6.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 86/24


P8_TA(2016)0248

Evaluatie van de internationale standaard voor jaarrekeningen (IAS)

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juni 2016 inzake de evaluatie van de internationale standaard voor jaarrekeningen (IAS) en de werkzaamheden van de International Financial Reporting Standards (IFRS) Foundation, de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) en de Public Interest Oversight Board (PIOB) (2016/2006(INI))

(2018/C 086/03)

Het Europees Parlement,

gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1),

gezien het verslag van 25 februari 2009 van de door Jacques de Larosière voorgezeten groep van deskundigen op hoog niveau inzake financieel toezicht in de EU,

gezien Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (2),

gezien Richtlijn 2012/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 54, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (3),

gezien Verordening (EU) nr. 258/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot vaststelling van een Unieprogramma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen voor de periode 2014-2020 en houdende intrekking van Besluit nr. 716/2009/EG (4),

gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 258/2014 tot vaststelling van een Unieprogramma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen voor de periode 2014-2020 (COM(2016)0202),

gezien het rapport van Philippe Maystadt van oktober 2013 getiteld „Should IFRS standards be more European?”,

gezien het verslag van 2 juli 2014 de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de vorderingen bij de uitvoering van de hervorming van de EFRAG naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport-Maystadt (COM(2014)0396),

gezien het verslag van 18 juni 2015 de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de evaluatie van Verordening (EG) nr. 1606/2002 van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (COM(2015)0301),

gezien het verslag van 17 september 2015 de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de activiteiten van de IFRS Foundation, de EFRAG en de PIOB in 2014 (COM(2015)0461),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 30 september 2015 getiteld „Actieplan voor de opbouw van een kapitaalmarktunie” (COM(2015)0468),

gezien de studie betreffende de International Accounting Standards Board (IASB) („The European Union's Role in International Economic Fora — paper 7: The IASB”) en de vier studies betreffende IFRS 9 („IFRS Endorsement Criteria in Relation to IFRS 9”, „The Significance of IFRS 9 for Financial Stability and Supervisory Rules”, „Impairments of Greek Government Bonds under IAS 39 and IFRS 9: A Case Study” en „Expected-Loss-Based Accounting for the Impairment of Financial Instruments: the FASB and IASB IFRS 9 Approaches”),

gezien Verordening (EG) nr. 1569/2007 van de Commissie van 21 december 2007 waarbij ter uitvoering van de Richtlijnen 2003/71/EG en 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad een mechanisme wordt opgezet voor het nemen van een besluit over de gelijkwaardigheid van standaarden voor jaarrekeningen die door effectenuitgevende instellingen van derde landen worden toegepast (5),

gezien de verklaring van de leiders van de G20 van 2 april 2009,

gezien discussiedocument DP/2013/1 van de IASB van juli 2013 getiteld „A Review of the Conceptual Framework for Financial Reporting” ('Een herziening van het conceptuele kader voor financiële verslaglegging'), en gezien het verzoek om standpunten van de IASB van juli 2015 getiteld „Trustees' Review of Structure and Effectiveness: Issues for the Review” ('Toetsing door de trustees van de structuur en doeltreffendheid: te toetsen aspecten'),

gezien het commentaar van de Commissie van 1 december 2015 op toetsing door de trustees van de IASB van de structuur en doeltreffendheid,

gezien de op 24 juli 2014 door de IASB uitgebrachte internationale standaard voor financiële verslaglegging (IFRS) 9 inzake financiële instrumenten, het door de EFRAG uitgebrachte goedkeuringsadvies met betrekking tot IFRS 9, de door de EFRAG uitgebrachte beoordeling van IFRS 9 aan de hand van het beginsel van getrouw beeld, de vergaderstukken van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging (ARC) over IFRS 9, en de brieven met commentaar van de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Bankenautoriteit (EBA) over de goedkeuring van IFRS 9,

gezien de namens de coördinatoren van de Commissie economische en monetaire zaken gestuurde brief van 14 januari 2014 met opmerkingen over het discussiedocument van de IASB getiteld „A Review of the Conceptual Framework for Financial Reporting”,

gezien het rapport van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) „Enforcement and Regulatory Activities of Accounting Enforcers in 2014” van 31 maart 2015 (ESMA/2015/659),

gezien de richtsnoeren van de ESMA van 10 juli 2014 betreffende handhaving van de informatieplicht (ESMA/2014/807),

gezien de tabel van de ESMA inzake de naleving van de ESMA-richtsnoeren betreffende handhaving van de informatieplicht van 19 januari 2016 (ESMA/2015/203 REV),

gezien zijn resolutie van 24 april 2008 over internationale standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS) en het bestuur van de International Accounting Standards Board (IASB) (6),

gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over de rol van de EU in het kader van de internationale financiële, monetaire en regelgevende instellingen en organen (7),

gezien Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen (8) en geconsolideerde jaarrekeningen, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2014/56/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 (9), die medio juni 2016 van kracht wordt,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Begrotingscontrolecommissie (A8-0172/2016),

A.

