15.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/93


P8_TA(2016)0110

Externe dimensie van het GVB, met inbegrip van de visserijovereenkomsten

Resolutie van het Europees Parlement van 12 april 2016 over gemeenschappelijke regels met het oog op de toepassing van de externe dimensie van het GVB, met inbegrip van de visserijovereenkomsten (2015/2091(INI))

(2018/C 058/10)

Het Europees Parlement,

gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (1),

gezien Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (2),

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Verdrag van 10 december 1982 van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee,

gezien de Overeenkomst van 1995 over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van 10 december 1982 van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden,

gezien de gedragscode voor verantwoordelijke visserij van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO), goedgekeurd in oktober 1995 de en daarmee verbonden instrumenten en richtsnoeren,

gezien het concept kwetsbaar marien ecosysteem (Vulnerable Marine Ecosystem-VME), dat naar voren kwam in besprekingen tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) en in zwang raakte na de goedkeuring van de AVVN-resolutie 61/105 van 2006, en het feit dat kwetsbare mariene ecosystemen gebieden zijn die kwetsbaar kunnen zijn voor de gevolgen van visserijactiviteiten,

gezien de 2009 „Azores Scientific Criteria and Guidance for identifying ecologically or biologically significant marine areas and designing representative networks of marine protected areas in open ocean waters and deep sea habitats” van het biodiversiteitsverdrag (Convention on Biological Diversity-CBD),

gezien zijn resolutie van 22 november 2012 over de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid (3),

gezien de conclusies van de op 16 en 17 september 2015 gehouden conferentie van de adviesraad voor de vollezee-/verrezeevloot,

gezien Speciaal verslag nr. 11/2015 van de Rekenkamer van 20 oktober 2015 met als titel „Worden de partnerschapsovereenkomsten inzake visserij goed beheerd door de Commissie?”,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie visserij en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8-0052/2016),

A.

overwegende dat volgens het verslag 2014 van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) getiteld „The State of World Fisheries and Aquaculture” het aantal overbeviste visbestanden tot 2008 gestaag is toegenomen maar in 2011 lichtelijk afnam;

B.

overwegende dat de EU een van 's werelds belangrijkste spelers in de visserijsector is en van oudsher zeer nadrukkelijk aanwezig en actief is in alle oceanen ter wereld dankzij een combinatie van vlootinspanningen, investeringen door EU-burgers, haar netwerk van bilaterale visserijovereenkomsten, haar ultraperifere regio's, en haar lidmaatschap van alle belangrijke regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's), en overwegende dat de EU aandringt op goede praktijken en eerbiediging van de mensenrechten;

C.

overwegende dat een duurzaam beheer van de wereldwijde visbestanden alleen mogelijk is met multilateralisme en internationale samenwerking, ook op bilateraal niveau; overwegende dat voor de Unie een sleutelrol is weggelegd in het mondiale beheer van de zeeën en oceanen en dat de externe dimensie van het GVB gebaseerd moet zijn op een ambitieuze visie die coherent is met de interne dimensie van het GVB zoals voorzien in de basisverordening terzake;

D.

overwegende dat de FAO onlangs vrijwillige richtsnoeren voor duurzame kleinschalige visserij heeft gepubliceerd die doelstellingen bevatten met betrekking tot de kleinschalige visserij, met name in ontwikkelingslanden;

E.

overwegende dat de EU een belangrijke markt voor visserijproducten is (zowel voor vis die gevangen is door de EU-vloten als import) en de grootste importeur van dergelijke producten, met een consumptie van, in volume, 11 % van de mondiale visserijproductie en een import van, in waarde, 24 % van de visserijproducten, hoewel zij slechts 8 % van de mondiale visvangst voor haar rekening neemt; overwegende dat de EU een brede verwerkingsindustrie heeft met een belangrijke sociale dimensie die in stand moet worden gehouden;

F.

overwegende dat de externe dimensie van het GVB internationale overeenkomsten en visserij in gebieden die buiten de nationale jurisdictie vallen (ABNJ's) omvat, overwegende dat het biodiversiteitsverdrag en de FAO pleiten voor het inventariseren van in ecologisch of biologisch opzicht belangrijke mariene gebieden en kwetsbare mariene ecosystemen, en overwegende dat beschermde mariene gebieden belangrijke instrumenten zijn voor op ecosystemen gebaseerd beheer, zoals erkend wordt door regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's);

G.

