15.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/119


P8_TA(2016)0121

Tenuitvoerlegging en herziening van de EU-strategie voor Centraal-Azië

Resolutie van het Europees Parlement van 13 april 2016 over de tenuitvoerlegging en herziening van de EU-strategie voor Centraal-Azië (2015/2220(INI))

(2018/C 058/13)

Het Europees Parlement,

gezien het vierde voortgangsverslag van 13 januari 2015 over de tenuitvoerlegging van de in 2007 aangenomen EU-strategie voor Centraal-Azië,

gezien de conclusies van de Raad over de EU-strategie voor Centraal-Azië, zoals goedgekeurd door de Raad Buitenlandse Zaken op 22 juni 2015,

gezien de verbintenissen die op 20 november 2013 in Brussel zijn aangekondigd tijdens de ministeriële vergadering van de EU en Centraal-Azië,

gezien de gezamenlijke verklaring naar aanleiding van de vijfde conferentie op hoog niveau van de EU en Centraal-Azië, gehouden in Milaan op 12 en 13 oktober 2015, over de samenwerking op het gebied van energie en water,

gezien de resultaten van de OVSE-bijeenkomst betreffende de uitvoering van de menselijke dimensie, die van 21 september tot 2 oktober 2015 plaatsvond in Warschau,

gezien het proces van Istanbul inzake regionale veiligheid en samenwerking voor een veilig en stabiel Afghanistan, dat in 2011 in Turkije van start is gegaan, en de ministeriële conferentie „Heart of Asia” die op 14 juni 2012 in Kabul werd gehouden en gericht was op de uitvoering van het proces,

gezien het feit dat de Commissie buitenlandse zaken zich tijdens haar hoorzitting op 1 juni 2015 positief heeft uitgelaten over de onlangs benoemde speciale vertegenwoordiger van de EU voor Centraal-Azië, Peter Burian, en heeft verklaard hem te zullen steunen,

gezien zijn eerdere resoluties over de regio, met name die van 20 februari 2008 over een EU-strategie voor Centraal-Azië (1) en die van 15 december 2011 over de staat van de uitvoering van de EU-strategie voor Centraal-Azië (2),

gezien zijn resolutie van 29 april 2015 over de speciale verslagen van de Rekenkamer in het kader van de kwijting van de Commissie voor 2013 (3), met name deel II hiervan over het speciaal verslag nr. 13/2013 van de Rekenkamer getiteld „EU-ontwikkelingshulp aan Centraal-Azië”,

gezien zijn resolutie van 29 april 2015 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen (4), en met name artikel 240,

gezien zijn resolutie van 12 juni 2012 over samenwerking op het gebied van energiebeleid met partners buiten onze grenzen: een strategische benadering van gegarandeerde, duurzame en concurrerende energievoorziening (5),

gezien zijn resolutie van 22 november 2012 over de rol van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid bij klimaatgedreven crises en natuurrampen (6),

gezien zijn resolutie van 13 maart 2014 over EU-prioriteiten voor de 25e vergadering van de VN-Raad voor de mensenrechten (7),

gezien zijn resolutie van 13 december 2012 over de herziening van de mensenrechtenstrategie van de EU (8),

gezien zijn resolutie van 13 december 2012 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2011 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie ter zake (9),

gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over het EU-beleid ten aanzien van mensenrechtenverdedigers (10),

gezien zijn resolutie van 8 september 2015 over mensenrechten en technologie: het effect van inbreuk- en bewakingssystemen op de mensenrechten in derde landen (11),

gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU (12),

gezien zijn resolutie van 11 november 2010 over versterking van de OVSE — een rol voor de EU (13),

gezien zijn resolutie van 22 november 2012 met aanbevelingen aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden over de onderhandelingen voor een versterkte partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Kazachstan (14),

gezien zijn resolutie van 15 maart 2012 over Kazachstan (15),

gezien zijn resolutie van 18 april 2013 over de mensenrechtensituatie in Kazachstan (16),

gezien zijn resolutie van 15 januari 2015 over Kirgizië, wet op homoseksuele propaganda (17),

gezien zijn standpunt van 22 oktober 2013 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan de Kirgizische Republiek (18),

gezien zijn resolutie van 8 juli 2010 over de situatie in Kirgizië (19),

gezien zijn resolutie van 6 mei 2010 over de situatie in Kirgizië (20),

gezien zijn resolutie van 17 september 2009 over de sluiting van een Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tadzjikistan, anderzijds (21),

gezien zijn resolutie van 23 oktober 2014 over de mensenrechten in Oezbekistan (22),

gezien zijn resolutie van 15 december 2011 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds, tot wijziging van de overeenkomst teneinde de bepalingen van de overeenkomst uit te breiden tot de bilaterale handel in textiel, gelet op het vervallen van de bilaterale overeenkomst inzake textiel (23),

gezien zijn resolutie van 14 maart 2013 over de betrekkingen EU-China (24),

gezien het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019), aangenomen door de Raad op 20 juli 2015,

gezien de EU-mensenrechtenrichtsnoeren inzake vrijheid van meningsuiting online en offline, die op 12 mei 2014 door de Raad Buitenlandse Zaken zijn vastgesteld,

gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties A/RES/53/144 met als titel „Verklaring betreffende het recht en de verantwoordelijkheid van personen, groeperingen en maatschappelijke instanties voor de bevordering en bescherming van universeel erkende mensenrechten en fundamentele vrijheden” (Verklaring over mensenrechtenverdedigers),

gezien de lopende evaluaties van de globale EU-strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid en van het Europees nabuurschapsbeleid,

gezien artikel 21 van het VEU,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0051/2016),

A.

overwegende dat de EU-strategie voor Centraal-Azië is aangenomen in een context van toenemend belang van de regio en een toegenomen EU-engagement in het naburige Afghanistan, de uitbreiding van het Europees nabuurschapsbeleid naar de Kaspische regio, aanhoudende steun van de EU voor de hervorming en modernisering van samenlevingen die vroeger deel uitmaakten van de Sovjet-Unie, en EU-belangen op het vlak van energiezekerheid; overwegende dat in de strategie ook erkenning werd gegeven aan de gevaren en uitdagingen op het vlak van veiligheid waarvoor meer samenwerking tussen Centraal-Azië, de EU en haar lidstaten vereist is; overwegende dat de strategie al bijna acht jaar wordt uitgevoerd;

B.

overwegende dat de regio Centraal-Azië weliswaar een gemeenschappelijk verleden heeft, maar desondanks een heterogene regio is met een multi-etnisch en multiconfessioneel karakter; overwegende dat het gebrek aan wederzijds vertrouwen, evenals de aanhoudende spanningen over het gebruik en de verdeling van natuurlijke hulpbronnen, de ontwikkeling van echte regionale samenwerking tot dusver in de weg hebben gestaan;

C.

overwegende dat de eerbiediging van de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten een basisvoorwaarde vormt voor een intensere samenwerking tussen de EU en de vijf landen van Centraal-Azië op gebieden van wederzijds belang, overeenkomstig de ware betekenis van de term „partnerschap”, zoals vastgelegd in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten; overwegende dat de globale toestand van de democratie en de mensenrechten in de regio in verschillende gradaties slecht en zorgwekkend blijft;

D.

overwegende dat ernstige tekortkomingen in de werking van de rechtsstaat en ten aanzien van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden de kansen van de Centraal-Aziatische landen op duurzame ontwikkeling en goed bestuur in de weg staan, ten koste van hun samenlevingen;

E.

overwegende dat banden op het gebied van handel en energie ervoor zorgen dat de betrekkingen tussen de EU en Centraal-Azië worden aangehaald en dat gemeenschappelijke waarden, zoals de rechtsstaat, goed bestuur en de eerbiediging van de mensenrechten, worden bevorderd; overwegende dat het stelsel van algemene preferenties (SAP) de diversifiëring van de Centraal-Aziatische economieën beoogt;

F.

overwegende dat enkele lidstaten bilaterale betrekkingen met een aantal Centraal-Aziatische landen hebben aangeknoopt en versterkt; overwegende dat de EU de regio op een samenhangende en consistente wijze moet benaderen, teneinde overlappingen te vermijden en te voorkomen dat er meerduidige en verwarrende signalen worden afgegeven;

G.

overwegende dat de ontwikkelingshulp van de EU aan Centraal-Azië, voornamelijk in het kader van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking, is verhoogd tot 1 miljard EUR voor de periode van 2014 tot 2020, wat neerkomt op een stijging van 56 % ten opzichte van de programmeringsperiode 2007-2013;

H.

overwegende dat het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) een belangrijk financieringsinstrument vormt dat gericht is op de ondersteuning van democratisering en van organisaties uit het maatschappelijk middenveld;

I.

overwegende dat de regio in toenemende mate te maken krijgt met religieus fanatisme, dat zich uit door steun aan IS/Da'esh, Al Qaeda in Afghanistan en Hizb ut-Tahrir, en een groot aantal mensen heeft zien vertrekken om IS/Da'esh te gaan vervoegen in Syrië en Irak;

J.

overwegende dat de regio een belangrijke transitroute voor drugs vormt tussen Afghanistan en Rusland en dat bepaalde lokale clans zich bezighouden met deze lucratieve handel, die hen in staat stelt om door middel van corruptie en belangenvermenging veel politieke invloed uit te oefenen;

K.

overwegende dat onderwijs een cruciale rol speelt als het gaat om de bevordering van een stabiele, veilige en duurzame ontwikkeling van de regio;

L.

overwegende dat de Raad Buitenlandse Zaken in juni 2015 nogmaals heeft beloofd de rechten van vrouwen te bevorderen en geconcludeerd heeft dat het versterken van de positie van vrouwen een essentiële voorwaarde is voor stabiliteit op langere termijn en goed bestuur;

M.

overwegende dat de landen van Centraal-Azië de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van hun asielbeleid moeten verbeteren en dat regionale overlegprocedures zoals het proces van Almaty, dat gecoördineerd wordt door het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen (UNHCR) en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), daartoe kunnen bijdragen;

N.

overwegende dat de gevolgen van de klimaatopwarming voor Centraal-Azië nog grotendeels onbekend zijn, maar dat nu al duidelijk is dat de problemen van watervoorziening in de laaggelegen landen nog zullen verergeren;

O.

overwegende dat Rusland en China nauwe banden hebben met de regio en er een aanzienlijke invloed uitoefenen, maar dat er voor de EU desondanks nog meer dan voldoende mogelijkheden zijn om de inspanningen op te voeren en de samenwerking met de Centraal-Aziatische landen te verbeteren;

P.

overwegende dat diverse regionale samenwerkingsverbanden, zoals de Collectieve Veiligheidsverdragorganisatie (CSTO), de Shanghai-samenwerkingsorganisatie (SCO) en de Euraziatische Economische Unie (EEU), verschillende Centraal-Aziatische landen onder hun leden tellen en gedomineerd worden door Rusland en/of China;

Q.

overwegende dat de regio is opgenomen in het initiatief „One Belt, One Road”, en in het bijzonder in „The New Silk Road Economic Belt”, waardoor de regio aan strategisch belang wint;

R.

overwegende dat de Centraal-Aziatische regio weliswaar bestaat uit de Centraal-Aziatische landen van de voormalige Sovjet-Unie, maar ook sterk onder invloed van Rusland, China, Mongolië, Iran en Afghanistan staat;

Algemene bepalingen met betrekking tot verbintenissen van de EU

1.

benadrukt de grote strategische, politieke en economische belangen van de EU bij een versterking van de bilaterale en multilaterale betrekkingen met alle Centraal-Aziatische landen, op basis van gemeenschappelijke, gedeelde waarden, zoals vermeld in de bestaande partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten tussen de EU en Kazachstan, Kirgizië, Tadzjikistan en Oezbekistan, en in de overeenkomst met Turkmenistan, alhoewel die nog niet van kracht is;

2.