overwegende dat de internationale standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS) en de internationale auditnormen (ISA) onmisbaar zijn voor de goede werking van de interne markt en de kapitaalmarkten; overwegende dat de IFRS en de ISA als een publiek goed kunnen worden gezien en daarom de financiële stabiliteit niet in gevaar moeten brengen of de economische ontwikkeling van de Unie moeten belemmeren, maar juist het algemeen belang moeten dienen en niet alleen het belang van investeerders, kredietverstrekkers en crediteuren;

B.

overwegende dat de vervalsing van de boekhouding van ondernemingen een bedreiging vormt voor de economische en financiële stabiliteit, alsook het vertrouwen van de burgers in het model van de sociale markteconomie teniet doet;

C.

overwegende dat het doel van de IFRS het versterken van de verantwoordingsplicht is door de informatiekloof tussen investeerders en ondernemingen te verkleinen, investeringen bescherming te bieden en voor transparantie te zorgen, en daarmee de internationale vergelijkbaarheid en de kwaliteit van financiële informatie te vergroten, investeerders en andere marktdeelnemers in staat te stellen met grotere kennis van zaken beslissingen te nemen en aldus het gedrag van actoren op de financiële markten te beïnvloeden en van invloed te zijn op de stabiliteit van de markten in kwestie; overwegende dat dit boekhoudkundige model ten behoeve van het nemen van beslissingen evenwel niet volledig strookt met de „kapitaaltoereikendheid”-functie van boekhouding zoals omschreven in de jurisprudentie van het Hof van Justitie en de jaarrekeningrichtlijn, waarin staat dat de conceptuele basis van boekhouding overeenkomstig het IFRS-kader niet het in de EU-wetgeving verankerde doel van jaarrekeningen omvat waarbij een getrouw beeld van de gespecificeerde cijfers de norm is, zoals uiteengezet in schriftelijk antwoord E-016071/2015 van commissaris Hill van 25 februari 2016; overwegende dat het vereiste van een 'getrouw beeld' impliceert dat een alomvattende beoordeling wordt verricht, waarin zowel cijfers, als kwalitatieve toelichtingen belangrijk zijn;

D.

overwegende dat in de jaarrekeningrichtlijn is bepaald dat jaarrekeningen „van bijzonder belang [zijn] voor de bescherming van aandeelhouders, van vennoten en van derden” en dat „dergelijke ondernemingsvormen aan derden geen andere waarborgen bieden dan hun netto vermogensbestanddelen”; overwegende dat ook in de jaarrekeningrichtlijn is bepaald dat zij tot doel heeft „de belangen in ondernemingen met een aandelenkapitaal te beschermen” door te waarborgen dat dividenden niet uit aandelenkapitaal worden betaald; overwegende dat dit algemene doel van jaarrekeningen uitsluitend kan worden vervuld indien de cijfers in de jaarrekeningen een getrouw beeld geven van de activa en passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de onderneming; overwegende dat het geven van een getrouw beeld, de vaststelling van de dividendbetalingen en een beoordeling van de solvabiliteit alleen mogelijk zijn indien er ook kwalitatieve informatie beschikbaar is en er een bredere risicobeoordeling is uitgevoerd;

E.

overwegende dat de IASB onder de paraplu van de IFRS Foundation (een in Londen/VK en Delaware/VS ingeschreven particulier bedrijf zonder winstoogmerk) opereert en als standaardiseringsinstantie over processen moet beschikken die transparant en onafhankelijk zijn en waarover openbare verantwoording wordt afgelegd; overwegende dat de EU 14 % van het budget van de IFRS Foundation ophoest en daarmee de grootste financiële bijdrage levert;

F.

overwegende dat het mondiale verkeer van kapitaal een mondiaal systeem van standaarden voor jaarrekeningen behoeft; overwegende dat de IFRS in 116 jurisdicties op verschillende manieren (volledige, gedeeltelijke, optionele tenuitvoerlegging of via convergentie) worden toegepast, maar niet in de VS voor binnenlandse emittenten;

G.

overwegende dat in het Norwalk-akkoord van september 2002 tussen de IASB en de Amerikaanse FASB (Financial Accounting Standards Board) wordt voorgesteld te streven naar convergentie tussen de IFRS van de IASB en de Amerikaanse GAAP van de FASB;

H.

overwegende dat het goedkeuringsproces in de EU stoelt op de goedkeuringscriteria zoals bedoeld in de IAS-verordening; overwegende dat een IFRS niet haaks mag staan op het vereiste betreffende een getrouw beeld zoals bedoeld in de jaarrekeningenrichtlijn, op grond waarvan jaarrekeningen een getrouw beeld van de activa en passiva, de financiële positie en het resultaat van een onderneming moeten geven; overwegende dat dividenden en bonussen niet betaald mogen worden uit niet-gerealiseerde winsten, hetgeen uiteindelijk betekent uit kapitaal zoals bepaald in de richtlijn inzake kapitaalinstandhouding; overwegende dat de IFRS aan het Europees „openbaar belang” tegemoet moeten komen en aan een aantal basiscriteria moeten voldoen betreffende de kwaliteit van de informatie die in de balans moet worden verstrekt;

I.