overwegende dat de quota van de ROVB's vooral gebaseerd zijn op historische vangstniveaus waardoor de ontwikkelde landen een preferentiële toegang tot de wereldwijde visbestanden behouden; overwegende dat nu rekening moet worden gehouden met de visserijactiviteiten van aan zee gelegen ontwikkelingslanden die generaties lang afhankelijk zijn geweest van visbestanden in aangrenzende wateren, een feit dat de EU dient te eerbiedigen;

H.

overwegende dat er onderscheid gemaakt dient te worden tussen de noordelijke overeenkomsten met Noorwegen, IJsland en de Faeröer, en partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij (PODV's) met andere landen;

I.

overwegende dat de EU moet streven naar beleidssamenhang met het ontwikkelingsbeleid, overeenkomstig artikel 201, lid 1, van het VWEU, dat het volgende bepaalt: „De Unie houdt bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking”;

J.

overwegende dat er in sommige gevallen onvoldoende gegevens beschikbaar zijn over de status van de visbestanden en over de totale vangst door plaatselijke vloten en vloten van derde landen met betrekking tot de visbestanden die de EU bevist in de wateren van derde landen, of die bestemd zijn voor de EU-markt, waardoor het moeilijk wordt om de grootte van het overschot in gemengde overeenkomsten te evalueren zoals vereist door het VN-Zeerechtverdrag (UNCLOS); overwegende dat het wenselijk zou zijn om te beschikken over meer en transparantere gegevens;

K.

overwegende dat de EU al het mogelijke moet doen om ervoor te zorgen dat de duurzamevisserijovereenkomsten die worden gesloten met derde landen wederzijdse voordelen opleveren voor de EU en de betrokken derde landen en voor hun plaatselijke bevolking en visserijsector;

L.

overwegende dat het piraterijprobleem ook negatieve gevolgen heeft voor regio's waar gereguleerde visserijactiviteiten plaatsvinden in het kader van bilaterale en multilaterale visserijovereenkomsten;

1.

is verheugd dat in de basisverordening van het GVB, voor het eerst, een hoofdstuk is opgenomen dat gewijd is aan de externe dimensie en onder meer minimumvoorwaarden voor bilaterale overeenkomsten, een verplichting om de samenwerking tussen ROVB's en de coherentie tussen de maatregelen die zij nemen te stimuleren, een uitdrukkelijke verwijzing naar gemeenschappelijke normen zowel binnen als buiten de wateren van de EU en een verklaring bevat dat maatregelen gebaseerd moeten zijn op het best beschikbare wetenschappelijke advies;

2.

onderstreept hoe belangrijk het is dat de samenhang tussen het visserijbeleid, het milieubeleid, het handelsbeleid en de ontwikkelingssamenwerking wordt gewaarborgd;

3.

erkent het belang om de coherentie en verenigbaarheid van het bestaande rechtskader te handhaven en uit te breiden;

4.

vraagt om meer samenwerking tussen de Commissie-organen die zich bezighouden met visserij, namelijk DG MARE, DG DEVCO en DG TRADE;

5.

benadrukt dat de bevordering door de EU en de partners waarmee zij bilaterale en andere overeenkomsten heeft, van in maatschappelijk, economisch en milieuopzicht duurzame visserij op basis van transparantie en de participatie van niet-gouvernementele belanghebbenden, met name de beroepsvissers die voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van visserij, van essentieel belang is om een toekomst te verzekeren voor kustgemeenschappen, het mariene milieu, de ontwikkeling van de plaatselijke industrie, de werkgelegenheid die wordt gegenereerd door de visserij, verwerking en handel, en de bijdrage van de visserij aan de voedselzekerheid;

6.

benadrukt dat het belangrijk is de bescherming van het ecosysteem te bevorderen en de visbestanden boven het niveau te houden dat nodig is om een maximale duurzame opbrengst te produceren, daar omvangrijkere visbestanden een belangrijk vereiste zijn om ontwikkeling van visserijgemeenschappen langs de kust in derde landen mogelijk te maken, overeenkomstig de vrijwillige FAO-richtsnoeren voor duurzame kleinschalige visserij;

7.

benadrukt de noodzaak om steun te verlenen aan de ontwikkeling van lokale gemeenschappen die voor hun levensonderhoud voornamelijk afhankelijk zijn van de visserij en aan de visserijsector gerelateerde activiteiten; onderstreept de noodzaak van ondersteunende maatregelen ter bevordering van de overdracht van technologie en knowhow, capaciteitsbeheer, partnerschappen tussen meerdere belanghebbenden en andere investeringen die de visserijsector ten goede komen;

8.

