6.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 238/2


P8_TA(2016)0485

De situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2015

Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2016 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2015 (2016/2009(INI))

(2018/C 238/01)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000 (hierna „het Handvest”), dat op 12 december 2007 in Straatsburg is uitgevaardigd en met het Verdrag van Lissabon in december 2009 in werking is getreden,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens die in 1948 werd aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN,

gezien de VN-verdragen tot bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en de rechtspraak van de VN-verdragsorganen,

gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat op 13 december 2006 werd aangenomen te New York en op 23 december 2010 door de EU werd geratificeerd,

gezien de slotopmerkingen van het UNCRPD-comité die in oktober 2015 werden aangenomen,

gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind dat op 20 november 1989 te New-York werd aangenomen,

gezien de volgende algemene opmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van het kind: nr. 6 (2005) over de behandeling van niet-begeleide kinderen en kinderen buiten hun land van herkomst, nr. 7 (2005) over de uitvoering van de rechten van jonge kinderen, nr. 9 (2006) over de rechten van kinderen met een handicap, nr. 10 (2007) over de rechten van kinderen in het jeugdstrafrecht, nr. 12 (2009) over het recht van kinderen om te worden gehoord, nr. 13 (2011) over het recht van kinderen om vrij van alle vormen van geweld te zijn, en nr. 14 (2013) over het recht van het kind dat zijn belang de eerste overweging vormt,

gezien het VN-Verdrag van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en het actieprogramma van Peking, zijn resoluties van 25 februari 2014 met aanbevelingen aan de Commissie inzake het bestrijden van geweld tegen vrouwen (1) en van 6 februari 2014 over de mededeling van de Commissie „Naar het uitbannen van vrouwelijke genitale verminking” (2), en de conclusies van de Raad van 5 juni 2014 over de preventie en bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes, met inbegrip van vrouwelijke genitale verminking,

gezien het VN-Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 en het Protocol daarbij van 1967,

gezien het Internationaal Verdrag van 1990 inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden,

gezien het VN-Verdrag van 1949 ter bestrijding van de handel in personen en van de exploitatie van de prostitutie van anderen,

gezien de aanbevolen beginselen en richtsnoeren van het OHCHR inzake mensenrechten bij internationale grenzen,

gezien het verslag van 22 juli 2014 van de speciaal rapporteur van de Verenigde Naties over de bevordering van waarheid, gerechtigheid, schadevergoeding en waarborgen ter voorkoming van herhaling,

gezien de regionale tenuitvoerleggingsstrategie van het internationale actieplan van Madrid betreffende vergrijzing (2002),

gezien de beginselen betreffende de status van nationale instellingen ter bevordering en bescherming van de rechten van de mens (de „beginselen van Parijs”), aangehecht aan Resolutie 48/134 van de Algemene Vergadering van de VN,

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, met name de zaken 18766/11 en 36030/11, de verdragen, aanbevelingen, resoluties en verslagen van de Parlementaire Vergadering, het Comité van Ministers, de Commissaris voor de Rechten van de Mens en de Commissie van Venetië van de Raad van Europa,

gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul),

gezien het Kaderverdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van nationale minderheden en het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden,

gezien Resolutie 1985 (2014) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa — De situatie en rechten van nationale minderheden in Europa,

gezien het Handvest van de Raad van Europa inzake onderwijs op het gebied van democratisch burgerschap en mensenrechten,

gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel,

gezien Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (3),

gezien de aanbeveling van de Raad van 9 december 2013 over doeltreffende maatregelen voor integratie van de Roma in de lidstaten (4),

gezien Richtlijn (EU) 2016/800 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (5),

gezien Kaderbesluit 2008/913/JBZ van de Raad van 28 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht (6),

gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (7),

gezien Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (8),

gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (9),

gezien Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende audiovisuele mediadiensten (10) en de resultaten van de openbare raadpleging van de Commissie, die tussen juli en september 2015 plaatsvond,

gezien Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers hiervan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (11),

gezien Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (12),

gezien Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ (13),

gezien de richtlijnen betreffende procedurele waarborgen voor personen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure,

gezien het in december 2015 aangenomen pakket gegevensbescherming,

gezien Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 (14) tot oprichting van een Europese grens- en kustwacht en Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 (15) (richtlijn asielprocedures),

gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002,

gezien het bij de conclusies van de Raad van de Europese Unie op 7 maart 2011 aangenomen Europees pact voor gendergelijkheid voor de periode 2011-2020,

gezien de conclusies van de Raad van 15 juni 2011 over opvang en onderwijs voor jonge kinderen,

gezien de conclusies van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 5 en 6 juni 2014 over het beleid inzake de integratie van immigranten in de Europese Unie,

gezien de conclusies van de Raad van 19 juni 2015 over gelijke inkomenskansen voor vrouwen en mannen: de pensioengenderkloof dichten,

gezien de conclusies van het EU-voorzitterschapstrio van 7 december 2015 over gendergelijkheid,

gezien de conclusies van de Raad van 16 juni 2016 over de gelijkheid van LGBTI's,

gezien de conclusies van de Raad over het actieplan inzake mensenrechten en democratie 2015-2019,

gezien de verklaring over het bevorderen, via het onderwijs, van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, tolerantie en non-discriminatie (Verklaring van Parijs),

gezien de richtsnoeren ter bevordering en bescherming van de uitoefening van alle mensenrechten door lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en interseksuele mensen (LGBTI's), die de Raad Buitenlandse Zaken op 24 juni 2013 heeft aangenomen,

gezien de EU-richtsnoeren inzake verdedigers van de mensenrechten,

gezien de Eurobarometerenquête getiteld „Discriminatie in de EU in 2015”,

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat” (COM(2014)0158) en de conclusies van de Raad getiteld „Toezien op de eerbiediging van de rechtsstaat”,

gezien de lijst maatregelen van de Commissie om de gelijkheid van LGBTI's te bevorderen,

gezien het verslag van de Commissie van 2015 over de gelijkheid van mannen en vrouwen in de Europese Unie (SWD(2016)0054),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Actieplan inzake de integratie van onderdanen van derde landen” (COM(2016)0377),

gezien de Europa 2020-strategie, en in het bijzonder de streefdoelen ervan inzake armoede en sociale uitsluiting,

gezien de publicatie van de OESO/Europese Unie getiteld „Indicators of Immigration Integration 2015 — Settling In”,

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Naar sociale investering voor groei en cohesie” (COM(2013)0083) en haar aanbeveling 2013/112/EU van 20 februari 2013 getiteld „Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken”,

gezien het voortgangsverslag van de Commissie van 29 mei 2013 over de doelstellingen van Barcelona getiteld „Ontwikkeling van opvangdiensten voor jonge kinderen in Europa met het oog op een duurzame en inclusieve groei” (COM(2013)0322),

gezien de EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012-2016 (COM(2012)0286), in het bijzonder de bepalingen over de financiering van de uitwerking van richtsnoeren voor kinderbeschermingssystemen en de uitwisseling van beste praktijken,

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020” (COM(2011)0173) en de conclusies van de Europese Raad van 24 juni 2011,

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Verdere stappen bij de uitvoering van de nationale strategieën voor integratie van de Roma” (COM(2013)0454),

gezien het verslag van de Commissie over de toepassing van het EU-Handvest van de grondrechten in 2015 (COM(2016)0265) en de bijbehorende werkdocumenten,

gezien het verslag-2013 van de Commissie over het burgerschap van de Unie getiteld "EU-burgers: uw rechten, uw toekomst (COM(2013)0269),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Evaluatie van de tenuitvoerlegging van het EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma en van de aanbeveling van de Raad over doeltreffende maatregelen voor integratie van de Roma in de lidstaten 2016” (COM(2016)0424),

gezien het verslag van de Commissie over de bestrijding van corruptie (COM(2014)0038);

gezien de Europese migratieagenda (COM(2015)0240),

gezien de Europese veiligheidsagenda (COM(2015)0185),

gezien de conclusies van het jaarlijkse colloquium over de grondrechten 2015,

gezien de resultaten van de openbare raadpleging met het oog op het jaarlijks colloquium over de grondrechten van 2016 over „Pluralisme in de media en democratie”,

gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426),

gezien het voorstel van de Commissie inzake de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul van de Raad van Europa,

gezien zijn resolutie van 12 december 2013 over de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van de nationale strategieën voor integratie van de Roma (16),

gezien zijn resolutie van 4 februari 2014 over de EU-routekaart tegen homofobie en discriminatie wegens seksuele gerichtheid of genderidentiteit (17),

gezien zijn resoluties over gendergelijkheid,

gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over de situatie van niet-begeleide minderjarigen in de EU (18),

gezien zijn resoluties over de grondrechten en de mensenrechten, met name de meest recente van 8 september 2015 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2013-2014) (19),

gezien zijn resoluties over migratie, met name de meest recente van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie (20),

gezien zijn resolutie van 8 juni 2005 over de bescherming van minderheden en maatregelen ter bestrijding van discriminatie in een uitgebreid Europa (21),

gezien zijn resolutie van 27 november 2014 over het 25-jarig bestaan van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (22),

gezien zijn resolutie van 11 september 2013 over Europese talen die met uitsterven worden bedreigd en taalkundige verscheidenheid in de Europese Unie (23),

gezien zijn resolutie van 15 april 2015 over de Internationale Dag van de Roma — zigeunerhaat en de erkenning door de EU van de herdenkingsdag van de genocide op Roma tijdens WO II (24),

gezien zijn resolutie van 21 mei 2013 over het EU-Handvest: vaststelling van normen voor de vrijheid van de media in de gehele EU (25),

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 met aanbevelingen aan de Commissie over de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (26),

gezien het besluit van de Europese Ombudsman tot afsluiting van haar initiatiefonderzoek betreffende de Europese Commissie (OI/8/2014/AN),

gezien Advies 2/2013 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) inzake de overeenkomst inzake toetreding van de EU tot het EVRM,

gezien de uitspraken en de jurisprudentie van het HvJ-EU en de jurisprudentie van nationale constitutionele hoven waarin het Handvest als referentie voor de interpretatie van het nationaal recht wordt gebruikt, et name de zaken C-83/14, C-360/10, C-70/10, C-390/12, C-199/12, C-200/12, C-201/12, C-404/15, C-659/15 en C-362/14,

gezien het jaarverslag 2016 over de grondrechten, opgesteld door het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten,

gezien het handboek van het Bureau voor de grondrechten over het Europese recht inzake de rechten van het kind (2015),

gezien de studie van het Bureau voor de grondrechten inzake kindvriendelijke justitie — vooruitzichten en ervaringen van beroepsbeoefenaars ten aanzien van de participatie van kinderen in burgerlijke en strafzaken in 10 EU-lidstaten (2015),

gezien het verslag van het Bureau voor de grondrechten inzake geweld tegen kinderen met een handicap: wetgeving, beleid en programma’s in de EU (2015),

gezien het onderzoek van het Bureau voor de grondrechten naar LGBT's in de EU (2013), zijn verslag „Being Trans in the European Union — Comparative analysis of the EU LGBT survey data” (2014), zijn themaverslag over de situatie op het gebied van grondrechten van interseksuelen (2015),

gezien het verslag van het Bureau voor de grondrechten getiteld „Geweld tegen vrouwen: een EU-breed onderzoek”,

gezien het onderzoek van het Bureau voor de grondrechten getiteld „Antisemitism — Overview of data available in the European Union 2004-2015”,

gezien de vergelijkende juridische analyse van het Bureau voor de grondrechten getiteld „Protection against discrimination on grounds of sexual orientation, gender identity and sex characteristics in the EU”,

gezien de EU-MIDIS-enquêtes van het Bureau voor de grondrechten en zijn onderzoek naar de Roma,

gezien de index voor gendergelijkheid van het Europees instituut voor gendergelijkheid voor 2015 en het verslag uit 2015 van dit instituut getiteld „Reconciliation of work, family and private life in the European Union: Policy review”,

gezien de „Study to identify and map existing data and resources on sexual violence against women in the EU” van het Europees Instituut voor gendergelijkheid,

gezien het situatieverslag van Europol uit 2016 „Trafficking in human beings in the EU”,

gezien het verslag van Eurostat uit 2015 „Trafficking in human beings”,

gezien de studies van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) getiteld „Working time and work-life balance in a life course perspective” (2013), „Caring for children and dependants: Effect on careers of young workers” (2013) en „Working and caring: Reconciliation measures in times of demographic change” (2015),

gezien de studie van de onderzoeksdienst van het Europees Parlement van mei 2015 getiteld „Gender equality in employment and occupation — Directive 2006/54/EC, European Implementation Assessment”,

gezien de studie van het directoraat-generaal Intern Beleid van de Unie getiteld „Discrimination Generated by the Intersection of Gender and Disability”,

gezien de hoorzitting over de grondrechten van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van 16 juni 2016,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van Commissie constitutionele zaken, de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de Commissie verzoekschriften (A8-0345/2016),

A.

overwegende dat het essentieel is alle grondrechten te beschermen; overwegende dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie een volwaardig onderdeel van de Verdragen is geworden; overwegende dat er in de EU en de lidstaten ontegenzeglijk inbreuken op de grondrechten plaatsvinden, zoals blijkt uit verslagen van de Commissie, van het Bureau voor de grondrechten (FRA), van de Raad van Europa en de VN en van ngo's;