overwegende dat de Commissie, de Raad en het Europees Parlement bij het goedkeuringsproces betrokken zijn en zich daarbij baseren op advies van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG), een particuliere technische adviseur van de Commissie, en op het werk van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging (ARC), dat uit vertegenwoordigers van de lidstaten bestaat; overwegende dat in het verslag-Maystadt gekeken wordt aan de mogelijkheid van de oprichting van een agentschap ter vervanging van de EFRAG als een langetermijnoplossing;

J.

overwegende dat in de EU meerdere belanghebbende partijen, en met name langetermijninvesteerders, de vraag hebben opgeworpen of de IFRS consistent zijn met de wettelijke vereisten van de jaarrekeningrichtlijn, met name de beginselen van „prudence” en „stewardship”; overwegende dat de betrokkenheid van het Parlement bij het standaardiseringsproces niet toereikend is en niet in verhouding staat tot de financiële bijdrage uit de EU-begroting aan de IFRS Foundation; overwegende dat ook met nadruk gewezen is op het belang van het versterken van Europa's stem, teneinde ervoor te zorgen dat deze beginselen ten volle worden erkend en geïntegreerd in het hele standaardiseringsproces;

K.

overwegende dat de recente financiële crisis de rol van de IFRS met betrekking tot financiële stabiliteit en groei op de agenda van de G20 en de EU heeft gezet, waarbij met name de regels voor de erkenning van verliezen in het bankenstelsel aandacht krijgen; overwegende dat de G20 en het verslag-De Larosière reeds voorafgaand aan de crisis op belangrijke kwesties in verband met standaarden voor jaarrekeningen hadden gewezen, zoals verslaglegging buiten de balans, procycliciteit in verband met het beginsel van waardering tegen marktwaarde en de erkenning van winsten en verliezen, de tendens om de accumulatie van risico's te onderschatten tijdens conjuncturele oplevingen en het ontbreken van een gemeenschappelijke en transparante methode voor de waardering van illiquide en aan waardevermindering onderhevige activa;

L.

overwegende dat de IASB in reactie op bepaalde aspecten van de crisis en de invloed daarvan op de bankensector in het bijzonder de IFRS 9-studie betreffende financiële instrumenten heeft geproduceerd; overwegende dat de EFRAG een positief advies over IFRS 9 heeft gegeven, met een aantal opmerkingen over het gebruik van „reële waarde” bij moeilijkheden op de markt, het ontbreken van een conceptuele basis voor de aanpak van voorzieningen voor kredietverliezen over een tijdsduur van twaalf maanden en de onbevredigende bepalingen betreffende langetermijninvesteringen; overwegende dat, omdat IFRS 9 en de toekomstige verzekeringsstandaard op verschillende datums in werking treden, in het advies twijfel is geuit over de toepasbaarheid van de standaard op de verzekeringssector; overwegende dat de IASB hier zelf ook al op had gewezen; overwegende dat wordt gevreesd dat de voorgestelde boekhoudkundige behandeling van aandelenkapitaal negatieve gevolgen kan hebben voor langetermijninvesteringen; overwegende dat de brieven met commentaar van de ECB en de EBA over IFRS 9 weliswaar positief waren, maar dat hierin tevens een aantal specifieke tekortkomingen werd gesignaleerd;

M.

overwegende dat de kwestie verslaglegging buiten de balans is aangepakt in de vervolgens geformuleerde amendementen op 'IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing' en de uitgifte van drie nieuwe standaarden, te weten 'IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening', 'IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten' en 'IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten';

N.

overwegende dat de IASB in mei 2015 het voorontwerp van het „conceptueel kader” heeft gepubliceerd met een beschrijving van de concepten die het gebruikt bij het ontwikkelen van de IFRS, hetgeen de opstellers van jaarrekeningen in staat stelt accountancybeleid te formuleren en te kiezen, en alle partijen helpt bij het begrijpen en interpreteren van de IFRS;

O.

overwegende dat de bestuursstructuur van de IFRS Foundation momenteel tegen het licht gehouden wordt, in overeenstemming met zijn statuut; overwegende dat dit derhalve het juiste moment is om de organisatie en de bestuurs- en toezichtsorganen van de IFRS Foundation en de IASB tegen het licht te houden, teneinde ze beter in het systeem van internationale financiële instellingen te integreren en te zorgen voor een brede vertegenwoordiging (bijvoorbeeld van consumentenorganisaties en Ministeries van Financiën) en het publiekelijk afleggen van verantwoording, hetgeen garant staat voor kwalitatief hoogwaardige accountancystandaarden;

P.

overwegende dat de ISA zijn ontwikkeld door de International Auditing and Assurance Standards Board (IAASB), een onafhankelijk orgaan van de Internationale Federatie van Accountants (IFAC); overwegende dat de Public Interest Oversight Board (PIOB) een onafhankelijke internationale organisatie is, die toezicht uitoefent op het proces dat leidt tot de vaststelling van de ISA en op de andere IFAC-activiteiten in het „openbaar belang”;

Q.

overwegende dat de financiering van de IFRS Foundation en de PIOB in het EU-programma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële verslaglegging en controles 2014-2020 betrekking heeft op precies die jaren (d.w.z. 2014-2020), maar dat de in het EU-programma in kwestie voorziene financiering van de EFRAG slechts geldt voor de periode 2014-2016;

Evaluatie van de tien jaar van toepassing van de IFRS in de EU

1.