wijst erop dat de milieunormen die ook op de externe visserij van de EU moeten worden toegepast de uitvoering van de op het ecosysteem gebaseerde benadering van visserijbeheer en de voorzorgsbenadering omvatten, om de geëxploiteerde visbestanden te herstellen en boven een niveau te houden dat in 2015 voor zover mogelijk de maximale opbrengst kan opleveren, en uiterlijk in 2020 voor alle visbestanden;

9.

onderstreept dat alle aspecten van de externe dimensie van het GVB gebaseerd moeten zijn op evenwichtige en wederzijds voordelige betrekkingen tussen de EU, haar lidstaten en haar partners wereldwijd, hetzij bilateraal (PODV's) of multilateraal (ROVB's), ten einde de duurzame ontwikkeling van de plaatselijke visserij-industrie te stimuleren; benadrukt dat dat evenwicht ook moet worden weerspiegeld in de EU-handelsovereenkomsten met derde landen, in overeenstemming met de beleidssamenhang voor ontwikkeling;

10.

dringt er bij de Commissie op aan in de externe dimensie van het GVB rekening te houden met de ultraperifere gebieden, inclusief de bilaterale overeenkomsten die zijn gesloten met derde landen, om ervoor te zorgen dat deze ten goede komen aan de plaatselijke visserij in de ultraperifere regio's;

11.

onderkent het werk dat de adviesraad voor de vollezee-/verrezeevloot verricht heeft om tot een standpunt te komen met betrekking tot de externe dimensie van het herziene GVB en de toepassing daarvan, in samenwerking met belanghebbenden uit derde landen;

12.

benadrukt dat de EU, voor haar externe visserijgerelateerde activiteiten (vangst, verwerking en op de markt brengen), haar strengste sociale en milieunormen moet bevorderen en strikte en doeltreffende controle- en inspectiemaatregelen moet treffen, en in al haar activiteiten transparantie moet betrachten teneinde eerlijke concurrentievoorwaarden in de EU-markt te waarborgen;

13.

erkent de rol van de externe dimensie van het GVB bij het creëren van werkgelegenheid (zowel in de EU als elders) en het bevoorraden van de EU-markten (en in sommige gevallen van plaatselijke markten), en als vehikel om technische, financiële en wetenschappelijke bijstand te verlenen aan derde landen, met name ondersteuning van de verbetering van de regelingen voor wetenschappelijk onderzoek, toezicht en controle en de ontwikkeling van haveninfrastructuur;

14.

is verheugd over het feit dat het beheer van de externe dimensie van het GVB door de EU in de afgelopen jaren aanzienlijk is verbeterd, zowel in termen van PODV's als de tenuitvoerlegging daarvan, met als resultaat dat de EU-vloten die zich in verre wateren begeven over het algemeen tot de meest progressieve behoren die voldoen aan strenge sociale en milieunormen; is van mening dat de EU dergelijke sociale en milieunormen moet stimuleren in de internationale context via ROVB's en haar netwerk van PODV's;

15.

onderkent dat wanneer de EU-vloot ophoudt visgronden te bevissen, deze vangstmogelijkheden kunnen worden verdeeld over andere vloten die veel minder strenge instandhoudings-, beheers- en duurzaamheidsnormen hanteren dan de normen die de EU bepleit en verdedigt;

16.

is van mening dat de verlening van sectorale steun aan de visserijsector in de PODV-partnerlanden van essentieel belang is om te voldoen aan hun toenemende behoefte wat betreft visserijbeheer, opbouw van de capaciteit voor wetenschappelijk onderzoek, aanleg en onderhoud van infrastructuur, en de opleiding van visserij-inspecteurs en personeel, en het verbeteren van het aanbod en de beschikbaarheid van vis met het oog op de voedselzekerheid van de bevolking in PODV-partnerlanden door steun te verlenen aan de werkzaamheden van vrouwen in de visserijsector;

17.

dringt derhalve aan op een betere koppeling tussen de sectorale steun die in het kader van de visserijovereenkomsten wordt verleend, en de instrumenten die in het kader van ontwikkelingssamenwerking beschikbaar zijn, met name het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), en op volledige transparantie van de financiering van visserijprojecten en het gebruik van sectorale steun, om te zorgen voor juist gebruik van de EU-middelen;

18.

wijst opnieuw op de noodzaak om te beschikken over betere wetenschappelijke informatie over de status van de visbestanden en de vangst- en inspanningsgegevens met betrekking tot visserij buiten de EU-wateren, met name in de wateren van bepaalde aan zee grenzende ontwikkelingslanden, en om daarvoor middelen te gebruiken die beschikbaar zijn uit hoofde van het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en het EOF;

19.