wijst nogmaals op het grote belang dat de EU heeft bij een welvarend, vreedzaam, democratisch, stabiel en inclusief Centraal-Azië dat functioneert als een economisch en ecologisch duurzame regio, zoals vermeld in de strategie van 2007;

3.

wijst erop dat de tot dusver gehanteerde strategische benadering om de betrekkingen met de landen in Centraal-Azië vorm te geven slechts tot op zekere hoogte uitvoerbaar en succesvol is gebleken; stelt vast dat de economische betrekkingen tussen de EU en de onder de strategie voor Centraal-Azië vallende landen geen relevante uitbreiding hebben ondergaan, dat de nagestreefde bevordering van de onderlinge regionale samenwerking en integratie van de Centraal-Aziatische landen door uitwisseling van ervaringen en overdracht van normen stagneert aan de EU-kant;

4.

is van mening dat er op de in deze resolutie genoemde gebieden nog geen aanzienlijke vorderingen zijn gemaakt, maar drukt zijn hoop uit dat de betrokken partijen, namelijk zowel de EU en haar lidstaten als de vijf Centraal-Aziatische landen, zich serieus zullen inspannen om de doelstellingen te verwezenlijken die zijn vastgelegd in de officiële documenten en verdragen die de rechtsgrond vormen voor de bilaterale en multilaterale betrekkingen tussen de Unie en respectievelijk Kazachstan, Kirgizië, Tadzjikistan, Turkmenistan en Oezbekistan;

5.

is ingenomen met de evaluatie van de EU-strategie voor Centraal-Azië die in 2015 is uitgevoerd door de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), de Commissie en de Raad; is niettemin van mening dat de prioriteiten, doelstellingen en streefdoelen beter moeten worden afgestemd op de interesses, vereisten en randvoorwaarden van de Centraal-Aziatische partnerlanden, rekening houdend met de verschillen tussen de landen in de regio en met het unieke karakter van elk van hen, en daarom nauwkeuriger moeten worden gedefinieerd door middel van afzonderlijke, op maat gesneden actieplannen per land en vergezeld moeten gaan van benchmarks en indicatoren met een redelijk tijdpad voor voltooiing, zodat deze actieplannen op flexibelere wijze kunnen worden aangepast aan de randvoorwaarden in de regio, en dit zo snel mogelijk;

6.

is het ermee eens dat de in 2007 aangenomen strategie en de daarin gedefinieerde prioriteitsgebieden voor de lange termijn (eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat, goed bestuur en democratisering; jeugd en onderwijs; economische ontwikkeling; handel en investeringen; energie en vervoer; milieuduurzaamheid en water; gemeenschappelijke gevaren en uitdagingen met betrekking tot de veiligheid; en interculturele dialoog) zinvol en noodzakelijk blijven voor een concreet Europees engagement in de regio, in overeenstemming met de doelstellingen die in de EU-strategie zijn bepaald; is evenwel ingenomen met de meer gerichte aanpak van de evaluatie van de strategie;

7.

stelt met tevredenheid vast dat de evaluatie van de strategie relatief ambitieus is opgevat; sluit zich aan bij de aanduiding van de regio door de Raad als strategisch belangrijk en stemt er dan ook mee in een sterkere, doeltreffende samenwerking op het gebied van politieke, diplomatieke en handelsbetrekkingen tot stand te brengen en een daadwerkelijk democratisch overgangsproces te ondersteunen; is in dit verband ingenomen met de stijging van 56 % in de ontwikkelingshulp van de EU aan de regio voor de periode van 2014 tot 2020 ten opzichte van de voorafgaande periode, en met het feit dat de EU haar ontwikkelingshulp meer afstemt op deze regio;

8.

stelt het op prijs dat de evaluatie is besproken tijdens de ministeriële vergadering van de EU en Centraal-Azië op 21 december 2015 in Astana; is voorstander van een top EU-Centraal-Azië om de EU-doelstellingen in de regio te bevorderen en om punten van zorg en samenwerkingskwesties aan de orde te stellen;

9.

deelt de mening dat een gedifferentieerde, voorwaardelijke en op stimulansen gebaseerde benadering moet worden gehanteerd om op bilateraal en regionaal vlak betere resultaten te behalen; is van mening dat regionale programma's, zoals die voor grensbeheer, voor de strijd tegen drugs en illegale handel, en voor vervoer en energie, op maat moeten worden gesneden om de doelgroepen te bereiken, waaronder de landen in de omliggende regio, zoals Afghanistan, Iran, Mongolië of Azerbeidzjan;

10.

dringt er bij de EU op aan om op ad-hocbasis intensiever samen te werken met de Centraal-Aziatische landen die verder willen gaan dan de EU-Strategie voor Centraal-Azië;

11.

benadrukt dat nauwere regionale samenwerking ten goede zou komen aan de economische en de veiligheidssituatie in de regio; verzoekt de EDEO en de Commissie om, gezien de zwakke interregionale banden in Centraal-Azië, projecten op te zetten ter versterking van een dergelijke samenwerking voor landen die dit soort banden willen aanhalen;

12.

benadrukt dat EU-middelen duidelijk op basis van stimulansen en prestaties moeten worden uitbetaald, rekening houdend met de resultaten ten aanzien van een aantal benchmarks die voor elk land worden vastgelegd, en afhankelijk van een meetbare vooruitgang, met name op het gebied van democratisering, preventie en bestrijding van corruptie, vrije en eerlijke verkiezingen, mensenrechten, stopzetting van de drugshandel, eerbiediging van arbeidsregelgeving, goed bestuur, de rechtsstaat, ontwikkeling, menselijke veiligheid en betrekkingen van goed nabuurschap;

13.

is het ermee eens dat concreet en constructief engagement, de goedkeuring van democratische hervormingen en de vaststelling van overheidsprogramma's kunnen meetellen als resultaatindicatoren op diverse gebieden; dringt er bij de Commissie en de EDEO niettemin op aan hun beoordelingen te baseren op ter plaatse vastgestelde feiten;

14.

wijst er nogmaals op dat de EU meer politieke zichtbaarheid moet krijgen in de regio Centraal-Azië; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan met één stem te spreken, zonder bilaterale onderhandelingen waarbij de eerbiediging van de mensenrechten vaak wordt afgezwakt, om de coherentie en coördinatie van het buitenlands beleid in de regio te bevorderen, en allemaal samen over te gaan tot een gemeenschappelijke programmering van hulp en projecten met de lidstaten, teneinde hun effect en synergie volledig tot hun recht te laten komen; roept de Raad/de EDEO/de Commissie op een concreet actieplan op te stellen met meetbare benchmarks, zodat in de toekomst op een degelijke wijze kan worden beoordeeld in hoeverre er vooruitgang is geboekt; is ingenomen met de grotere betrokkenheid en eigen inbreng van de lidstaten wat betreft de uitvoering van de strategie;

15.

is ingenomen met de herinvoering na een jarenlange pauze van de functie van speciale vertegenwoordiger van de EU (SVEU) voor Centraal-Azië, en rekent erop dat de nieuw aangestelde SVEU een belangrijke bijdrage levert aan de uitvoering van de strategie voor de Centraal-Aziatische landen en aan het vormgeven van de betrekkingen met deze landen, door te zorgen voor samenhang in het buitenlands optreden van de Unie in de regio en door de standpunten van de EU kenbaar te maken aan de politieke leiders en samenlevingen in Centraal-Azië;

16.

wenst dat de SVEU zich toelegt op het versterken van de democratie, de rechtsstaat, goed bestuur en de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, het bevorderen van regionale samenwerking en het dichterbij brengen van dialoog en een vreedzame oplossing voor omstreden kwesties, het leggen van contacten, niet alleen met regeringen en parlementen, maar ook met organisaties uit het maatschappelijk middenveld en de media, het bevorderen van conflictpreventie, regionale veiligheid, en goed beheer op het gebied van milieu en klimaatverandering, in het bijzonder met betrekking tot watervoorraden en koolwaterstofreserves; verzoekt de SVEU om, overeenkomstig zijn mandaat en artikel 36 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zowel mondeling als schriftelijk aan het Parlement verslag te doen van de belangrijkste uitdagingen;

17.

vraagt de EDEO, de Commissie en de SVEU om de EU meer op de voorgrond te plaatsen in Centraal-Azië en meer voor het voetlicht te brengen bij de bevolking, het maatschappelijk middenveld, de plaatselijke media, het bedrijfsleven en de academische wereld; roept de EDEO ertoe op een evenwicht te zoeken tussen stille diplomatie en toegenomen open diplomatie;

18.

verzoekt de EDEO regelmatig analyses te verstrekken over Centraal-Azië, rekening houdend met de diversiteit van de omliggende gebieden, met aandacht voor kwesties die te maken hebben met het integreren van Afghanistan en Iran, en met een alomvattende benadering voor het gebied rond de Kaspische Zee;

19.

verzoekt de Commissie synergieën, samenhang en consistentie te waarborgen tussen de acties van internationale organisaties zoals de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding (UNODC), het UNHCR en de IOM, alsook tussen de verschillende EU-financieringsinstrumenten voor het externe optreden die in de regio worden gebruikt, zoals het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI), het instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (IcSP), het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) en het partnerschapsinstrument (PI), en verzoekt eveneens de coördinatie te verbeteren met de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) en de Europese Investeringsbank (EIB);

20.

verzoekt de EU om op vlak van milieu, onderwijs en klimaatbeleid samen te werken met de hulp- en ontwikkelingsprojecten van de Verenigde Staten, om tot een hogere doeltreffendheid te komen en gezamenlijk een groter publiek te bereiken;

21.

roept de EU en de OVSE op nauwer samen te werken ten aanzien van Centraal-Azië, in het bijzonder op het gebied van mensenrechten, democratisering en veiligheid, met als doel de inspanningen in de regio te bundelen en, daar waar nodig, aan te vullen;

22.

spoort de EU-delegaties in Centraal-Azië aan alles in het werk te stellen om bij te dragen tot de uitvoering van de EU-strategie, in het bijzonder als het gaat om de steun aan en de contacten met het maatschappelijk middenveld;

23.

is voorstander van verdere interparlementaire samenwerking en wijst erop dat het aan de vaste delegatie voor de betrekkingen met de regio is om toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met de landen in de regio;

Democratisering, mensenrechten en de rechtsstaat

24.

dringt er bij de Raad, de EDEO en de Commissie op aan om in de Centraal-Aziatische landen groot belang te hechten aan en zich proactief bezig te houden met de bevordering en de versterking van democratie, de handhaving van burgerrechten, politieke rechten en mensenrechten — met inbegrip van de sociale rechten uit het VN-verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten — het instellen van de rechtsstaat, de bevordering van goed bestuur en degelijke bestuursdaden, en aldus ook de voorwaarden te scheppen voor veiligheid en stabiliteit, voor de totstandkoming van een open samenleving in de betrokken landen en uiteindelijk voor het verstrekken van optimale werkwijzen om externe en interne problemen en uitdagingen op het vlak van politiek, veiligheid en economie het hoofd te bieden;

25.

benadrukt dat de eerbiediging van mensenrechten en democratie centraal moet staan in de EU-strategie om te bepalen welke domeinen in aanmerking komen voor samenwerking in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, wat erop neerkomt dat de mensenrechten- en democratieclausule moet worden toegepast; betreurt dat de wettelijke verplichtingen die in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten zijn vastgelegd ter ondersteuning van de democratie en de rechtsstaat niet naar behoren ten uitvoer zijn gelegd, met uitzondering van enige vooruitgang die in Kirgizië is geboekt;

26.

betreurt dat de globale eerbiediging van democratische normen, mensenrechten en fundamentele vrijheden nog niet van een aanvaardbaar niveau is; betreurt dat de mensenrechtensituatie in het algemeen zorgwekkend blijft, maar benadrukt dat er toch beperkte positieve ontwikkelingen kunnen worden waargenomen in een aantal landen uit de regio, waaronder wetswijzigingen, toegenomen inspanningen om foltering te voorkomen en maatregelen om kinderarbeid en dwangarbeid uit te bannen;