neemt kennis van de IAS-evaluatie van de Commissie over de toepassing van de IFRS in de EU en van haar conclusie dat de doelstellingen van de IAS-verordening zijn verwezenlijkt; betreurt dat de Commissie nog niet de vereiste wetswijzigingen heeft voorgesteld om de bij haar evaluatie geconstateerde tekortkomingen te verhelpen; verzoekt de standaardiseringsinstantie te waarborgen dat de IFRS aansluiten bij de bestaande accountancystandaarden en de convergentie op internationaal niveau te bevorderen; dringt erop aan bij het ontwikkelen van nieuwe standaarden een meer gecoördineerde benadering te volgen, inclusief coördinatie van de toepassingstermijnen, met name met betrekking tot de uitvoering van IFRS 9 (Financiële instrumenten) en de nieuwe IFRS 4 (Verzekeringscontracten); moedigt de Commissie aan hiertoe op korte termijn wetgevingsvoorstellen in te dienen en ervoor te zorgen dat eventuele vertragingen niet leiden tot een slechte onderlinge afstemming of verstoring van de mededinging in de verzekeringssector; verzoekt de Commissie nauwkeurig te onderzoeken of de aanbevelingen in het verslag-De Larosière volledig ten uitvoer zijn gelegd, in het bijzonder aanbeveling nr. 4, waarin ertoe wordt opgeroepen het beginsel van waardering tegen marktwaarde aan een bredere toetsing te onderwerpen;

2.

verzoekt de Commissie dringend gehoor te geven aan de aanbeveling in het verslag- Maystadt om het criterium „openbaar belang” uit te breiden, d.w.z. het criterium dat inhoudt dat standaarden voor jaarrekeningen noch de financiële stabiliteit in de EU in gevaar mogen brengen, noch de economische ontwikkeling van de EU mogen belemmeren, en te waarborgen dat dit criterium ten volle wordt geëerbiedigd tijdens het goedkeuringsproces; verzoekt de Commissie samen met de EFRAG heldere richtsnoeren betreffende de betekenis van „openbaar belang” en het beginsel van „getrouw beeld” op te stellen op basis van de jurisprudentie van het Hof van Justitie en de jaarrekeningrichtlijn, teneinde misverstanden over deze goedkeuringscriteria weg te nemen; verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen om Maystadt's definitie van het criterium „openbaar belang” in de IAS-verordening op te nemen; verzoekt de Commissie samen met de EFRAG stelselmatig te onderzoeken of de definitie van het criterium „openbaar belang” in het verslag-Maystadt veranderingen aan de bestaande standaarden voor jaarrekeningen nodig maakt en op basis hiervan met de IASB en de standaardiseringsorganisaties van de lidstaten en derde landen samen te werken om steun voor de wijzigingen in kwestie te genereren of, indien die bredere steun er niet zou zijn, in het EU-recht specifieke standaarden op te nemen om indien nodig aan dat criterium te voldoen;

3.

merkt op dat de „getrouw beeld”-toets van artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2013/34/EU van toepassing is op de cijfers in de jaarrekeningen als standaard voor jaarrekeningen die worden opgesteld overeenkomstig Europese wetgeving, als beschreven in de overwegingen 3 en 29 van de richtlijn; wijst erop dat dit doel samenhangt met de kapitaaltoereikendheid-functie van de jaarrekeningen, d.w.z. dat investeerders, zowel crediteuren als aandeelhouders, de cijfers in de jaarrekeningen gebruiken als basis om na te gaan of een onderneming qua netto inventariswaarde solvabel is en om te bepalen hoeveel dividend wordt uitgekeerd;

4.

benadrukt dat een prudente waardering van centraal belang is om een getrouw beeld van de cijfers in de jaarrekeningen te krijgen, wat betekent dat verliezen niet worden ondergewaardeerd en dat winsten niet worden overgewaardeerd, zoals wordt beschreven in artikel 6, lid 1, onder c), punten i) en ii), van de jaarrekeningrichtlijn; wijst erop dat deze interpretatie van de jaarrekeningrichtlijn door tal van arresten van het Hof van Justitie is bevestigd;

5.

merkt op dat overweging 9 van de IAS-verordening enige flexibiliteit toelaat wanneer wordt besloten om een IFRS goed te keuren, door geen „strikte overeenstemming met elke afzonderlijke bepaling van die richtlijnen” te vereisen; wijst er echter op dat dit niet inhoudt dat IFRS zozeer van het algemene doel van de jaarrekeningrichtlijn van 2013 (2013/34/EU), die de in artikel 3, lid 2, van de IAS-verordening genoemde vierde richtlijn vennootschapsrecht (78/660/EEG) en zevende richtlijn vennootschapsrecht (83/349/EEG) heeft vervangen, mogen afwijken dat het resultaat daarvan ertoe zou leiden dat financiële overzichten winsten overschatten of verliezen onderschatten; is in dit verband van mening dat de goedkeuring van IAS 39 mogelijk strijdig was met dit algemene doel van de vierde en de zevende richtlijn vennootschapsrecht, die door de jaarrekeningrichtlijn van 2013 zijn vervangen, ten gevolge van het „geleden verliezen”-model, en met name artikel 31, lid 1, onder c, b ter), van de vierde richtlijn vennootschapsrecht, waarin wordt bepaald dat „alle voorzienbare risico's en mogelijke verliezen die hun oorsprong hebben in het boekjaar of in een vorig boekjaar [moeten worden gemeten of opgenomen], ook als deze risico's en verliezen pas bekend worden tussen de balansdatum en de datum waarop de balans wordt opgesteld”;