merkt op dat, in overeenstemming met het recente verslag van de Rekenkamer over de partnerschapsovereenkomsten inzake visserij (POV's), een van de voornaamste doelstellingen van de POV's is dat alleen overschotten van visbestanden worden gevangen maar dat dit zeer moeilijk realiseerbaar is gebleken 'vanwege het ontbreken van betrouwbare, verifieerbare en toegankelijke informatie over de visbestanden en de activiteiten van de nationale visserijvloot of van andere vreemde vloten die eveneens toegang hebben gekregen van de partnerlanden; benadrukt in dit verband het belang van betrouwbare wetenschappelijke gegevens en onafhankelijke evaluaties achteraf van de doeltreffendheid van POV's;

20.

dringt erop aan dat de EU door middel van haar PODV's en haar werk in ROVB's de harmonisatie van de toegangsvoorwaarden voor alle buitenlandse vloten tot Afrikaanse wateren moet bevorderen voor tonijn en kleine pelagische en demersale soorten, met als doel gunstige omstandigheden te creëren voor vissers die op een duurzame en verantwoordelijke manier werken;

21.

vraagt om uitbreiding van de programma's van onafhankelijke waarnemers die bijdragen aan het toezicht op de visserij en de verzameling van wetenschappelijke gegevens;

22.

is ervan overtuigd dat duurzame en billijke exploitatie van grensoverschrijdende en gedeelde en over grote afstanden trekkende visbestanden uitsluitend door middel van regionaal visserijbeheer kan worden ontwikkeld, met inbegrip van programma's van waarnemers en inspectie- (in havens en op zee) en controlesystemen op regionaal niveau, zoals vereist door het VN-Zeerechtverdrag (UNCLOS) en de visbestandenovereenkomst van de VN (UNFSA);

23.

merkt op dat een rechtskader bestaat voor regionaal beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden, samen met vele andere visbestanden, middels de ROVB voor tonijn en andere regionale organisaties voor visserijbeheer, hoewel enkele visserijen buiten het ROVB-netwerk blijven, en dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat alle betrokken visserijen zo spoedig mogelijk door een ROVB worden beheerd;

24.

vraagt de Commissie meer begrotingsmiddelen toe te wijzen aan de ROVB's, aangezien zij een sleutelrol vervullen bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOOV);

25.

stelt met bezorgdheid vast dat bepaalde andere visserijen, met name op gedeelde visbestanden die niet op volle zee aangetroffen worden, nog niet over een effectief platform beschikken voor regionale samenwerking en beheer; is van mening dat dit een ernstig probleem is, met name voor de visbestanden van kleine pelagische soorten in West-Afrika gezien hun strategische belang voor de voedselzekerheid, zoals vermeld in het recente advies van het Internationaal Hof voor het recht van de zee (4);

26.

dringt er bij de EU op aan haar invloed aan te wenden om ervoor te zorgen dat alle visserij met een regionale dimensie door een ROVB wordt beheerd; dringt er met name bij de EU op aan de Visserijcommissie voor het centraaloostelijke deel van de Atlantische Oceaan (CECAF) zover te krijgen dat zij een volwaardige ROVB wordt met een besluitvormingsautoriteit, i.p.v. een regionaal adviesorgaan van de FAO;

27.

is ervan overtuigd dat de EU, voorzover vissersvloten van de EU toegang hebben tot andere visserijen (bv. demersale visserij), op iedereen van toepassing zijnde maatregelen moet stimuleren om de harmonie tussen de industriële en de ambachtelijke vissersvloten te waarborgen, waarvoor een zonesysteem nodig kan zijn waarmee de lokale ambachtelijke visserijsector beschermd kan worden;

28.

vraagt om meer onderzoeken naar en een betere bescherming van diepzeesoorten en -habitats, met name die soorten en habitats die zeer kwetsbaar of fundamenteel voor de duurzaamheid van het ecosysteem op lange termijn zijn;

29.

spoort de Commissie aan een evenwichtige verdeling van de toewijzingen van toegang in ROVB's te bevorderen, waarbij rekening wordt gehouden met de sociale en milieugevolgen, de behoeften aan voedselzekerheid en het streven van ontwikkelingslanden om hun eigen visserij te ontwikkelen; wijst erop dat alle toewijzingen moeten gelden voor alle vloten, zowel verre visserijvloten als nationale vloten, en gebaseerd moeten zijn op de door de relevante ROVB's ontwikkelde juiste toewijzingscriteria;

30.