27.

onderstreept de toegevoegde waarde en het bijkomende potentieel van het rechtsstaatplatform, dat door Duitsland en Frankrijk gecoördineerd en door Finland en Letland actief ondersteund wordt, voor het organiseren van verschillende evenementen met betrekking tot constitutioneel en bestuursrecht en scholing van rechters; spoort de overige lidstaten aan zich in dit verband proactiever op te stellen; verzoekt echter nadrukkelijk om uitbreiding van het rechtsstaatsplatform met de thema's van echte democratisering en mensenrechten; roept ertoe op organisaties uit het maatschappelijk middenveld volledig bij het platform te betrekken en in dit kader nauwer met hen samen te werken; verzoekt de EU en de ambassades van de lidstaten om daadwerkelijk onafhankelijke niet-gouvernementele partners te steunen;

28.

vestigt de aandacht op de discrepanties tussen de goedkeuring van wetten en hun tenuitvoerlegging in de praktijk, waardoor zaken onterecht als vooruitgang worden beoordeeld; verzoekt de EDEO/de Commissie om vooruitgang aan de hand van echte resultaten uit de praktijk te evalueren in plaats van aan de hand van beoordelingen op basis van wetgeving en verklaringen;

29.

adviseert de EU om de instrumenten voor het mensenrechtenbeleid en externe financiering meer op maat te snijden, met een rechtlijnige democratische hervorming op lange termijn als leidraad;

30.

veroordeelt met klem de aanhoudende vervolging van mensenrechtenverdedigers, politici uit de oppositie en journalisten in Turkmenistan, Oezbekistan, Tadzjikistan, Kazachstan en Kirgizië, en verzoekt de EDEO alle beschikbare middelen aan te wenden om het prompt voor hen op te nemen;

31.

veroordeelt praktijken waarbij oppositieleden in ballingschap door een aantal Centraal-Aziatische regimes onder vuur worden genomen, onder meer door moord of door misbruik te maken van uitleveringsprocedures via Interpol; vraagt de lidstaten voor betere bescherming te zorgen en uitzetting te voorkomen, in overeenstemming met het beginsel van „non-refoulement”, op grond waarvan het verboden is om een waarachtig slachtoffer van vervolging uit te leveren aan zijn vervolger;

32.

roept de EDEO in dit verband op repressieve maatregelen van Centraal-Aziatische regimes in naam van het behoud van de openbare veiligheid zonder meer te veroordelen, en tegelijkertijd oog te hebben voor terechte redenen tot bezorgdheid omtrent de veiligheid;

33.

roept de Raad, de EDEO en de Commissie op om er bij de verdere ontwikkeling van betrekkingen op aan te dringen dat de Centraal-Aziatische partnerlanden zo snel mogelijk toetreden tot het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en overgaan tot de aanneming en tenuitvoerlegging van nog niet door hen vastgestelde essentiële basisnormen en andere bepalingen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO);

34.

begrijpt het veiligheidsrisico dat de terugkeer van buitenlandse strijders vormt die aan de zijde van IS hebben gevochten, maar uit zijn diepe bezorgdheid over de toenemende tendens om het maatschappelijk middenveld en oppositiepartijen de mond te snoeren onder het voorwendsel van veiligheid en stabiliteit, wat onder geen beding een passende reactie genoemd kan worden, onder meer via twijfelachtige aanklachten van terroristische activiteiten of vage beschuldigingen van aanzetten tot sociale haat, de goedkeuring van zogenaamde wetten inzake buitenlandse agenten, op grond waarvan de activiteiten van erkende ngo's die financiering ontvangen uit het buitenland worden gestigmatiseerd en ingeperkt, en het toegenomen gebruik van toezichts-, surveillance-, censurerings- en filtertechnologieën; herinnert de partnerlanden eraan dat vrijheid van meningsuiting en pluraliteit van de media moeten worden geëerbiedigd in een volledig functionerende democratie; benadrukt in dit verband dat de onderdrukking van de vrijheid van meningsuiting allesbehalve bijdraagt tot blijvende interne stabiliteit; benadrukt dat de desbetreffende EU-instrumenten, zoals het houden van regelmatige seminars met het grote publiek en intensievere uitwisselingen, moeten bijdragen aan een sterkere positie van het publiek en dat men vandaag de dag in vele van de gemeenschappen in kwestie veeleer geneigd is zich te verlaten op de onderlinge wisselwerking van groepen, clans of netwerken die onder controle van de heersende elite staan;

35.

verzoekt de landen in de regio de aanwezigheid van internationale ngo's niet te zien als een bedreiging maar als een verrijking van de samenleving en hen volledige toegang te verlenen tot gevangenisinstellingen om de strafuitvoering transparanter te maken, in het bijzonder met betrekking tot samenwerking met alle organen van de Verenigde Naties en het Internationale Rode Kruis;

36.

maakt zich zorgen over de toenemende hoeveelheid wetgeving in de landen van de regio ter beperking van de vrijheid van de media, de vrijheid van meningsuiting, en de vrijheid van vergadering en vereniging, en wetgeving die de financiering van het maatschappelijk middenveld (de zogenaamde wetten inzake buitenlandse agenten) en de LGBTI-gemeenschap (de zogenaamde wetten inzake LGBTI-propaganda) in het vizier neemt; meent dat de EU in deze context naast de bevordering van de genoemde vrijheden ook de bevordering van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en de rechten van vrouwen, minderjarigen en minderheden tot prioriteit moet verheffen;

37.

verzoekt de overheden zich meer in te spannen om etnische en religieuze minderheden en de LGTBI-gemeenschap in Centraal-Aziatische samenlevingen te beschermen, om ervoor te zorgen dat ze niet meer gediscrimineerd worden en om de rechten van kwetsbare personen te doen gelden, in het bijzonder de rechten van personen met een beperking;

38.

herinnert eraan dat de bescherming en de bevordering van de rechten van het kind een van de centrale doelstellingen is van de EU en verzoekt de autoriteiten de tenuitvoerlegging ervan te ondersteunen, in overeenstemming met het internationaal recht en de internationale normen, in het bijzonder het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind;

39.

is verheugd over het tot stand brengen van mensenrechtendialogen met alle vijf de landen uit Centraal-Azië; wijst er evenwel op dat het proces te weinig transparant is, en verzoekt de VV/HV om de rol, het mandaat, de doelstellingen en de follow-up van de mensenrechtendialogen met de landen uit de regio te evalueren, en in het bijzonder om alle belanghebbenden te betrekken, met inbegrip van hervormingsgezinde, islamitische politieke bewegingen die extremisme afwijzen, en stelselmatige toezichtsmechanismen voor mensenrechten in te voeren, alsook noodplannen ter verbetering van deze mechanismen mochten ze ernstige gebreken aan de dag leggen; merkt op dat de EU met de mensenrechtendialogen instrumenten in handen heeft die van belang zijn voor de betrekkingen met de Centraal-Aziatische landen en tevens de mogelijkheid bieden tot de uitvoering van slimme strategieën, en daarom adequaat moeten worden gebruikt; verzoekt om deze dialogen deel te laten uitmaken van een alomvattende mensenrechtenagenda in de regio; roept er in dit verband toe op mensenrechtenkwesties op alle niveaus, ook op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders, aan de orde te stellen; vraagt de EU met klem op samenhangende wijze en in het openbaar ruchtbaarheid te geven aan individuele concrete zaken;

40.

benadrukt het belang van het stelsel van universele periodieke evaluatie van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties om de bescherming van de mensenrechten, het democratiseringsproces en de rechtsstaat in Turkmenistan, Kazachstan, Kirgizië, Tadzjikistan en Oezbekistan doeltreffend ten uitvoer te leggen;

41.

wijst de regeringen van de Centraal-Aziatische landen op hun verplichtingen in het kader van de menselijke dimensie van de OVSE;

42.

is ingenomen met de verklaringen van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties Ban Ki-moon naar aanleiding van zijn bezoek aan de regio in juni 2015, waarin hij wijst op het gevaar van de krimpende democratische ruimte;

43.

merkt op dat er nauwelijks sprake is van coördinatie tussen de acties van de EU en de VS in Centraal-Azië; dringt aan op meer praktische samenwerkingsverbanden; is van mening dat een gemeenschappelijk optreden vruchten zou kunnen afwerpen, in het bijzonder op gebieden als menselijke veiligheid en de bevordering van de mensenrechten;

Vrouwenrechten en gendergelijkheid

44.

is zich ervan bewust dat Oezbekistan, Kazachstan, Kirgizië, Tadzjikistan en Turkmenistan elk met hun eigen problemen te kampen hebben bij de bevordering van de mensenrechten, maar dat de regio ook gemeenschappelijke uitdagingen het hoofd moet bieden, zoals het aanpakken en bevorderen van vrouwenrechten en gendergelijkheid;

45.

stelt vast dat, ofschoon alle vijf de Centraal-Aziatische landen het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) hebben geratificeerd, er nog steeds een patriarchale, door mannen gedomineerde cultuur heerst en er op veel gebieden nog steeds aanzienlijke ongelijkheden bestaan tussen mannen en vrouwen, onder meer inzake de toegang tot hoger onderwijs, tot delen van de arbeidsmarkt en tot rechtsbescherming en rechten, en dat geweld tegen vrouwen in grote delen van Centraal-Azië nog steeds wijdverbreid is en vele vormen kent, waaronder huiselijk geweld, bruidontvoering, mensenhandel, huwelijken op jonge leeftijd en lichamelijk misbruik; roept de vijf landen ertoe op om het CEDAW volledig ten uitvoer te leggen; wijst er nogmaals op dat de steun die door de EU wordt verstrekt specifieke maatregelen moet omvatten om discriminatie van vrouwen uit te bannen;

46.

stelt vast dat vrouwen een volwaardige en cruciale rol vervullen in de landbouwproductie en de landbouw in alle Centraal-Aziatische landen en dat het gemiddelde aandeel van vrouwen die in de landbouwsector werken 58 % bedraagt (25); roept alle landen in Centraal-Azië ertoe op de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt en vrouwelijk ondernemerschap aan te moedigen, in het bijzonder in landelijke gebieden; pleit ervoor de economische en sociale rechten en het versterken van de positie van meisjes en vrouwen te bevorderen en erop toe te zien, als een kerndoelstelling van de EU-betrekkingen met de regio;

47.

erkent dat afzonderlijke Centraal-Aziatische landen stappen hebben gezet om de gendergelijkheid te verbeteren, zoals de wijzigingen van artikelen 154 en 155 van het strafwetboek van Kirgizië, die in februari 2014 van kracht werden en die voorzien in strengere straffen voor het wijdverbreide gebruik van bruidontvoering; merkt evenwel op dat de bescherming van de rechten van vrouwen en het bevorderen van gendergelijkheid in de gehele regio nog steeds een probleem vormen; vraagt de Commissie dat zij de Centraal-Aziatische landen blijft steunen bij de ontwikkeling van hun vrouwenrechtenagenda's teneinde gendergelijkheid te ontwikkelen en te verwezenlijken en ervoor te zorgen dat eenieder, ook de meest kwetsbaren in de samenleving, hun mensenrechten ten volle kunnen genieten;

48.

is verheugd over de gendergelijkheidsstrategie van Kazachstan en de 45 politieke, sociale en economische maatregelen die hierin zijn vervat; vraagt de Commissie dat zij de Centraal-Aziatische landen blijft steunen bij de ontwikkeling van hun vrouwenrechtenagenda's en verzoekt om een doeltreffender tenuitvoerlegging van deze strategie; betreurt het gebrek aan vrouwelijke vertegenwoordiging in Kazachse openbare besluitvormingsorganen, hoewel er een wettelijk verplicht quotum van 30 % geldt voor politieke instellingen;