6.

juicht het toe dat de IASB voornemens is in het nieuwe conceptuele kader het beginsel „prudence” op te nemen en het begrip „stewardship” te versterken; betreurt het dat de IASB onder „prudence” alleen „prudente behandeling van beoordelingsvrijheid” verstaat; merkt op dat de IASB onder de beginselen „prudence” en „stewardship” niet hetzelfde verstaat als wat in de jurisprudentie in kwestie van het Hof van Justitie en de jaarrekeningrichtlijn staat; is van mening dat het beginsel „prudence” gepaard moet gaan met het betrouwbaarheidsbeginsel; verzoekt de Commissie en de EFRAG overeenstemming te bereiken over de betekenis van de beginselen „prudence” en „stewardship”, als gedefinieerd in de jurisprudentie van het Hof van Justitie en de jaarrekeningrichtlijn, en vervolgens op basis daarvan samen te werken met de IASB en de standaardiseringsinstanties van de lidstaten en van derde landen, teneinde bredere steun voor deze beginselen te bewerkstelligen; verzoekt de IASB stelselmatig te onderzoeken of een herzien conceptueel kader aanpassingen in de bestaande standaarden voor jaarrekeningen vereist en zo nodig wijzigingen aan te brengen;

7.

neemt nota van de hervorming van de erkenning van verliezen in het IFRS-kader, die het mogelijk moet maken prudentere voorzieningen voor verliezen aan te leggen op basis van het vooruitziende begrip „verliesverwachting” in plaats van geleden verliezen; is van mening dat het goedkeuringsproces van de EU op zorgvuldige en prudente wijze moet bepalen hoe het begrip „verliesverwachting” moet worden gespecificeerd, zodat er niet al te zeer op het model wordt vertrouwd en zodat de toezichthouders duidelijke richtsnoeren inzake de waardevermindering van activa kunnen geven;

8.

is van mening dat de kwestie verslaglegging buiten de balans nog niet naar behoren en effectief is aangepakt, aangezien het besluit of activa al dan niet op de balansen moeten worden vermeld nog altijd aan een mechanische regel onderworpen is die kan worden omzeild; verzoekt de IASB deze tekortkomingen te verhelpen;

9.

is, gezien de door de G20 vastgestelde centrale problemen bij het toezicht op de effectenmarkten, verheugd over de protocollen van de IFRS Foundation en IOSCO over nauwere samenwerking; acht deze samenwerking noodzakelijk om te voldoen aan de behoefte naar kwalitatief hoogwaardige, mondiale standaarden voor de boekhouding en de toepassing van consistente standaarden ondanks uiteenlopende nationale randvoorwaarden te bevorderen;

10.

is ervan overtuigd dat de informatie-uitwisseling tussen de IASB en IOSCO over de toenemende toepassing van de IFRS niet alleen moet worden gezien als een inventarisatie, maar ook als een mogelijkheid om voorbeelden van goede praktijken te identificeren; is in dit verband verheugd over de door IOSCO opgezette jaarlijkse „enforcer discussion session”, die bedoeld is om de IASB duidelijkheid te geven over centrale vraagstukken bij de omzetting en handhaving;

11.

wijst erop dat de gevolgen van een standaard voor jaarrekeningen volledig moeten worden begrepen; vindt dat de IASB en de EFRAG het als een van hun prioriteiten moeten zien om hun impactanalyses, met name op macro-economisch gebied, te versterken en om een beoordeling te maken van de verschillende behoeften van de grote verscheidenheid aan belanghebbenden, waaronder langetermijninvesteerders en ondernemingen, en het grote publiek; verzoekt de Commissie de EFRAG eraan te herinneren zijn capaciteit te versterken om het effect van de nieuwe standaarden voor jaarrekeningen op de financiële stabiliteit te beoordelen, met een uitdrukkelijke nadruk op de Europese behoeften, die vroeger in het standaardisering van de IASB moeten worden opgenomen; wijst er met name op dat een kwantitatieve effectbeoordeling voor IFRS 9 ontbreekt, omdat er voor 2017 geen gegevens over beschikbaar zullen zijn; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat IFRS 9 ten dienste staat van de investeringsstrategie van de EU op lange termijn, met name door het beperken van bepalingen die buitensporige volatiliteit op korte termijn in de financiële overzichten zouden kunnen introduceren; neemt er nota van dat de Europese toezichthoudende autoriteiten (ETA's), te weten de ESMA, de EBA en Eiopa, die de nodige deskundigheid en capaciteit hebben om bij deze taak te helpen, geen volwaardig lid van de raad van bestuur van de EFRAG wensten te worden omdat de EFRAG een particulier orgaan is; is van mening dat de ECB en de ETA's, als waarnemers in de raad van bestuur van de EFRAG na de herziening van de bestuursregelingen, een positieve bijdrage zouden kunnen leveren om beter rekening te houden met gevolgen voor de financiële stabiliteit; verzoekt de Commissie in het kader van de herziening van de IAS-verordening na te gaan hoe stelselmatige en formele feedback van de ETA's kan worden verkregen;