is ingenomen met het voorschrift in de basisverordening dat voor alle buitenlandse vloten die in een land actief zijn waarmee de EU een PODV heeft gesloten, soortgelijke voorwaarden voor toegang moeten gelden die duurzame visserijen bevorderen, wat een belangrijke maatregel is om ervoor te zorgen dat voor andere vloten van verre visserij dezelfde EU-normen gelden, in plaats van dat ze door die vloten worden ondergraven; moedigt de Commissie aan om aan dit voorschrift strikt de hand te houden;

31.

dringt er bij de EU op aan gebruik te maken van haar netwerk van PODV's en onderhandelingen in ROVB's om ervoor te zorgen dat onze partnerlanden de toegang van verre zeevisserijvloten beperken tot het overschot, zoals in het VN-Zeerechtverdrag (UNCLOS) en het GVB wordt vereist, en preferentiële toegang verlenen aan vloten die van de beste sociale en milieupraktijken gebruikmaken voor de desbetreffende zone en visbestanden;

32.

is bezorgd over de mogelijke onderbreking van de visserijactiviteiten tussen twee protocollen, wanneer de onderhandelingen over een nieuw protocol lang aanslepen; verzoekt de Commissie de exploitanten juridische en economische zekerheid te bieden door voortzetting van de visserijactiviteiten tussen twee protocollen te garanderen;

33.

erkent het belang van de totstandbrenging van een breder kader met ontwikkelingslanden dat niet alleen visserij omvat, maar ook de eerdere en latere fasen in de toeleveringsketen;

34.

moedigt de EU aan geen onderhandelingen over PODV's aan te gaan met landen waar corruptie geaccepteerd wordt;

35.

erkent de noodzaak om een breder kader met ontwikkelingslanden tot stand te brengen dat visserij omvat samen met andere ontwikkelingsgerelateerde onderwerpen;

36.

acht het van belang dat visvergunningen erkend worden via de diplomatieke kanalen;

37.

erkent het belang voor ontwikkelingslanden van de visserij, met name de ambachtelijke visserij, vanwege de bijdrage die zij levert aan de voedselzekerheid, de lokale economie en de werkgelegenheid van zowel vrouwen als mannen, wat de rol onverlet laat van die industriële visserij-activiteiten die plaatsvinden in een verantwoord en transparant kader en die zorgen voor de sociaal-economische ontwikkeling van kustgebieden en de aanvoer van visserijproducten;

38.

onderstreept dat de EU zich moet houden aan haar verplichting om in maatschappelijk en milieuopzicht duurzame visserij in ontwikkelingslanden te bevorderen via alle EU-beleidsmaatregelen die verband houden met de visserij in ontwikkelingslanden (hulp, handel, visserij);

39.

benadrukt het belang van de integratie van vrouwen in de hele waardeketen, vanaf de financiering tot en met het verwerken en/of in de handel brengen van visproducten; is van mening dat het bevorderen van de toegang van vrouwen tot deze activiteiten hun economische en maatschappelijke positie zou versterken, hetgeen een belangrijke rol speelt in het dichten van de genderkloof; dringt erop aan dat in de betrekkingen van de EU met ontwikkelingslanden meer aandacht wordt besteed aan prioriteiten op het gebied van gelijkheid;

40.

onderstreept de noodzaak om lokale ontwikkeling te stimuleren met behulp van sectorale steun via een grotere verzelfstandiging van de visserij in de partnerlanden en daartoe met name de duurzame aquacultuur te versterken, de ambachtelijke visserij te behouden en te ontwikkelen, de wetenschappelijke kennis over de visbestanden te verbeteren en particuliere initiatieven van lokale actoren te versterken; verzoekt de EU om via PODV's goed bestuur en met name goed beheer van overheidsinkomsten uit visserij en financiële tegenprestaties aan te moedigen;

41.

is van mening dat de EU derde landen, om te beginnen derde landen waarmee zij een PODV sluit, dient aan te moedigen een regelgevend kader tot stand te brengen voor joint ventures met EU- en andere actoren in de vangst-, verwerkings- en verkoopsectoren; is van mening dat een dergelijk kader de beste manier is om ervoor te zorgen dat joint ventures worden opgezet en uitgevoerd overeenkomstig strenge duurzaamheids- en transparantienormen zoals die door het herziene GVB bevorderd worden, waardoor ook meer rechtszekerheid aan EU-belangen geboden wordt bij de ondersteuning van de ontwikkeling van duurzame visserij in derde landen;

42.

benadrukt dat transparantie, verantwoordingsplicht en participatie van belanghebbenden als essentiële elementen van de betrekkingen tussen de EU en derde landen op het gebied van visserij moeten worden beschouwd;

43.