49.

vraagt de EDEO om, in het kader van zijn herziening van de strategie voor Centraal-Azië en in overeenstemming met zijn prioriteiten voor 2016-2020 en de vorderingen die de Centraal-Aziatische landen al hebben gemaakt, een omvattend actieplan voor gendergelijkheid uit te werken met concrete maatregelen om de rechten en de levensomstandigheden van vrouwen te verbeteren; meent dat elk Centraal-Aziatisch land moet worden aangemoedigd wetgeving uit te werken waarin alle vormen van geweld tegen en discriminatie van vrouwen uitdrukkelijk worden verboden, met inbegrip van seksueel, lichamelijk, fysiologisch en economisch misbruik, waarbij isolerende tactieken worden toegepast, onder meer dat hen verboden wordt te werken of hen de toegang tot bankrekeningen, kredietkaarten of vervoermiddelen wordt ontzegd; merkt op dat financiële zekerheid de belangrijkste factor is die bepaalt of een slachtoffer al dan niet aan het huiselijk geweld zal ontsnappen en vrij van geweld zal kunnen leven; roept de Centraal-Aziatische landen op geweld tegen vrouwen strafbaar te stellen, alle gemelde gevallen terdege te onderzoeken en maatregelen te treffen om de bescherming van, bijstand aan en toegang tot rechtspraak voor de slachtoffers te garanderen, samen met mechanismen om de handhaving van de wetgeving te verzekeren; merkt op dat de sector van de huwelijksbureaus relatief omvangrijk is in Centraal-Azië en verzoekt de landen in de regio te overwegen deze bureaus te reglementeren om kwetsbare vrouwen zo goed mogelijk te beschermen tegen uitbuiting; verzoekt de landen van Centraal-Azië om voorlichtingscampagnes te organiseren over het recht op een leven zonder geweld en om initiatieven uit te werken om de gehele samenleving en in het bijzonder religieuze leiders bewust te maken van de absolute vereiste om bij huwelijksceremonies de instemming van beide partijen te verkrijgen;

50.

wijst op de kloof tussen de wet en de werkelijkheid en dat er, hoewel sommige lidstaten over wetgeving beschikken om gelijke rechten op het gebied van eigendomsverdeling te waarborgen, nog altijd discriminatie bestaat in het voordeel van mannelijke erfgenamen; is bezorgd dat het gebrek aan wettelijke registratie van huwelijken in Tadzjikistan vrouwen in een bijzonder kwetsbare positie plaatst na een scheiding, aangezien uit onderzoek van de OVSE is gebleken dat 80 % van de vrouwen in een echtscheidingsprocedure hierdoor het recht op eigendom en levensonderhoud voor kinderen wordt ontzegd;

51.

dringt er bij de EU op aan om steun te verlenen aan maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor de verdediging van de mensenrechten en de bevordering van gendergelijkheid in de landen van Centraal-Azië en actief samen te werken met internationale organisaties op het gebied van gelijkheid van mannen en vrouwen, zoals de IAO, de OESO en de VN, teneinde synergieën tot stand te brengen die helpen om de positie van vrouwen te versterken;

52.

stelt vast dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in ministeriële functies: in 2015 was in Kirgizië 15 % en in Turkmenistan 5,7 % van de ministersposten bezet door vrouwen (26); moedigt de landen van Centraal-Azië en de Commissie aan ook aandacht te besteden aan het betrekken van vrouwen bij de besluitvorming, met name de politieke besluitvorming, en is voorstander van de invoering van een quotaregeling ter bevordering van de participatie van vrouwen, vooral als kandidaten voor een ambt;

53.

roept de Centraal-Aziatische landen op de gelijke toegang tot informatie- en communicatietechnologieën te bevorderen om de mogelijkheden van vrouwen om groei in plaatselijke economieën en in de wereldeconomie te stimuleren veilig te stellen;

54.

pleit ervoor dat het justitieel personeel bewust wordt gemaakt van genderkwesties en hierin ook opleiding krijgt, en wijst erop dat de daders van gendergerelateerd geweld gestraft moeten worden;

55.

wijst erop dat er opleidingen inzake geweld tegen vrouwen en mensenhandel moeten worden georganiseerd voor wetshandhavingsambtenaren, aanklagers en justitieel personeel en dat er laagdrempelige centra en opvangtehuizen moeten worden opgericht waar slachtoffers psychologische hulp en rechtsbijstand kunnen krijgen;

56.

benadrukt dat instellingen en instanties die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van het beleid inzake gendergelijkheid adequate financiering moeten krijgen en dat moet worden gezorgd voor de autonomie en financiering van organisaties uit het maatschappelijk middenveld die zich inzetten voor de rechten van vrouwen;

Onderwijs en jeugd — interpersoonlijke uitwisselingen

57.

benadrukt dat onderwijs een van de gebieden is die de EU centraal moet stellen bij het inzetten van langetermijnmaatregelen in Centraal-Azië; beschouwt onderwijs als een cruciale pijler voor integratie en als katalysator voor democratische, economische en sociale ontwikkeling in alle landen van Centraal-Azië; steunt de werkzaamheden van het Centraal-Aziatisch Onderwijsplatform door middel van institutionele en onderwijsprogramma's waarin via seminars technische bijstand wordt geboden en de dialoog wordt aangegaan (bv. het congres in Bisjkek 2014); is verheugd dat Letland het initiatief heeft genomen om de organisatie van de eerste ministeriële vergadering van de EU en Centraal-Azië inzake onderwijs op zich te nemen en is ingenomen met de toezegging van Letland en Polen om de leiding te nemen over het regionaal onderwijsprogramma, na een teleurstellend lange periode waarin een aantal lidstaten niet bereid bleek deze taak op zich te nemen; verzoekt de EU en de lidstaten een actieve bijdrage te leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen die tijdens het Letse voorzitterschap in het eerste halfjaar van 2015 naar voren zijn geschoven; beschouwt investeringen in inclusief en kwalitatief hoogstaand onderwijs als de beste manier om de socio-economische toestand van de regio geleidelijk aan te verbeteren;

58.

spoort de Commissie aan de aandacht te richten op de gesignaleerde tekortkomingen van het Centraal-Aziatisch Onderwijsplatform, bijvoorbeeld eerlijke toegang tot onderwijs, problemen die voorkomen uit braindrain, en opleiding voor kansarme en kwetsbare groepen zoals meisjes, kinderen met een beperking en kinderen uit minderheidsgroepen;

59.

dringt er bij de EU op aan meer aandacht te besteden aan de bevordering van kwaliteitsvol onderwijs voor jongeren in de landen van Centraal-Azië, aangezien dit een positief effect heeft op het vlak van sociale inclusie, sociale samenhang en stabiliteit en de ontwikkeling van duurzame, democratische samenlevingen, en aangezien dit de beste vorm van preventie is tegen gewelddadig extremisme en radicalisering van de jeugd in de regio; beschouwt dit als een prioriteit, gezien het jongerenoverschot dat de regio voor een demografische uitdaging stelt, met een aandeel jongeren van 14 jaar of minder dat oploopt tot 25 à 35 % van de bevolking; vraagt om meer aandacht te besteden aan grensoverschrijdende projecten voor interculturele verzoening en ontwikkeling in de Ferganavallei;

60.

is verheugd over het toegenomen aantal inschrijvingen in het basis- en secundair onderwijs en wijst erop hoe belangrijk het is de ingeslagen weg niet te verlaten; is verheugd dat bijna evenveel vrouwen als mannen hun studies in het basis- en secundair onderwijs afronden; wijst erop hoe belangrijk het is dat vrouwen toegang krijgen tot beroepsopleiding en academische vorming, met name in Oezbekistan en Tadzjikistan, waar nog een aanzienlijke kloof bestaat tussen het aantal vrouwen en mannen in het tertiair onderwijs;

61.

onderstreept hoe belangrijk het is dat vrouwen toegang hebben tot beroepsopleiding en academische vorming, onder meer met een grotere vertegenwoordiging in de domeinen van wetenschap en technologie, en vraagt de SVEU met klem ertoe aan te zetten dat dit wordt gestimuleerd; meent dat de EU op dit gebied intensiever moet optreden, bijvoorbeeld door opleidingen voor leerkrachten te organiseren en onderwijsmateriaal ter beschikking te stellen; verzoekt stappen te ondernemen om de openbare onderwijssector te moderniseren, internationale academische uitwisseling te bevorderen en vrouwen in staat te stellen onder gelijke voorwaarden deel te nemen; meent dat opleidingen inzake gendergelijkheid moeten worden opgezet voor het onderwijspersoneel;

62.

is van mening dat de positieve rol van de EU in de regio via onderwijs en interpersoonlijke contacten moet worden bevorderd; onderstreept nogmaals dat internationale uitwisselingsprogramma's, zoals Erasmus+, Erasmus Mundus en Erasmus Tempus, in belangrijke mate bijdragen tot de bevordering van de mobiliteit en de interculturele dialoog tussen de EU en Centraal-Azië en kansen bieden om de studenten die aan de programma's deelnemen een sterkere positie te geven, waardoor beide culturen naar elkaar kunnen toegroeien; vindt het lovenswaardig dat de EU 115 miljoen EUR heeft uitgetrokken voor het programma Erasmus+ voor onderwijssamenwerking in de regio; verzoekt alle belanghebbenden, zowel op EU-niveau als in de lidstaten, om de bestaande mechanismen met betrekking tot onderwijs- en beursregelingen en de uitwisseling van jonge vakmensen tussen de EU en de regio Centraal-Azië te evalueren en te versterken, met name op het gebied van technologie en toegepaste wetenschappen;

63.

is verheugd dat alle vijf de Centraal-Aziatische landen het Bolognaproces, dat de afgelopen jaren de stuwende kracht is geweest achter tal van nationale hervormingen, op de voet hebben gevolgd;

64.

verzoekt de Commissie om de deelname van wetenschappers, instellingen en ondernemingen uit de Centraal-Aziatische landen aan de in het kader van het Horizon 2020-programma gefinancierde samenwerkingsprojecten op het gebied van onderzoek en innovatie te bevorderen;

Economische integratie, handel en duurzame ontwikkeling

65.

wijst op de gemeenschappelijke kenmerken die voortvloeien uit een verder verleden, onder meer de zijderoute, de kolonisering door Turkse stammen en de islamisering; constateert bovendien dat de vijf landen van de regio zich in uiteenlopende stadia van ontwikkeling bevinden: Kazachstan neemt een steeds belangrijkere positie in de regio in en zijn betrekkingen met de EU ontwikkelen zich gestaag; Kirgizië en Tadzjikistan zijn veel armere, maar wel betrekkelijk open landen, waar het maatschappelijk middenveld een bescheiden rol speelt; ook de betrekkingen tussen de EU en Oezbekistan zijn in ontwikkeling; Turkmenistan blijft echter het meest gesloten land in de regio, waar een onafhankelijk maatschappelijk middenveld als zodanig ontbreekt;

66.

wijst erop dat er in de regio ook een aanzienlijke diversiteit is, niet in het minst op het gebied van natuurlijke rijkdommen zoals fossiele brandstoffen en landbouwareaal, en — gedeeltelijk als gevolg hiervan — in het actuele niveau van menselijke en economische ontwikkeling in deze landen; onderstreept hoe belangrijk het is dat er rekening wordt gehouden met de culturele verschillen binnen de regio enerzijds en de onderlinge afhankelijkheid tussen de landen anderzijds;

67.

erkent de mogelijke positieve gevolgen van een nieuw elan op het vlak van economische samenwerking tussen de EU en Centraal-Azië voor de modernisering en democratisering van de regio;

68.