12.

is ervan overtuigd dat alleen eenvoudige regels effectief door de gebruikers kunnen worden toegepast en door de toezichthouders kunnen worden gecontroleerd; herinnert eraan dat de G20 in zijn verklaring van 2 april 2009 heeft gevraagd om de standaarden voor jaarrekeningen voor financiële instrumenten minder complex te maken en om de waarderingsstandaarden internationaal op duidelijke en coherente wijze toe te passen, in samenwerking met de toezichthouders; maakt zich zorgen over de blijvende complexiteit van de IFRS; dringt erop aan deze complexiteit bij het ontwikkelen van nieuwe standaarden voor jaarrekeningen daar waar gewenst en mogelijk te reduceren; denkt dat een minder ingewikkeld systeem van standaarden voor jaarrekeningen de uniformiteit van de toepassing ten goede zal komen en tot vergelijkbaarheid van de financiële data van ondernemingen tussen de lidstaten zal leiden;

13.

vraagt om verplichte verslaglegging per land in het kader van IFRS; herhaalt het standpunt van het Parlement dat openbare verslaglegging per land een beslissende rol kan spelen bij de bestrijding van belastingontwijking en -fraude;

14.

verzoekt de IASB, de Commissie en de EFRAG het Parlement en de Raad in een vroeg stadium te betrekken bij het ontwikkelen van IFRS in het algemeen en bij het goedkeuringsproces in het bijzonder; is van mening dat het toetsingsproces voor de vaststelling van IFRS in de EU moet worden geformaliseerd en gestructureerd naar analogie met het toetsingsproces voor „niveau 2”-maatregelen op het gebied van financiële diensten; beveelt de Europese autoriteiten aan om belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld te verzoeken hun werkzaamheden te steunen, ook op het niveau van de EFRAG; verzoekt de Commissie een ruimte te creëren waar belanghebbenden de grondbeginselen van jaarrekeningen in Europa kunnen bespreken; verzoekt de Commissie het Parlement de mogelijkheid te geven een shortlist van de kandidaten voor het voorzitterschap van het bestuur van de EFRAG te ontvangen, zodat het vóór de stemming over de voorgestelde kandidaat hoorzittingen kan houden;

15.

merkt in dit verband op dat het Parlement de rol van een actieve bevorderaar van IFRS moet vervullen, op voorwaarde dat terdege rekening worden gehouden met de verzoeken in deze resolutie, aangezien is aangetoond dat de voordelen groter zijn dan de kosten;

16.

is ervan overtuigd dat een gemondialiseerde economie behoefte heeft aan internationaal aanvaarde standaarden voor jaarrekeningen; herinnert er evenwel aan dat convergentie geen doel op zich is, maar alleen wenselijk is als het leidt tot betere standaarden voor jaarrekeningen die het openbaar belang, prudentie en betrouwbaarheid voor ogen hebben; is daarom van oordeel dat het belangrijk is een constructieve dialoog op gang te houden tussen de IASB en de nationale instanties die zich bezighouden met het vaststellen van standaarden voor jaarrekeningen, ondanks het trage tempo van de vorderingen bij het convergentieproces;

17.

merkt op dat kmo's de meerderheid van de ondernemingen uitmaken; neemt er nota van dat de Commissie het plan heeft opgevat samen met de IASB te onderzoeken of het haalbaar is gemeenschappelijke, kwalitatief hoogwaardige en vereenvoudigde standaarden voor jaarrekeningen voor kmo's te ontwikkelen, voor gebruik, op vrijwillige basis, op EU-niveau door kmo's die op multilaterale handelsfaciliteiten (MTF's) en, meer in het bijzonder, op groeimarkten voor kmo's zijn genoteerd; verwijst in dit verband naar de mogelijkheden van de reeds bestaande standaarden voor financiële verslaglegging voor kmo's; meent dat deze werkzaamheden slechts kunnen worden voortgezet als de IFRS minder complex worden en geen procycliciteit in de hand werken, en als de belangen van kmo's in de IASB in voldoende mate worden vertegenwoordigd; is van oordeel dat de betrokken partijen in de IASB vertegenwoordigd moeten zijn; verzoekt de Commissie een echte effectbeoordeling van de gevolgen van de IFRS voor kmo's te verrichten alvorens verdere stappen te ondernemen; vindt dat op een dergelijke ontwikkeling goed toezicht moet worden uitgeoefend en dat het Parlement volledig moet worden geïnformeerd, met passende inachtneming van het proces voor betere regelgeving;

18.

benadrukt dat de nationale standaardiseringsinstanties thans nauw in de EFRAG geïntegreerd zijn; wijst daarom op de adviserende rol van de EFRAG wat betreft boekhoudkwesties met betrekking tot kleine beursgenoteerde ondernemingen en kmo's meer in het algemeen;

19.