B.

overwegende dat de Europese Unie een gemeenschap is die gevestigd is op de waarden van eerbiediging van de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, met inbegrip van de rechten van personen die tot een minderheid behoren;

C.

overwegende dat de rechtsstaat de ruggengraat van de Europese liberale democratie vormt en, als gemeenschappelijk element van de constitutionele tradities van alle lidstaten, een van de beginselen is waarop de Unie is gegrondvest, en dat de eerbiediging van de rechtsstaat een eerste voorwaarde is voor de bescherming van de grondrechten en -plichten die zijn neergelegd in de Verdragen en in het internationaal recht;

D.

overwegende dat de EU en de lidstaten bij het aanpakken van de huidige problemen deze waarden moeten uitdragen en in praktijk moeten brengen bij alle maatregelen die zij nemen; overwegende dat de manier waarop de rechtsstaat op nationaal niveau ten uitvoer wordt gelegd cruciaal is om het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten en hun rechtsstelsels te waarborgen; overwegende dat in artikel 17 VEU is bepaald dat de Commissie moet toezien op de toepassing van de Verdragen;

E.

overwegende dat de EU-instellingen al procedures gestart hebben om een oplossing te vinden voor het zgn. Kopenhagendilemma; overwegende dat uit recente ontwikkelingen is gebleken dat de instrumenten en procedures om de volledige en correcte toepassing van de beginselen en waarden van de Verdragen te waarborgen aan herziening toe zijn en geïntegreerd moeten worden en dat er een doeltreffende mechanisme moet worden ontwikkeld om bestaande leemten op te vullen en ervoor te zorgen dat de beginselen en waarden van de Verdragen in de hele Unie worden nageleefd; overwegende dat dit mechanisme op feiten gebaseerd, objectief en niet-discriminerend moet zijn en met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit, noodzaak en evenredigheid, in gelijke mate van toepassing moet zijn op zowel de lidstaten als de instellingen van de Unie en gebaseerd moet zijn op een trapsgewijze aanpak die zowel een preventief als een corrigerend onderdeel omvat;

F.

overwegende dat de Europese Unie zich ertoe heeft verbonden de vrijheid en pluriformiteit van de media te beschermen, alsook het recht op informatie en de vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in het Handvest van de grondrechten en het EVRM;

G.

overwegende dat migratie een aspect van het heden en de toekomst van de EU is en een van de uitdagingen van onze tijd vormt, aangezien migratie een beroep doet op de internationale humanitaire verantwoordelijkheden van de EU en haar lidstaten, en dat het fenomeen om democratische redenen een kans betekent en een toekomstgerichte oplossing vergt, die zowel het crisisbeheer op de korte en middellange termijn betreft als het langetermijnbeleid op het gebied van integratie en sociale inclusie;

H.

overwegende dat het recht op asiel wordt gewaarborgd door het Verdrag inzake de status van vluchtelingen (het Verdrag van Genève) van 1951 en het protocol daarbij van 31 januari 1967, alsook door het Handvest;

I.

overwegende dat de Commissie tussen september en december 2015 48 inbreukbesluiten heeft genomen tegen lidstaten vanwege een onvolledige omzetting en tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel;

J.

overwegende dat er volgens de Internationale Organisatie voor Migratie in 2015 minstens 3 771 mensen om het leven zijn gekomen of verdwenen zijn bij hun poging om een veilige plek in Europa te bereiken, waarmee het totale aantal doden of vermisten in de voorbije twintig jaar op meer dan 30 000 uitkomt;

K.

overwegende dat terreurdaden tot de ernstigste schendingen van fundamentele rechten en vrijheden behoren; overwegende dat het noodzakelijk is over geschikte instrumenten te beschikken om de burgers en inwoners van de EU te beschermen en op ondubbelzinnige wijze te reageren, en dergelijke schendingen te bestrijden binnen het kader van de rechtsstaat;

L.

overwegende dat de moord op acht journalisten van het satirisch tijdschrift „Charlie Hebdo” op 7 januari 2015 een poging was om de vrijheid van de media, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van kunst in de EU te treffen;

M.

overwegende dat het van essentieel belang is dat bij alle maatregelen die door de lidstaten en de EU worden genomen de grondrechten en burgerlijke vrijheden worden geëerbiedigd, onder meer de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het gezinsleven, het recht op vrijheid en veiligheid, het recht op bescherming van persoonsgegevens, het vermoeden van onschuld en het recht van verdediging, het recht op doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces, de vrijheid van meningsuiting en informatie en de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; overwegende dat doeltreffend democratisch toezicht op veiligheidsmaatregelen essentieel is; overwegende dat de veiligheid van de Europese burgers niet ten koste mag gaan van hun rechten en vrijheden; overwegende dat deze twee beginselen in feite twee zijden van dezelfde medaille zijn;

N.

overwegende dat inperkingen van bij het Handvest erkende rechten en vrijheden in overeenstemming moeten zijn met het evenredigheids- en het noodzakelijkheidsbeginsel en moeten stroken met artikel 52 van het Handvest;

O.

overwegende dat de bevoegdheden van de lidstaten inzake inlichtingendiensten geëerbiedigd moeten worden, overeenkomstig artikel 72 VWEU;

P.

overwegende dat in Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (27), en in het bijzonder in artikel 15, lid 1, wordt bepaald dat de lidstaten aanbieders van diensten geen algemene verplichting mogen opleggen om bij het aanbieden van transmissie-, opslag- en hostingdiensten toezicht te houden op de informatie die zij doorgeven of opslaan, noch om actief te gaan zoeken naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden;

Q.

overwegende dat er volgens de Commissie jaarlijks 75 miljoen mensen in de EU het slachtoffer worden van misdrijven;

R.

overwegende dat mensenhandel een ernstig misdrijf is dat vaak in het kader van georganiseerde misdaad wordt gepleegd, een ernstige aantasting van de menselijke waardigheid inhoudt, een van de ergste schendingen van de fundamentele rechten vormt, vrouwen en meisjes onevenredig hard treft en uitdrukkelijk verboden is door het Handvest;

S.

overwegende dat mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting nog steeds de meest voorkomende vorm van mensenhandel is; overwegende dat 76 % van de geregistreerde slachtoffers in de EU vrouwen zijn; overwegende dat 70 % van de geïdentificeerde slachtoffers van mensenhandel in de EU onderdanen zijn van de EU;

T.

overwegende dat bij Richtlijn 2011/36/EU gemeenschappelijke bepalingen worden ingevoerd om, rekening houdend met het genderperspectief, de preventie van misdrijven in verband met mensenhandel te versterken en de slachtoffers ervan beter te beschermen;

U.

overwegende dat mensenhandel en mensensmokkel twee heel verschillende verschijnselen zijn, waartussen in sommige gevallen echter wel een verband kan bestaan;

V.

overwegende dat discriminatie, racisme, vreemdelingenhaat, haatdragende taal en haatmisdrijven, ingegeven door racisme, vreemdelingenhaat of vooroordelen op grond van iemands godsdienst of overtuiging, leeftijd, handicap, seksuele gerichtheid of genderidentiteit, de kernwaarden van de EU en haar lidstaten bedreigen; overwegende dat er steeds meer haatpropaganda wordt bedreven door politieke krachten en dat er in brede lagen van de bevolking steeds vaker sprake is van vreemdelingenhaat en andere vooroordelen, onder meer via internet; overwegende dat het bestrijden van discriminatie, racisme en vreemdelingenhaat van cruciaal belang is om eerbiediging van de Europese waarden van verdraagzaamheid, verscheidenheid en wederzijds respect te waarborgen;

W.

overwegende dat mensen bloot kunnen staan aan meervoudige en intersectionele discriminatie; overwegende dat bij beleid ter bestrijding van één discriminatiegrond rekening moet worden gehouden met de situatie van specifieke groepen die het slachtoffer zouden kunnen zijn van meervoudige discriminatie op gronden zoals leeftijd, ras, godsdienst, seksuele gerichtheid, geslacht of handicap;

X.

overwegende dat gelijkheid van vrouwen en mannen een grondbeginsel van de EU is en dat elke vorm van discriminatie op grond van geslacht verboden is;

Y.

overwegende dat geweld tegen vrouwen een schending van de grondrechten is die alle lagen van de bevolking treft, ongeacht leeftijd, opleidingsniveau, inkomen, sociale positie of land van herkomst of verblijf; overwegende dat genderongelijkheid en genderstereotypen leiden tot een groter risico van geweld en andere vormen van exploitatie en de volledige participatie van vrouwen op alle terreinen van het leven belemmeren;

Z.

overwegende dat uit de enquête van het FRA over geweld tegen vrouwen blijkt dat in de EU één op de drie vrouwen boven de 15 te maken krijgt met fysiek of seksueel geweld, één op de zes een vorm van seksueel geweld ondergaat en één op de twintig het slachtoffer wordt van verkrachting;

AA.

overwegende dat gendergebaseerd geweld en geweld tegen vrouwen op veel plaatsen nog steeds stilzwijgend getolereerd wordt en dat slachtoffers vaak geen aangifte doen omdat zij geen vertrouwen hebben in de autoriteiten; overwegende dat er een nultolerantieaanpak moet komen;

AB.

overwegende dat seksuele en reproductieve gezondheid en rechten onder de bevoegdheden van de lidstaten vallen; overwegende dat de EU niettemin kan bijdragen aan de bevordering van goede werkwijzen in de lidstaten;

AC.

overwegende dat de gelijke toegang van vrouwen tot gezondheidszorg, met inbegrip van seksuele en reproductieve gezondheidszorg, moet worden gegarandeerd, ongeacht hun economische situatie, handicaps of geografische situatie;

AD.

overwegende dat kinderen de toekomst van onze maatschappij zijn en dat wij verantwoordelijk zijn voor hun heden; overwegende dat onderwijs een van de beste manieren is om waarden als vrede, verdraagzaamheid, co-existentie, gelijkheid, rechtvaardigheid en respect voor de mensenrechten uit te dragen via formele, niet-formele en informele onderwijsmethoden, overeenkomstig artikel 14 van het Handvest;

AE.

overwegende dat kinderhulplijnen, voorlichtingsdiensten en soortgelijke instrumenten nuttig zijn als mechanismen voor bewustmaking, raadpleging en melding met betrekking tot gevallen van schending van de rechten van het kind;

AF.

overwegende dat livestreaming van seksueel misbruik van kinderen inmiddels geen nieuwe trend meer is, maar een gevestigde werkelijkheid; overwegende dat kinderen het risico lopen het slachtoffer te worden van grooming op internet en benadering voor seksuele doeleinden, wat in de ernstigste gevallen kan uitmonden in aanranding en andere vormen van misbruik, en dat er niet voldoende wordt gedaan om seksueel misbruik van kinderen te voorkomen via voorlichtingsprogramma's, en evenmin om de justitiële samenwerking tussen lidstaten te versterken met het oog op de bestrijding van pedofielennetwerken;

AG.

overwegende dat het recht op persoonlijke levenssfeer en op bescherming van persoonsgegevens vooral belangrijk is wanneer het om kinderen gaat, aangezien zij de meest kwetsbare groep in de samenleving vormen;

AH.

overwegende dat niet-begeleide en alleenstaande kinderen overeenkomstig artikel 37 van het Verdrag inzake de rechten van het kind en het beginsel van het belang van het kind als algemene regel niet in detentie mogen worden gehouden en dat zij in een veilige omgeving moeten worden ondergebracht waar zij de nodige bescherming en gezondheidszorg en het nodige onderwijs krijgen;

AI.

overwegende dat de eerbiediging van de rechten van personen die tot een minderheid behoren tot de grondbeginselen van de EU behoort; overwegende dat de effectieve bescherming van minderheden versterkt moet worden; overwegende dat, in het licht van het toenemende populisme en extremisme, de co-existentie met en de eerbiediging van minderheden moeten worden bevorderd; overwegende dat minderheden bijdragen aan de rijkdom en diversiteit van Europa; overwegende dat de migratiecrisis geleid heeft tot wantrouwen en toenemende haat jegens minderheidsgroeperingen in Europa;

AJ.

overwegende dat in het verslag van het FRA van 2016 over de grondrechten wordt geconstateerd dat discriminatie en zigeunerhaat de doeltreffende integratie van de Roma nog steeds in de weg staan; overwegende dat etnische afkomst volgens de Eurobarometerenquête van 2015 beschouwd wordt als de voornaamste discriminatiegrond;

AK.

overwegende dat Roma in Europa als individu en als groep in hun dagelijkse leven te maken hebben met zigeunerhaat, systematische vooroordelen, racisme, onverdraagzaamheid, vijandigheid, discriminatie en sociale uitsluiting; overwegende dat de segregatie van Romakinderen in het onderwijs in de meeste lidstaten nog steeds een probleem is; overwegende dat discriminatie van Roma op de arbeidsmarkt hun verhindert om de vicieuze cirkel van armoede beter te kunnen verbreken;

AL.

overwegende dat de artikelen 8, 9, 10, 19 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsook de jurisprudentie van het HvJ-EU het belang van de sociale grondrechten erkennen en derhalve onderstrepen dat deze rechten en met name de vakbondsrechten, het recht van staking, het recht van vereniging en het recht van vergadering evenzeer moeten worden beschermd als de andere door het Handvest erkende grondrechten;

