zijn:
a
vrouwen te beschermen tegen alle vormen van geweld en geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te voorkomen, te vervolgen en uit te bannen;
b
bij te dragen aan de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en wezenlijke gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen, mede door de eigen kracht van vrouwen te versterken;
c
een allesomvattend kader op te zetten met beleid en maatregelen ter bescherming en ondersteuning van alle slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld;
d
internationale samenwerking te bevorderen teneinde geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld uit te bannen;
e
ondersteuning en bijstand te bieden aan organisaties en rechtshandhavende instanties teneinde effectief samen te werken ten behoeve van het aannemen van een integrale aanpak om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld uit te bannen.
2
Teneinde de doeltreffende uitvoering van de bepalingen ervan door de partijen te waarborgen, wordt bij dit Verdrag een specifiek toezichtmechanisme ingesteld.
Artikel 2 - Reikwijdte van het Verdrag
1
Dit Verdrag is van toepassing op alle vormen van geweld tegen vrouwen, met inbegrip van huiselijk geweld, dat vrouwen buitenproportioneel treft.
2
De partijen worden aangemoedigd dit Verdrag toe te passen op alle slachtoffers van huiselijk geweld. De partijen dienen bij de uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag bijzondere aandacht te schenken aan vrouwen die het slachtoffer zijn van gendergerelateerd geweld.
3
Dit Verdrag is zowel van toepassing in vredestijd als ten tijde van gewapende conflicten.
Artikel 3 - Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van dit Verdrag:
a
wordt ,,geweld tegen vrouwen” beschouwd als een schending van de mensenrechten en een vorm van discriminatie van vrouwen en wordt hieronder verstaan alle vormen van gendergerelateerd geweld die leiden of waarschijnlijk zullen leiden tot fysiek, seksueel of psychologisch letsel of leed of economische schade voor vrouwen, met inbegrip van bedreiging met dit soort geweld, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, ongeacht of dit in het openbaar of in de privésfeer geschiedt;
b
wordt verstaan onder ,,huiselijk geweld” alle vormen van fysiek, seksueel, psychologisch of economisch geweld dat plaatsvindt binnen het gezin of het huishouden of tussen voormalige of huidige echtgenoten of partners, ongeacht of de dader in dezelfde woning als het slachtoffer verblijft of heeft verbleven;
c
wordt verstaan onder ,,gender” de maatschappelijk bepaalde rollen, gedragingen, activiteiten en eigenschappen die in een maatschappij passend worden geacht voor vrouwen en mannen;
d
wordt verstaan onder ,,gendergerelateerd geweld tegen vrouwen” geweld gericht tegen een vrouw omdat ze een vrouw is of geweld dat vrouwen buitenproportioneel treft;
e
wordt verstaan onder ,,slachtoffer” elke natuurlijke persoon die wordt blootgesteld aan de gedragingen omschreven onder de letters a en b;
f
omvat het begrip ,,vrouwen” ook meisjes jonger dan 18 jaar.
Artikel 4 - Grondrechten, gelijkheid en non-discriminatie
1
De partijen nemen de nodige wetgevende en andere maatregelen ter bevordering en bescherming van het recht van een ieder, en van vrouwen in het bijzonder, om in zowel de publieke als de privésfeer gevrijwaard te worden van geweld.
2
De partijen veroordelen alle vormen van discriminatie van vrouwen en nemen onverwijld de nodige wetgevende en andere maatregelen om discriminatie te voorkomen, in het bijzonder door:
- het verankeren van het beginsel van gelijkheid van vrouw en man in hun nationale grondwet of in andere passende wetgeving en erop toe te zien dat het in de praktijk wordt gebracht;
- het verbieden van discriminatie van vrouwen, waar nodig met behulp van sancties;
- het afschaffen van wetten en praktijken die discriminerend zijn voor vrouwen.
3
De uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag door de partijen, met name maatregelen ter bescherming van de rechten van slachtoffers, wordt gewaarborgd zonder discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, gender, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere opvatting, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, seksuele geaardheid, genderidentiteit, leeftijd, gezondheid, handicap, burgerlijke staat, migranten- of vluchtelingenstatus of andere status.
4
Bijzondere maatregelen die nodig zijn ter voorkoming en bescherming van vrouwen tegen gendergerelateerd geweld worden niet discriminatoir geacht op grond van de bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 5 - Verplichtingen van de staat en zorgvuldigheid
1
De partijen onthouden zich van elke betrokkenheid bij daden van geweld tegen vrouwen en zien erop toe dat de autoriteiten van de staat, ambtenaren, agenten, instellingen en andere actoren die optreden namens de staat in overeenstemming met deze verplichting handelen.
2
De partijen nemen de nodige wetgevende en andere maatregelen teneinde de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen bij het voorkomen, onderzoeken, bestraffen en bewerkstelligen van herstel na daden van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag en worden gepleegd door actoren die niet behoren tot het staatsapparaat.
Artikel 6 - Genderbewust beleid
De partijen verplichten zich een genderperspectief te hanteren bij de uitvoering en toetsing van de gevolgen van de bepalingen van dit Verdrag en effectief beleid ten behoeve van de gelijkheid van vrouwen en mannen te implementeren evenals de bevordering van de eigen kracht van vrouwen.
Hoofdstuk II - integraal beleid en gegevens verzamelen
Artikel 7 - Alomvattend en gecoördineerd beleid
1
De partijen nemen de nodige wetgevende en andere maatregelen voor het aannemen en uitvoering van effectief, alomvattend en gecoördineerd nationaal beleid dat alle relevante maatregelen omvat ter voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld die onder de reikwijdte van dit Verdrag vallen en een holistisch antwoord vormen op geweld tegen vrouwen.
2
De partijen zien erop toe dat de rechten van het slachtoffer centraal staan bij alle maatregelen uit hoofde van het beleid bedoeld in het eerste lid, dat door middel van effectieve samenwerking tussen alle betrokken instanties, instellingen en organisaties wordt uitgevoerd.
3
Maatregelen die uit hoofde van dit artikel worden genomen hebben waar van toepassing betrekking op alle betrokken actoren, zoals overheidsinstanties, nationale, regionale en lokale parlementen en autoriteiten, nationale mensenrechteninstanties en maatschappelijke organisaties.
Artikel 8 - Financiële middelen
De partijen wijzen passende financiële middelen en personeel toe voor de adequate implementatie van integraal beleid, maatregelen en programma’s ter voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag, met inbegrip van hetgeen wordt uitgevoerd door non-gouvernementele organisaties en het maatschappelijk middenveld.
Artikel 9 - Non-gouvernementele organisaties en het maatschappelijk middenveld
De partijen erkennen, stimuleren en ondersteunen de werkzaamheden van de betrokken non gouvernementele organisaties en het maatschappelijk middenveld ter bestrijding van geweld tegen vrouwen op alle niveaus en zetten een effectieve samenwerking op met deze organisaties.
Artikel 10 - Coördinerend orgaan
1
De partijen wijzen een of meer officiële organen aan of stellen die in die verantwoordelijk zijn voor de coördinatie, implementatie, toezicht op en toetsing van beleid en maatregelen ter voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld waarop dit Verdrag van toepassing is. Deze organen coördineren het verzamelen van gegevens zoals bedoeld in artikel 11 en analyseren en verspreiden de resultaten.
2
De partijen zien erop toe dat de uit hoofde van dit artikel aangewezen of ingestelde organen algemene informatie ontvangen over ingevolge Hoofdstuk VIII genomen maatregelen.
3
De partijen zien erop toe dat de uit hoofde van dit artikel aangewezen of ingestelde organen beschikken over de capaciteit om rechtstreeks te communiceren en betrekkingen te onderhouden met hun tegenhangers van de andere partijen.
Artikel 11 - Het verzamelen van gegevens en onderzoek
1
Ten behoeve van de uitvoering van dit Verdrag verplichten de partijen zich
a
met regelmatige tussenpozen uitgesplitste relevante statistische gegevens te verzamelen over gevallen van alle vormen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag;
b
onderzoek te ondersteunen op het gebied van alle vormen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag, zodat de oorzaken en gevolgen, frequentie en de veroordelingspercentages worden bestudeerd, alsmede de doeltreffendheid van de maatregelen ter uitvoering van dit Verdrag.
2
De partijen streven ernaar met regelmatige tussenpozen onderzoeken onder hun bevolking uit te voeren teneinde de omvang van en ontwikkelingen binnen alle vormen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag vast te stellen.