benadrukt dat Europese investeringen in de visserij in derde landen die in het kader van joint ventures plaatsvinden, wel onder het GVB moeten vallen; onderstreept dat de EU via haar PODV's de dialoog met de partnerlanden zou moeten stimuleren over de totstandbrenging van een regelgevingskader om ervoor te zorgen dat in de sectoren voor vangst, verwerking en op de markt brengen actieve joint ventures, die bestaan uit partners uit de EU of andere landen, op transparante wijze te werk gaan, niet met de lokale ambachtelijke sector concurreren en bijdragen tot de ontwikkelingsdoelstellingen van het land in kwestie;

44.

schenkt aandacht aan het verslag van de Rekenkamer waarin wordt benadrukt dat de onderbenutting van de referentiehoeveelheden die in bepaalde recente protocollen zijn voorzien, leidt tot hoge kosten; verzoekt de Commissie derhalve onnodige kosten voor de EU-begroting op dit gebied zoveel mogelijk te vermijden;

45.

is van mening dat het Parlement een actievere rol zou moeten spelen dan de huidige goedkeuringsprocedure en dringt erop aan dat het in alle fasen van de procedures met betrekking tot de sluiting of verlenging van POV's onmiddellijk en volledig wordt ingelicht, teneinde de transparantie en democratische verantwoordingsplicht van de protocollen te vergroten;

46.

erkent het belang van de externe dimensie van het GVB bij het creëren van werkgelegenheid zowel in de EU als in onze partnerlanden, o.a. door het aanwerven van plaatselijke bemanningen in de context van PODV's; moedigt EU-vaartuigen aan hun vangsten, waar mogelijk, voor eerste verwerking aan te landen in de partnerlanden; dringt erop aan dat instrumenten voor de bescherming van werknemers en menswaardige arbeidsomstandigheden (met name Verdrag 188 van de Internationale Arbeidsorganisatie) worden opgenomen in Europese verordeningen inzake visserij en in PODV's, om dezelfde arbeidsomstandigheden, salarissen, bescherming van de rechten van werknemers en opleidingsniveaus te garanderen voor EU-onderdanen en andere nationaliteiten;

47.

is verheugd over de transparantiebepalingen in het meest recente protocol met Mauritanië, waarin dit land zich verbindt alle overeenkomsten openbaar te maken met zowel staten als particuliere entiteiten waarbij toegang wordt verleend aan buitenlandse vaartuigen tot zijn exclusieve economische zone (EEZ), en dringt erop aan dat dergelijke transparantiebepalingen in alle PODV's worden opgenomen;

48.

is eveneens verheugd dat het met Mauritanië gesloten protocol de EU-vloot prioritaire toegang tot de overschotbestanden van dat land verleent en spoort de Commissie aan om dit als voorbeeld te gebruiken bij het onderhandelen over protocollen met andere derde landen, rekening houdend met de hoge duurzaamheidsnormen waaraan de EU-vloot moet voldoen;

49.

spoort de Commissie aan ervoor te zorgen dat soortgelijke transparantiebepalingen worden opgenomen in andere toekomstige protocollen, waardoor een veel grotere transparantie inzake de totale visserijinspanning en toegangsvoorwaarden tot stand komt; dringt erop aan dat informatie over de totale vangsten van de vaartuigen van alle vloten die gemachtigd zijn in de Mauritaanse wateren te vissen, en de daarmee samenhangende toegangsvoorwaarden, voor het publiek beschikbaar zijn;

50.

verzoekt de Commissie om in de internationale organisaties waarin zij actief is, andere derde landen aan te moedigen over te gaan tot de publicatie van de voorwaarden van de met andere staten of particuliere entiteiten gesloten overeenkomsten, met inbegrip van de identiteit van vaartuigen die gemachtigd zijn om te vissen, hun activiteiten en hun vangsten; spoort derde landen bovendien aan om zich te houden aan de besluiten van de ROVB's, die de transparantie van visserijovereenkomsten bevorderen;

51.

moedigt andere derde landen aan de aanbevelingen, resoluties en besluiten van ROVB's ter bevordering van de transparantie van visserijovereenkomsten binnen de desbetreffende EEZ in overweging te nemen;

52.

is van mening dat de Commissie de transparantie zo spoedig mogelijk moet verbeteren door een databank op te zetten die alle particuliere overeenkomsten tussen of namens EU-reders en plaatselijke of regionale instanties of autoriteiten of derde landen bevat met betrekking tot toegang tot de visserij in derde landen, waaronder de toegangsvoorwaarden, toegestane vlootcapaciteit, de identiteit van de vaartuigen en de daaruit voortvloeiende visserijactiviteiten, en dat deze databank publiekelijk toegankelijk moet zijn, behalve de onderdelen die commercieel gevoelige informatie bevatten;