AM.

overwegende dat slechts 27 % van de Europeanen het voor heel Europa geldende alarmnummer 112 kent en dat nog altijd niet alle mensen hiertoe toegang hebben;

AN.

overwegende dat de lidstaten verplicht zijn iedereen, dus ook LGBTI's, te beschermen tegen elke vorm van discriminatie en geweld; overwegende dat elke vorm van discriminatie en geweld op grond van seksuele gerichtheid en genderidentiteit veroordeeld dient te worden;

AO.

overwegende dat alomtegenwoordige negatieve sociale houdingen en stereotypes volgens veldonderzoek van het FRA een grote belemmering vormen voor de aanpak van discriminatie en haatmisdrijven tegen LGBTI's;

AP.

overwegende dat volgens de studie van het FRA transseksuele respondenten van alle LGBTI-subgroepen het vaakst melding maakten van discriminatie, geweld en pesterijen;

Bescherming van grondrechten en waardigheid

1.

herhaalt dat de menselijke waardigheid de onschendbare basis van alle grondrechten vormt en niet aan enige instrumentalisering mag worden onderworpen, maar geëerbiedigd en beschermd moet worden bij alle initiatieven van de EU; vraagt om bewustmaking van EU-burgers inzake de inherente waardigheid van alle personen, opdat er een meer menselijke en rechtvaardige samenleving ontstaat;

2.

veroordeelt alle vormen van discriminatie en geweld tegen alle mensen in de EU, aangezien zij een rechtstreekse schending van de menselijke waardigheid betekenen;

3.

herhaalt zijn verzoek om eerbiediging van een waardig levenseinde; benadrukt dat de doodstraf indruist tegen de fundamentele waarden van de EU;

4.

benadrukt dat de toetreding van de Unie tot het EVRM een verdragsverplichting is ingevolge artikel 6, lid 2, VEU; wijst erop dat dit de bescherming van de grondrechten in de EU zou verbeteren en verwacht dat de juridische obstakels die toetreding in de weg staan zo spoedig mogelijk worden weggenomen;

Rechtsstaat

5.

benadrukt dat mensenrechten universeel, ondeelbaar en altijd complementair zijn en dat er in een rijke, diverse samenleving een billijk evenwicht moet worden gevonden tussen de rechten van eenieder; benadrukt dat het belangrijk is om ervoor te zorgen dat de in artikel 2 en in het Handvest vervatte beginselen zowel in de EU-wetgeving als in de nationale wetgeving volledig ten uitvoer worden gelegd; verzoekt de Commissie telkens een inbreukprocedure in te leiden wanneer een lidstaat het Handvest niet naleeft bij de tenuitvoerlegging van het EU-recht;

6.

brengt in herinnering dat de Unie in haar betrekkingen met de rest van de wereld moet bijdragen aan de bescherming van de grondrechten; verzoekt de EU-instellingen om zowel in hun buitenlandse betrekkingen als bij binnenlands beleid met externe gevolgen te zorgen voor een hoge mate van bescherming van deze rechten;

7.

acht het essentieel te waarborgen dat de in artikel 2 VEU opgesomde gemeenschappelijke Europese waarden ten volle worden geëerbiedigd in de Europese en de nationale wetgeving, alsook in het overheidsbeleid en bij de uitvoering ervan; is van mening dat het voor het behoud van de rechtsstaat noodzakelijk is dat alle betrokken actoren op nationaal niveau zich meer inspannen om die te eerbiedigen en te versterken; wijst erop dat een doeltreffend, onafhankelijk en onpartijdig rechtsstelsel cruciaal is voor de rechtsstaat;

8.

merkt op dat regelmatige uitwisselingen met de EU-instellingen en tussen de lidstaten onderling, op basis van objectieve criteria en contextuele beoordelingen, toekomstige problemen met betrekking tot de rechtsstaat zouden kunnen afzwakken of voorkomen; verzoekt nogmaals om invoering van een EU-pact voor democratie, rechtsstaat en grondrechten dat zou moeten bestaan in een jaarverslag met landenspecifieke aanbevelingen; is van mening dat bij de opstelling van dit verslag gebruik moet worden gemaakt van een verscheidenheid aan bronnen, zoals de verslagen van het FRA, de Raad van Europa of de VN, en dat het verslag bestaande instrumenten zoals het justitiescorebord moet integreren en aanvullen en het mechanisme voor samenwerking en toetsing voor Roemenië en Bulgarije moet vervangen;

9.

acht het verheugend dat de Raad regelmatig debatten organiseert over de rechtsstaat; is van mening dat het EU-pact het kader voor de rechtsstaat van de Commissie en de rechtsstaatdialoog van de Raad moet combineren in één instrument van de Unie en dat de Raad zijn debat moet houden op basis van het jaarverslag met landenspecifieke aanbevelingen;

10.

herinnert eraan dat de grondrechten deel moeten uitmaken van de effectbeoordeling voor alle wetgevingsvoorstellen;

11.

onderstreept dat de vrijheid van verkeer en van verblijf van Europese burgers en hun familieleden, die is neergelegd in de Verdragen en wordt gewaarborgd door de richtlijn inzake vrij verkeer, een van de grondrechten van de Europese burgers is;

12.

erkent dat neutraliteit van de staat essentieel is voor de bescherming van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, waarbij alle godsdiensten en geloofsovertuigingen gelijk behandeld worden en de vrijheid om de godsdienst van zijn keuze te belijden en om van godsdienst of overtuiging te veranderen, gewaarborgd wordt;

13.

wijst erop dat de vrijheid van meningsuiting, van informatie en van de media fundamenteel is voor de democratie en de rechtsstaat; veroordeelt ten stelligste elke vorm van geweld, pressie of bedreiging tegen journalisten en media; verzoekt de lidstaten zich te onthouden van maatregelen die de vrijheid van media, communicatie en informatie inperken; verzoekt de Commissie er in het onderhandelingsproces over toetredingen sterker de nadruk op te leggen dat ook deze grondrechten worden nageleefd;

14.

herhaalt zijn verzoek aan de EU en haar lidstaten de mogelijkheid te overwegen om een beschermingsregeling voor klokkenluiders in het leven te roepen en waarborgen te bieden voor de bescherming van journalistieke bronnen;

15.

geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de omstandigheden in de gevangenissen in sommige lidstaten die vaak gekenmerkt worden door overbevolking en mishandeling; onderstreept dat de rechten van gevangenen gewaarborgd moeten worden; verzoekt de Commissie te onderzoeken welke gevolgen gevangenissen en strafrechtelijke stelsels hebben voor kinderen; verzoekt de Commissie de lidstaten hierbij te steunen en een uitwisseling van goede praktijken tussen nationale overheden te bevorderen met betrekking tot verschillende modellen om de relatie tussen gedetineerde ouders en hun kinderen zeker te stellen;

16.

herhaalt zijn krachtige veroordeling van „verbeterde ondervragingstechnieken”, die krachtens het internationaal recht verboden zijn en die onder meer een inbreuk vormen op de rechten op vrijheid, veiligheid, een humane behandeling, vrijwaring van foltering, het vermoeden van onschuld, een eerlijk proces, rechtsbijstand en gelijke rechtsbescherming;

17.

herhaalt zijn verzoek om er door middel van open en transparant onderzoek voor te zorgen dat verantwoording wordt afgelegd over grootschalige schendingen van de grondrechten, met name in het kader van het vervoer en het illegaal vasthouden van gevangenen;

18.

herhaalt dat corruptie een ernstige bedreiging vormt voor de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten; vraagt de lidstaten en de EU-instellingen systemische corruptie te bestrijden, doeltreffende instrumenten in te zetten voor de bestrijding en bestraffing van corruptie, de besteding van zowel Europese als nationale openbare middelen regelmatig te toetsen en transparantie te bevorderen;

19.

verzoekt de Commissie een corruptiebestrijdingsstrategie met doeltreffende instrumenten vast te stellen; vraagt de lidstaten gevolg te geven aan de aanbevelingen van het corruptiebestrijdingsverslag van de Commissie; verzoekt hen de politionele en justitiële samenwerking in de strijd tegen corruptie te versterken; roept de lidstaten en de EU-instellingen derhalve op om de spoedige instelling van de Europese officier van justitie te vergemakkelijken, zodat er voldoende waarborgen voor onafhankelijkheid en efficiëntie worden geboden;

Migratie, integratie en sociale inclusie

Integratie en sociale inclusie

20.

is van mening dat de sociale inclusie en integratie van migranten en vluchtelingen die internationale bescherming genieten in de samenlevingen van de gastlanden een dynamisch multidimensionaal proces is (met rechten en plichten), waarvan respect voor de waarden waarop de EU is gestoeld een integraal deel moet uitmaken, evenals de eerbiediging van de grondrechten van de betrokkenen; meent dat dit zowel een uitdaging als een kans vormt die vereist dat de zowel de vluchtelingen en migranten als de lidstaten, hun lokale en regionale overheden en gastgemeenschappen, die alle een belangrijke rol spelen, gecoördineerd optreden en hun verantwoordelijkheid nemen;

21.

verzoekt de lidstaten zo spoedig mogelijk integratiebeleid toe te passen en daarvoor voldoende middelen uit te trekken, en dat beleid uit te stippelen in samenwerking met nationale instellingen, plaatselijke overheden, scholen en ngo's, alsook met de migranten- en vluchtelingengemeenschappen; pleit voor meer uitwisseling van goede praktijken op het gebied van integratie; verzoekt om onderwijsprogramma's die rekening houden met regionale en lokale aspecten van de betrokken gemeenschappen;

22.

is van mening dat toegang tot onderwijs een van de fundamenten is voor van de integratie van vluchtelingen; benadrukt dat de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie en gelijke kansen altijd gewaarborgd moeten worden wanneer beleid en maatregelen voor sociale inclusie en integratie worden opgesteld en uitgevoerd;

23.

herhaalt dat interculturele en interreligieuze verdraagzaamheid bevorderd moet worden door middel van voortdurende inspanningen en brede dialoog waarbij alle maatschappelijke actoren en alle beleidsniveaus betrokken worden;

24.

verzoekt de lidstaten ernaar te streven gezinnen bij elkaar te houden, wat zal bijdragen tot de integratievooruitzichten op de lange termijn; verzoekt de lidstaten de richtsnoeren van de Commissie te volgen voor de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging; benadrukt dat de lidstaten alles in het werk moeten stellen om juridische en praktische obstakels weg te werken om tot een snellere besluitvorming ter zake te komen;

Migranten en vluchtelingen

25.

neemt met bezorgdheid kennis van de incidenten in verband met schendingen van de grondrechten van migranten en vluchtelingen aan de buitengrenzen van de EU en herhaalt dat alle mensen recht hebben op het genieten van hun mensenrechten; herinnert eraan dat asiel zoeken een grondrecht is; moedigt de EU en de lidstaten ertoe aan voldoende middelen uit te trekken voor het creëren van veilige en legale routes voor asielzoekers teneinde het zakelijke model van netwerken van mensenhandelaars en -smokkelaars te ondermijnen en velen ervan te weerhouden gevaarlijke routes te kiezen; herinnert eraan dat het redden van levens niet alleen een daad van solidariteit is met de mensen die in gevaar verkeren, maar ook een wettelijke verplichting; verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen zich bij het uitvoeren van grensbewakingsacties en asielprocedures te houden aan het internationale en het EU-recht, alsook aan het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; wijst erop dat natuurlijke personen of ngo's die echt mensen in nood bijstaan niet het risico mogen lopen daarvoor gestraft te worden;

26.

is ingenomen met het feit dat in de onlangs vastgestelde verordening inzake een Europese grens- en kustwacht (EBCG) is voorzien in een specifiek mandaat voor het EBCG om opsporings- en reddingsoperaties te ondersteunen en toe te zien op de in die verordening vervatte waarborgen inzake de grondrechten; verzoekt de lidstaten een passende opleiding te geven aan personen die zich beroepsmatig met asiel bezighouden (zoals ondervragers en tolken) om kwetsbare groepen zo snel mogelijk te identificeren, en asielverzoeken te behandelen overeenkomstig de richtlijn asielnormen en de jurisprudentie van het HvJ-EU ter zake;

27.

dringt er bij de lidstaten op aan opvangvoorzieningen te garanderen die mensen niet beroven van hun fundamentele recht op een waardige levensstandaard en op fysieke en mentale gezondheid en die in overeenstemming zijn met de bestaande grondrechten en asielwetgeving, met bijzondere aandacht voor de meest kwetsbare groepen; herinnert eraan dat zowel het internationaal recht als het Handvest de lidstaten verplicht om alternatieven voor detentie te onderzoeken; verzoekt de Commissie toe te zien op de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel; verzoekt de lidstaten te zorgen voor de doeltreffende en vroegtijdige identificatie van asielzoekers met bijzondere behoeften, hun snelle toegang tot aangepaste opvangvoorzieningen en het toekennen van procedurele waarborgen; herinnert eraan dat het recht op doeltreffende toegang tot procedures een integraal deel vormt van de richtlijn asielprocedures, inclusief het recht op een effectieve voorziening in rechte, ook in strafrechtelijke procedures; verzoekt de lidstaten en de Commissie de nodige maatregelen te treffen om informatie te verstrekken en transparantie te verzekeren omtrent de detentie van migranten en asielzoekers in lidstaten;