3
De partijen voorzien de groep deskundigen bedoeld in artikel 66 van dit Verdrag van de informatie die uit hoofde van dit artikel is verzameld teneinde internationale samenwerking te stimuleren en internationale benchmarking mogelijk te maken.
4
De partijen zien erop toe dat de uit hoofde van dit artikel verzamelde informatie beschikbaar is voor het publiek.
Hoofdstuk III - preventie
Artikel 12 - Algemene verplichtingen
1
De partijen nemen de nodige maatregelen om veranderingen in de sociale en culturele gedragspatronen van vrouwen en mannen te stimuleren teneinde vooroordelen, gewoonten, tradities en alle andere praktijken gebaseerd op het idee dat vrouwen inferieur zouden zijn of op stereotype rollen van vrouwen en mannen uit te bannen.
2
De partijen nemen de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn ter voorkoming van alle vormen van geweld door natuurlijke personen of rechtspersonen die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag.
3
Maatregelen genomen uit hoofde van dit hoofdstuk houden rekening met en behandelen de specifieke behoeften van personen die kwetsbaar zijn vanwege specifieke omstandigheden en plaatsen de mensenrechten van alle slachtoffers centraal.
4
De partijen nemen de nodige maatregelen om alle leden van de maatschappij, in het bijzonder mannen en jongens, te stimuleren actief bij te dragen aan het voorkomen van alle vormen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag.
5
De partijen zien erop toe dat cultuur, gewoonte, religie, traditie of de zogenaamde ,,eer” niet worden gebruikt ter rechtvaardiging van daden van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag.
6
De partijen nemen de nodige maatregelen ter bevordering van programma’s en activiteiten met betrekking tot het versterken van de eigen kracht van vrouwen.
Artikel 13 - Bewustwording
1
De partijen voeren regelmatig en op alle niveaus bewustwordingscampagnes of -programma’s uit of bevorderen die, waarbij wordt samengewerkt met nationale mensenrechteninstellingen, organisaties die zich inzetten voor de gelijkheid van man en vrouw, het maatschappelijk middenveld en non-gouvernementele organisaties, in het bijzonder vrouwenorganisaties, teneinde waar mogelijk de bewustwording en kennis onder het publiek te bevorderen van de verschillende verschijningsvormen van alle vormen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag, de gevolgen ervan voor kinderen en de noodzaak dat soort geweld te voorkomen.
2
De partijen zien erop toe dat informatie over maatregelen die beschikbaar zijn om daden van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag te voorkomen breed onder het publiek wordt verspreid.
Artikel 14 - Onderwijs
1
De partijen nemen waar passend de maatregelen die nodig zijn om onderwijsmateriaal in te voeren over kwesties als de gelijkheid van vrouwen en mannen, niet-stereotype genderrollen, wederzijds respect, het geweldloos oplossen van conflicten in interpersoonlijke betrekkingen, gendergerelateerd geweld tegen vrouwen en het recht op persoonlijke integriteit, aangepast aan het ontwikkelingsniveau van de leerlingen in formele curricula en op alle onderwijsniveaus.
2
De partijen nemen de maatregelen die nodig zijn om de in het eerste lid bedoelde grondbeginselen te bevorderen bij informele onderwijsvoorzieningen alsmede bij faciliteiten voor sport, cultuur en recreatie en de media.
Artikel 15 - Trainen van beroepskrachten
1
De partijen bieden of intensiveren passende trainingen voor de beroepskrachten die te maken hebben met slachtoffers of plegers van alle daden van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag, over het voorkomen en opsporen van dit soort geweld, over de gelijkheid van vrouwen en mannen, de behoeften en rechten van slachtoffers alsmede over hoe te voorkomen dat de slachtoffers opnieuw slachtoffer worden.
2
De partijen bevorderen dat de training bedoeld in het eerste lid ook training omvat over gecoördineerde samenwerking tussen de verschillende instanties zodat de doorverwijzing bij gevallen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag alomvattend is en adequaat verloopt.
Artikel 16 - Preventieve interventie en behandelprogramma’s
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn voor het opzetten of ondersteunen van programma’s om plegers van huiselijk geweld niet-gewelddadig gedrag in hun interpersoonlijke relaties aan te leren teneinde verder geweld te voorkomen en gewelddadige gedragspatronen te veranderen.
2
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn voor het opzetten of ondersteunen van behandelprogramma’s gericht op het voorkomen dat plegers, in het bijzonder plegers van zedenmisdrijven, opnieuw een strafbaar feit plegen.
3
Bij het treffen van de maatregelen bedoeld in het eerste en tweede lid, zien de partijen erop toe dat de veiligheid, ondersteuning en mensenrechten van de slachtoffers de eerste prioriteit zijn en dat deze programma’s, waar passend, in nauwe samenwerking met in slachtofferhulp gespecialiseerde instanties worden opgezet en uitgevoerd.
Artikel 17 - Participatie van de private sector en de media
1
De partijen moedigen de private sector, de sector voor informatie- en communicatietechnologie en de media aan, waarbij de vrijheid van meningsuiting en hun onafhankelijkheid naar behoren worden geëerbiedigd, deel te nemen aan het ontwikkelen en uitvoeren van beleid en het vaststellen van richtlijnen en normen voor zelfregulering om geweld tegen vrouwen te voorkomen en de eerbiediging van hun waardigheid te bevorderen.
2
De partijen ontwikkelen en bevorderen in samenwerking met actoren uit de private sector de vaardigheden onder kinderen, ouders en opvoeders in de omgang met informatie en communicatie met een vernederende seksuele of gewelddadige inhoud die schadelijk kan zijn.
Hoofdstuk IV - bescherming en ondersteuning
Artikel 18 - Algemene verplichtingen
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn ter bescherming van alle slachtoffers tegen verdere daden van geweld.
2
De partijen nemen in overeenstemming met het nationale recht de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om passende mechanismen te waarborgen voor effectieve samenwerking tussen alle relevante staatsorganen, met inbegrip van de rechterlijke macht, het openbaar ministerie, rechtshandhavende instanties, lokale en regionale autoriteiten alsmede non-gouvernementele organisaties en andere relevante organisaties en entiteiten ter bescherming en ondersteuning van slachtoffers en getuigen van alle vormen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag, met inbegrip van doorverwijzing naar diensten voor algemene en gespecialiseerde ondersteuning zoals omschreven in de artikelen 20 en 22 van dit Verdrag.
3
De partijen waarborgen dat de maatregelen genomen uit hoofde van dit hoofdstuk:
-
gebaseerd zijn op een gendergerelateerd begrip van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en dat de mensenrechten en veiligheid van het slachtoffer daarbij centraal staan;
-
gebaseerd zijn op een integrale aanpak waarbij rekening wordt gehouden met de relatie tussen slachtoffers, daders, kinderen en hun ruime sociale omgeving;
-
gericht zijn op het voorkomen dat slachtoffers opnieuw slachtoffer worden;
-
gericht zijn op het versterken van de eigen kracht en economische zelfstandigheid van vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld;
-
waar mogelijk ruimte laten voor een reeks van beschermings- en ondersteuningsdiensten op dezelfde plaats;
-
toegesneden zijn op de specifieke behoeften van kwetsbare personen, met inbegrip van kinderen die slachtoffer zijn, en aan hen ter beschikking worden gesteld.
4
De dienstverlening mag niet afhankelijk zijn van de bereidheid van het slachtoffer aangifte te doen of te getuigen tegen een dader.
5
De partijen nemen passende maatregelen voor het verschaffen van consulaire diensten en andere diensten ter bescherming en ondersteuning van hun onderdanen en andere slachtoffers die in overeenstemming met hun verplichtingen uit hoofde van het internationale recht recht hebben op deze bescherming.
Artikel 19 - Informatie
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat slachtoffers tijdig adequate informatie ontvangen in een taal die zij begrijpen over de beschikbare vormen van ondersteuning en wettelijke maatregelen.
Artikel 20 - Algemene ondersteuningsdiensten
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de slachtoffers toegang hebben tot diensten die hun herstel na geweld vergemakkelijken. Deze maatregelen omvatten zo nodig diensten op het gebied van juridische en psychologische advisering, financiële ondersteuning, huisvesting, onderwijs, training en ondersteuning bij het vinden van werk.