53.

merkt op dat reders particuliere overeenkomsten met de regeringen van derde landen sluiten, die buiten het toepassingsgebied van het GVB vallen; is verontrust over het feit dat de Commissie niet systematisch in kennis wordt gesteld van dergelijke overeenkomsten; is bezorgd dat dit onder bepaalde omstandigheden zou kunnen leiden tot oneerlijke concurrentie met de lokale visserijgemeenschappen in ontwikkelingslanden, evenals met EU-reders die in het kader van bilaterale overeenkomsten opereren;

54.

is van oordeel dat vaartuigen die vissen op grond van de bepalingen van een PODV maar hun verplichtingen om hun lidstaat te voorzien van de uit hoofde van hun vismachtiging vereiste gegevens niet nakomen, bestraft moeten worden met de sancties als bepaald in de verordening inzake visserijcontroles en de IOO-verordening, en tevens dat er, waar nodig, geen vismachtiging aan hen mag worden verleend;

55.

betreurt het dat in eerdere ramingen van de omvang van de „externe vloot” gebruikgemaakt is van verschillende definities van de soorten vaartuigen, met als resultaat dat de bestaande ramingen niet vergelijkbaar zijn, hetgeen het onmogelijk maakt een analyse te verrichten van de omvang van de vloot en de ontwikkeling daarvan in de tijd, wat de transparantie ernstig beperkt; spoort de Commissie aan een definitie van de externe vloot te ontwikkelen die alle vaartuigen omvat die buiten de EU-wateren actief zijn, terdege rekening houdend met de relevante bepalingen van de noordelijke overeenkomsten, zodat historische vergelijking mogelijk wordt;

56.

merkt op dat, ondanks de rol die gespeeld wordt door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM), de verschillende regels die worden toegepast op de EU-vloten en de vloten van derde landen die in dezelfde wateren opereren, aanzienlijke problemen hebben veroorzaakt voor EU-vissers; acht het noodzakelijk dat de EU haar inspanningen in het Middellandse Zee-bekken verhoogt door nauwere samenwerking met de plaatselijke instanties, regionale organisaties, wetenschappelijke instituten, waarnemingsposten en landgebonden visserijclusters; is van mening dat de EU een rol moet spelen bij de oplossing van conflicten tussen vaartuigen op de Middellandse Zee, en verzoekt de Commissie te overwegen vissers die regelmatig confrontaties hebben met vaartuigen uit derde landen te steunen en bij te staan, en nauwere samenwerking aan te gaan met landen aan de zuidelijke oever van de Middellandse Zee;

57.

is ingenomen met de recente publicatie van de namen van de vaartuigen onder EU-vlag die gemachtigd zijn buiten de EU-wateren te vissen, en dringt er bij de Commissie op aan dergelijke informatie stelselmatig te publiceren, met inbegrip van gegevens over hun activiteiten en vangsten;

58.

merkt op dat transparantie een noodzakelijke voorwaarde is voor raadpleging en geïnformeerde participatie van belanghebbenden uit de visserijsector, met name beroepsvissers die voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van de visserij; is van mening dat dergelijke raadpleging en participatie moeten worden bevorderd in PODV's, met inbegrip van de onderhandeling over overeenkomsten en protocollen en de tenuitvoerlegging ervan, de toewijzing en het gebruik van sectorale steun, het werk dat verricht wordt in de ROVB's, en de toepassing van projecten voor ontwikkelingssamenwerking;

59.

merkt op dat de basisverordening een bepaling bevat dat vaartuigen die de EU verlaten en vervolgens terugkeren zich moeten registreren met informatie over de aan hun terugkeer voorafgaande activiteiten; is van mening dat dit vereiste dusdanig moet worden aangescherpt dat de gehele vlaggeschiedenis van een vaartuig moet worden verstrekt aan de Commissie en in de databank van het vissersvlootregister van de Gemeenschap moet worden opgenomen voordat het vaartuig in het register wordt ingeschreven;

60.

erkenthet werk dat verricht is door de EU ter bestrijding van IOO-visserij, die een bedreiging vormt van de visbestanden en een oneerlijke concurrentie voor vissers die zich wel aan de regels houden; erkent de bijdrage van de IOO-verordening aan de bevordering van duurzame visserij in de wereld; is van mening dat de EU, dankzij haar spilfunctie als 's werelds belangrijkste markt voor vis, de capaciteit heeft om steun te verwerven van andere staten, inclusief die staten waarmee zij PODV's heeft gesloten, en internationale actoren om te zorgen voor een gemeenschappelijke aanpak en een effectieve mondiale regeling ter bestrijding van IOO-visserij;