28.

dringt er bij de Commissie op aan een herziening voor te stellen van Verordening (EG) nr. 862/2007, zodat hierin naar gender uitgesplitste statistische gegevens worden opgenomen over de werking van detentiecentra, teneinde het inzicht in en de reactie op de specifieke behoeften van vluchtelingen en asielzoekers te verbeteren; verzoekt de EU en de lidstaten alomvattend beleid te ontwikkelen om een einde te maken aan alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes, evenals specifieke maatregelen om ervoor te zorgen dat vrouwelijke vluchtelingen en asielzoekers worden beschermd en toegang hebben tot de rechter; benadrukt dat vrouwelijke migranten te maken kunnen krijgen met dubbele discriminatie in detentie- of opvangcentra en dat zij toegang moeten hebben tot producten voor de vrouwelijke hygiëne, privacy en gezondheidszorg;

29.

maakt zich zorgen over meldingen van infiltratie van de georganiseerde misdaad in het beheer van de middelen die voor de opvang van de migranten zijn bestemd, en vraagt de Commissie het gebruik van deze middelen grondig te controleren en te garanderen dat onregelmatigheden worden onderzocht en de verantwoordelijken daarvoor worden vervolgd;

30.

verzoekt de lidstaten zich te onthouden van het aanzetten tot angst en haat onder hun bevolking ten opzichte van migranten en asielzoekers voor politiek gewin; verzoekt de lidstaten derhalve positieve campagnes op te zetten om de burgers te helpen beter om te gaan met integratie;

31.

betreurt het dat de Commissie nog steeds geen gevolg heeft gegeven aan zijn resoluties van 14 september 2011 over een EU-strategie tegen dakloosheid (28) en 16 januari 2014 over een EU-strategie tegen dakloosheid (29), met name de paragrafen 10 en 11; benadrukt dat de redenen voor een EU-strategie tegen dakloosheid nog steeds geldig zijn;

Vrijheid en veiligheid

32.

is ingenomen met de initiatieven en belangrijkste acties van de Commissie om de veiligheidssamenwerking tussen de lidstaten te versterken en een doeltreffende EU-reactie op terrorisme en bedreigingen van de veiligheid in de Europese Unie vast te stellen, en staat volledig achter maatregelen om de weg te banen naar een effectieve veiligheidsunie; verzoekt de lidstaten met klem volledig met elkaar samen te werken en de informatie-uitwisseling, onderling en met Interpol en andere betrokken EU-agentschappen, te verbeteren; benadrukt dat het van belang is bij de strijd tegen het terrorisme de grondrechten te eerbiedigen; verzoekt om een evaluatie van de bestaande maatregelen ter bestrijding van terrorisme;

33.

benadrukt dat elk systeem voor grootschalige en willekeurige observatie door inlichtingendiensten een ernstige inbreuk op de grondrechten van de burgers vormt; benadrukt dat elk wetgevingsvoorstel in de lidstaten in verband met toezichtcapaciteiten van inlichtingendiensten in overeenstemming moet zijn met het Handvest en met de beginselen van evenredigheid en noodzaak en verzoekt de Commissie, in het besef dat de lidstaten exclusief bevoegd zijn op dit gebied, er nauwlettend op toe te zien dat dergelijke wetgevingsontwikkelingen stroken met de Verdragen, aangezien die mogelijkerwijs belangrijke juridische kwesties zullen oproepen;

34.

benadrukt dat een lidstaat, wanneer hij maatregelen neemt in een noodsituatie, zich steeds moet houden aan de Verdragen en het EVRM; wijst erop dat elke afwijking beperkt moet zijn tot hetgeen strikt vereist wordt door de situatie en moet stroken met de verplichtingen van de betrokken lidstaat uit hoofde van het internationaal recht;

35.

verzoekt alle lidstaten nogmaals ervoor te zorgen dat hun nationale wetgevingen en toezichtmechanismen op het gebied van inlichtingendiensten in overeenstemming zijn met het Handvest en het EVRM;

36.

wenst dat alle handhavingsagentschappen en -instanties die zich, ook die op lokaal en regionaal niveau, inzetten voor de preventie van radicalisering en terrorisme, worden betrokken bij deze inspanningen en dat ervoor wordt gezorgd dat zij de opleiding en informatie ontvangen die noodzakelijk is voor hun werk; is bezorgd over de toenemende vijandigheid ten opzichte van journalisten en media waarvan politieke, religieuze en terroristische bewegingen blijk geven; verzoekt de lidstaten journalisten en media passende bescherming te bieden en, met gebruikmaking van de rechtsmiddelen waarover zij beschikken, de nodige maatregelen te nemen tegen aanvallen op journalisten;

37.

benadrukt dat een gepaste behandeling van slachtoffers, met inbegrip van slachtoffers van terrorisme, essentieel is om hun grondrechten te waarborgen; verzoekt in dit verband om robuust beleid en solide mechanismen om in de individuele behoeften van slachtoffers te voorzien, met inbegrip van een grondige beoordeling van de uitvoering van de slachtofferrichtlijn (2012/29/EU) om te garanderen dat personen die het slachtoffer worden van misdaad in de EU een minimumpakket rechten genieten;

38.

is van mening dat een alomvattend beleid ter voorkoming van radicalisering en van ronseling van burgers van de Unie door terroristische organisaties slechts succesvol kan zijn wanneer dit gepaard gaat met proactieve deradicaliseringsprocessen voor de lange termijn in de justitiële sfeer, met educatie- en integratiemaatregelen en met interculturele dialoog; onderstreept de noodzaak om strategieën te ontwikkelen ten behoeve van sociale inclusie en integratie en ter bestrijding van discriminatie die de toegang tot onderwijs, werkgelegenheid en huisvesting in de weg staat;

39.

verzoekt de Commissie de lidstaten te steunen bij hun inspanningen om radicalisering en gewelddadig extremisme te voorkomen, waarbij de bevordering van Europese waarden, verdraagzaamheid en gemeenschapsgeest zonder stigmatisering centraal moeten staan, en verzoekt ook de lidstaten hun inspanningen op dit gebied op te voeren;

40.

verzoekt om een consistente toepassing van de anti-discriminatiewetgeving als onderdeel van een strategie om radicalisering te voorkomen en deradicalisering mogelijk te maken van personen die zich bij extremistische organisaties hebben aangesloten; herinnert eraan dat uitsluiting en discriminatie van religieuze gemeenschappen in de Europese Unie een voedingsbodem creëren voor de toetreding van personen in een kwetsbare situatie tot mogelijk gewelddadige extremistische organisaties;

41.

is van mening dat er een Europees systeem voor vroegtijdige waarschuwing en reactie moet worden opgezet om personen met een hoog radicaliseringsrisico op te sporen; verzoekt de EU en de lidstaten zich meer in te spannen om radicalisering te voorkomen door middel van onderwijs; moedigt de lidstaten ertoe aan om initiatieven op internet te bevorderen om de ideeën en activiteiten van radicale groeperingen te bestrijden en om dit aspect op te nemen in de onderwijsmodules van scholen inzake de preventie van risico's op internet; verzoekt de EU en de lidstaten zich meer in te spannen om de familieleden van personen die risico lopen bij te staan; roept op tot uitwisseling van goede praktijken en het ontwikkelen van tegenverhalen om extremisme, radicalisering en het discours dat mensen ertoe aanzet om terroristische aanslagen te organiseren en te plegen in Europa, tegen te gaan; benadrukt dat een nauwere grensoverschrijdende samenwerking tussen de bevoegde nationale en Europese autoriteiten noodzakelijk is voor betere uitwisseling van informatie, teneinde terreurnetwerken doeltreffender te bestrijden; verzoekt de lidstaten met klem de bestaande samenwerkingsinstrumenten volledig te benutten; verzoekt de EU en de lidstaten beproefde praktijken uit te wisselen op het gebied van de preventie van radicalisering van personen die risico lopen, met name in gevangenissen;

42.

verzoekt de Commissie en de lidstaten normen te hanteren die waarborgen dat de aanbevelingen van het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (CPT) en de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) worden opgevolgd, zowel bij voorlopige hechtenis als bij strafrechtelijke vervolging;

43.

herhaalt de aanbevelingen aan de Commissie betreffende de herziening van het Europees aanhoudingsbevel, met name wat betreft de invoering van een evenredigheidstest en een grondrechtenexceptie;

Mensenhandel

44.

roept de wethandhavingsorganen van de EU op zich meer in te spannen om criminele netwerken van mensenhandelaren en facilitatoren op te sporen en intensiever met elkaar samen te werken, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan misdrijven tegen kinderen; onderstreept dat diensten die met slachtoffers of mogelijke slachtoffers van mensenhandel in contact komen, moeten worden opgeleid zodat zij hen beter kunnen identificeren en hun passende bijstand kunnen bieden, en dat in deze opleidingen de nadruk moet worden gelegd op de eerbiediging van de grondrechten en op de behoeften van mensen in een bijzonder kwetsbare situatie;

45.

wijst erop dat uit het verslag van de Commissie over de vorderingen bij de bestrijding van mensenhandel blijkt dat nieuwe technologieën georganiseerde criminele groepen de mogelijkheid bieden op veel grotere schaal potentiële slachtoffers te benaderen dan ooit tevoren en dat veel slachtoffers van mensenhandel, vooral met het oog op seksuele en arbeidsuitbuiting, online worden gerekruteerd; verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen te treffen ter preventie en bestrijding van het gebruik van nieuwe technologieën als instrument om met name vrouwen en meisjes te ronselen die zo het slachtoffer worden van mensenhandel;

46.

benadrukt dat kinderen vanwege hun kwetsbaarheid een geliefd doelwit van mensenhandelaren vormen en dat het identificeren en checken van de identiteit van kinderen die het slachtoffer zijn van mensenhandel een groeiend probleem vormt; herinnert eraan dat sommige lidstaten kinderhandel beschouwen als een aparte vorm van uitbuiting, terwijl andere landen kindslachtoffers gelijkstellen aan volwassenen, waardoor de mogelijkheid om een alomvattend inlichtingenbeeld te vormen en om de beste onderzoeksrespons op EU-niveau vast te stellen wordt belemmerd; wenst daarom dat er op basis van een gemeenschappelijke definitie van dit criminele verschijnsel instrumenten worden ontwikkeld om deze kinderen te kunnen volgen en dat er passende en doelgerichte maatregelen worden genomen om de kinderen in dit proces te begeleiden;

47.

wijst erop dat het aanwijzen van voogden voor niet-begeleide kinderen een belangrijke waarborg is dat hun belang zal prevaleren; verzoekt de lidstaten op centraal, regionaal en lokaal niveau maatregelen te nemen om de voogdijstelsels voor kinderen die van ouderlijke zorg verstoken zijn en voor niet-begeleide kinderen te versterken en die stelsels op te zetten overeenkomstig het Handboek voor de voogdij voor kinderen die ouderlijke zorg ontberen; wijst erop dat bij de toepassing van het stelsel speciale aandacht moet worden besteed aan begeleiders en, omwille van het belang van het kind, aan het niet scheiden van het kind van zijn gezin of van de niet-formele begeleiding;

48.

verzoekt de lidstaten om zich in gelijke mate in te spannen voor het identificeren, beschermen en bijstaan van slachtoffers van alle vormen van uitbuiting en om de sociale partners, de particuliere sector, de vakbonden en het maatschappelijk middenveld actief bij hun inspanningen te betrekken, en om de wederzijdse erkenning van beslissingen ter bescherming van slachtoffers in de EU te waarborgen; verzoekt de lidstaten de EU-richtlijn tegen mensenhandel volledig en correct ten uitvoer te leggen, met name artikel 8 dat oproept om slachtoffers niet te vervolgen of te bestraffen, alsook de richtlijn betreffende bestrijding van seksueel misbruik en uitbuiting van kinderen, en spoort de lidstaten en de instellingen en organen van de EU ertoe aan hun samenwerking op het gebied van mensenhandel te versterken en beproefde praktijken uit te wisselen, met steun van de EU-coördinator voor de bestrijding van mensenhandel en binnen het kader van het EU-netwerk van nationale rapporteurs of soortgelijke mechanismen op het gebied van mensenhandel;

49.

verzoekt de EU en alle lidstaten het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel te ratificeren; benadrukt dat zowel de lidstaten als de betrokken EU-agentschappen, zoals Europol, ondersteund moeten worden bij hun inspanningen om vervolging mogelijk te maken van degenen die mensenhandel faciliteren; verzoekt de lidstaten ook om in hun nationale strategieën en actieplannen in te gaan op de vraagzijde van mensenhandel en uitbuiting;

50.

benadrukt dat onderwijs een doeltreffend middel is voor de preventie van mensenhandel en uitbuiting en verzoekt de lidstaten via maatregelen op centraal, regionaal en lokaal niveau preventieprogramma's in hun nationale leerplannen op te nemen en preventieprogramma's en bewustmakingsactiviteiten te bevorderen en te mainstreamen;

51.

benadrukt dat de maatregelen ter voorkoming en vermijding van de afname van door slachtoffers van mensenhandel geproduceerde goederen en diensten moeten worden aangescherpt; beklemtoont dat die maatregelen moeten worden ingebouwd in de Europese strategie tegen deze plaag, en dat ook het bedrijfsleven daarbij moet worden betrokken;