meent dat de economische diversifiëring van de regio een meerwaarde betekent op het vlak van regionale ontwikkeling, stabiliteit en veiligheid, rekening houdend met het sociale, economische en ecologische evenwicht; acht het van essentieel belang duurzaam binnenlands vervoer en duurzame energie-infrastructuur, met name in landelijke gebieden, te moderniseren en te ontwikkelen, de toegang tot hogesnelheidsinternet te verbeteren en de ontwikkeling van interregionale verbindingen te faciliteren; is van oordeel dat milieusanering en duurzame ontwikkeling evenveel gewicht moeten krijgen in het kader van de ontwikkeling van de regio, en benadrukt het belang van handel om beide te bevorderen; is voorstander van een verhoging van de EU-steun voor het beheer van hulpbronnen in de Centraal-Aziatische landen en voor het stimuleren van grensoverschrijdende samenwerking tussen deze landen;

69.

uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan socio-economische ontwikkeling — die is stilgevallen en ongelijkmatig is — het gebrek aan overheidstransparantie en de daaruit voortvloeiende corruptie, slecht bestuur en een zwak institutioneel kader, het gebrek aan eerbiediging van de rechtsstaat en de lage participatiegraad van het maatschappelijk middenveld, waardoor cliëntelisme in de hand wordt gewerkt en het probleem van corruptie en het gebrek aan een efficiënte overheid nog erger wordt;

70.

onderstreept dat de handelsbetrekkingen tussen de EU en de regio Centraal-Azië aan belang winnen en wijst erop dat de EU momenteel de belangrijkste handelspartner in de regio is; beklemtoont dat de EU de handels- en investeringsbetrekkingen met de Centraal-Aziatische landen verder moet uitbouwen; onderstreept in dit verband hoe belangrijk het is dat de Centraal-Aziatische landen zich, met het oog op het aantrekken van buitenlandse investeringen, meer toeleggen op corruptiebestrijding en op de bevordering van een stabiel klimaat;

71.

is van mening dat de vooruitgang in de economische en handelsbetrekkingen met de landen van Centraal-Azië moet samengaan met, en nooit ten koste mag gaan van de rechtsstaat, de democratie, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden; herinnert er in dit verband aan hoe belangrijk het is de bepalingen te activeren die zijn vastgelegd in de desbetreffende clausules van de met de EU afgesloten handelsovereenkomsten ingeval de andere partij bij de overeenkomst de mensenrechten zou schenden;

72.

wijst erop dat inclusieve en duurzame economische ontwikkeling tot de kernprioriteiten van de strategie behoort; benadrukt dat de Centraal-Aziatische landen een actief beleid moeten voeren om armoede terug te dringen en sociale uitsluiting tegen te gaan; wijst erop dat de vertraging van de economie in Rusland en China, alsook de aanhoudende geopolitieke spanningen en het conflict in Oekraïne erg negatieve gevolgen hebben voor de regio; onderstreept in dit verband dat de neerwaartse economische trends die een gevolg zijn van de dalende grondstoffenprijzen, de devaluatie van de roebel en de afnemende geldoverschrijvingen door in Rusland werkende migranten — waarvan velen momenteel werkloos naar hun thuisland terugkeren — ernstige sociaal-economische problemen voor de regio met zich meebrengen; merkt op dat tegen deze achtergrond het groeipercentage van de regio vanaf 2014 naar verwachting ongeveer de helft zal bedragen van het gemiddelde groeipercentage voor het afgelopen decennium;

73.

vraagt de Commissie met klem programma's uit te werken ter bevordering van de maatschappelijke re-integratie en tewerkstelling van burgers die uit het buitenland terugkeren, en ter versterking van de dialoog over migratie en mobiliteit;

74.

onderstreept dat er behoefte is aan een EU-strategie voor Centraal-Azië die niet gebaseerd is op geostrategische belangen, maar die gericht is op de ontwikkeling van een participatieve en democratische samenleving, gekenmerkt door vrijheid van vereniging voor vakbonden en een actief maatschappelijk middenveld, en op de bevordering van de gelijkheid tussen man en vrouw en de versterking van de positie van vrouwen, met name in de plattelandsgebieden;

75.

onderstreept dat de regio, ondanks de snelle economische groei in de afgelopen jaren, te kampen heeft met hoge armoedepercentages, een grote inkomenskloof en een dalende levensverwachting, met name in de plattelandsgebieden, waar 80 à 90 % van de bevolking woont; onderstreept dat de berggebieden ten gevolge van het privatiseringsproces tijdens de economische overgang grotendeels achterop zijn geraakt; onderstreept dat in deze regio's vooral de vrouwen worden getroffen, aangezien vele mannen naar de steden migreren op zoek naar werk, zodat vrouwen het werk op de boerderij en de gezinstaken alleen moeten zien te bestieren;

76.

onderstreept hoe belangrijk het is om de strategie in overeenstemming te brengen met mondiale afspraken, met name met de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die op 25 september 2015 is goedgekeurd tijdens de VN-top over duurzame ontwikkeling;

77.

pleit voor de algemene integratie van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's) in de ontwikkelingsagenda van de EU voor de regio; herhaalt dat het opnemen van de SDG's tot een bredere duurzame ontwikkeling in de Centraal-Aziatische regio zal leiden;

78.

onderstreept dat de EU ontwikkelingssamenwerking moet aangrijpen als kans om de eerbiediging van de mensenrechten en de verwezenlijking van de SDG's te bevorderen, teneinde het niveau van handel en investeringen in alle landen van de regio te verhogen en de rol en betrokkenheid van de sociale partners in het maatschappelijk middenveld te versterken;

79.

is van mening dat ontwikkelingshulp enkel uitbetaald mag worden in landen die een oprechte belangstelling tonen voor de terugdringing van armoede, voor een gelijkmatige en duurzame socio-economische vooruitgang en voor de eerbiediging van de mensenrechten, en dat deze landen blijk moeten geven van een doeltreffend anticorruptiebeleid en de EU toezicht moeten laten houden op de tenuitvoerlegging van de inspanningen ter zake; heeft in dit verband zijn twijfels over de beweegredenen voor en de kosteneffectiviteit van de hulp aan Turkmenistan en aan Oezbekistan; verzoekt om een evaluatie van het beleid indien er verbeteringen zichtbaar zijn; spoort de VV/HV aan mee te zorgen voor vooruitgang op dit vlak; betreurt dat de absorptiecapaciteit van hulp als gevolg van het hoge corruptieniveau en een inefficiënte bureaucratie bijzonder laag is en de positieve impact ervan heel beperkt blijft;

80.

merkt op dat de huidige evaluatie opzettelijk is losgekoppeld van de in 2014 voltooide programmering voor de periode 2014-2020 van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking voor Centraal-Azië, met als doel verwarring en overlapping te vermijden en de coherentie van het EU-optreden in de regio te vrijwaren;

81.

dringt erop aan dat ontwikkelingssteun specifiek wordt ingezet voor plattelandsontwikkeling en duurzame landbouw, in het bijzonder om af te stappen van monoculturen zoals de katoenteelt;

82.

vraagt met klem dat de EU toezicht houdt op de doeltreffendheid van haar technische en financiële steun voor de hervorming van de overheidssector in de Centraal-Aziatische landen;

83.

dringt aan op de coördinatie van het ontwikkelingsbeleid van de EU met de activiteiten van de lidstaten in de regio; dringt erop aan dat er inzake ontwikkelingsbeleid nauw wordt samengewerkt met de VS in het kader van ons partnerschap voor duurzame ontwikkeling; roept tevens op tot samenwerking met China en Rusland bij de ontwikkeling van de Centraal-Aziatische regio;

84.

houdt rekening met de dominante houding van China in de regio en diens veranderende rol van externe handelspartner naar tussenpersoon op het vlak van regionaal economisch bestuur, met inbegrip van de regionale verstrekking van collectieve goederen;

85.

is van mening dat synergieën tussen het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) en het Chinese initiatief „One Belt One Road” in belangrijke mate zullen bijdragen tot de economische en sociale ontwikkeling in de regio;

86.

stelt tevens vast dat twee landen, Kazachstan en Kirgizië, zich bij de door Rusland opgerichte Euraziatische Economische Unie hebben aangesloten;

87.

dringt aan op nauwe samenwerking van de EU met de fondsen en organisaties van de VN en met de Wereldbank;

88.

neemt kennis van de voortgezette sectorale begrotingssteun in Kirgizië en Tadzjikistan en verzoekt de Commissie en de EDEO om degelijke en objectief verifieerbare voorwaarden te bepalen en toe te passen voor alle begrotingssteunprogramma's die worden voortgezet; beklemtoont echter dat dit vergezeld moet gaan van strengere criteria, met inbegrip van een sterke hervormingsagenda en doeltreffende anticorruptiemaatregelen; wijst erop dat EU-begrotingssteun niet mag worden gebruikt voor de rechtstreekse financiering van elementaire openbare diensten (zoals basis- en secundair onderwijs, basisgezondheidszorg en basisinfrastructuur), waarvoor de autoriteiten de hoofdverantwoordelijkheid dragen; is veeleer van mening dat EU-hulp moet worden gekoppeld aan de prestaties van de autoriteiten op dit vlak en dat EU-begrotingssteun de ontwikkeling van geavanceerde openbare diensten zoals onderzoek, innovatie, universitair onderwijs, vernieuwende infrastructuur enzovoort moet bevorderen;

89.

is ingenomen met de verhoging van de macrofinanciële bijstand en dringt erop aan dat het instrument in kwestie wordt gebruikt op basis van strenge kosten-batencriteria en gedetailleerde effectbeoordelingen waarin de overloopeffecten nader worden bekeken; onderstreept, met inachtneming van de belangrijkste punten uit de voortgangsverslagen inzake de strategie, hoe belangrijk het is de lidstaten te betrekken bij de tenuitvoerlegging van EU-steun, teneinde voor meer effect en betere resultaten te zorgen;

90.

staat positief tegenover het verzoek van Kirgizië om de toepassing van SAP+ en hoopt dat ook Tadzjikistan en Oezbekistan dit voorbeeld zullen volgen;

91.

vindt het belangrijk dat alle landen van Centraal-Azië de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) eerbiedigen en lid worden van de WTO;

92.

erkent, in overeenstemming met de bevindingen van de OESO, het bijzondere belang van bedrijfsverbindingsprogramma's tussen buitenlandse directe investeringen en kmo's als een instrument voor de diversifiëring en optimalisering van het overloopeffect van investeringen, waardoor de Centraal-Aziatische landen in staat worden gesteld buitenlandse directe investeringen nauwer te koppelen aan hun binnenlandse economieën, zodat hun concurrentievermogen toeneemt en zij toegang kunnen krijgen tot internationale markten, financiering, technologie en managementvaardigheden; verzoekt de regeringen van de Centraal-Aziatische landen in dit verband deze programma's in werking te stellen en de betrokkenheid van belanghebbenden in reeds bestaande bedrijfsverbindingsprogramma's te vergroten; wijst erop dat er aanvullende maatregelen nodig zijn om ervoor te zorgen dat de plaatselijke productie voldoet aan internationale kwaliteitsnormen, bijvoorbeeld het aanbieden van opleidingsprogramma's om kmo's te helpen de vaardigheden van hun personeel te vergroten, of het bijstaan van kmo's bij het halen van internationaal erkende kwaliteitsnormen;

93.

onderstreept dat het voor een duurzame economische ontwikkeling in de regio van fundamenteel belang is de regionale integratie en de intraregionale handel te intensiveren, de nadruk te leggen op vervoersnetwerken en logistieke diensten, alsook het ondernemingsklimaat en het wettelijke en regelgevende kader te verbeteren, met name voor kmo's;

94.

wijst andermaal op de talrijke gevallen van besmettelijke tuberculose in de Centraal-Aziatische regio; onderstreept het belang van continuïteit in de verspreiding van tuberculosebehandeling in de opkomende landen die niet langer bilaterale steun van de EU krijgen, in het licht van de ontwikkeling van resistentie tegen geneesmiddelen in bepaalde tuberculosestammen;

Energie, milieu, water en vervoer

95.