juicht het toe dat de Commissie de lidstaten aanmoedigt de richtsnoeren van de ESMA betreffende verplichte financiële informatie toe te passen; betreurt het dat sommige lidstaten zich niet houden aan de ESMA-richtsnoeren betreffende verplichte financiële informatie en dat ook niet voornemens zijn; verzoekt deze lidstaten naar naleving toe te werken; verzoekt de Commissie te onderzoeken of de bevoegdheden waarover de ESMA beschikt haar in staat stellen een consistente en coherente handhaving in de hele EU te waarborgen en zo niet andere mogelijkheden te onderzoeken om een correcte handhaving te garanderen;

20.

stelt vast dat het evenwicht tussen enerzijds het verplichte toepassingsgebied van de IAS-verordening en anderzijds de mogelijkheid voor de lidstaten het gebruik van de IFRS op nationaal niveau uit te breiden, waarborgt dat correct invulling wordt gegeven aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit;

21.

vindt het positief dat de Commissie voornemens is te onderzoeken of het wenselijk en haalbaar is de EU-regels met betrekking tot de uitkering van dividend te coördineren; herinnert in dit verband aan artikel 17, lid 1, van de richtlijn inzake kapitaalinstandhouding, waarin de jaarrekeningen van een onderneming gemoend worden als de basis voor besluiten in verband met de uitkering van dividenden en een aantal beperkingen voor die uitkering worden vastgesteld; stelt vast dat uit de evaluatie van de IAS-verordening door de Commissie is gebleken dat er nog steeds enige verschillen zijn in de manier waarop de lidstaten de IFRS toepassen; onderstreept dat de regels inzake kapitaalinstandhouding en uitkering van dividend in het verslag over de beoordeling van de IAS-verordening zijn genoemd als bron van mogelijke juridische betwisting in bepaalde rechtsgebieden waar de lidstaten het gebruik van de IFRS toestaan of vereisen voor afzonderlijke jaarlijkse financiële overzichten waarop de uitkeerbare winst is gebaseerd; wijst erop dat elke lidstaat overweegt hoe deze kwesties moeten worden aangepakt in zijn nationale wetgeving binnen het kader van de EU-voorschriften voor kapitaalinstandhouding; verzoekt de Commissie in dit verband erop toe te zien dat de richtlijn inzake kapitaalinstandhouding en de jaarrekeningrichtlijn worden nageleefd;

22.

verzoekt de EFRAG en de Commissie zo spoedig mogelijk te onderzoeken of de standaarden voor jaarrekeningen belastingfraude en belastingontwijking mogelijk maken, en alle nodige wijzigingen aan te brengen om mogelijk misbruik te bestraffen en te voorkomen;

23.

neemt ter kennis dat geprobeerd de transparantie en vergelijkbaarheid van jaarrekeningen van overheden te vergroten door middel van het ontwikkelen van Europese boekhoudnormen voor de overheidssector (EPSAS);

Activiteiten van de IFRS Foundation, de EFRAG en de PIOB

24.

steunt de aanbeveling van de Commissie dat de raad van toezicht van de IFRS Foundation er goed aan zou doen de aandacht te verleggen van kwestie in verband met de interne organisatie naar het bespreken van onderwerpen op het vlak van „openbaar belang” die naar de IFRS Foundation kunnen worden doorverwezen; is evenwel van mening dat er verdere vooruitgang moet worden gemaakt wat het bestuur van de IFRS Foundation en de IASB betreft, met name op het vlak van transparantie, voorkoming van belangenconflicten en de diversiteit van de ingehuurde deskundigen; wijst erop dat de legitimiteit van de IASB op het spel staat als de raad van toezicht het oneens blijft over zijn verantwoordelijkheid terwijl hij afhangt van besluiten bij consensus; steunt met name het voorstel van de Commissie om rekening te houden met de verslagleggingsbehoeften van investeerders met verschillende investeringshorizonnen en om bij de ontwikkeling van standaarden in specifieke oplossingen te voorzien, met name voor langetermijninvesteerders; steunt een betere integratie van de IASB in het systeem van internationale financiële instellingen, alsmede stappen gericht op een brede vertegenwoordiging (bijvoorbeeld van consumentenorganisaties en Ministeries van Financiën) van betrokken partijen en het publiekelijk afleggen van verantwoording, hetgeen garant staat voor kwalitatief hoogwaardige accountancystandaarden;

25.

wijst erop dat private actoren in de IASB een dominante positie innemen; wijst erop dat middelgrote ondernemingen helemaal niet vertegenwoordigd zijn; wijst erop dat de IFRS Foundation nog steeds afhankelijk is van vrijwillige bijdragen, vaak van de particuliere sector, wat een risico van belangenconflicten met zich kan brengen; verzoekt de Commissie de IFRS Foundation ertoe aan te sporen te werken aan een meer gediversifieerde en evenwichtige financieringsstructuur, waaronder op basis van vergoedingen en publieke bronnen;

26.

is ingenomen met de werkzaamheden van de IFRS Foundation/IASB met betrekking tot koolstof- en klimaatrapportage; is met name van mening dat belangrijke structurele langetermijnkwesties zoals de waardering van „gestrande” steenkoolactiva op de balans van ondernemingen uitdrukkelijk aan het IFRS-werkprogramma moeten worden toegevoegd, teneinde standaarden ter zake te ontwikkelen; verzoekt de IFRS-organen de uitdaging van koolstofrapportage en koolstofrisico's op hun agenda te plaatsen;