52.

roept de EU en haar lidstaten op mensenhandel voor losgeld waarbij sprake is van martelpraktijken aan te merken als een vorm van mensenhandel; is van oordeel dat de ernstig getraumatiseerde overlevenden van deze praktijken erkend moeten worden als slachtoffers van strafbare mensenhandel, en bescherming, zorg en ondersteuning moeten krijgen (30);

Bestrijding van discriminatie, vreemdelingenhaat, haatmisdrijven en haatpropaganda

53.

is bezorgd over de toename van racisme en vreemdelingenhaat in de vorm van afrofobie, zigeunerhaat, antisemitisme, islamofobie en negatieve sentimenten ten aanzien van migranten; vraagt de lidstaten de vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst en overtuiging te beschermen; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan om meervoudige discriminatie op te nemen in het gelijkheidsbeleid; verzoekt de Commissie en de lidstaten de werkzaamheden op het gebied van de uitwisseling van beproefde praktijken te intensiveren en hun samenwerking te versterken om racisme, vreemdelingenhaat, homofobie, transfobie en andere vormen van onverdraagzaamheid te bestrijden, met volledige betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en input van vertegenwoordigers van betrokken partijen, zoals het FRA;

54.

is verheugd over de resultaten van het EU-colloquium 2015 over de grondrechten en de aanwijzing van coördinatoren voor antisemitisme en moslimhaat; verzoekt de EU en de lidstaten het beleid tegen antisemitisme en islamofobie te coördineren en te versterken en onder meer onmiddellijk uitvoering te geven aan de belangrijkste maatregelen die door het grondrechtencolloquium zijn geïdentificeerd;

55.

betreurt het dat het voorstel van 2008 voor een richtlijn inzake gelijke behandeling nog altijd door de Raad moet worden goedgekeurd; herhaalt zijn oproep aan de Raad zo snel mogelijk zijn standpunt over dit voorstel te bepalen; moedigt de Commissie aan om concrete stappen te zetten ten aanzien van de antidiscriminatieagenda;

56.

veroordeelt de dagelijks in de EU voorkomende incidenten in verband met haatmisdrijven en haatpropaganda die zijn ingegeven door racisme, vreemdelingenhaat of religieuze onverdraagzaamheid of vooroordelen jegens personen met een handicap, seksuele geaardheid, genderidentiteit of minderheidsstatus; betreurt de toename van haatpropaganda vanuit bepaalde instellingen, politieke partijen en media; verzoekt de EU het goede voorbeeld te geven door zich te verzetten tegen haatpropaganda binnen haar instellingen;

57.

is bezorgd over de toename van haatpropaganda op internet; beveelt de lidstaten aan een eenvoudige procedure in te voeren aan de hand waarvan burgers haatdragende inhoud op het internet kunnen melden; is ingenomen met de door de Commissie aangekondigde gedragscode voor het tegengaan van illegale haatpropaganda op internet en moedigt ertoe aan die code over te nemen en toe te passen en te blijven streven naar nauwere samenwerking met de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld; herinnert eraan dat de maatregelen die in dit verband worden genomen niet in strijd mogen zijn met de grondbeginselen betreffende de vrijheid van meningsuiting, en met name de persvrijheid;

58.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat slachtoffers van haatpropaganda vaak geen aangifte doen vanwege ontoereikende waarborgen en dat de autoriteiten nalaten om haatmisdrijven in de lidstaten naar behoren te onderzoeken en de daders te veroordeeld te krijgen; verzoekt de lidstaten instrumenten en mechanismen te ontwikkelen en te verbreiden voor het rapporteren van haatmisdrijven en haatpropaganda en ervoor te zorgen dat elk vermeend geval van haatmisdrijf en haatpropaganda daadwerkelijk wordt onderzocht, vervolgd en berecht overeenkomstig nationaal recht en, indien van toepassing, het kaderbesluit inzake racisme en vreemdelingenhaat, de Europese en internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten en de desbetreffende jurisprudentie van het EHRM, waarbij het recht van vrije meningsuiting en van informatie gewaarborgd moet worden, evenals de persoonlijke levenssfeer en de gegevensbescherming;

59.

spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat diverse lidstaten de bepalingen van Kaderbesluit 2008/913/JBZ niet correct hebben omgezet en verzoekt de betrokken lidstaten dat alsnog te doen, en dat kaderbesluit onverkort ten uitvoer te leggen, evenals Richtlijn 2012/29/EU inzake slachtoffers van misdrijven; verzoekt de Commissie toezicht te houden op de omzetting van deze instrumenten en zo nodig inbreukprocedures in te leiden; neemt ter kennis dat sommige lidstaten de bescherming die wordt gegeven aan slachtoffers van discriminatie op basis van andere gronden, zoals seksuele geaardheid of genderidentiteit, bij de uitvoering van het kaderbesluit hebben uitgebreid; moedigt de Commissie aan om een dialoog op gang te brengen met de lidstaten waarvan de wetgeving geen homofobe en transfobe haatmotieven dekt, teneinde de resterende wetgevingslacunes wetgeving weg te werken;

60.

verzoekt de Commissie om ondersteuning van opleidingsprogramma's voor rechtshandhavings- en gerechtelijke instanties, alsook voor de betrokken EU-agentschappen, met het oog op het voorkomen en bestrijden van discriminerende praktijken en haatmisdrijven; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de autoriteiten die belast zijn met het onderzoeken en vervolgen van dergelijke misdrijven over de praktische instrumenten en de vaardigheden beschikken die zij nodig hebben om de strafbare feiten die onder het kaderbesluit vallen op te sporen en te behandelen en om te interageren en communiceren met slachtoffers;

61.

erkent dat de volle omvang van ongelijkheid in de EU nog steeds niet bekend is vanwege het ontbreken van door de lidstaten verzamelde vergelijkbare en uitgesplitste gegevens over gelijkheid; is van mening dat de verzameling van dergelijke gegevens door de lidstaten essentieel is voor het vaststellen van zinvol beleid ter uitvoering van de gelijkheidswetgeving van de EU; verzoekt de Commissie en de Raad te erkennen dat er betrouwbare en vergelijkbare gegevens over gelijkheid nodig zijn om discriminatie te kunnen meten, uitgesplitst naar discriminatiegrond, ter onderbouwing van de beleidsvorming; verzoekt beide instellingen om samenhangende beginselen voor het verzamelen van gegevens over gelijkheid vast te stellen op basis van zelfidentificatie, EU-gegevensbeschermingsnormen en raadpleging van de relevante gemeenschappen;

62.

verzoekt de instellingen en de lidstaten van de EU, alsmede de regionale en lokale overheden, de rol van interculturele en mensenrechteneducatie in de nationale leerplannen te versterken als middel om racisme en alle andere vormen van onverdraagzaamheid te voorkomen, en dringt aan op de bevordering van een sterker rechtenbesef; is van mening dat een volledige mensenrechteneducatie ook op gepaste wijze voorlichting moet omvatten over mensenrechtenschendingen in het verleden, institutioneel racisme en het belang van herdenken;

63.

acht het van cruciaal belang dat alle lidstaten meewerken aan nationale of internationale gerechtelijke onderzoeken die ten doel hebben verantwoordelijkheden vast te stellen voor en achter de waarheid te komen over door totalitaire regimes in de Unie gepleegde misdaden tegen de menselijkheid, en te zorgen voor gerechtigheid en genoegdoening voor de slachtoffers ervan; spoort de lidstaten aan om te zorgen voor de noodzakelijke opleiding van beoefenaars van juridische beroepen op dit gebied; verzoekt de Commissie een objectieve evaluatie te verrichten van de stand van zaken bij deze processen, met het oog op de bevordering van de „democratische herinnering” in alle lidstaten; waarschuwt ervoor dat niet-naleving van de internationale aanbevelingen inzake de „democratische herinnering” en de beginselen van universele rechtsmacht een inbreuk vormt op de grondbeginselen van de rechtsstaat;

Vrouwenrechten en geweld tegen vrouwen

64.

betreurt het dat er nog steeds geen gendergelijkheid is bereikt, dat er op veel gebieden geen vooruitgang wordt geboekt en dat de grondrechten van vrouwen nog steeds geschonden worden; veroordeelt alle vormen van geweld jegens vrouwen en meisjes, zoals huiselijk geweld, eremoorden, gedwongen huwelijken, vrouwenhandel en genitale verminking; benadrukt dat dergelijke praktijken nooit te rechtvaardigen zijn en strafbaar moeten worden gesteld en bestraft moeten worden, en dat de Europese en nationale autoriteiten nauwer moeten gaan samenwerken, met name door beproefde praktijken uit te wisselen en meer en beter vergelijkbare gegevens te verzamelen over alle vormen van geweld tegen vrouwen, met inbegrip van meervoudige discriminatie; meent dat allen die in de Unie wonen, ongeacht hun oorspronkelijke cultuur of traditie, de wet en de rechten en waardigheid van vrouwen moeten eerbiedigen;

65.

betreurt dat vrouwen en meisjes niet in alle lidstaten op dezelfde manier tegen geweld worden beschermd; benadrukt dat er nog veel verbeteringen nodig zijn om geweld tegen vrouwen en meisjes te bestrijden; verzoekt de EU het Verdrag van Istanbul te ondertekenen en te ratificeren, nu de Commissie in maart 2016 de procedure daarvoor heeft gestart; herinnert de lidstaten eraan dat toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul hen niet ontslaat van de verplichting dat verdrag te ondertekenen, te ratificeren en uit te voeren en spoort hen aan dit te doen; verzoekt de Commissie en de lidstaten de bestaande wetgeving te evalueren en de kwestie van geweld tegen vrouwen hoog op de agenda te houden, aangezien gendergerelateerd geweld niet mag worden getolereerd; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een wetgevingsvoorstel in te dienen met maatregelen om het beleid van de lidstaten ter preventie van geweld tegen vrouwen en meisjes te bevorderen en ondersteunen;

66.

dringt bij de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten aan op meer gerichte bewustmakingscampagnes om geweld te voorkomen en vrouwen aan te moedigen om misdrijven te melden; verzoekt de lidstaten tevens passende en ontradende straffen op te leggen aan daders en alle slachtoffers van geweld en hun rechten onverwijld te beschermen en daarbij speciale aandacht te besteden aan kwetsbare groepen, overeenkomstig de slachtofferrichtlijn; verzoekt de lidstaten om Richtlijn 2011/99/EU betreffende het Europees beschermingsbevel volledig ten uitvoer te leggen, om de passende bescherming en ondersteuning van vrouwen en meisjes die slachtoffer worden van geweld te waarborgen, evenals Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel, teneinde vrouwen en meisjes te beschermen tegen mensenhandel, geweld en seksuele uitbuiting; benadrukt dat de slachtoffers van gendergerelateerd geweld naar behoren moeten worden behandeld en ondersteund, overeenkomstig de interne voorschriften en de internationale verplichtingen;

67.

onderstreept dat er, om gendergerelateerd geweld op een doeltreffende manier te bestrijden, een gedragswijziging ten opzichte van vrouwen en meisjes nodig is, verzoekt de lidstaten meer te doen om gendergebaseerde stereotypen die genderrollen reproduceren en versterken te bestrijden op de gebieden waar ze nog steeds standhouden; roept de Commissie op om de beste praktijken van de lidstaten voor het aanpakken van genderstereotypen op school te delen; verzoekt de lidstaten de noodzakelijke bewustmakingsacties en andere vormen van gespecialiseerde scholing aan te bieden aan politie- en rechtbankpersoneel en rechters om hen in staat te stellen op adequate wijze om te gaan met het probleem van gendergerelateerd geweld, teneinde nieuwe trauma's en de revictimisatie tijdens strafprocessen te voorkomen; verzoekt de lidstaten de autoriteiten te ondersteunen bij de doeltreffende identificatie van de specifieke behoeften van slachtoffers van gendergerelateerd geweld en hun indien nodig speciale beschermingsdiensten aan te bieden, overeenkomstig de slachtofferrichtlijn;

68.

dringt er bij de lidstaten op aan te zorgen voor voldoende toevluchtsoorden voor slachtoffers van gendergerelateerd geweld, evenals voor gerichte en geïntegreerde ondersteuningsdiensten, zoals traumahulp en begeleiding; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om maatschappelijke organisaties die met slachtoffers van gendergerelateerd geweld werken op alle mogelijke manieren te ondersteunen;

69.

dringt er bij de lidstaten op aan zich te buigen over de situatie van gehandicapte vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld, aangezien die vaak niet kunnen ontsnappen aan de gewelddadige relatie;

70.

is diep verontrust over de voortdurende praktijk van genitale verminking, die een ernstige vorm van geweld tegen vrouwen en meisjes is; vraagt de lidstaten om het bewustzijn van alle betrokkenen te vergroten en in hun beleid tegen genitale verminking de nadruk te leggen op preventie; vraagt de lidstaten bovendien om volledig met elkaar samen te werken om de gegevensverzameling over en het inzicht in dit fenomeen te verbeteren en zo de resultaten van hun inspanningen om vrouwen en meisjes te beschermen tegen genitale verminking te optimaliseren;

71.