2
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de slachtoffers toegang hebben tot gezondheidszorg en maatschappelijke hulpverlening, dat de diensten over voldoende middelen beschikken en dat de beroepskrachten opgeleid zijn voor het opvangen van slachtoffers en voor het hen doorverwijzen naar de passende diensten.
Artikel 21 - Bijstand bij individuele/collectieve klachten
De partijen waarborgen dat de slachtoffers beschikken over informatie en toegang hebben tot toepasselijke regionale en internationale individuele/collectieve klachtenmechanismen. De partijen bevorderen dat de bijstand aan slachtoffers die dergelijke klachten indienen op empathische en deskundige wijze wordt verstrekt.
Artikel 22 - Gespecialiseerde ondersteuning
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te voorzien in of regelingen te treffen voor een geografisch adequaat gespreide, rechtstreekse, korte en lange termijn gespecialiseerde dienstverlening voor slachtoffers die zijn blootgesteld aan de daden van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag.
2
De partijen voorzien in of treffen regelingen voor in vrouwen gespecialiseerde hulpverlening aan alle vrouwelijke slachtoffers van geweld en hun kinderen.
Artikel 23 - Opvangplaatsen
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn voor het opzetten van passende, gemakkelijk bereikbare opvangplaatsen in voldoende aantallen teneinde veilig onderdak te bieden aan slachtoffers, in het bijzonder vrouwen en hun kinderen, en hen proactief te bereiken.
Artikel 24 - Telefonische hulplijnen
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn voor het opzetten in het gehele land van telefonische hulplijnen die 24 uur per dag gratis bereikbaar zijn voor advies aan bellers, op basis van vertrouwelijkheid of met voldoende waarborgen voor hun anonimiteit ter zake van alle vormen van geweld die onder de reikwijdte van dit Verdrag vallen.
Artikel 25 - Ondersteuning van slachtoffers van seksueel geweld
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn voor het in voldoende aantallen opzetten van passende, gemakkelijk bereikbare centra voor medisch en forensisch onderzoek, traumaverwerking en advisering van slachtoffers van verkrachting of seksueel geweld waar slachtoffers naar verwezen kunnen worden.
Artikel 26 - Bescherming en ondersteuning van kinderen die getuige zijn
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat bij het bieden van bescherming en ondersteuning aan slachtoffers naar behoren rekening wordt gehouden met de rechten en behoeften van kinderen die getuige zijn van alle vormen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag.
2
Uit hoofde van dit artikel genomen maatregelen omvatten op de leeftijd toegesneden psychosociale hulp voor kinderen die getuige zijn geweest van een van de vormen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de belangen van het kind.
Artikel 27 - Melding
De partijen nemen de maatregelen die nodig zijn om eenieder die getuige is van het plegen van daden van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag of die gegronde redenen heeft om aan te nemen dat dergelijke daden kunnen zijn gepleegd of dat verdere daden van geweld kunnen worden verwacht, te stimuleren daarvan melding te maken bij de bevoegde organisaties of autoriteiten.
Artikel 28 - Melding door beroepsbeoefenaars
De partijen nemen de maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de regels inzake vertrouwelijkheid die het nationale recht bepaalde beroepsbeoefenaars oplegt geen belemmering vormen voor de mogelijkheid onder passende voorwaarden melding te maken bij de bevoegde organisaties of autoriteiten, indien zij gegronde redenen hebben om aan te nemen dat er een ernstige daad van geweld die valt onder de reikwijdte van dit Verdrag is gepleegd en dat er meer ernstige daden van geweld te verwachten zijn.
Hoofdstuk V - materieel recht
Artikel 29 - Civiele rechtszaken en rechtsmiddelen
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om slachtoffers te voorzien van passende civiele rechtsmiddelen tegen de dader.
2
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om slachtoffers in overeenstemming met de algemene beginselen van het internationale recht te voorzien van passende civiele rechtsmiddelen tegen de autoriteiten van de staat die hebben verzuimd binnen de reikwijdte van hun bevoegdheden de nodige preventieve of beschermende maatregelen te treffen.
Artikel 30 - Schadevergoeding
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat slachtoffers het recht hebben schadevergoeding te vorderen van de daders met betrekking tot de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten.
2.
Aan personen die zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen of wier gezondheidstoestand ernstig is verslechterd, wordt van overheidswege een adequate schadevergoeding toegekend, voor zover de schade niet wordt gedekt door andere bronnen, zoals de dader, verzekeringen of door de staat gefinancierde gezondheids- en sociale voorzieningen. Dit belet de partijen niet de toegekende schadevergoeding te verhalen op de dader, mits naar behoren rekening wordt gehouden met de veiligheid van het slachtoffer.
3
De maatregelen genomen uit hoofde van het tweede lid dienen te waarborgen dat de schadevergoeding binnen een redelijke termijn wordt toegekend.
Artikel 31 - Voogdij, omgangsregeling en veiligheid
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat bij de vaststelling van de voogdij en omgangsregeling voor de kinderen rekening wordt gehouden met gevallen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag.
2
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de uitvoering van een omgangsregeling of de voogdij niet ten koste gaat van de rechten en de veiligheid van het slachtoffer of de kinderen.
Artikel 32 - Civiele rechtsgevolgen van gedwongen huwelijken
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat huwelijken gesloten onder bedreiging met geweld nietig of vernietigbaar zijn of ontbonden kunnen worden zonder onnodige financiële of administratieve lasten voor het slachtoffer.
Artikel 33 - Psychologisch geweld
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat opzettelijke gedragingen tot het door middel van dwang of bedreiging ernstig beschadigen van de geestelijke integriteit van een ander, strafbaar worden gesteld.
Artikel 34 - Stalking
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat opzettelijke gedragingen tot herhaaldelijke bedreiging van een ander, hetgeen haar of hem doet vrezen voor haar of zijn veiligheid, strafbaar worden gesteld.
Artikel 35 - Fysiek geweld
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat opzettelijke gedragingen tot het plegen van daden van fysiek geweld tegen een derde strafbaar worden gesteld.
Artikel 36 - Seksueel geweld, met inbegrip van verkrachting
1.
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de volgende opzettelijke gedragingen strafbaar worden gesteld:
a
het zonder wederzijds goedvinden op seksuele wijze vaginaal, anaal of oraal met een lichaamsdeel of object binnendringen van het lichaam van een ander;
b
het zonder wederzijds goedvinden plegen van andere seksuele handelingen met een persoon;
c
het zonder wederzijds goedvinden een ander er toe bewegen seksuele handelingen te plegen met een derde.
2
De toestemming dient vrijwillig te zijn gegeven en voort te vloeien uit de vrije wil van de betrokken persoon hetgeen wordt vastgesteld in het licht van de omstandigheden.
3
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de bepalingen van het eerste lid tevens van toepassing zijn op gedragingen gericht tegen voormalige of huidige echtgenoten of partners erkend volgens het nationale recht.
Artikel 37 - Gedwongen huwelijk
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat opzettelijke gedragingen om een volwassene of een kind tot het aangaan van een huwelijk te dwingen, strafbaar worden gesteld.
2
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat opzettelijke gedragingen om een volwassene of een kind te lokken naar het grondgebied van een partij of staat niet zijnde de partij of staat waar hij of zij woont met het oogmerk deze volwassene of dat kind te dwingen tot het aangaan van een huwelijk, strafbaar worden gesteld.
Artikel 38 - Vrouwelijke genitale verminking
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de volgende opzettelijke gedragingen strafbaar worden gesteld:
a
excisie, infibulatie of het toebrengen van andere verminkingen aan de grote of kleine schaamlippen of de clitoris van een vrouw of een deel daarvan;
b
een vrouw dwingen of ertoe bewegen de onder a genoemde handelingen te ondergaan;
c
een meisje aanzetten, dwingen of ertoe bewegen de onder a genoemde handelingen te ondergaan.
Artikel 39 - Gedwongen abortus en gedwongen sterilisatie
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de volgende opzettelijke gedragingen strafbaar worden gesteld:
a
het zonder haar voorafgaande geïnformeerde toestemming verrichten van een abortus bij een vrouw;
b
het zonder haar voorafgaande geïnformeerde toestemming of inzicht in de procedure verrichten van ingrepen met als doel of gevolg dat een vrouw zich niet langer op natuurlijke wijze kan voortplanten.
