Brussel, 16.12.2016

COM(2016) 871 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om te voldoen aan Richtlijn 2011/93/EU van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie


Inhoud

1.INLEIDING

1.1.Doelstellingen en toepassingsgebied van de richtlijn

1.2.Doel en methode van het verslag

2.OMZETTINGSMAATREGELEN

2.1.Onderzoek en vervolging van strafbare feiten (artikelen 2 tot en met 9 en 11 tot en met 17)

2.1.1.Definities (artikel 2)

2.1.2.Strafbare feiten op het gebied van seksueel misbruik (artikel 3)

2.1.3.Strafbare feiten op het gebied van seksuele uitbuiting (artikel 4)

2.1.4.Strafbare feiten op het gebied van kinderpornografie (artikel 5)

2.1.5.Benaderen van kinderen voor seksuele doeleinden (artikel 6)

2.1.6.Uitlokking, hulp en aanzetting (en poging daartoe) (artikel 7)

2.1.7.Consensuele seksuele handelingen (artikel 8)

2.1.8.Verzwarende omstandigheden (artikel 9)

2.1.9.Inbeslagneming en confiscatie (artikel 11)

2.1.10.Aansprakelijkheid van rechtspersonen (artikel 12)

2.1.11.Sancties tegen rechtspersonen (artikel 13)

2.1.12.Niet-vervolging of niet-bestraffing van het slachtoffer (artikel 14)

2.1.13.Onderzoek en vervolging (artikel 15)

2.1.14.Aangifte van een vermoeden van seksueel misbruik of seksuele uitbuiting (artikel 16)

2.1.15.Rechtsmacht en coördinatie van vervolging (artikel 17)

2.2.Bijstand aan en bescherming van slachtoffers (artikelen 18, 19 en 20)

2.2.1.Algemene bepalingen inzake bijstand aan en ondersteuning en bescherming van kindslachtoffers (artikel 18)

2.2.2.Bijstand en ondersteuning van slachtoffers (artikel 19)

2.2.3.Bescherming van kindslachtoffers tijdens het strafonderzoek en het strafproces (artikel 20)

2.3.Preventie (artikel 10 en artikelen 21 tot en met 25)

2.3.1.Verbod voortvloeiend uit een veroordeling (artikel 10)

2.3.2.Maatregelen tegen het adverteren voor de mogelijkheden tot misbruik en kindersekstoerisme (artikel 21)

2.3.3.Preventieve interventieprogramma's of -maatregelen (artikel 22)

2.3.4.Preventie (artikel 23)

2.3.5.Interventieprogramma's of -maatregelen op vrijwillige basis tijdens of na de strafprocedure (artikel 24)

2.3.6.Maatregelen tegen websites die kinderpornografie bevatten of verspreiden (artikel 25)

3.CONCLUSIE EN VOLGENDE STAPPEN

1.INLEIDING

Seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen zijn zeer ernstige strafbare feiten. Ze veroorzaken langdurige lichamelijke, psychologische en sociale schade bij kwetsbare slachtoffers die recht hebben op en behoefte hebben aan bijzondere bescherming en zorg. Daarnaast pleegt de dader met materiaal betreffende seksueel misbruik van kinderen, dat in wetgeving ‘kinderpornografie’ genoemd wordt, meervoudige misdrijven tegen elk slachtoffer. Ten eerste gaat het om seksueel misbruik dat is gefotografeerd of opgenomen. Ten tweede wordt de privacy van het kind ernstig geschonden telkens als de beelden en video’s worden gepost, verspreid of bekeken. Het wordt nog traumatischer voor het kind wanneer het weet dat de beelden en video’s circuleren en dat vrienden of familieleden ze kunnen zien.

Om deze misdrijven doeltreffend te kunnen bestrijden, is een geïntegreerde en holistische benadering nodig, waarvan onderzoek en vervolging van misdrijven, bijstand en bescherming van slachtoffers en preventie deel moeten uitmaken.