benadrukt dat er een intensievere dialoog moet komen over de ontwikkeling van infrastructuur, met aandacht voor energie- en vervoersnetwerken, alsook voor internetverbindingen met een grote capaciteit;

96.

erkent dat de samenwerking op het gebied van energie een centraal element vormt in de betrekkingen tussen de EU en Centraal-Azië; beschouwt de regio als een bijkomende potentiële bron van energiezekerheid voor de EU, en denkt daarbij met name aan de mogelijkheden voor nauwere samenwerking met Kazachstan en Turkmenistan; herhaalt dat het belangrijk is voor de EU om over een veilige, stabiele en betaalbare energievoorziening te beschikken, in overeenstemming met de plannen voor de energie-unie en evenzeer in het licht van de relevantie hiervan voor de globale veiligheid van de Unie; onderstreept bijgevolg dat energievoorziening en -diversifiëring een centraal element moeten vormen van de EU-strategie voor Centraal-Azië en vraagt de EU haar inspanningen voor de integratie van de energiemarkt op te voeren, aangezien het in het belang van alle partijen is om energie te diversifiëren; vraagt in dit verband om een verdubbeling van de inspanningen om de doelstelling van een uitbreiding van de zuidelijke gascorridor naar Centraal-Azië en de Trans-Kaspische gasleiding te kunnen halen; onderstreept echter dat overeenkomsten en dialogen inzake energie moeten worden gekoppeld aan krachtige mensenrechtenaspecten;

97.

neemt kennis van de EU-steun voor energieprojecten die de zuidelijke gascorridor zouden kunnen uitbreiden, onder meer via de Trans-Kaspische gasleiding en, eventueel, leidingen in Iran; vraagt niettemin dat de EU voor dergelijke projecten volledige haalbaarheidsstudies uitvoert, met inbegrip van milieu- en sociale-effectbeoordelingen;

98.

is voorstander van de bevordering door de EU van hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en de integratie van de energiemarkten in Centraal-Azië met die van aangrenzende landen en de EU;

99.

herhaalt dat het van mening is dat het herinvesteren van inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen van cruciaal belang is voor een duurzame sociaal-economische ontwikkeling;

100.

spoort aan tot een betere coördinatie en hernieuwde inspanningen in het kader van het cruciale regionale platform inzake water en milieu, onder leiding van Italië en Roemenië;

101.

pleit voor een grotere, proactieve rol van de EU op het vlak van ecologisch duurzame ontwikkeling; benadrukt in deze context het belang van de beginselen inzake milieuduurzaamheid bij de winning of verwerking van natuurlijke hulpbronnen in de regio, beginselen die worden uitgedragen door het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (EITI); benadrukt dat in de regio alleen Kazachstan en Kirgizië de beginselen van het EITI naleven, en dat de status van Tadzjikistan als kandidaat-lid in 2015 tijdelijk is opgeschort;

102.

stelt met bezorgdheid vast dat bovenop de toenemende invloed van de klimaatverandering talrijke alarmerende, uit de Sovjetperiode overgeërfde milieuproblemen hardnekkig standhouden, onder meer met betrekking tot ongecontroleerde radioactieve besmetting uit de voorbije decennia die tot op vandaag blijft doorwerken, alsook dringende maatregelen voor het opruimen van locaties voor kernproeven, industriële en mijnbouwactiviteiten, niet-duurzame exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, bodemdegradatie en aantasting van ecosystemen, luchtvervuiling, woestijnvorming en bovenal een aanhoudend rampzalig waterbeheer; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan meer technische bijstand te bieden, te helpen bij het mobiliseren van middelen en Europese knowhow en beproefde methoden aan te reiken over de manier waarop deze problemen kunnen worden aangepakt;

103.

vraagt de EU met klem om financiële en technische steun te blijven bieden voor het aanpakken van de humanitaire en economische problemen en de problemen op het vlak van gezondheid, milieu en bekendheid in verband met de gevolgen van de kernproeven die de Sovjet-Unie heeft uitgevoerd op de testlocatie van Semipalatinsk in de buurt van de stad Semej (het voormalige Semipalatinsk) in het noordoosten van Kazachstan;

104.

waardeert en spoort aan tot bijkomende inspanningen op het vlak van aanpassing aan de klimaatverandering en weerbaarheid tegen de gevolgen ervan, en vraagt de Centraal-Aziatische landen met klem constructief bij te dragen tot het welslagen van de klimaatconferentie van 2015 in Parijs;

105.

verzoekt de EU de programma's voor rampenrisicovermindering en bevordering van weerbaarheid verder te intensiveren in Centraal-Azië, een regio die bijzonder gevoelig is voor natuurrampen en die wat milieurampen en klimaatverandering betreft met ernstige risico's te kampen heeft;

106.

uit zijn grote bezorgdheid over de massale sterfte die in mei 2015 heeft plaatsgevonden onder de saiga-antilopen in Kazachstan; vraagt de EU met klem om via onderzoek en milieumaatregelen bij te dragen tot het voorkomen van een mogelijke herhaling in de toekomst;

107.

vraagt dat de EU haar inspanningen ter bevordering van de samenwerking tussen de Centraal-Aziatische landen op het vlak van waterbeheer opvoert;

108.

spoort de EU aan prioriteit te geven aan haar „waterdiplomatie” en deze verder in te zetten om een beter grensoverschrijdend waterbeheer mogelijk te maken en te bemiddelen in geschillenbeslechting, waaronder het naar voren schuiven van een open en doeltreffend kader, met name in het geval van de Rogundam; verzoekt de EU in deze context met klem om te ijveren voor en spoed te zetten achter verdere aansluiting bij internationale verdragen en rechtsbeginselen met betrekking tot gemeenschappelijke watervoorraden;

109.

verzoekt de landen uit de regio, indien ze dit nog niet hebben gedaan, om de VN-Verdragen van Espoo en Aarhus met betrekking tot waterconflicten te ondertekenen en te ratificeren en het maatschappelijk middenveld mee te betrekken in de uitvoering ervan;

110.

roept op tot hernieuwde inspanningen om de dramatische gevolgen van de milieuramp van het opdrogende Aralmeer het hoofd te bieden en aan te pakken; vraagt de Commissie met klem om meer steun te verlenen aan het Internationale Fonds voor het Aralmeer, en roept de EDEO ertoe op deze kwestie in het kader van haar regelmatige contacten met Oezbekistan als een prioriteit te beschouwen;

111.

wijst erop dat het zowel voor China als voor de EU en Rusland van fundamenteel belang is om langs de zijderoute een strategische, moderne en interoperabele weg- en spoorinfrastructuur uit te bouwen en dat de succesvolle integratie van de regio via moderne en betrouwbare infrastructuur een prachtige gelegenheid zou bieden, niet alleen voor meer regionale economische integratie maar ook voor de mobiliteit van mensen en multiculturele uitwisseling, wat dan weer ten goede zou komen aan vooruitgang op het gebied van de rechtsstaat en de democratie;

112.

herhaalt dat de EU bereid is haar ervaring en knowhow ter beschikking te stellen om de introductie en handhaving van veiligheids-, beveiligings- en milieunormen in alle vervoerswijzen te bevorderen en verbindingen op de vervoerscorridor langs Europa, de Kaukasus en Centraal-Azië te faciliteren; steunt met name de aanhoudende inspanningen van de EU met betrekking tot de ontwikkeling van zeker en veilig lucht- en zeevervoer in Centraal-Azië;

113.

pleit ervoor dat de EU voor coördinatie zorgt met het vervoersbeleid van China in de regio;

Regionale samenwerking, uitdagingen op het vlak van veiligheid en grensbeheer

114.

spoort de EU ertoe aan meer over Centraal-Azië in dialoog te gaan met relevante regionale en internationale organisaties, alsook met de buurlanden van de Centraal-Aziatische landen en andere landen die in de regio actief zijn;

115.

spoort de EU ertoe aan voor meer connectiviteit te zorgen door samen met de Centraal-Aziatische landen na te gaan op welke gebieden nauwer kan worden samengewerkt, met name met betrekking tot vervoer en energie; benadrukt dat er prioriteit moet worden gegeven aan de integratie van de Centraal-Aziatische landen onderling en in de internationale markten en corridors;

116.

meent dat de EU zich, in samenwerking met de lidstaten, moet blijven inzetten voor specifieke regionale integratie en vertrouwenwekkende maatregelen, maar daarnaast ook positieve stappen van individuele Centraal-Aziatische landen of groepen van landen moet belonen met meer samenwerking; is van oordeel dat EU-maatregelen afgestemd moeten zijn op de behoeften en specifieke kenmerken van de afzonderlijke landen; benadrukt dat de politieke dialoog tussen de verschillende landen van de regio moet worden verdiept en dat vertrouwenwekkende maatregelen moeten worden bevorderd;

117.

beschouwt diepgaande regionale economische integratie als een belangrijke factor voor regionale stabiliteit en vredesopbouw;

118.

benadrukt het belang van samenwerking met de OVSE en de VN op alle beleidsdomeinen;

119.

verzoekt de EU om ook Mongolië op ad-hocbasis te betrekken in bepaalde aspecten van de Europese strategie voor Centraal-Azië;

120.

erkent dat de belangrijkste bedreigingen en uitdagingen die in de strategie voor Centraal-Azië zijn gesignaleerd nog steeds gelden;

121.

is van mening dat de EU regionale samenwerking moet aanmoedigen, in het bijzonder met betrekking tot gemeenschappelijke problemen en uitdagingen, en dat gedeelde belangen boven de heterogeniteit van de betrokken landen moet worden geplaatst;

122.

merkt op dat onopgeloste etnische problemen, een gebrek aan vooruitzichten op vreedzame opvolging van de macht en niet-inclusieve bestuursstructuren in de landen van Centraal-Azië bronnen van potentiële instabiliteit en extremisme zijn en dat daardoor ernstige twijfels rijzen over een succesvolle tenuitvoerlegging van centrale EU-belangen in aansluiting op de strategie voor Centraal-Azië;

123.

steunt de langetermijndoelstelling van de EU om de ontluikende veiligheidsdialoog op hoog niveau tussen de EU en Centraal-Azië te transformeren tot een echt forum gericht op samenwerking bij het aanpakken van gemeenschappelijke uitdagingen op het vlak van veiligheid in de regio en daarbuiten, zoals de overloopeffecten van de oorlog in Afghanistan, de dreiging van IS, drugshandel, mensenhandel, gewelddadig extremisme en terrorisme, en chemische, biologische, radiologische en nucleaire risico's (CBRN-risico's); benadrukt het belang en het positieve effect van regionale samenwerkingsprogramma's, met inbegrip van de programma's ter versterking van grensoverschrijdende samenwerking en grensbeveiliging, zoals het grensbeheerprogramma voor Centraal-Azië (Bomca) en het drugsactieplan voor Centraal-Azië (Cadap); is van mening dat in de dialoog een invalshoek van menselijke veiligheid moet worden opgenomen, veeleer dan louter over staatsveiligheid te spreken; herhaalt dat de EU vastbesloten is om de regionale en bilaterale veiligheidsdialogen met Centraal-Aziatische landen verder uit te bouwen en samen met de regionale partners in kwestie en in het bijzonder met het UN Regional Centre for Preventive Diplomacy for Central Asia (UNRCCA) voor een grotere betrokkenheid van Afghanistan te zorgen;

124.

neemt kennis van de goedkeuring van het Cadap voor de periode 2014-2020; is echter verontrust over de recordhoogte van de opiumteelt en de aanverwante handel vanuit Afghanistan via Centraal-Azië; vraagt de EDEO/de Commissie zich te buigen over het probleem van de betrokkenheid van de georganiseerde misdaad en van elites bij deze handel, en over de negatieve gevolgen hiervan voor de volksgezondheid in de regio;

125.

pleit er andermaal voor dat Bomca en Cadap worden ondergebracht bij het instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (IcSP) in plaats van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking;

126.