veroordeelt de frequente gevallen van intimidatie en verkrachting op openbare plaatsen in de Europese Unie scherp en meent dat elke vrouw en elk meisje zich veilig moet kunnen voelen tegen elke vorm van seksuele intimidatie op elke openbare plaats; verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat deze daden naar behoren worden bestraft, dat de daders worden vervolgd en dat bescherming wordt gegeven aan de slachtoffers; vraagt de EU en de lidstaten om meer inspanningen te leveren om vrouwelijke vluchtelingen en asielzoekers, die onderweg bijzonder kwetsbaar zijn voor geweld, te beschermen;

72.

roept de lidstaten op om gendergelijkheid op het werk te waarborgen; betreurt dat vrouwen nog steeds geconfronteerd worden met discriminerende arbeidsvoorwaarden; vraagt aandacht voor hun geringe vertegenwoordiging in wetenschap, technologie en het ingenieurswezen, ondernemerschap en het besluitvormingsproces, zowel in de publieke als in de particuliere sector, en benadrukt dat de genderloonkloof een onaanvaardbare discriminatie is; verzoekt de Commissie meer te doen om de vertegenwoordiging van vrouwen in de politieke en economische sfeer te vergroten, de gegevensverzameling over de participatie van vrouwen te verbeteren en genderongelijkheid in de media aan te pakken door de uitwisseling van beproefde praktijken te bevorderen;

73.

brengt in dit verband in herinnering dat gelijkheid van mannen en vrouwen uitsluitend kan worden bereikt door middel van een eerlijke herverdeling van betaald en onbetaald werk; erkent dat de handhaving van de grondrechten van vrouwen en meisjes kan worden gewaarborgd door middel van verdere economische, politieke en sociale empowerment, vertegenwoordiging en inclusie; wijst erop dat er de laatste jaren bewegingen tegen gendergelijkheid zijn ontstaan die zich tegen bestaande verworvenheden op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid verzetten;

74.

herinnert eraan dat armoede op hoge leeftijd in het bijzonder voor vrouwen een punt van zorg is vanwege de nog steeds bestaande loonkloof tussen mannen en vrouwen en de pensioenkloof waartoe die leidt; roept de lidstaten op om passende beleidsmaatregelen op te stellen om oudere vrouwen te ondersteunen en de structurele oorzaken van loonverschillen tussen mannen en vrouwen weg te werken; onderstreept de cruciale rol van hoogwaardige openbare diensten bij de bestrijding van armoede, met name armoede onder vrouwen;

75.

wijst erop dat huishoudelijk personeel voor het merendeel uit vrouwen bestaat en vraagt de lidstaten om, in het spoor van Besluit 2014/51/EU van de Raad, sneller werk te maken van de ratificatie en implementatie van het IAO-Verdrag inzake huishoudelijk personeel als essentieel instrument om behoorlijke werkomstandigheden te garanderen;

76.

verzoekt de Commissie maatregelen te nemen die tegemoetkomen aan de behoeften van moeders en vaders ten aanzien van de diverse soorten verlof, te weten moederschapsverlof, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof en zorgverlof; pleit voor concrete maatregelen om de ouderschapsverlofrechten verder uit te breiden; neemt nota van het voorstel voor de invoering van zorgverlof, zoals beoogd in het stappenplan van de Commissie voor een nieuwe start om de uitdagingen van de combinatie werk en privéleven bij werkende gezinnen aan te pakken; verwacht van de Commissie dat zij verdere actie onderneemt nu het voorstel inzake moederschapsverlof is ingetrokken;

77.

wijst nadrukkelijk op het gevaar dat internet, sociale media en andere soorten technologie kunnen worden gebruikt om vrouwen te controleren, te bedreigen en te vernederen, en benadrukt het belang van bewustmakingscampagnes daarover;

78.

verzoekt de Commissie om met het oog op een doeltreffendere bevordering van gendergelijkheid gendermainstreaming in te voeren op alle gebieden van de beleidsvorming en in alle voorgestelde wetgeving, onder meer door middel van systematische genderimpactbeoordelingen als onderdeel van de beoordeling van de naleving van de grondrechten en als vast criterium in de dialoog met, onder andere, landen die kandidaat zijn voor toetreding;

79.

erkent dat de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van vrouwen verband houden met meerdere mensenrechten, waaronder het recht op leven, het recht om niet te worden blootgesteld aan foltering, het recht op gezondheid, het recht op privacy, het recht op onderwijs en het verbod op discriminatie; benadrukt dat de lidstaten verplicht zijn de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van alle vrouwen en meisjes, zonder enige dwang, discriminatie en geweld, te eerbiedigen, te beschermen en na te leven; benadrukt in dit verband dat personen met een handicap evenveel recht hebben als anderen om gebruik te kunnen maken van al hun grondrechten;

80.

verzoekt de EU en de lidstaten het grondrecht van toegang tot preventieve gezondheidszorg te erkennen; beklemtoont dat de Unie een belangrijke rol speelt bij het vergroten van het bewustzijn en het bevorderen van beproefde praktijken op dit gebied, ook in de context van de gezondheidsstrategie van de EU, met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten, aangezien gezondheid een fundamenteel mensenrecht is dat van essentieel belang is voor de uitoefening van andere mensenrechten; herinnert er in dit verband aan dat samenhang en consistentie tussen het interne en het externe mensenrechtenbeleid van de EU van groot belang zijn;

81.

erkent dat de ontzegging van levensreddende seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten, waaronder levensreddende abortussen, een ernstige schending van de mensenrechten inhoudt;

82.

veroordeelt alle vormen van commercieel surrogaatmoederschap;

Kinderen

83.

constateert met bezorgdheid dat de kinderarmoedecijfers in de EU nog steeds hoog zijn en dat er steeds meer minderjarigen in armoede leven; herhaalt dat investeren in het welzijn van kinderen en hen uit de armoede halen niet alleen een morele verplichting is, maar ook een sociale en economische prioriteit; moedigt de lidstaten en de EU ertoe aan programma's te lanceren die specifiek bedoeld zijn om het welzijn en de gezonde ontwikkeling van kinderen te bevorderen; verzoekt de lidstaten hun inspanningen voor de bestrijding van de armoede onder en sociale uitsluiting van kinderen op te voeren door de aanbeveling van de Commissie getiteld „Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken” doeltreffend ten uitvoer te leggen en door middel van geïntegreerde strategieën om de toegang tot toereikende middelen, en daarmee tot betaalbare, hoogwaardige diensten, te verbeteren; verzoekt de Commissie verdere maatregelen te nemen om de tenuitvoerlegging van de aanbeveling te monitoren; wenst dat er beleidsmaatregelen en programma's worden vastgesteld om de stijgende onderwijsarmoede van minderjarigen te bestrijden met het oog op hun sociale inclusie; verzoekt de Commissie de invoering van een kindergarantie te overwegen om kinderarmoede en sociale uitsluiting van kinderen te bestrijden;

84.

veroordeelt elke vorm van discriminatie van kinderen en is ingenomen met de vaststelling door de Raad van Europa van zijn Strategie voor de rechten van het kind (2016-2021), waarin bijzondere aandacht wordt besteed aan de noodzaak om discriminatie van kinderen met een handicap en migranten-, Roma- en LGBTI-kinderen te bestrijden; verzoekt de Commissie en de lidstaten eensgezind op te treden om discriminatie van kinderen uit te bannen; verzoekt de lidstaten en de Commissie met name om kinderen expliciet als prioriteit te beschouwen bij het programmeren en uitvoeren van regionaal en cohesiebeleid, zoals de Europese strategie inzake handicaps, het EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma en het gelijkheids- en non-discriminatiebeleid van de EU; herhaalt dat het belangrijk is om de gelijke toegang tot gezondheidszorg, een waardig onderkomen en onderwijs voor Romakinderen te beschermen en te bevorderen;

85.

dringt er bij alle lidstaten op aan om overheidscampagnes op te zetten voor onderwijs en bewustmaking met betrekking tot het recht van kinderen op bescherming en voor de bevordering van positieve, niet-gewelddadige relaties met kinderen;

86.

veroordeelt met klem elke vorm van geweld tegen en mishandeling van kinderen op alle niveaus, zowel thuis als op school, op openbare plaatsen en in jeugddetentiecentra; roept de lidstaten op om passende maatregelen te treffen ter bescherming van kinderen tegen alle vormen van fysiek en psychologisch geweld, met inbegrip van lichamelijke en seksuele mishandeling, seksuele uitbuiting, kinderarbeid, gedwongen huwelijken, eremoorden, vrouwelijke geslachtsverminking en rekrutering als kindsoldaten; benadrukt dat het van belang is formele bepalingen op te nemen om lijfstraffen voor kinderen te verbieden en te bestraffen, en moedigt de Commissie aan ervoor te zorgen dat lidstaten meer van elkaar leren hoe pesten op school het best kan worden aangepakt, rekening houdend met kwetsbare groepen kinderen;

87.

verzoekt om een kinderbeschermingsstelsel in meerdere fasen dat de grondrechten van ieder kind volledig eerbiedigt en uitgaat van het belang van het kind; benadrukt dat dit stelsel niet bedoeld moet zijn om ouders en zorgverleners te bestraffen, maar een duidelijk signaal moet afgeven dat elke vorm van fysiek of emotioneel geweld tegen kinderen onaanvaardbaar en strafbaar is, maar waarin het uit het gezin plaatsen van het kind een allerlaatste redmiddel is; herinnert eraan dat kinderverzorging door de staat altijd duurder is dan geschikte en gerichte steun aan gezinnen die in armoede leven; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om een nieuwe Europese strategie voor de rechten van het kind voor te stellen;

88.

verzoekt om kindvriendelijke jeugdstrafrechtstelsels waarin kinderen begrijpen welke rechten en rol zij hebben wanneer zij als slachtoffer, getuige of vermeende dader bij een strafprocedure betrokken zijn; verzoekt om speciale maatregelen in zowel strafrechtelijke als civielrechtelijke processen om kinderen te beschermen tegen onnodige stress, intimidatie en revictimisatie, rekening houdend met Richtlijn (EU) 2016/800 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure;

89.

wenst dat het alarmnummer 116 in de hele EU 24 uur per dag en zeven dagen per week toegankelijk is voor kinderen en dat er geanonimiseerde chatlijnen worden gebruikt op internet, aangezien die veel geschikter zijn voor onder druk staande kinderen, en is van mening dat die lijnen als uniform systeem in de EU moeten worden ingevoerd, in de officiële en minderheidstalen; roept de lidstaten op om het gemeenschappelijke Europese nummer 116111 voor kinderhulplijnen te ondersteunen door de capaciteiten van alarmnummers en chatlijnen en de Europese netwerken te versterken en door voldoende middelen toe te wijzen;

90.

benadrukt dat de kinderen beter beschermd moeten worden in de digitale wereld, gezien het toenemende aantal gevallen van seksuele uitbuiting waarbij de daders internet gebruikten om contact te leggen, en verzoekt om meer samenwerking op dit gebied tussen de openbare en particuliere sector; vraagt met name deze laatste zijn deel van de verantwoordelijkheid op zich te nemen, zich te onthouden van agressieve reclame voor kinderen en hen te beschermen tegen misleidende reclame; moedigt de betrokkenen aan goede voorbeelden van preventie- en klachtenmechanismen op sociale media op internet te volgen en EU-breed te implementeren; meent bovendien dat kinderen behoorlijk dienen te worden geïnformeerd over de potentiële gevaren van het internet, met name in verband met het verstrekken van persoonsgegevens online, bijvoorbeeld door middel van bewustmakingscampagnes en programma’s op school; benadrukt dat onlineprofilering van kinderen verboden moet worden; steunt het streven naar een ambitieus en doeltreffend resultaat van de herziening van de richtlijn audiovisuele mediadiensten, met name in verband met de bescherming van kinderen in de digitale wereld; verzoekt de lidstaten cyberpesten aan te pakken;

91.

verzoekt om een actieplan voor de bescherming van de rechten van het kind online en offline in de cyberruimte en herinnert eraan dat de wetshandhavingsinstanties bij hun strijd tegen cybercriminaliteit speciale aandacht moeten schenken aan misdrijven tegen kinderen; benadrukt in dit verband dat de justitiële en politiële samenwerking tussen de lidstaten onderling en met Europol en diens Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit (EC3) moet worden versterkt om cybermisdrijven, en met name seksuele uitbuiting van kinderen online, te voorkomen en te bestrijden;

92.

verzoekt de lidstaten Richtlijn 2011/93/EU ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie ten uitvoer te leggen; roept de wetshandhavingsinstanties op zowel nationaal als EU-niveau op om in nieuwe technologieën te investeren om misdaad te bestrijden op het dark web en het deep web; benadrukt dat Eurojust en Europol toereikende middelen moeten krijgen om de identificatie van slachtoffers te verbeteren, georganiseerde netwerken van daders van seksueel misbruik te bestrijden en ervoor te zorgen dat online- en offlinemateriaal in verband met kindermisbruik sneller opgespoord, geanalyseerd en gemeld wordt;

93.

is van mening dat inclusiebeleid sterk gericht moet zijn op kinderen, aangezien kinderen de brug vormen naar wederzijds begrip tussen culturen en samenlevingen;

94.