61.

moedigt de ontwikkeling aan van een uniek internationaal systeem voor de registratie van alle vaartuigen die in internationale wateren varen;

62.

benadrukt dat de IOO-verordening rigoureus, objectief en op niet-discriminerende wijze moet worden toegepast om een „gelijk speelveld” tussen vloten en staten te bevorderen, en moedigt de Commissie en de lidstaten aan dit te doen; is voorts van mening dat, wil de verordening succesvol zijn, zij geen speelbal mag zijn van de kortetermijnbelangen van het EU-handelsbeleid en niet gebruikt mag worden door EU-visserijbelangen als een instrument om de concurrentie oneerlijk te verbeteren;

63.

verzoekt de Commissie om de opneming in de IOO-verordening van bepalingen inzake arbeidsomstandigheden te bestuderen;

64.

benadrukt dat de PODV's volledige traceerbaarheid van producten van de zeevisserij moeten waarborgen;

65.

is van mening dat door de EU gesloten bilaterale en multilaterale handelsovereenkomsten ecologisch duurzame en sociaal rechtvaardige voorwaarden moeten bevorderen voor de vervaardiging van visproducten in de betreffende derde landen, middels het gebruik van passende kwantitatieve en kwalitatieve beperkingen van de toegang tot de EU-markt, om de vooruitgang die met deze verordening wordt geboekt in de strijd tegen IOO-visserij niet te ondermijnen; is tevens van mening dat deze voorwaarden moeten worden gesteld aan elk visserijproduct of afgeleid visserijproduct dat op de Europese markt wordt gebracht en dat visserijproducten of afgeleide visserijproducten waarvan niet is gegarandeerd dat ze aan deze voorwaarden of aan de vereisten op het gebied van consumentenbescherming voldoen, niet op de Europese markt mogen worden gebracht;

66.

is van mening dat de economische, sociale en milieuvoorwaarden voor het vangen en verwerken van vis duidelijk moeten zijn voor consumenten;

67.

stelt voor dat de bepalingen van bilaterale en multilaterale handelsovereenkomsten een uitdrukkelijke verwijzing moeten bevatten naar de IOO-verordening, met inbegrip van de erin vervatte normen; adviseert de Commissie voor te stellen de handelsbetrekkingen met derde landen die vallen onder artikel 31 van de IOO-verordening op te schorten;

68.

dringt er bij de Commissie op aan om in de IOO-verordening een met de TRACES-databank (Trade Control and Expert System) vergelijkbaar systeem op te nemen om gegevens omtrent vangstcertificaten en vaartuigen te kunnen verifiëren en vergelijken of om een minimumcontrolepercentage voor de invoer van verwerkte producten te kunnen vaststellen;

69.

acht het van belang om de inspanningen van landen die gele of rode kaarten hebben gekregen intensief te begeleiden en te monitoren;

70.

verwelkomt de opneming van vissersvaartuigen als 'kwetsbaar' in het kader van de actualisering van Operatie Atalanta en verzoekt om de activiteiten van de EU-vloot te blijven steunen en beschermen;

71.

is van mening dat de VN-onderhandelingen over een nieuw systeem van internationaal oceaanbeheer in ABNJ's als doelstelling moeten hebben dat er een regeling komt waardoor de visbestanden van internationale oceaanwateren kunnen worden bestudeerd en op evenwichtige, duurzame en voorzichtige wijze kunnen worden gebruikt, en er ook gewerkt kan blijven worden aan het in kaart brengen van EBSA's ten einde een coherent netwerk van beschermde mariene gebieden tot stand te brengen;

72.

wijst nogmaals op de plicht van de Commissie als hoedster van de Verdragen om erop toe te zien dat lidstaten hun verplichtingen inzake zorgvuldigheid nakomen wat betreft de externe activiteiten van hun burgers en vaartuigen, en vraagt dat de EU rekening houdt met het advies van het Internationale Zeerechttribunaal, waarin de EU in de context van bilaterale overeenkomsten als vlagstaat wordt aangemerkt;

73.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.

(2)  PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1.

(3)  PB C 419 van 16.12.2015, blz. 175.

(4)  Advies van het Internationaal Hof voor het recht van de zee van 2 april 2015, in antwoord op het verzoek van de Subregionale commissie visserij (SRFC): https://www.itlos.org/fileadmin/itlos/documents/cases/case_no.21/advisory_opinion/C21_AdvOp_02.04.pdf