vraagt de EU met klem om de door het IcSP gefinancierde regionale steunprogramma's voor conflictpreventie en vredesopbouw, onder meer via de aanmoediging van verzoening tussen gemeenschappen en etnieën, en voor grensafbakening in Centraal-Azië voort te zetten;

127.

is ingenomen met het door Zwitserland en het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) gesponsorde project voor grensoverschrijdende samenwerking met het oog op duurzame vrede en ontwikkeling, dat tot doel heeft een gunstiger klimaat te scheppen voor duurzame vrede en ontwikkeling in grensgebieden tussen Kirgizië en Tadzjikistan;

128.

benadrukt de rol van het UNRCCA, dat sinds 2007 in Asjchabad is gevestigd, en van de OVSE bij conflictpreventie in de regio;

129.

vraagt de EU steun te verlenen aan de initiatieven van het UNRCCA, en onder toezicht van het centrum aandacht te besteden aan de waterproblematiek en een dialoog op gang te brengen tussen de vijf landen voor het aanpakken van grensoverschrijdende vervuiling;

130.

vraagt de Commissie oog te hebben voor de ongunstige gevolgen die de problematiek van toegang tot watervoorraden kan hebben voor stabiliteit en veiligheid in Centraal-Azië, en alle ontwikkelingen van nabij te volgen;

131.

stelt met bezorgdheid vast dat Turkmenistan en Oezbekistan in het jaarverslag over mensenhandel van de VS uit 2015 (27) op de „Watch List” worden geplaatst, wat betekent dat het aantal slachtoffers van mensenhandel toeneemt; roept de EU-coördinator voor mensenhandel op om Turkmenistan en Oezbekistan te steunen in de strijd tegen de mensenhandel, die een aanslag vormt op de menselijke waardigheid en vaak gepaard gaat met psychologische terreur en lichamelijk geweld en daarom moet worden uitgebannen; verzoekt de lidstaten om deze belangrijke kwestie aan te kaarten in hun contacten met deze landen;

132.

wijst op het belang van samenwerking tussen de EU en de landen van Centraal-Azië bij het voorkomen en bestrijden van terrorisme; maakt zich ernstige zorgen over de ronselpraktijken van de extremistische organisatie Islamitische Staat (IS) waarbij een groeiend aantal burgers uit Centraal-Azië wordt overtuigd naar het Midden-Oosten af te reizen om te gaan vechten of om IS, al-Nusra en andere terroristische en extremistische organisaties op andere wijze te steunen, deels onder invloed van politieke marginalisering en sombere economische vooruitzichten; is zich ervan bewust dat de mogelijke terugkeer van een groot aantal geradicaliseerde Centraal-Aziatische burgers naar hun thuisland ertoe zou kunnen leiden dat de veiligheid en stabiliteit in heel Centraal-Azië, Afghanistan, Iran, Rusland, China en India in gevaar worden gebracht;

133.

spoort de EU aan tot een gezamenlijke aanpak, samen met de Centraal-Aziatische regeringen, van het gedeelde probleem van de rekrutering van strijders en aanhangers door IS, door zich te richten op politieke en administratieve tekortkomingen en bijvoorbeeld de godsdienstvrijheid te bevorderen, seculiere grondwetten te vrijwaren, discriminatoire wetten en beleidsmaatregelen te herzien, bijstandsprogramma's voor zowel mannen als vrouwen in te voeren, de werkgelegenheid voor kansarme jongeren te verbeteren, politiehervormingen tot prioriteit te verheffen en voor een betere coördinatie van veiligheidsdiensten te zorgen, alsook lessen te trekken uit Europese en Aziatische ervaringen met de rehabilitatie en re-integratie van radicale islamisten;

134.

is van mening dat internationale samenwerking, onder meer met Rusland en China, essentieel is om de groeiende dreiging van islamistische radicalisering in Centraal-Azië aan te pakken; vraagt dat alle internationale partijen met invloed in de regio de Centraal-Aziatische landen ertoe aansporen om zich in onderling overleg in te spannen voor een betere coördinatie van de samenwerking tussen hun veiligheidsdiensten, onder meer met betrekking tot de uitwisseling van inlichtingen; benadrukt dat dergelijke samenwerking in overeenstemming moet zijn met hun internationale verbintenissen op het vlak van de mensenrechten;

135.

uit zijn ernstige bezorgdheid over de verslechterende veiligheidssituatie in het noorden van Afghanistan en het gevaar dat hieruit voortvloeit voor de militaire en politieke stabiliteit in de regio; is blij met de verbeterde coherentie tussen de EU-strategieën voor Afghanistan en voor Centraal-Azië; benadrukt echter dat de EU-benadering van Centraal-Azië en Afghanistan nauwer aan elkaar moeten worden gekoppeld en dat het bestaande beleid moet worden aangepast aan de strategie voor Afghanistan voor de periode na 2014; pleit voor de betrokkenheid van Afghanistan bij programma's voor stabiliteit en veiligheid in de regio; spoort de regeringen van de Centraal-Aziatische landen ertoe aan een proactievere rol te spelen en op grotere schaal samen te werken in het belang van stabiliteit in Afghanistan; benadrukt dat menselijke veiligheid, terrorismebestrijding, immigratie en strategieën om drugshandel tegen te gaan regionaal gecoördineerd moeten worden;

136.

vraagt de Raad, de Commissie en de EDEO om in hun betrekkingen met de Centraal-Aziatische landen prioriteit te geven aan de hervorming van de veiligheidssector, onder meer in de vorm van betere financiering en opleiding, de bevordering van godsdienstvrijheid in het kader van seculiere grondwetten, preventieve aspecten van de strijd tegen terrorisme en inspanningen om voormalige jihadisten te rehabiliteren, als onderdelen van een globale strategie voor het aanpakken van islamistisch extremisme; betreurt dat de EU niet in staat is gebleken een hervorming van de veiligheidssector in de Centraal-Aziatische landen op te nemen in haar strategie, hoewel hier dringend behoefte aan is; toont zich in deze context verheugd over de vooruitgang die in Kazachstan is geboekt als vertrekpunt voor een hervorming op regionaal niveau; vraagt dat de EU specifieke programma's ter hervorming van de veiligheidssector uitwerkt voor Kirgizië en eventueel Tadzjikistan, en daarbij vooral aandacht besteedt aan de beginselen van de rechtsstaat en mensenrechtennormen in het strafrecht en aan civiele politie;

137.

erkent dat de vijf Centraal-Aziatische landen de tenuitvoerlegging van de kernwapenvrije zone in Centraal-Azië blijven voortzetten;

138.

vraagt de lidstaten om een meer uniforme interpretatie en tenuitvoerlegging en om een strikte naleving van de acht criteria die in 2008 zijn vastgesteld in het gemeenschappelijk standpunt van de EU inzake de controle op de uitvoer van wapens; wijst in dit verband met bezorgdheid op de omzeiling van dit gemeenschappelijk standpunt door een aantal Europese ondernemingen naar aanleiding van bilaterale overeenkomsten die bepaalde lidstaten hebben gesloten;

139.

vraagt de lidstaten om de uitvoer van kant-en-klare systemen voor inkijkoperaties naar landen in de regio stop te zetten indien er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat deze systemen kunnen worden gebruikt tegen journalisten, politici of mensenrechtenverdedigers; roept de Commissie ertoe op het Europese systeem voor controle op de uitvoer te herzien om te voorkomen dat dergelijke inkijksystemen in verkeerde handen vallen;

Landenspecifieke kwesties

140.

onderstreept dat in de volgende paragrafen met betrekking tot specifieke landen enkel wordt ingegaan op prioritaire problemen en dat de opsomming bijgevolg niet alomvattend is;

Kazachstan

141.

benadrukt dat hechtere politieke en economische betrekkingen gebaseerd moeten zijn op gedeelde waarden; merkt op dat Kazachstan de eerste Centraal-Aziatische partner is met wie de EU over een versterkte partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (EPCA) heeft onderhandeld; verwacht, gezien de voltooiing van de overeenkomst, een actieve en concrete verbintenis van Kazachstan tot politieke en democratische hervormingen, een verbintenis die voortvloeit uit zijn internationale verplichtingen en toezeggingen; erkent dat het honderdstappenprogramma een poging vormt om dringende hervormingen in het land door te voeren;

142.

benadrukt in dit verband de aanbevelingen van het Parlement van 22 november 2012 over de onderhandelingen voor een versterkte partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Kazachstan, die van cruciaal belang zijn voor het Parlement om in te stemmen met het sluiten van deze nieuwe overeenkomst en voor de toekomstige samenwerking tussen de EU en Kazachstan;

143.

vindt het zeer verontrustend dat de vrijheid van media, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering en vereniging steeds verder afneemt; herhaalt en benadrukt dat concrete en tastbare vorderingen op het vlak van politieke hervormingen gekoppeld zijn aan vorderingen in de onderhandelingen over de nieuwe EPCA; vraagt dat Kazachstan alle mogelijke inspanningen doet om ervoor te zorgen dat zijn wetgeving in overeenstemming is met de normen van de Raad van Europa en garandeert dat de fundamentele vrijheden volledig worden toegepast, zonder eigenhandig opgelegde beperkingen; roept de Kazachse autoriteiten ertoe op concrete en doeltreffende maatregelen te nemen ter uitvoering van de aanbevelingen die de speciale VN-rapporteur voor vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging heeft gedaan in het slotverslag van zijn bezoek aan Kazachstan in januari 2015; spoort Kazachstan er in dit verband toe aan zijn nieuwe strafwetgeving te herzien en te wijzigen wat de criminalisering van laster betreft, aangezien deze criminalisering de fundamentele vrijheden ondermijnt; geeft uiting aan zijn ernstige ongerustheid over de wet inzake organisaties zonder winstoogmerk, die de onafhankelijkheid en zelfs het bestaan van ngo's in Kazachstan in gevaar brengt, en vraagt dat deze wet wordt herzien;

144.

herinnert Kazachstan aan zijn verbintenissen in het kader van de OVSE tot democratische hervormingen en vraagt het land met klem om zijn ambities inzake buitenlands beleid — als lid van de VN-Mensenrechtenraad voor 2013-2015, gastland voor de Wereldtentoonstelling in 2017 en kandidaat voor een tijdelijke zetel in de VN-Veiligheidsraad voor 2017-2018 — te koppelen aan even ambitieuze, diepgaande binnenlandse politieke hervormingen;

145.

onderstreept dat Kazachstan volgens de voorlopige conclusies van de internationale OVSE/ODIHR-waarnemingsmissie bij de verkiezingen van 20 maart 2016 nog een lange weg te gaan heeft bij het nakomen van zijn OVSE-verbintenissen ten aanzien van democratische verkiezingen, hoewel enige vooruitgang is geconstateerd; spoort de Kazachstaanse autoriteiten ertoe aan de nodige maatregelen te nemen voor de volledige tenuitvoerlegging van alle aanbevelingen van het OVSE-Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten;

146.

vraagt om de vrijlating van alle politieke gevangenen, met inbegrip van Vladimir Kozlov, leider van oppositiepartij Alga!;

147.

erkent de positieve rol van Kazachstan bij de organisatie en het faciliteren van de onderhandelingen tussen de E3+3 en Iran in 2013 over het kernprogramma van Iran, de bijdrage van het land tot internationale initiatieven inzake nucleaire beveiliging en veiligheid, met inbegrip van het optreden als gastheer voor de nieuwe, door de IAEA beheerde internationale splijtstofbank die vanaf 2017 operationeel zal zijn, de pogingen van het land om te bemiddelen in de crisis tussen Rusland en Oekraïne, en het aanbieden van goede diensten in het kader van overleg tussen de Syrische oppositiepartijen;

148.

toont zich verheugd dat Kazachstan zich met ingang van 2015 in het eindstadium van de procedure voor toetreding tot de WTO bevindt;

Kirgizië

149.