herinnert eraan dat volgens het verslag van de Commissie uit 2016 over de vorderingen bij de bestrijding van mensenhandel minstens 15 % van de geregistreerde slachtoffers kinderen waren, en dringt er daarom bij de lidstaten op aan onmiddellijk actie te ondernemen naar aanleiding van de verklaring van Europol dat er in 2015 in de EU minstens 10 000 niet-begeleide vluchtelingen- en migrantenkinderen verdwenen zijn; roept de lidstaten en de EU-agentschappen op de grensoverschrijdende samenwerking, de informatie-uitwisseling en het gezamenlijk onderzoek op te voeren om kinderhandel en grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit, seksueel misbruik en andere vormen van uitbuiting te bestrijden en kinderen te beschermen; roept de lidstaten en de EU-agentschappen op om sneller gekwalificeerde voogden voor niet-begeleide kinderen aan te wijzen en te garanderen dat er altijd rekening wordt gehouden met het belang van het kind; roept de lidstaten op om kinderen op een kindvriendelijke manier te registreren en identificeren en te voorkomen dat zij verdwijnen door ervoor te zorgen dat zij in de nationale kinderbeschermingssystemen worden opgenomen; beveelt aan om de bestaande instrumenten voor vermiste kinderen te versterken, met inbegrip van de Europese alarmnummers voor vermiste kinderen; verzoekt de Commissie en de lidstaten de deskundigheid van het FRA optimaal te benutten om de bescherming van kinderen en kwetsbare groepen in de huidige migratieomstandigheden te verbeteren, in het bijzonder op hotspots; herinnert eraan dat de rechten en het belang van het kind in al het beleid en alle maatregelen van de EU, ook op het gebied van migratie en asiel, in aanmerking genomen en beoordeeld moeten worden;

95.

spoort de lidstaten aan om speciale aandacht te schenken aan programma's ter voorkoming van vroegtijdig schoolverlaten en om beproefde praktijken op dit gebied te testen en te delen;

Rechten van minderheden

96.

benadrukt dat minderheden die al eeuwenlang samenleven met of bestaan naast meerderheidsculturen in Europa toch nog steeds gediscrimineerd worden in de EU; meent dat dit probleem kan worden opgelost door minimumnormen vast te stellen voor de bescherming van de rechten van minderheden en door onderwijs over culturele diversiteit en tolerantie, aangezien de instandhouding van het Europees cultureel erfgoed meerwaarde geeft aan verscheidenheid;

97.

benadrukt dat minderheidsgemeenschappen specifieke behoeften hebben en dat hun volledige gelijkheid moet worden bevorderd op alle gebieden van het economische, sociale, politieke en culturele leven; benadrukt dat het van essentieel belang is dat de grondrechten en de fundamentele vrijheden van personen die tot een minderheid behoren worden geëerbiedigd en bevorderd;

98.

vindt het zorgwekkend dat deze groepen belemmeringen ondervinden om hun rechten te doen gelden op eigendom, op de toegang tot de rechter en andere openbare diensten, en op onderwijs en sociale en gezondheidsdiensten, alsook op hun culturele rechten, die alle beknot kunnen worden; dringt er bij de lidstaten op aan dat zij actie ondernemen om te voorkomen dat administratieve of wettelijke obstakels de taalkundige diversiteit op Europees en nationaal niveau in de weg kunnen staan;

99.

verzoekt de Commissie met klem een beleidsnorm vast te stellen voor de bescherming van minderheden, aangezien de bescherming van deze groepen voor zowel de kandidaatlanden als de lidstaten tot de criteria van Kopenhagen behoort; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat hun rechtsstelsels waarborgen dat personen die tot een minderheid behoren niet worden gediscrimineerd en gerichte beschermingsmaatregelen te nemen en uit te voeren op basis van internationale normen ter zake;

100.

dringt bij de lidstaten aan op uitwisseling van goede praktijken en op toepassing van beproefde oplossingen bij de aanpak van de problemen van minderheden in de gehele Europese Unie; wijst op de belangrijke rol die regionale en lokale autoriteiten in de EU kunnen vervullen als het gaat om de bescherming van minderheden, en is van mening dat bestuurlijke reorganisaties geen negatieve gevolgen mogen hebben voor die groepen;

101.

verzoekt het FRA te blijven rapporteren over discriminatie op grond van het behoren tot een minderheid en daarover gegevens te blijven verzamelen;

102.

moedigt de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan aan om onverwijld het Kaderverdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van nationale minderheden en het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden te ratificeren; herinnert ook aan de noodzaak om de beginselen die in het kader van de OVSE zijn ontwikkeld ten uitvoer te leggen;

103.

dringt er bij de lidstaten op aan om serieus rekening te houden met het perspectief van de rechten van minderheden, het recht op het gebruiken van een minderheidstaal te waarborgen en de taaldiversiteit in de Unie te beschermen; verzoekt de Commissie om versterking van haar plan om het lesgeven in en gebruiken van regionale talen te bevorderen als mogelijke manier om taaldiscriminatie in de EU aan te pakken;

104.

verzoekt de EU Resolutie 1985(2014) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa inzake de situatie en de rechten van nationale minderheden in Europa ten uitvoer te leggen, met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel; benadrukt dat alle noodlijnen en officiële hulplijnen in de lidstaten niet alleen in de officiële talen van het land toegankelijk moeten zijn, maar ook, via doorverbinding van oproepen, in de minderheidstalen van de betrokken lidstaat en de hoofdtalen van de EU;

Rechten van personen met een handicap

105.

is ingenomen met de slotopmerkingen over de vorderingen van de EU bij de tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD) en verzoekt de Commissie en de lidstaten deze aanbevelingen zo snel mogelijk te benutten als mogelijkheid om het goede voorbeeld te geven door effectieve en grondige toepassing te waarborgen;

106.

benadrukt dat personen met een handicap overeenkomstig het CRPD evenveel recht hebben als anderen op het genot van hun grondrechten, met inbegrip van het recht op onvervreemdbare waardigheid, gezondheid en gezin, zelfstandig leven, autonomie en volledige maatschappelijke integratie, op toegang tot de rechter en tot goederen en diensten, op stemrecht en consumentenrechten; verzoekt de EU en haar lidstaten passende maatregelen te nemen om te waarborgen dat alle personen met een handicap alle in de Verdragen en de EU-wetgeving verankerde rechten kunnen genieten; wijst erop dat een op mensenrechten gebaseerde benadering van handicaps nog steeds niet volledig geaccepteerd is, waardoor er in de Unie nog altijd sprake is van discriminatie van personen met een handicap, en dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan zich meer in te spannen om hun rechtskaders af te stemmen op de bepalingen van het CRPD en personen met een handicap daadwerkelijk te integreren in de samenleving;

107.

verzoekt de lidstaten strategieën vast te stellen om personen met een handicap daadwerkelijk toegang tot de arbeidsmarkt te verlenen; betreurt dat sommige EU-fondsen die beschikbaar zijn voor de integratie van personen met een handicap nog steeds niet volledig voor dat doel worden gebruikt; roept de Commissie op om het gebruik van de fondsen op de voet te volgen en waar nodig actie te ondernemen;

108.

herinnert eraan dat personen met een intellectuele of psychosociale handicap bijzondere moeilijkheden ondervinden bij de vervulling van hun grondrechten en verzoekt de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten meer te doen om hun autonomie te bevorderen en ervoor te zorgen dat zij op voet van gelijkheid met anderen deel uitmaken van de samenleving;

109.

wijst erop dat vrouwen en kinderen met een handicap op buitensporig veel gebieden mensenrechtenschendingen ervaren, bijvoorbeeld doordat hun de toegang tot basisdiensten als onderwijs en gezondheidszorg wordt ontzegd of dat zij in instellingen worden geplaatst die ver van hun familie en gemeenschap gelegen zijn, en dat zij een groter risico lopen het slachtoffer te worden van geweld, seksueel misbruik, uitbuiting en andere vormen van slechte behandeling; benadrukt de noodzaak van een omvattend, genderbewust beleidsoptreden van de EU, de lidstaten en regionale en lokale autoriteiten om te waarborgen dat het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, in combinatie met het CRPD, onverkort wordt toegepast;

110.

verzoekt de EU en haar lidstaten ondersteunende diensten te ontwikkelen voor kinderen met een handicap en hun gezin in hun plaatselijke gemeenschappen, om de-institutionalisering te bevorderen en hun een inclusief onderwijsstelsel te garanderen;

111.

verzoekt de lidstaten met klem ervoor te zorgen dat het alarmnummer 112 volledig toegankelijk is voor personen met een handicap en dat de bekendheid van het nummer door middel van voorlichtingscampagnes wordt vergroot;

112.

verzoekt de EU, de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten de overeenkomstig artikel 33, lid 2, van het CRPD vastgestelde toezichtskaders te voorzien van meer financiële en personele middelen om hun taken uit te voeren, en hun onafhankelijkheid te waarborgen door ervoor te zorgen dat hun samenstelling en werking in overeenstemming zijn met de beginselen van Parijs betreffende het functioneren van nationale mensenrechteninstellingen;

113.

verzoekt de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten te waarborgen dat personen met een handicap daadwerkelijk kunnen deelnemen aan het openbare leven en daar vrijheid van meningsuiting genieten; wijst erop dat er ter ondersteuning van deze inspanningen moet worden voorzien in ondertiteling, vertolking in gebarentaal, documenten in brailleschrift en gemakkelijk leesbare formaten; verzoekt de lidstaten vluchtelingen met een handicap toegankelijke oplossingen te bieden; benadrukt de bijzondere risico's voor vluchtelingen, migranten en asielzoekers met een handicap, die geen toegang tot informatie en communicatie in een voor hen toegankelijke vorm hebben en wellicht worden vastgehouden in omstandigheden waar passende steun en redelijke huisvesting ontbreken;

Ouderen

114.

wijst erop dat actief ouder worden en solidariteit tussen generaties belangrijke kwesties zijn, aangezien het gaat om één van de meest ingrijpende economische en sociale transformaties waarmee ontwikkelde landen te maken hebben, en dat ten aanzien van die kwesties verbetering kan worden bereikt door een op mensenrechten gebaseerde aanpak; verzoekt de lidstaten een bredere en actievere participatie van ouderen op de arbeidsmarkt te stimuleren door middel van sociale en economische initiatieven om sociale exclusie te bestrijden, en ouderen een vlotte toegang tot gezondheidsdiensten te bieden;

115.

benadrukt dat discriminatie op grond van leeftijd veel voorkomt in de huidige samenlevingen en vaak gepaard gaat met andere vormen van discriminatie, zoals discriminatie op grond van ras en etniciteit, godsdienst, handicap, gezondheid of sociaal-economische situatie, genderidentiteit of seksuele gerichtheid; verzoekt de lidstaten maatregelen te treffen om ouderen weer te integreren in het gemeenschapsleven, teneinde hun isolement te doorbreken;

116.

roept de EU en de lidstaten op een actieve rol te spelen in de open werkgroep van de VN over vergrijzing en meer te doen om de rechten van ouderen te beschermen;

Rechten van Roma

117.

wijst erop dat mensen die tot de Roma-minderheid behoren het recht van vrij verkeer genieten en verzoekt de lidstaten en regionale en lokale autoriteiten dat recht in stand te houden en geen plannen te maken voor vestigingsbeleid om etnische redenen; is bezorgd dat personen die tot de Roma-minderheid behoren in tal van lidstaten onevenredig vaak met gedwongen uitzetting worden geconfronteerd;

118.

betreurt dat de Roma nog steeds zigeunerhaat en stelselmatig en institutioneel racisme ondervinden en herinnert eraan dat de discriminatie van Roma op het gebied van arbeid, huisvesting, onderwijs, gezondheid, toegang tot de rechter of op andere gebieden onaanvaardbaar is en schadelijk voor de EU-samenleving; verzoekt de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten dan ook om in het licht van het verslag van de Commissie over de uitvoering van het EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma 2015 hun eigen strategieën ten aanzien van Roma snel en volledig ten uitvoer te leggen en specifieke maatregelen te nemen om rassendiscriminatie van Roma te bestrijden overeenkomstig de voorschriften van de richtlijn inzake rassengelijkheid en het EVRM, en zigeunerhaat te bestrijden overeenkomstig het kaderbesluit inzake racisme en vreemdelingenhaat;

119.

wijst op de jurisprudentie van het HvJ-EU, waarin bevestigd wordt dat het in Richtlijn 2000/43/EG bedoelde beginsel van gelijke behandeling van toepassing is op personen „die weliswaar zelf niet behoren tot het betrokken ras of de betrokken etnische groep, maar op een van die gronden ongunstiger behandeld of bijzonder benadeeld worden”;

120.

verzoekt de Commissie om mainstreaming van het toezicht op discriminerende praktijken op alle gebieden, en met name op het vlak van onderwijs, arbeid, huisvesting en gezondheidszorg, waarbij er in het bijzonder op moet worden toegezien dat alle programma's ten uitvoer worden gelegd op een wijze die de kloof tussen Roma en niet-Roma verkleint; verzoekt de Commissie tevens om actie te ondernemen tegen lidstaten die geïnstitutionaliseerde discriminatie en segregatie toestaan;

121.