Artikel 40 - Seksuele intimidatie
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat elke vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of fysiek seksueel getint gedrag met het doel of gevolg de waardigheid van een persoon te schenden, in het bijzonder door het creëren van een intimiderende, vijandige, onterende, vernederende of beledigende omgeving, onderworpen is aan strafrechtelijke of andere juridische sancties.
Artikel 41 - Medeplichtigheid of uitlokking en poging
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om opzettelijke medeplichtigheid aan of opzettelijke uitlokking tot het plegen van de overeenkomstig de artikelen 33, 34, 35, 36, 37, 38, letter a, en 39 van dit Verdrag strafbaar gestelde feiten strafbaar te stellen.
2
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om opzettelijke pogingen tot het plegen van de overeenkomstig de artikelen 35, 36, 37, 38, letter a, en 39 van dit Verdrag strafbaar gestelde feiten strafbaar te stellen.
Artikel 42 - Onaanvaardbare rechtvaardiging voor misdrijven, met inbegrip van misdrijven gepleegd in het kader van de zogenaamde ,,eer”
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat bij strafprocedures ingesteld na het plegen van een van de daden van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag, cultuur, gewoonte, religie, traditie of de zogenaamde “eer” niet worden aangemerkt als rechtvaardiging voor deze daden. Dit heeft met name betrekking op beweringen dat het slachtoffer culturele, religieuze, sociale of traditionele normen zou hebben overtreden of gewoonten met betrekking tot gepast gedrag zou hebben geschonden.
2
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat het feit dat een persoon een kind aanzet tot het plegen van de handelingen bedoeld in het eerste lid niets afdoet aan de strafrechtelijke aansprakelijkheid van die persoon voor de gepleegde handelingen.
Artikel 43 - Toepasselijkheid van strafbare feiten
De overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten zijn van toepassing ongeacht de aard van de relatie tussen het slachtoffer en de dader.
Artikel 44 - Rechtsmacht
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om rechtsmacht te vestigen met betrekking tot een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit, indien dit strafbare feit wordt gepleegd:
a
op hun grondgebied; of
b
aan boord van een schip dat onder hun vlag vaart; of
c
aan boord van een overeenkomstig hun wetgeving ingeschreven luchtvaartuig; of
d
door een van hun onderdanen; of
e
door een persoon die op hun grondgebied haar of zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft.
2
De partijen streven ernaar de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn te nemen om rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten wanneer ze zijn gepleegd tegen een van hun onderdanen of een persoon die op hun grondgebied haar of zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft.
3
Voor de vervolging van de overeenkomstig de artikelen 36, 37, 38 en 39 van dit Verdrag strafbaar gestelde feiten nemen de partijen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat hun rechtsmacht niet afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat de feiten strafbaar zijn op het grondgebied waar zij zijn gepleegd.
4
Voor de vervolging van de overeenkomstig de artikelen 36, 37, 38 en 39 van dit Verdrag strafbaar gestelde feiten nemen de partijen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat hun rechtsmacht uit hoofde van het eerste lid, letters d en e, niet afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat vervolging slechts kan worden ingesteld na aangifte door het slachtoffer ter zake van het strafbare feit of overlegging van informatie door de staat van de plaats waar het feit is gepleegd.
5
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, in gevallen waarin een vermoedelijke dader zich op hun grondgebied bevindt en zij die persoon niet uitleveren aan een andere partij, uitsluitend op grond van diens nationaliteit.
6
Wanneer meer dan een partij rechtsmacht opeist met betrekking tot een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld vermoedelijk gepleegd feit, raadplegen de betrokken partijen, wanneer dat passend is, elkaar teneinde te bepalen wiens rechtsmacht het meest geëigend is ten behoeve van strafvervolging.
7
Onverminderd de algemene normen van het internationale recht sluit dit Verdrag geen enkele rechtsmacht uit in strafzaken die een partij in overeenstemming met haar nationale recht uitoefent.
Artikel 45 - Sancties en maatregelen
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat op de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen worden gesteld, rekening houdend met de ernst van de feiten. Deze sancties omvatten, wanneer dat passend is, vrijheidsberovende straffen die tot uitlevering kunnen leiden.
2
De partijen kunnen ter zake van daders andere maatregelen aannemen, zoals:
-
controle van of toezicht op veroordeelden;
-
ontzetting uit de ouderlijke macht, indien de belangen van het kind, die tevens de veiligheid van het slachtoffer kunnen omvatten, niet op andere wijze gewaarborgd kunnen worden.
Artikel 46 - Strafverzwarende omstandigheden
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de volgende omstandigheden, voor zover deze niet reeds tot de bestanddelen van het strafbare feit behoren, in aanmerking kunnen worden genomen, overeenkomstig de relevante bepalingen van het nationale recht, als strafverzwarende omstandigheden bij het bepalen van de straf met betrekking tot de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten:
a
het strafbare feit is gepleegd tegen een voormalige of huidige echtgenoot of partner die wordt erkend volgens het nationale recht, door een lid van het gezin, een persoon die samenwoont met het slachtoffer of een persoon die misbruik heeft gemaakt van haar of zijn macht;
b
het strafbare feit of de daaraan gerelateerde strafbare feiten zijn bij herhaling gepleegd;
c
het strafbare feit is gepleegd tegen een persoon die door bepaalde omstandigheden kwetsbaar is gemaakt;
d
het strafbare feit is gepleegd tegen of in de aanwezigheid van een kind;
e
het strafbare feit is gepleegd door twee of meer personen die gezamenlijk optraden;
f
het strafbare feit is voorafgegaan door of ging vergezeld van extreem geweld;
g
het strafbare feit is gepleegd met behulp van of onder bedreiging met een wapen;
h
het strafbare feit heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel van of ernstige mentale schade bij het slachtoffer;
i
de dader is eerder veroordeeld wegens soortgelijke strafbare feiten.
Artikel 47 - Vonnissen gewezen door een andere partij
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te voorzien in de mogelijkheid bij het bepalen van de straf rekening te houden met onherroepelijke vonnissen die door een andere partij zijn gewezen met betrekking tot de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten.
Artikel 48 - Verbod op verplichte alternatieve procedures voor geschillenregeling of veroordeling
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn ten behoeve van een verbod op verplichte alternatieve procedures voor geschillenregeling, met inbegrip van bemiddeling en verzoening, ter zake van alle vormen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag.
2
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat indien betaling van een boete wordt gelast, naar behoren rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van de dader zijn of haar financiële verplichtingen jegens het slachtoffer na te komen.
Hoofdstuk VI - onderzoek, vervolging, procesrecht en beschermende maatregelen
Artikel 49 - Algemene verplichtingen
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat onderzoeks- en gerechtelijke procedures met betrekking tot alle vormen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag zonder onnodige vertraging worden uitgevoerd en dat in alle fasen van de strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met de rechten van het slachtoffer.
2
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om, in overeenstemming met de grondbeginselen van de mensenrechten en met inachtneming van het genderperspectief op geweld, het daadwerkelijke onderzoek en de daadwerkelijke vervolging van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten te waarborgen.
Artikel 50 - Onmiddellijke respons, preventie en bescherming
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de verantwoordelijke rechtshandhavende autoriteiten onverwijld en adequaat reageren op alle vormen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag door de slachtoffers adequate en onmiddellijke bescherming te bieden.
2
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de verantwoordelijke rechtshandhavende autoriteiten onverwijld en passend overgaan tot preventie van en bescherming tegen alle vormen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag, met inbegrip van het inzetten van preventieve operationele maatregelen en het vergaren van bewijsmateriaal.
Artikel 51 - Risico-inventarisatie en risicobeheer
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat alle relevante autoriteiten het risico op de dood, de ernst van de situatie en de kans op herhaling van het geweld beoordelen teneinde de risico’s te beheersen en zo nodig gecoördineerd te zorgen voor veiligheid en ondersteuning.
2
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat er bij de in het eerste lid bedoelde beoordeling, in alle fasen van het onderzoek en bij de uitvoering van beschermende maatregelen, rekening wordt gehouden met het feit dat de plegers van daden van geweld die vallen onder de reikwijdte van het Verdrag in het bezit zijn van of toegang hebben tot vuurwapens.
Artikel 52 - Spoedeisende locatieverboden
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de bevoegde autoriteiten gerechtigd worden een pleger van huiselijk geweld bij onmiddellijk gevaar te bevelen onverwijld de woning van het slachtoffer of van de persoon die gevaar loopt gedurende een toereikende periode te verlaten en de pleger te verbieden deze woning te betreden of contact op te nemen met het slachtoffer of de persoon die gevaar loopt. Bij uit hoofde van dit artikel genomen maatregelen wordt prioriteit verleend aan de veiligheid van slachtoffers of personen die gevaar lopen.