betreurt de terugval van Kirgizië, het land in de regio waarover de EU de hoogste verwachtingen koesterde wat het streven naar democratische doelstellingen betreft;

150.

prijst Kirgizië met de vooruitgang waarvan blijk is gegeven in de recente parlementsverkiezingen; erkent dat deze vreedzaam zijn verlopen en aanzienlijk transparanter waren; is ingenomen met de bevindingen van de verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE voor de parlementsverkiezingen in Kirgizië op 4 oktober 2015, waarin werd gewezen op de ruime keuze die kiezers werd geboden en op een competitieve verkiezingscampagne; toont zich evenwel ongerust over de verplichte registratie van biometrische gegevens als een voorwaarde om te kunnen stemmen, waardoor de inclusiviteit van de kiezerslijst erg problematisch genoemd kan worden; benadrukt dat er meer inspanningen nodig zijn om een volledig functionerende parlementaire democratie uit te bouwen, ondanks de eerste bemoedigende tekenen waarvan Kirgizië blijk gaf met betrekking tot het streven naar democratische hervormingen en de overgang naar een echt meerpartijenstelsel, als een van de landen waar een proefproject voor EU-steun aan de democratie loopt;

151.

is verheugd dat Kirgizië de beperkende ontwerpwetgeving inzake buitenlandse agenten en LGBTI's heeft ingetrokken en vraagt het land om alle discriminerende wetgeving ten aanzien van LGBTI's en het maatschappelijk middenveld te verwerpen;

152.

verheugt zich over de opname van Kirgizië in de VN-Mensenrechtenraad voor de periode 2016-2018 en vraagt het land om constructief gebruik te maken van zijn komende lidmaatschap om mensenrechtenkwesties aan te pakken;

153.

vraagt de Commissie/de EDEO met klem om Kirgizië te helpen recht te doen aan de slachtoffers van de etnische confrontaties van 2010;

Tadzjikistan

154.

vraagt Tadzjikistan met klem zijn internationale verbintenissen inzake mensenrechten na te leven en de vrijheid van vereniging en de onafhankelijkheid van juristen te beschermen; vestigt de aandacht op de problematische situatie van de media sinds de ondertekening door de president van een nieuwe verordening uit hoofde waarvan alle informatie over officiële evenementen via het informatiebureau van de staat zal gaan, hetgeen de toegang voor andere media zal beperken; vraagt dat Tadzjikistan afziet van ongepaste inmenging in de werkzaamheden van ngo's en de nieuwe wetgeving inzake de financiering van ngo's niet ten uitvoer legt;

155.

spreekt in dit verband zijn bezorgdheid uit over de beslissing om de Partij van de Islamitische Wedergeboorte van Tadzjikistan te verbieden, een beslissing die past in een zorgwekkende tendens om uit veiligheidsoverwegingen legitieme politieke krachten te onderdrukken en kritische stemmen het zwijgen op te leggen; verzoekt de Tadzjiekse overheid haar verbintenissen in het kader van de vredesovereenkomst van 1997 na te komen en de nodige maatregelen te nemen om de vrijheid van meningsuiting, pluralisme en een vrij en open politiek klimaat te waarborgen;

156.

neemt kennis van de bevindingen van de verkiezingswaarnemingsmissie van het OVSE-Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten voor de parlementsverkiezingen van 1 maart 2015 in Tadzjikistan, waarin wordt gesteld dat de verkiezingen „plaatsvonden in een beperkte politieke ruimte en kandidaten niet over gelijke voorwaarden beschikten”;

157.

blijft zijn bezorgdheid uitspreken over het gebrek aan efficiëntie van de EU-ontwikkelingshulp in het land; vraagt de EDEO/de Commissie met klem voorrang te verlenen aan programma's die gericht zijn op de preventie van foltering in gevangenissen en op mediavrijheid in Tadzjikistan;

158.

is ingenomen met de toetreding van Tadzjikistan tot de WTO in maart 2013;

Turkmenistan

159.

benadrukt dat Turkmenistan partij is bij de meeste belangrijke internationale overeenkomsten en daarom de verplichting heeft de mensenrechten onder alle omstandigheden te eerbiedigen en te beschermen; benadrukt zijn bereidheid om de EU-steun op het gebied van democratische beginselen en mensenrechten te verhogen, met name door ten volle gebruik te maken van het EIDHR en andere middelen om het hervormingsproces in het land te ondersteunen;

160.

betreurt dat de toestand op het vlak van de rechtsstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden tijdens de verslagperiode nagenoeg ongewijzigd is gebleven, ondanks een aantal wetgevingsinspanningen op politiek, justitieel, economisch en sociaal vlak en op het vlak van onderwijs; is van mening dat de nieuwe wetgeving in het licht van de internationale verplichtingen op het vlak van de mensenrechten aan een beoordeling door internationale deskundigen moet worden onderworpen;

161.

dringt er bij de VV/HV en de Commissie op aan in contact te treden met de Turkmeense autoriteiten om concrete maatregelen te eisen ter verbetering van de mensenrechtensituatie en de rechtsstaat, conform artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU); vraagt voorts om punten van zorg inzake de mensenrechten op alle niveaus ter sprake te blijven brengen, bovenop de lopende mensenrechtendialoog; herhaalt zijn oproep aan de EDEO om van het verbindingskantoor in Asjchabad zo snel mogelijk een volwaardige EU-delegatie in Turkmenistan te maken, onder meer om met het maatschappelijk middenveld te interageren en toezicht te houden op de mensenrechtensituatie;

162.

onderstreept het belang van een voortzetting van de mensenrechtendialoog, in het bijzonder om druk te blijven uitoefenen met betrekking tot de vrijlating van personen die om politieke redenen gevangen zitten, en om duidelijkheid te krijgen over het lot van personen die tijdens hun gevangenschap verdwenen zijn;

163.

erkent dat de inwerkingtreding van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst met Turkmenistan ertoe zal bijdragen dat het potentieel van de tot stand gebrachte betrekkingen ten volle wordt benut;

164.

vraagt de VV/HV om gevolg te geven aan de met haar voorganger gesloten overeenkomst met betrekking tot een toezichtsmechanisme, waardoor het Parlement naar behoren door de EDEO zou worden geïnformeerd over de uitvoering van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst vanaf de inwerkingtreding;

165.

is ingenomen met het onlangs versterkte engagement van Turkmenistan ten aanzien van de EU met betrekking tot gebieden van wederzijds belang; neemt kennis van de deelname van het land aan de OVSE-bijeenkomst betreffende de uitvoering van de menselijke dimensie in 2015 en van de aanwezigheid van hooggeplaatste Turkmeense vertegenwoordigers op de 15e jaarlijkse bijeenkomst van het gemengd comité in het kader van de interim-handelsovereenkomst in oktober 2015;

166.

vraagt Turkmenistan om de lopende campagne voor het verwijderen van satellietschotels en het blokkeren van de toegang tot bepaalde websites stop te zetten en een eind te maken aan het intimideren en pesten van onafhankelijke journalisten en activisten uit het maatschappelijk middenveld;

Oezbekistan

167.

betreurt dat de EU onvoldoende doeltreffend is in haar streven naar democratisering in Oezbekistan, en drukt nogmaals de hoop uit dat de EU deze doelstelling actief probeert te bereiken in het land; stelt vast dat de Oezbeekse regering weigert verregaande hervormingen door te voeren; spoort de VV/HV aan een beleid te ontwikkelen voor een kritisch, constructief, voorwaardelijk en samenhangend Europees engagement ten aanzien van Oezbekistan;

168.

betreurt de systematische en routineuze schending van fundamentele rechten en vrijheden, ondanks de aanneming van verbeterde wetten hierover en ondanks de ratificering van internationale mensenrechteninstrumenten; vraagt de Oezbeekse autoriteiten met klem reële stappen te zetten om deze problemen ten volle aan te pakken en alle aanbevelingen van de speciale VN-rapporteur voor foltering, het Comité tegen Foltering en het Comité voor de rechten van de mens daadwerkelijk ten uitvoer te leggen;

169.

dringt erop aan dat de Oezbeekse autoriteiten alle personen vrijlaten die in hechtenis zijn genomen omdat ze op vreedzame wijze hun recht op vrije meningsuiting, vergadering en vereniging hebben uitgeoefend, en benadrukt dat foltering in gevangenissen moet worden voorkomen en dat dergelijke gevallen van foltering moeten worden onderzocht; toont zich bezorgd over de willekeurige verlenging van gevangenisstraffen; vraagt de Oezbeekse autoriteiten om onafhankelijke mensenrechten-ngo's in staat te stellen hun werkzaamheden ongehinderd uit te voeren;

170.

verheugt zich over de bescheiden vooruitgang van het land met betrekking tot de uitbanning van kinderarbeid en met name het overheidsverbod in deze zin; wijst nogmaals op het belang van onafhankelijk en objectief toezicht op de tenuitvoerlegging van het verbod; brengt in herinnering dat dwangarbeid bij de jaarlijkse katoenoogst moet worden uitgebannen en dat de overheid moet worden aangespoord tot de verbintenis zich concreet te blijven inspannen, bijvoorbeeld via een actieplan, om dwangarbeid uit te bannen, in overeenstemming met de aanbevelingen van de IAO en de Wereldbank;

171.

herinnert eraan dat het Parlement heeft besloten niet te overwegen zijn goedkeuring te hechten aan het protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Oezbekistan waarmee de bepalingen van de overeenkomst worden verruimd tot de bilaterale handel in textiel, tot is bevestigd dat er concrete hervormingen zijn gerealiseerd en dat die wezenlijke resultaten hebben opgeleverd, en tot er garanties zijn dat Oezbekistan daadwerkelijk bezig is de praktijk van dwangarbeid, naast kinderarbeid, uit te bannen;

172.

is in dit verband van mening dat een deel van de ontwikkelingshulp die de EU in het verleden aan Oezbekistan heeft verleend, onder meer voor de capaciteitsopbouw van het Oezbeekse parlement, niet de juiste bestemming heeft gekregen en afgeleid moeten worden naar belangrijker gebieden zoals plattelandsontwikkeling of milieu- en waterbeheer;

173.

uit zijn diepe bezorgdheid over de activiteiten van de Islamitische Beweging van Oezbekistan, die in augustus 2015 trouw heeft gezworen aan Islamitische Staat en duizenden jihadisten in Centraal-Azië heeft gerekruteerd;

o

o o

174.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de EDEO, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor Centraal-Azië, alsook de regeringen en parlementen van Kazachstan, Kirgizië, Oezbekistan, Tadzjikistan en Turkmenistan.


(1)  PB C 184 E van 6.8.2009, blz. 49.

(2)  PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 91.

(3)  PB L 255 van 30.9.2015, blz. 68.

(4)  PB L 255 van 30.9.2015, blz. 27.

(5)  PB C 332 E van 15.11.2013, blz. 28.

(6)  PB C 419 van 16.12.2015, blz. 153.

(7)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0252.

(8)  PB C 434 van 23.12.2015, blz. 111.

(9)  PB C 434 van 23.12.2015, blz. 87.

(10)  PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 69.

(11)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0288.

(12)  PB C 434 van 23.12.2015, blz. 24.

(13)  PB C 74 E van 13.3.2012, blz. 12.

(14)  PB C 419 van 16.12.2015, blz. 159.

(15)  PB C 251 E van 31.8.2013, blz. 93.

(16)  PB C 45 van 5.2.2016, blz. 85.

(17)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0008.

(18)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0426.

(19)  PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 92.

(20)  PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 80.

(21)  PB C 224 E van 19.8.2010, blz. 12.

(22)  Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0040.

(23)  PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 195.

(24)  PB C 36 van 29.1.2016, blz. 126.

(25)  Statistieken van de Wereldbank voor het jaar 2012.

(26)  Statistieken van de Wereldbank voor de vijfjarige periode 2011-2015.

(27)  Samengesteld door het ministerie van Buitenlandse Zaken van de VS.