27.

verzoekt de Commissie en de EFRAG de verschuiving van pensioenactiva van aandelen naar obligaties als gevolg van de invoering van boekhouding op basis van waardering tegen marktwaarde in het kader van de IFRS te bekijken;

28.

juicht het toe dat de Commissie de IFRS Foundation aanspoort te waarborgen dat het gebruik van de IFRS en het leveren van een permanente financiële bijdrage voorwaarden zijn voor het lidmaatschap van de bestuurs- en toezichtsorganen van de IFRS Foundation en de IASB; verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe de IFRS Foundation en de IASB kunnen worden hervormd, teneinde leden die niet aan bovengenoemde criteria voldoen hun vetorecht te ontnemen;

29.

vraagt de IFRS-trustees, de raad van toezicht van de IFRS en de IASB een passend genderevenwicht in de respectieve fora te bevorderen;

30.

herinnert aan zijn verzoek in het verslag-Goulard om maatregelen ter vergroting van de democratische legitimiteit, transparantie, verantwoordingsplicht en integriteit met betrekking tot onder andere de publieke toegankelijkheid van documenten, een open dialoog met betrokken partijen, de instelling van verplichte transparantieregisters en regels inzake transparantie met betrekking tot lobbyingbijeenkomst, alsook interne regels, met name betreffende de preventie van belangenvertrengeling;

31.

onderstreept dat de hervorming van de EFRAG moet resulteren in een verbetering van de bijdrage van de EU aan de ontwikkeling van de nieuwe IFRS en een bijdrage kan leveren aan de hervorming van het bestuur van de IFRS Foundation;

32.

betreurt het dat de raad van bestuur van de EFRAG nu al een tijdje geen voorzitter heeft, gezien de rol die hij/zij speelt bij het tot stand brengen van consensus en bij het waarborgen van een duidelijk, sterk Europees standpunt over boekhoudkwesties op internationaal niveau; benadrukt hoe belangrijk het is dat er zo spoedig mogelijk een nieuwe voorzitter wordt benoemd; vraagt de Commissie daarom de aanwervingsprocedure te bespoedigen, met volledige inachtneming van de rol van het Parlement en zijn Commissie economische en monetaire zaken;

33.

is blij met de hervorming van de EFRAG, die op 31 oktober 2014 in werking trad, en erkent dat er op dit vlak grote inspanningen zijn gedaan; neemt er kennis van dat de transparantie is vergroot; betreurt het dat de Commissie wat betreft de financiering van de EFRAG en met name de mogelijkheid om beursgenoteerde ondernemingen verplichte heffingen op te leggen, haar inspanningen vooral heeft gericht op onderdelen van de hervorming die op korte termijn kunnen worden uitgevoerd; vraagt de Commissie om — zoals in het rapport-Maystadt wordt aanbevolen — formele stappen te ondernemen om de lidstaten die nog geen nationaal financieringsmechanisme hebben, aan te moedigen om er een op te zetten; neemt nota van het voorstel van de Commissie houdende uitbreiding van het EU-programma voor de EFRAG tot de periode 2017-2020; verzoekt de Commissie de overeengekomen hervorming elk jaar aan een uitgebreide beoordeling te onderwerpen, zoals bedoeld in artikel 9, de leden 3 en 6, van Verordening (EU) nr. 258/2014; verzoekt de Commissie te onderzoeken of het wenselijk en haalbaar is de EFRAG op de lange termijn in een publiek agentschap om te vormen;

34.

betreurt het dat de door Maystadt voorgestelde verplichting om de functies van CEO van de EFRAG en voorzitter van de TEG van de EFRAG te combineren, in een mogelijkheid is veranderd; merkt op dat de samenstelling van de nieuwe raad van bestuur afwijkt van het voorstel van Maystadt omdat de Europese toezichthoudende autoriteiten en de Europese Centrale Bank geen volwaardig lid van de raad van bestuur wensten te zijn; verzoekt de EFRAG het aantal gebruikers in de raad van bestuur — op dit moment slechts één — uit te breiden en ervoor te zorgen dat alle belanghebbenden vertegenwoordigd zijn in de EFRAG;

35.

vindt het verheugend dat de PIOB zijn financiering in 2014 heeft gediversifieerd; neemt er kennis van dat de totale financiering van IFAC 58 % bedroeg en daarmee weliswaar nog altijd een aanzienlijk deel van de financiering van de PIOB uitmaakt, maar ruim onder de drempel van tweederde ligt, waarmee er geen reden was voor de Commissie om haar jaarlijkse bijdrage te verlagen, zoals bedoeld in artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 258/2014; verzoekt de PIOB meer inspanningen te leveren om ervoor te zorgen dat integriteit bij het auditingproces leidend is;

o

o o

36.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19.

(3)  PB L 315 van 14.11.2012, blz. 74.

(4)  PB L 105 van 8.4.2014, blz. 1.

(5)  PB L 340 van 22.12.2007, blz. 66.

(6)  PB C 259 E van 29.10.2009, blz. 94.

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0108.

(8)  PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87.

(9)  PB L 158 van 27.5.2014, blz. 196.