Artikel 53 - Gebieds- of contactverboden of beschermingsbevelen
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat adequate gebieds- of contactverboden of beschermingsbevelen kunnen worden getroffen voor slachtoffers van alle vormen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag.
2
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de in het eerste lid bedoelde gebieds- of contactverboden of beschermingsbevelen:
-
onmiddellijk en zonder onnodige financiële of administratieve lasten voor het slachtoffer getroffen kunnen worden;
-
kunnen worden getroffen voor een vastgestelde termijn of totdat ze worden aangepast of opgeheven;
-
indien nodig, op verzoek kunnen worden getroffen met onmiddellijke werking;
-
zelfstandig of in aanvulling op andere juridische procedures kunnen worden getroffen;
-
kunnen worden getroffen in vervolgprocedures.
3
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat overtredingen van gebieds- of contactverboden of beschermingsbevelen getroffen uit hoofde van het eerste lid bestraft worden met doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke of andere juridische sancties.
Artikel 54 - Onderzoek en bewijs
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat bewijsmateriaal met betrekking tot de seksuele achtergrond en gedragingen van het slachtoffer in civiele of strafrechtelijke procedures uitsluitend wordt toegelaten indien dat relevant en noodzakelijk is.
Artikel 55 - Procedures op verzoek van partijen en ambtshalve procedures
1
De partijen waarborgen dat onderzoek naar of vervolging van de overeenkomstig de artikelen 35, 36, 37, 38 en 39 van dit Verdrag strafbaar gestelde feiten niet volledig afhankelijk zijn van een melding of aangifte door een slachtoffer indien het feit geheel of gedeeltelijk op hun grondgebied heeft plaatsgevonden en dat de procedure kan worden voortgezet wanneer het slachtoffer haar of zijn verklaring of aangifte intrekt.
2
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat overheidsinstanties, non-gouvernementele organisaties en hulpverleners op het gebied van huiselijk geweld in overeenstemming met de voorwaarden voorzien in hun nationale recht slachtoffers op hun verzoek kunnen bijstaan en/of ondersteunen tijdens het onderzoek en de gerechtelijke procedures ter zake van de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten.
Artikel 56 - Beschermingsmaatregelen
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om de rechten en belangen van slachtoffers te beschermen, met inbegrip van hun bijzondere behoeften als getuigen, tijdens alle fasen van het onderzoek en de gerechtelijke procedure, en met name door:
a
hen, alsmede hun familie en getuigen, te beschermen tegen intimidatie, vergelding en de mogelijkheid dat zij opnieuw slachtoffer worden;
b
te waarborgen dat de slachtoffers in elk geval worden geïnformeerd wanneer zij en hun familie gevaar zouden kunnen lopen wanneer de pleger ontsnapt of tijdelijk of definitief wordt vrijgelaten;
c
hen onder de voorwaarden voorzien in hun nationale recht te informeren over hun rechten, de voorzieningen waarover zij kunnen beschikken en het gevolg dat is gegeven aan hun aangifte, de telastelegging, het algemene verloop van het onderzoek of de procedure en hun rol daarin alsmede de uitkomst van hun zaak;
d
slachtoffers in de gelegenheid te stellen, op een wijze die verenigbaar is met de procedureregels van het nationale recht, te worden gehoord, bewijzen aan te dragen en hun opvattingen, behoeften en punten van zorg te laten presenteren, rechtstreeks of via een tussenpersoon, en in overweging te worden genomen;
e
slachtoffers te voorzien van passende ondersteuning zodat hun rechten en belangen naar behoren kenbaar worden gemaakt en in aanmerking worden genomen;
f
te waarborgen dat er maatregelen kunnen worden getroffen om de privacy en reputatie van het slachtoffer te beschermen;
g
te waarborgen dat contact tussen slachtoffers en daders binnen de gerechtsgebouwen en die van de handhavende instanties zo veel mogelijk wordt vermeden;
h
de slachtoffers bij te laten staan door onafhankelijke en competente tolken wanneer ze partij zijn in een procedure of bewijs aanvoeren;
i
de slachtoffers in de gelegenheid te stellen in de rechtszaal een getuigenverklaring af te leggen in overeenstemming met de regels van het nationale recht zonder fysiek aanwezig te zijn of ten minste zonder dat de vermoedelijke dader aanwezig is, met name met behulp van geschikte communicatietechnologie indien beschikbaar.
2
Voor kinderen die het slachtoffer of getuige zijn van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld worden waar nodig bijzondere beschermende maatregelen getroffen, rekening houdend met de belangen van het kind.
Artikel 57 - Rechtsbijstand
De partijen voorzien in het recht op juridische bijstand en gratis rechtsbijstand voor slachtoffers onder de voorwaarden voorzien in hun nationale recht.
Artikel 58 - Verjaringstermijn
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat de verjaringstermijnen voor het instellen van gerechtelijke procedures ten aanzien van de overeenkomstig de artikelen 36, 37, 38 en 39 van dit Verdrag strafbaar gestelde feiten toereikend zijn en in verhouding staan tot de ernst van het desbetreffende strafbare feit, zodat het slachtoffer na het bereiken van de meerderjarigheid in de gelegenheid is een procedure in te stellen.
Hoofdstuk VII - migratie en asiel
Artikel 59 - Verblijfstitel
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat slachtoffers van wie de verblijfstitel afhangt van die van hun echtgenoot of van een volgens het nationale recht als zodanig erkende partner bij beëindiging van het huwelijk of de relatie, wanneer zich zeer moeilijke omstandigheden voordoen, op verzoek een eigen verblijfsvergunning krijgen ongeacht de duur van het huwelijk of de relatie. De voorwaarden voor de toekenning en duur van de zelfstandige verblijfsvergunning worden vastgesteld in het nationale recht.
2
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat slachtoffers kunnen bewerkstelligen dat de uitzettingsprocedure wordt opgeschort in het geval van een verblijfstitel die afhankelijk is van die van hun echtgenoot of van hun volgens het nationale recht als zodanig erkende partner zodat ze een eigen verblijfsvergunning kunnen aanvragen.
3
De partijen verlenen een verlengbare verblijfsvergunning aan slachtoffers, in een of in beide van de volgende situaties:
a
de bevoegde autoriteit is van oordeel dat hun verblijf vanwege hun persoonlijke situatie noodzakelijk is;
b
de bevoegde autoriteit is van oordeel dat hun verblijf noodzakelijk is met het oog op hun samenwerking met de bevoegde autoriteiten bij het onderzoek of de strafrechtelijke procedure.
4
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat slachtoffers van gedwongen huwelijken die voor dat huwelijk naar een ander land zijn overgebracht en als gevolg daarvan hun verblijfstitel hebben verloren in het land waar zij hun vaste woon- of verblijfplaats hebben, deze kunnen herkrijgen.
Artikel 60 - Gendergerelateerde asielverzoeken
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat gendergerelateerd geweld tegen vrouwen kan worden erkend als een vorm van vervolging in de zin van artikel 1, A, tweede lid, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 en als een vorm van ernstig gevaar die aanleiding geeft voor aanvullende/extra bescherming.
2
De partijen waarborgen dat elk van de gronden uit dat Verdrag op gendersensitieve wijze wordt uitgelegd en dat, indien wordt vastgesteld dat er op basis van een of meer van deze gronden reden is voor vrees voor vervolging, de aanvragers de vluchtelingenstatus wordt toegekend in overeenstemming met de van toepassing zijnde instrumenten.
3
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om gendersensitieve opvangprocedures en ondersteuningsdiensten voor asielzoekers op te zetten alsmede genderrichtlijnen en gendersensitieve asielprocedures, met inbegrip van de vaststelling van de vluchtelingenstatus en verzoeken om internationale bescherming.
Artikel 61 - Non-refoulement
1
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat het beginsel van non-refoulement wordt geëerbiedigd in overeenstemming met bestaande verplichtingen uit hoofde van het internationale recht.