veroordeelt de segregatie van Roma-kinderen op scholen, die uitermate negatieve gevolgen heeft voor de toekomstperspectieven van die kinderen; steunt het optreden van de Commissie tegen dergelijke praktijken door middel van inbreukprocedures en verzoekt de lidstaten doeltreffende maatregelen te nemen om segregatie op school tegen te gaan en plannen voor integratiemaatregelen voor Roma-kinderen uit te werken;

122.

verzoekt de lidstaten en de Commissie hun strategieën ten behoeve van de integratie van Roma en arme gemeenschappen te versterken door die zo uit te breiden dat 80 miljoen burgers kunnen worden bereikt; verzoekt ook om versterking van de taskforce van de Commissie voor de Roma en van de nationale contactpunten, om de ontwikkeling van regionale en lokale contactpunten en regionale Roma-platforms en om de totstandbrenging van een online beleidsforum, dat in samenwerking met het Europese Roma-platform wordt opgezet; verzoekt het FRA om gegevens over de situatie van de Roma te blijven verzamelen en een „dashboard” met indicatoren voor de inclusie van de Roma te ontwikkelen en voor te stellen, zodat de voortgang op dit gebied kan worden gevolgd; roept de lidstaten op om 2 augustus uit te roepen tot Europese herdenkingsdag van de Roma-holocaust;

LGBTI-rechten

123.

veroordeelt elke vorm van discriminatie en geweld op grond van seksuele gerichtheid en genderidentiteit; moedigt de Commissie aan om een agenda op te stellen die, met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten, gelijke rechten en kansen voor alle burgers garandeert, en toe te zien op een goede omzetting en tenuitvoerlegging van EU-wetgeving met betrekking tot LGBTI's; is in dit verband ingenomen met de lijst van maatregelen die de Commissie heeft opgesteld om de gelijkheid van LGBTI's te bevorderen, zoals de door haar gelanceerde communicatiecampagne om stereotypering te bestrijden en de sociale aanvaarding van LGBTI's te verbeteren; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om nauw samen te werken met maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor de rechten van LGBTI's; merkt op dat uit veldwerkonderzoek van het FRA blijkt dat ambtenaren de EU-wetgeving en het EU-beleid zien als belangrijke drijvende krachten achter de nationale inspanningen om de gelijkheid van LGBTI's te bevorderen;

124.

betreurt dat LGBTI's te maken hebben met intimidatie en pesterijen die al op school beginnen, en dat zij gediscrimineerd worden in diverse aspecten van hun leven, onder meer op de werkplek; roept de lidstaten op om extra aandacht te besteden aan homofobie in de sport, aan jonge LGBTI's en aan pesten op school; spoort de EU-lidstaten aan om vakbonden en werkgeversorganisaties te steunen bij hun inspanningen om diversiteits- en non-discriminatiebeleid met een focus op LGBTI's vast te stellen;

125.

herinnert aan de jurisprudentie van het HvJ-EU met betrekking tot de rechten van LGBTI's; is ingenomen met het feit dat steeds meer lidstaten maatregelen nemen om de rechten van LGBTI's te bevorderen en beter te beschermen en nieuwe gendererkenningsprocedures hebben ingevoerd met betrekking tot de grondrechten van deze personen; verzoekt de Commissie en haar agentschappen gegevens te verzamelen over mensenrechtenschendingen waarmee LGBTI's geconfronteerd worden en met de lidstaten beproefde praktijken te delen op het vlak van de bescherming van hun grondrechten, en moedigt de lidstaten aan LGBTI's volledig te informeren over hun rechten en beproefde parktijken op dit gebied uit te wisselen; veroordeelt medische praktijken die in strijd zijn met de grondrechten van trans- en interseksuelen;

126.

merkt op dat transgenders in de meeste lidstaten nog steeds als personen met een psychische aandoening worden beschouwd, en roept de lidstaten op hun nationale classificatiesystemen voor psychische aandoeningen te herzien en alternatieve niet-stigmatiserende toegangsmodellen te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat medisch noodzakelijke behandelingen beschikbaar blijven voor alle transgenders; merkt op dat gedwongen sterilisatie een schending van de grondrechten is; is verheugd over de recente vaststelling van nieuwe juridische gendererkenningsprocedures door een aantal lidstaten die de grondrechten van transgenders beter eerbiedigen;

127.

is ingenomen met het initiatief van de Commissie om erop aan te sturen dat transgenderidentiteiten uit de pathologische sfeer worden gehaald bij de herziening van de internationale classificatie van ziekten (ICD) van de Wereldgezondheidsorganisatie; verzoekt de Commissie meer inspanningen te verrichten om te voorkomen dat gendervariatie bij kinderen een nieuwe diagnose in de ICD wordt;

128.

is van mening dat de grondrechten van LGBTI's beter worden beschermd als zij toegang hebben tot wettelijke instellingen zoals samenwoning, geregistreerd partnerschap en huwelijk; verheugt zich over het feit dat dit momenteel in 18 lidstaten mogelijk is, en vraagt de andere lidstaten te overwegen het voorbeeld van deze landen te volgen;

129.

verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor de volledige wederzijdse erkenning van de rechtskracht en het vrije verkeer in de hele EU van alle documenten van de burgerlijke stand van alle personen, koppels en gezinnen (zoals documenten inzake huwelijk, geregistreerde partnerschappen, wettelijke geslachtsveranderingen, en adoptie- en geboortecertificaten), met inbegrip van wettelijke geslachtserkenning, om discriminerende wettelijke en administratieve belemmeringen weg te nemen waar burgers op stuiten bij het uitoefenen van hun recht op vrij verkeer;

Burgerschap

130.

wijst met grote bezorgdheid op het groeiende euroscepticisme en de steeds frequentere gewelddadige politieke gezichtspunten, en verzoekt de EU en haar lidstaten daarom de participatie van burgers — met name jongeren en maatschappelijke organisaties — in EU-aangelegenheden te versterken, zodat de Europeanen langs de democratische weg uiting kunnen geven aan hun zorgen en hun mening kenbaar kunnen maken;

131.

acht het noodzakelijk de administratieve lasten die verbonden zijn aan de deelname aan het openbare leven te verlichten en e-governance in de hele EU te bevorderen, en wenst dat mechanismen zoals het burgerinitiatief doeltreffender worden gemaakt;

132.

moedigt de ontwikkeling van elektronische raadplegingen als middel voor rechtstreekse burgerparticipatie aan, zodat er kennis kan worden verzameld over wat de burgers van de regering en de overheid verwachten; acht het noodzakelijk procedurele belemmeringen en taalbarrières weg te nemen die een ontmoedigend effect hebben op de burgerparticipatie in de besluitvormingsprocessen van overheidsinstellingen op alle bestuurlijke niveaus; benadrukt de noodzaak van volledige transparantie, niet alleen van de institutionele besluitvormingsprocessen, maar ook bij de monitoring van de wijze waarop kwesties in verband met door de overheid geboden diensten worden behandeld; benadrukt dat het aanbieden van die diensten via toegankelijke digitale media moet worden gestimuleerd; wijst er nogmaals op hoe belangrijk het is het Handvest meer bekendheid te geven;

133.

wijst erop dat maatschappelijke organisaties, met inbegrip van vrijwilligers- en jeugdwerk en religieuze organisaties, een belangrijke rol spelen in de maatschappelijke en burgerparticipatie en verzoekt de EU, de lidstaten en regionale en lokale autoriteiten het werk van die organisaties te steunen en te promoten; roept de lidstaten en de EU op om de vrijheid van vergadering en vereniging als verankerd in het Handvest te handhaven;

134.

meent dat burgerschapsvorming en interculturele dialoog ervoor zorgen dat burgers het belang van maatschappelijke en politieke participatie beter inzien, terwijl mensenrechteneducatie ertoe bijdraagt dat zij zich meer bewust worden van hun rechten en meer respect hebben voor de rechten van anderen; verzoekt de lidstaten nationale actieplannen voor grondrechteneducatie op te stellen, waarin ook de bijdrage van de EU aan de ontwikkeling van het kader voor de grondrechten wordt belicht, en uitvoering te geven aan het Handvest van de Raad van Europa over Educatie voor Democratisch Burgerschap en Mensenrechteneducatie; dringt er bij de regionale en lokale autoriteiten op aan om actief deel te nemen aan bovengenoemde activiteiten;

135.

stelt met bezorgdheid vast dat er nog steeds inspanningen nodig zijn om de streefdoelen van de Europa 2020-strategie inzake armoede en sociale uitsluiting te halen; verzoekt de lidstaten de juiste beleidskoers te vinden, onder meer inzake activering naar werk en toegang tot hoogwaardige diensten en onderwijs; verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem ervoor te zorgen dat hun sociaal en werkgelegenheidsbeleid niet discrimineert op grond van de omvang en de samenstelling van huishoudens;

Digitale rechten

136.

herinnert eraan dat iedereen recht heeft op een persoonlijke levenssfeer en op bescherming van op hem of haar betrekking hebbende persoonsgegevens, alsook op toegang tot gegevens die over hem of haar verzameld zijn en op rectificatie van die gegevens; benadrukt dat iedereen het recht heeft zelf te beslissen hoe zijn of haar persoonsgegevens behandeld worden, met name het exclusieve beschikkingsrecht met betrekking tot het gebruik en het doorgeven van die persoonsgegevens; benadrukt dat de Commissie en de lidstaten maatregelen moeten treffen om iedere burger is staat te stellen om, met inachtneming van de vrijheid van meningsuiting en informatie en overeenkomstig de desbetreffende wetgeving en jurisprudentie, inhoud te laten verwijderen die schadelijk zou kunnen zijn voor zijn of haar waardigheid of goede naam; is van mening dat volgens de nationale en de EU-wetgeving eenieder het recht heeft te beslissen welke gegevens beschikbaar worden gemaakt, het recht heeft persoonsgegevens te laten verwijderen en het recht heeft te worden vergeten, indien er geen specifiek openbaar belang in het geding is;

137.

betreurt dat burgers onvoldoende op de hoogte zijn van hun rechten en van de rechtsmiddelen waarover zij beschikken; is van mening dat het van cruciaal belang is dat burgers, en in het bijzonder kinderen, bekend zijn met het belang van de bescherming van persoonsgegevens, ook in de cyberruimte, en met de gevaren die zij kunnen lopen, vooral gezien de snelle technologische ontwikkelingen en het toenemende aantal cyberaanvallen; verzoekt de lidstaten meer toe doen om de geletterdheid op het gebied van de nieuwe media te bevorderen en dat tot een integraal deel van de leerplannen van scholen te maken; verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen tegen cyberpesten, met name wanneer het gaat om specifieke groepen kinderen;

138.

wijst erop dat iedereen het recht heeft om, in overeenstemming met de wetgeving en jurisprudentie ter zake, op het internet zijn of haar mening vrij te uiten en te verspreiden; benadrukt dat niemand mag worden benadeeld omdat hij of zij geen gebruik maakt van digitale diensten; verzoekt de Commissie een vervolg te geven aan de conclusies van de openbare raadpleging over de EU-richtlijn betreffende audiovisuele diensten en die richtlijn zo nodig te herzien, met name ten aanzien van kwesties in verband met grondrechten;

139.

herinnert eraan dat rekening moet worden gehouden met de mogelijke gevolgen van bepaalde nieuwe technologieën — zoals drones — voor de grondrechten en meer bepaald voor het recht op persoonlijke levenssfeer; vestigt eveneens de aandacht op de implicaties van wijdverbreid internetgebruik voor de grondrechten, met name met betrekking tot de bescherming van de persoonsgegevens en de bestrijding van cyberpesten of van mensenhandel, met name voor seksuele en arbeidsuitbuiting;

140.

wijst erop dat het recht op bescherming tegen armoede en sociale uitsluiting, zoals vastgelegd in artikel 30 van het Europees Sociaal Handvest, moet worden geëerbiedigd; roept alle lidstaten op tot de invoering van steunmaatregelen om hun burgers behoorlijke levensomstandigheden te bezorgen en werkloosheid, sociale uitsluiting, armoede en ontoereikende gezondheidszorg doeltreffend te bestrijden;

o

o o

141.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa.

(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0126.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0105.

(3)  PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

(4)  PB C 378 van 24.12.2013, blz. 1.

(5)  PB L 132 van 21.5.2016, blz. 1.

(6)  PB L 328 van 6.12.2008, blz. 55.

(7)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

(8)  PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.

(9)  PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.

(10)  PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1.

(11)  PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1.

(12)  PB L 335 van 17.12.2011, blz. 1.

(13)  PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.

(14)  PB L 251 van 16.9.2016, blz. 1.

(15)  PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60.

(16)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0594.

(17)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0062.

(18)  PB C 93 van 9.3.2016, blz. 165.

(19)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0286.

(20)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0102.

(21)  PB C 124 E van 25.5.2006, blz. 405.

(22)  PB C 289 van 9.8.2016, blz. 57.

(23)  PB C 93 van 9.3.2016, blz. 52.

(24)  PB C 328 van 6.9.2016, blz. 4.

(25)  PB C 55 van 12.2.2016, blz. 33.

(26)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0409.

(27)  PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.

(28)  PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 101.

(29)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0043.

(30)  Deze nieuwe vorm van mensenhandel werd reeds aan de orde gesteld in de resolutie van het EP van 10 maart 2016 over de situatie in Eritrea (Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0090).