2
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat slachtoffers van geweld tegen vrouwen die bescherming nodig hebben ongeacht hun verblijfstitel of woonplaats onder geen enkele omstandigheid worden teruggezonden naar een land waar hun leven gevaar zou lopen of waar zij onderworpen zouden kunnen worden aan marteling of een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
Hoofdstuk VIII - internationale samenwerking
Artikel 62 - Algemene beginselen
1
De partijen werken, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag en door toepassing van relevante toepasselijke internationale en regionale instrumenten voor samenwerking in civielrechtelijke en strafrechtelijke zaken, regelingen die zijn overeengekomen op basis van uniforme of wederkerige wetgeving en hun nationale recht, in zo ruim mogelijke mate met elkaar samen ten behoeve van:
a
de voorkoming, bestrijding en vervolging van alle vormen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag;
b
de bescherming van en hulpverlening aan slachtoffers;
c
onderzoek of procedures met betrekking tot de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten;
d
de tenuitvoerlegging van relevante civielrechtelijke en strafrechtelijke vonnissen van de gerechtelijke autoriteiten van de partijen, met inbegrip van beschermingsbevelen.
2
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat slachtoffers van de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten gepleegd op het grondgebied van een partij anders dan de partij op het grondgebied waarvan zij wonen, aangifte kunnen doen bij de bevoegde autoriteiten van de staat waarin zij wonen.
3
Indien een partij die wederzijdse rechtshulp in strafzaken, uitlevering of de tenuitvoerlegging van door een andere partij uitgesproken civielrechtelijke of strafrechtelijke vonnissen afhankelijk maakt van het bestaan van een verdrag, een verzoek om deze samenwerking in rechtszaken ontvangt van een partij waarmee zij een dergelijk verdrag niet heeft gesloten, kan zij dit Verdrag beschouwen als de juridische grondslag voor wederzijdse rechtshulp in strafzaken, uitlevering of de tenuitvoerlegging van door een andere partij uitgesproken civielrechtelijke of strafrechtelijke vonnissen met betrekking tot de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten.
4
De partijen trachten waar passend de voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te integreren in programma’s voor ontwikkelingssamenwerking ten behoeve van derde staten, onder meer door het sluiten van bilaterale en multilaterale verdragen met derde staten teneinde de bescherming van slachtoffers in overeenstemming met artikel 18, vijfde lid, te vergemakkelijken.
Artikel 63 - Maatregelen ten behoeve van personen die gevaar lopen
Indien een partij op grond van de haar beschikbare informatie gegronde redenen heeft om aan Te nemen dat een persoon op het grondgebied van een andere partij direct gevaar loopt het slachtoffer te worden van een van de daden van geweld bedoeld in de artikelen 36, 37, 38 en 39 van dit Verdrag, wordt de partij die over deze informatie beschikt aangemoedigd deze onverwijld door te zenden naar de laatstgenoemde teneinde te waarborgen dat alle relevante beschermende maatregelen worden genomen. Indien van toepassing omvat deze informatie gegevens over bestaande beschermingsvoorzieningen ten behoeve van de persoon die gevaar loopt.
Artikel 64 - Informatie
1
De aangezochte partij licht de verzoekende partij onverwijld in over het eindresultaat van de krachtens dit hoofdstuk ondernomen actie. De aangezochte partij licht de verzoekende partij eveneens onverwijld in over omstandigheden die de uitvoering van de beoogde maatregelen onmogelijk maken of deze aanzienlijk dreigen te vertragen.
2
Een partij kan, binnen de grenzen van haar nationale recht en zonder voorafgaand verzoek, informatie die in het kader van haar eigen onderzoek is verkregen aan een andere partij verstrekken wanneer zij van oordeel is dat het verstrekken van dergelijke informatie de ontvangende partij kan helpen bij het voorkomen van de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten of bij het instellen of uitvoeren van onderzoeken of strafvervolgingen ter zake van dergelijke strafbare feiten, of kan leiden tot een verzoek om samenwerking van deze partij in de zin van dit hoofdstuk.
3
Een partij die in overeenstemming met het tweede lid informatie ontvangt, verstrekt deze aan haar bevoegde autoriteiten zodat indien dit passend wordt geacht een procedure kan worden ingesteld of de informatie in aanmerking kan worden genomen in civielrechtelijke of strafrechtelijke procedures.
Artikel 65 - Bescherming van persoonsgegevens
Persoonsgegevens worden opgeslagen en gebruikt in overeenstemming met de verplichtingen van de partijen uit hoofde van het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (ETS nr. 108).
Hoofdstuk IX - toezichtsmechanisme
Artikel 66 - Groep van deskundigen inzake actie tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld
1
De Groep van deskundigen inzake actie tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (hierna te noemen ,,GREVIO”) houdt toezicht op de uitvoering van dit Verdrag door de partijen.
2
GREVIO bestaat uit ten minste 10 en ten hoogste 15 leden, rekening houdend met het evenwicht tussen mannen en vrouwen en de geografische spreiding, alsmede met multidisciplinaire deskundigheid. Haar leden worden, voor een termijn van vier jaar die eenmaal kan worden verlengd, gekozen door het Comité van de Partijen uit door de partijen voorgestelde kandidaten die zijn gekozen uit onderdanen van de partijen.
3
De eerste verkiezing van 10 leden geschiedt binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag. De verkiezing van vijf aanvullende leden geschiedt na de 25e bekrachtiging of toetreding.
4
De verkiezing van de leden van GREVIO is op de volgende beginselen gebaseerd:
a
zij worden volgens een transparante procedure gekozen uit personen van onbesproken gedrag, die bekend staan om hun bewezen competentie op het gebied van de mensenrechten, gendergelijkheid, geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld of de hulp aan en bescherming van slachtoffers, of die aantoonbare beroepservaring hebben op de door dit Verdrag bestreken gebieden;
b
in GREVIO mogen geen twee onderdanen van dezelfde staat zitting nemen;
c
zij dienen de voornaamste rechtsstelsels te vertegenwoordigen;
d
zij dienen de relevante actoren en instanties op het gebied van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te vertegenwoordigen;
e
zij nemen op persoonlijke titel zitting, zijn onafhankelijk en onpartijdig bij de uitvoering van hun taken en zijn beschikbaar om hun taken op doeltreffende wijze uit te voeren.
5
De procedure voor de verkiezing van de leden van GREVIO wordt binnen zes maanden na de inwerkingtreding van dit Verdrag vastgesteld door het Comité van Ministers van de Raad van Europa na raadpleging en verkrijging van unanieme instemming van de partijen.
6
GREVIO stelt haar eigen reglement van orde vast.
7
De leden van GREVIO en andere leden van delegaties die de bezoeken aan landen omschreven in artikel 68, negende en veertiende lid, afleggen, genieten de voorrechten en immuniteiten vastgelegd in de bijlage bij dit Verdrag.
Artikel 67 - Comité van de Partijen
1
Het Comité van de Partijen is samengesteld uit vertegenwoordigers van de partijen bij het Verdrag.
2
Het Comité van de Partijen wordt bijeengeroepen door de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. Zijn eerste vergadering vindt plaats binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag teneinde de leden van GREVIO te kiezen. Daarna komt het bijeen telkens wanneer een derde van de partijen, de Voorzitter van het Comité van de Partijen of de Secretaris-Generaal daarom verzoeken.
3
Het Comité van de Partijen stelt zijn eigen reglement van orde vast.
Artikel 68 - Procedure
1
De partijen dienen bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa een rapport gebaseerd op een door GREVIO opgestelde vragenlijst in over de wetgevende en andere maatregelen ter uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag dat zal worden bestudeerd door GREVIO.
2
GREVIO bestudeert het in overeenstemming met het eerste lid ingediende rapport tezamen met vertegenwoordigers van de betrokken partij.
3
De daaropvolgende evaluatieprocedures worden opgedeeld in rondes waarvan de duur wordt vastgesteld door GREVIO. Aan het begin van iedere ronde selecteert GREVIO de specifieke bepalingen waarop de evaluatieprocedure wordt gebaseerd en doet zij een vragenlijst uitgaan.
4
GREVIO bepaalt de passende maatregelen voor de uitvoering van deze toezichtsprocedure. GREVIO kan voor elke evaluatieronde een vragenlijst aannemen, die als basis kan dienen voor de evaluatie van de uitvoering door de partijen. Deze vragenlijst wordt aan alle partijen verzonden. De partijen beantwoorden deze vragenlijst alsmede elk ander verzoek om informatie van GREVIO.
5
GREVIO kan informatie over de uitvoering van het Verdrag ontvangen van non-gouvernementele organisaties en uit het maatschappelijk middenveld alsmede van nationale instellingen voor de bescherming van de mensenrechten.
6
GREVIO houdt naar behoren rekening met de bestaande informatie die beschikbaar is via andere regionale en internationale instrumenten en organen op terreinen die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag.
7
Bij het aannemen van vragenlijsten voor de afzonderlijke evaluatierondes, houdt GREVIO naar behoren rekening met de bij de partijen reeds verzamelde gegevens en het reeds verrichte onderzoek bedoeld in artikel 11 van dit Verdrag.
8
GREVIO kan over de uitvoering van het Verdrag informatie ontvangen van de Commissaris voor de Rechten van de Mens van de Raad van Europa, van de Parlementaire Vergadering en de relevante gespecialiseerde organen van de Raad van Europa alsmede van andere uit hoofde van internationale instrumenten opgerichte organen. Bij deze organen ingediende klachten en de uitkomst daarvan worden aan GREVIO ter beschikking gesteld.
9
GREVIO kan aanvullend landenbezoeken organiseren, in samenwerking met de nationale autoriteiten en met hulp van onafhankelijke nationale deskundigen, indien de ontvangen informatie ontoereikend is of in de gevallen voorzien in het veertiende lid. Tijdens deze bezoeken kan GREVIO worden bijgestaan door specialisten op specifieke gebieden.
10
GREVIO stelt een conceptrapport op met haar analyse van de uitvoering van de bepalingen waarop de evaluatie is gebaseerd, alsmede haar suggesties en voorstellen voor de wijze waarop de desbetreffende partij de gesignaleerde problemen kan aanpakken. Het conceptrapport wordt voor commentaar verzonden naar de partij die het voorwerp is van de evaluatie. GREVIO neemt haar commentaar in aanmerking bij de vaststelling van haar rapport.
11
Op grond van alle ontvangen informatie en het commentaar van de partijen neemt GREVIO haar rapport en conclusies aan betreffende de maatregelen die door de desbetreffende partij zijn genomen tot uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag. Dit rapport en de conclusies worden naar de desbetreffende partij en het Comité van de Partijen gezonden. Het rapport en de conclusies van GREVIO worden vanaf het aannemen ervan openbaar gemaakt, tezamen met het eventuele commentaar van de desbetreffende partij.
12
Onverminderd de procedure omschreven in het eerste tot en met het achtste lid, kan het Comité van de Partijen, op basis van het rapport en de conclusies van GREVIO, aan deze partij gerichte aanbevelingen aannemen a) betreffende de maatregelen die genomen moeten worden om de conclusies van GREVIO uit te voeren, en indien nodig met vaststelling van een datum waarop informatie over de uitvoering daarvan moet worden ingediend, en b) gericht op het bevorderen van samenwerking met die partij ten behoeve van de goede uitvoering van dit Verdrag.
13
Indien GREVIO betrouwbare informatie ontvangt die duidt op problemen die de onmiddellijke aandacht vergen teneinde ernstige schendingen van het Verdrag te voorkomen of de schaal of de frequentie ervan te beperken, kan zij met spoed verzoeken om een speciaal rapport over de maatregelen die zijn getroffen om ernstige, massale of hardnekkige patronen van geweld tegen vrouwen te voorkomen.
14
Rekening houdend met de informatie die door de desbetreffende partij is verstrekt alsmede met andere betrouwbare informatie waarover zij beschikt, kan GREVIO een of meer van haar leden aanwijzen om een onderzoek uit te voeren en spoedig verslag uit te brengen aan GREVIO. Indien daartoe gerechtigden met instemming van de partij, kan het onderzoek een bezoek aan haar grondgebied omvatten.
15
Na bestudering van de uitkomsten van het onderzoek bedoeld in het veertiende lid doet GREVIO deze, tezamen met eventuele commentaren en aanbevelingen, toekomen aan de desbetreffende partij en, indien passend, aan het Comité van de Partijen en het Comité van Ministers van de Raad van Europa.
Artikel 69 - Algemene aanbevelingen
GREVIO kan indien passend algemene aanbevelingen aannemen voor de uitvoering van dit Verdrag.
Artikel 70 - Betrokkenheid van parlementen bij toezicht
1
De nationale parlementen worden uitgenodigd deel te nemen aan het toezicht op de maatregelen ter uitvoering van dit Verdrag.
2
De partijen overleggen de rapporten van GREVIO aan hun nationale parlementen.
3
De Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa wordt uitgenodigd zich regelmatig op de hoogte te stellen van de uitvoering van dit Verdrag.
Hoofdstuk X - verhouding tot andere internationale instrumenten
Artikel 71 - Verhouding tot andere internationale instrumenten
1
Dit Verdrag laat de verplichtingen onverlet die voortvloeien uit andere internationale instrumenten waarbij de partijen bij dit Verdrag partij zijn of zullen worden en die bepalingen bevatten over aangelegenheden waarop dit Verdrag van toepassing is.
2
De partijen bij dit Verdrag kunnen met elkaar bilaterale of multilaterale verdragen sluiten inzake de aangelegenheden die in dit Verdrag worden behandeld teneinde de bepalingen van dit Verdrag aan te vullen of aan te scherpen of de toepassing van de erin vervatte beginselen te faciliteren.
Hoofdstuk XI - wijzigingen van het verdrag
Artikel 72 - Wijzigingen
1
Elk voorstel tot wijziging van dit Verdrag dat door een partij wordt ingediend, wordt medegedeeld aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa en door haar of hem toegezonden aan de lidstaten van de Raad van Europa, elke ondertekenaar, elke partij, de Europese Unie, elke staat die overeenkomstig de bepalingen van artikel 75 is uitgenodigd dit Verdrag te ondertekenen en aan elke staat die overeenkomstig de bepalingen van artikel 76 is uitgenodigd tot dit Verdrag toe te treden.
2
Het Comité van Ministers van de Raad van Europa bestudeert voorgestelde wijzigingen en kan deze na overleg met de partijen bij dit Verdrag die geen lid zijn van de Raad van Europa, aannemen met de meerderheid voorzien in artikel 20, onderdeel d, van het Statuut van de Raad van Europa.
3
De tekst van elke door het Comité van Ministers overeenkomstig het tweede lid aangenomen wijziging, wordt aan de partijen ter aanvaarding toegezonden.
4
Elke overeenkomstig het tweede lid aangenomen wijziging treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van een maand na de datum waarop alle partijen de Secretaris-Generaal hebben medegedeeld dat zij haar hebben aanvaard.
Hoofdstuk XII - slotbepalingen
Artikel 73 - Gevolgen van dit Verdrag
De bepalingen van dit Verdrag doen geen afbreuk aan de bepalingen van nationale wetten en bindende internationale instrumenten die reeds van kracht zijn of van kracht zullen worden en krachtens welke gunstiger rechten op het gebied van voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld aan personen zijn of zouden worden toegekend.
Artikel 74 - Geschillenregeling
1
De partijen bij een geschil dat kan ontstaan inzake de toepassing of uitlegging van de bepalingen van dit Verdrag trachten het in de eerste plaats te beslechten door middel van onderhandelingen, bemiddeling, arbitrage of op een andere onderling overeen te komen vreedzame wijze.
2
Het Comité van Ministers van de Raad van Europa kan procedures voor geschillenregeling vaststellen die beschikbaar zijn voor partijen bij een geschil indien zij daarmee instemmen.
Artikel 75 - Ondertekening en inwerkingtreding
1
Dit Verdrag staat open voor ondertekening door de lidstaten van de Raad van Europa, door niet-lidstaten die hebben deelgenomen aan de opstelling hiervan en door de Europese Unie.
2
Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
3
Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop 10 ondertekenaars, waaronder ten minste acht lidstaten van de Raad van Europa, overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid hun instemming door het Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking hebben gebracht.
4
Ten aanzien van iedere in het eerste lid bedoelde staat of de Europese Unie, die daarna zijn of haar instemming door dit Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking brengt, treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van de nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.
Artikel 76 - Toetreding tot het Verdrag
1
Na de inwerkingtreding van dit Verdrag kan het Comité van Ministers van de Raad van Europa, na raadpleging en verkrijging van unanieme instemming van de partijen bij dit Verdrag, elke staat die geen lid is van de Raad van Europa en die niet heeft deelgenomen aan de opstelling van het Verdrag, uitnodigen tot dit Verdrag toe te treden, door een door de meerderheid als voorzien in artikel 20, onderdeel d, van het Statuut van de Raad van Europa genomen besluit en door de unanieme stemming door de vertegenwoordigers van de partijen die recht hebben op een zetel in het Comité van Ministers.
2
Ten aanzien van elke toetredende staat treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van nederlegging van de akte van toetreding bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
Artikel 77 - Territoriale toepassing
1
Elke staat of de Europese Unie kan, op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, het grondgebied of de grondgebieden waarop dit Verdrag van toepassing is nader aanduiden.
2
Elke partij kan op een later tijdstip door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa de toepassing van dit Verdrag uitbreiden tot ieder ander grondgebied dat in de verklaring wordt genoemd en voor de internationale betrekkingen waarvan zij verantwoordelijk is of namens welk grondgebied zij bevoegd is verbintenissen aan te gaan. Ten aanzien van een dergelijk grondgebied treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van die verklaring door de Secretaris-Generaal.
3
Elke krachtens de twee voorgaande leden gedane verklaring kan, met betrekking tot elk in die verklaring nader aangeduid grondgebied, worden ingetrokken door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte kennisgeving. De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van die kennisgeving door de Secretaris-Generaal.
Artikel 78 - Voorbehouden
1
Ten aanzien van de bepalingen van dit Verdrag kunnen geen voorbehouden worden gemaakt, met uitzondering van de voorbehouden voorzien in het tweede en derde lid.
2
Elke staat of de Europese Unie kan, op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, verklaren dat hij of zij zich het recht voorbehoudt de volgende bepalingen niet toe te passen of slechts in specifieke gevallen of omstandigheden toe te passen:
-
artikel 30, tweede lid;
-
artikel 44, eerste lid, onderdeel e, derde en vierde lid;
-
artikel 55, eerste lid, wat betreft artikel 35 ter zake van lichte strafbare feiten;
-
artikel 58 wat betreft de artikelen 37, 38 en 39;
-
artikel 59.
3
Elke staat of de Europese Unie kan, op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, verklaren dat hij of zij zich het recht voorbehoudt voor de gedragingen bedoeld in de artikelen 33 en 34 te voorzien in niet-strafrechtelijke sancties in plaats van strafrechtelijke sancties.
4
Elke partij kan een voorbehoud geheel of gedeeltelijk intrekken door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. Een dergelijke verklaring wordt van kracht met ingang van de datum van ontvangst door de Secretaris-Generaal.
Artikel 79 - Geldigheid en herziening van voorbehouden
1
De in artikel 78, tweede en derde lid, bedoelde voorbehouden zijn vijf jaar geldig, gerekend vanaf de dag van de inwerkingtreding van dit Verdrag ten aanzien van de betrokken partij. Dergelijke voorbehouden kunnen evenwel worden verlengd met tijdvakken van dezelfde duur.
2
Achttien maanden voor de datum van het verstrijken van het voorbehoud stelt de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa de betrokken partij in kennis van dat verstrijken. Uiterlijk drie maanden voor het verstrijken stelt de partij de Secretaris-Generaal in kennis van het handhaven, het wijzigen of het intrekken van haar voorbehoud. Bij gebreke van een kennisgeving van de betrokken partij deelt de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa die partij mede dat haar voorbehoud geacht wordt automatisch te zijn verlengd voor een tijdvak van zes maanden. Indien de betrokken partij voor het verstrijken van dat tijdvak geen kennisgeving doet van haar voornemen het voorbehoud te handhaven of te wijzigen, vervalt het voorbehoud.
3
Indien een partij in overeenstemming met artikel 78, tweede en derde lid, een voorbehoud maakt, stelt zij GREVIO alvorens het te verlengen of op verzoek in kennis van de redenen die de voortzetting rechtvaardigen.
Artikel 80 - Opzegging
1
Elke partij kan dit Verdrag te allen tijde opzeggen door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
2
Deze opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal.
Artikel 81 - Kennisgeving
De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa stelt de lidstaten van de Raad van Europa, de niet-lidstaten die hebben deelgenomen aan de opstelling van dit Verdrag alsmede elke ondertekenaar, elke partij, de Europese Unie en elke staat die is uitgenodigd tot dit Verdrag toe te treden, in kennis van:
a
elke ondertekening;
b
de nederlegging van elke akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;
c
elke datum van inwerkingtreding van dit Verdrag in overeenstemming met de artikelen 75 en 76;
d
elke wijziging die overeenkomstig artikel 72 is aangenomen en de datum waarop een dergelijke wijziging in werking treedt;
e
elk voorbehoud en elke intrekking van voorbehouden gemaakt ingevolge artikel 78;
f
elke opzegging uit hoofde van de bepalingen van artikel 80;
g
elke andere akte, kennisgeving of mededeling met betrekking tot dit Verdrag.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te Istanbul op 11 mei 2011, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar dat wordt nedergelegd in het archief van de Raad van Europa. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa doet een gewaarmerkt afschrift toekomen aan elke lidstaat van de Raad van Europa, aan de niet-lidstaten die hebben deelgenomen aan de opstelling van dit Verdrag, aan de Europese Unie en aan elke staat die is uitgenodigd tot dit Verdrag toe te treden.
Bijlage - Voorrechten en immuniteiten (artikel 66)
1
Deze bijlage is van toepassing op de leden van GREVIO genoemd in artikel 66 van het Verdrag alsmede op andere leden van de delegaties die landenbezoeken afleggen. Voor de toepassing van deze bijlage omvat de uitdrukking ,,andere leden van de delegaties die landenbezoeken afleggen” mede de onafhankelijke nationale deskundigen en de specialisten genoemd in artikel 68, negende lid, van het Verdrag, medewerkers van de Raad van Europa en tolken in dienst van de Raad van Europa die GREVIO vergezellen tijdens de landenbezoeken.
2
De leden van GREVIO en de andere leden van de delegaties die landenbezoeken afleggen genieten bij de uitoefening van hun functie ter zake van de voorbereiding en het afleggen van landenbezoeken, alsmede bij de follow-up daarvan en de reizen in verband met deze functie, de volgende voorrechten en immuniteiten:
a
immuniteit van arrestatie of detentie en van inbeslagname van hun persoonlijke bagage en immuniteit van rechtsvervolging met betrekking tot alle door hen in hun officiële hoedanigheid gesproken of geschreven woorden en verrichte handelingen;
b
immuniteit van enige vrijheidsbeperking bij het verlaten van en de terugkeer naar het land waar zij wonen en bij het binnenkomen en verlaten van het land waar zij hun functie uitoefenen en van vreemdelingenregistratie in het land dat zij bezoeken of dat zij passeren bij de uitoefening van hun functie.
3
Tijdens reizen ondernomen bij de uitvoering van hun taken worden leden van GREVIO en de andere leden van de delegaties die landenbezoeken afleggen in het kader van douane- en deviezencontroles dezelfde faciliteiten toegekend die worden toegekend aan vertegenwoordigers van buitenlandse regeringen met tijdelijke officiële taken.
4
De documenten ter zake van de evaluatie van de uitvoering van het Verdrag verricht door leden van GREVIO en andere leden van de delegaties die landenbezoeken afleggen zijn onschendbaar indien zij activiteiten van GREVIO betreffen. De officiële correspondentie van GREVIO of de officiële communicatie van leden van GREVIO en andere leden van de delegaties die landenbezoeken afleggen wordt niet geblokkeerd of onderworpen aan censuur.
5
Teneinde de volledige vrijheid van meningsuiting en de volledige onafhankelijkheid bij de uitoefening van hun taken te waarborgen voor de leden van GREVIO en andere leden van de delegaties die landenbezoeken afleggen, wordt hun blijvende immuniteit van rechtsvervolging toegekend met betrekking tot alle door hen in hun officiële hoedanigheid gesproken of geschreven woorden en verrichte handelingen, ook wanneer de desbetreffende personen niet langer betrokken zijn bij de uitvoering van deze taken.
6
De voorrechten en immuniteiten worden de personen genoemd in het eerste lid van deze bijlage toegekend ter waarborging van de onafhankelijke uitoefening van hun functie ten behoeve van GREVIO en niet voor persoonlijke belangen. De immuniteiten van de personen genoemd in het eerste lid van deze bijlage kunnen worden opgeheven door de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa in elk geval waarin deze immuniteit naar zijn of haar mening de rechtsgang zou belemmeren en indien dat kan geschieden zonder de belangen van GREVIO te schaden.