1.1.Doelstellingen en toepassingsgebied van de richtlijn

De richtlijn volgt de holistische benadering die nodig is om deze misdrijven doeltreffend te bestrijden. Daarbij worden bepalingen inzake onderzoek en vervolging van strafbare feiten (artikelen 2 tot en met 9 en 11 tot en met 17), bijstand aan en bescherming van slachtoffers (artikelen 18, 19 en 20) en preventie (artikel 10 en artikelen 21 tot en met 25) in een omvattend rechtsinstrument geïntegreerd.

Om strafbare feiten doeltreffend te onderzoeken en vervolgen, bevat de richtlijn met name de volgende elementen:

allerlei vormen van seksueel misbruik en uitbuiting van kinderen worden zowel online als offline strafbaar gesteld (20 verschillende strafbare feiten; artikelen 2 tot en met 7). Daaronder vallen nieuwe fenomenen als “online grooming” (artikel 6) en seksueel misbruik via webcam en het online bekijken van beelden van kindermisbruik zonder ze te downloaden (artikel 5, en dan vooral lid 3);

hogere strafmaat. De maximumstraffen die in de nationale wetgeving zijn vastgelegd, mogen niet onder een bepaald niveau liggen (tussen 1 en 10 jaar gevangenisstraf), afhankelijk van de ernst van het strafbare feit (artikelen 3 tot en met 6). Er moet ook rekening worden gehouden met een aantal verzwarende omstandigheden (artikel 9);

de verjaringstermijn wordt verlengd tot de periode nadat het slachtoffer de meerderjarigheid heeft bereikt (artikel 15, lid 2);

rechtshandhavings- en vervolgingsinstanties moeten de beschikking krijgen over doeltreffende middelen om seksueel misbruik van kinderen, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie te onderzoeken, zoals die welke worden gebruikt bij georganiseerde en zware criminaliteit (artikel 15, lid 3). Rechtshandhavingsinstanties moeten ook in staat worden gesteld de slachtoffers van deze strafbare feiten te identificeren (artikel 15, lid 4);

wegnemen van aangiftebelemmeringen (die het gevolg zijn van vertrouwelijkheidsregels), waarmee professionele hulpverleners (“beroepsbeoefenaren”) te maken hebben die hoofdzakelijk met kinderen werken (artikel 16);

rechtsmacht voor strafbare feiten die worden gepleegd door onderdanen van het onderzoekende land, zodat ze ook in eigen land kunnen worden vervolgd voor misdrijven die ze in andere lidstaten of derde landen begaan (artikel 17, leden 1, 2 en 3);

bij de vervolging van strafbare feiten die in andere lidstaten of derde landen zijn gepleegd, worden de voorwaarden opgeheven die bepalen dat er sprake moet zijn van dubbele strafbaarheid en van aangifte op de plaats waar het strafbare feit is gepleegd (artikel 17, leden 4 en 5).

Met betrekking tot de bijstand aan en bescherming van kindslachtoffers bevat de richtlijn met name bepalingen die het volgende voorschrijven:

verlening van uitgebreide bijstand, ondersteuning en bescherming, voornamelijk om kindslachtoffers geen bijkomende trauma’s te bezorgen als gevolg van hun betrokkenheid in het strafonderzoek en de strafprocedure, onder andere door specifieke normen vast te leggen voor ondervragingen van kindslachtoffers (artikelen 18, 19 en 20);

verlening van bijstand en ondersteuning zodra er redelijke vermoedens zijn dat er een strafbaar feit is gepleegd (artikel 18, lid 2);

bijzondere bescherming van kinderen die melding maken van gevallen van misbruik binnen de familie (artikel 19, lid 1);

bijstand en ondersteuning die niet afhankelijk zijn van de bereidheid om aan de strafprocedure mee te werken (artikel 19, lid 2);

bescherming van de privacy, identiteit en beeltenis van het slachtoffer (artikel 20, lid 6).

Tot slot omvat de richtlijn, om deze strafbare feiten te voorkomen, met name het volgende:

mechanismen om veroordeelde daders te kunnen uitsluiten van beroepsactiviteiten waarbij zij rechtstreeks en geregeld in aanraking komen met kinderen (artikel 10, lid 1);

het recht van werkgevers om informatie te vragen over veroordelingen of verboden om beroepsactiviteiten of georganiseerde vrijwilligersactiviteiten uit te oefenen die rechtstreeks en geregeld contact met kinderen behelzen (artikel 10, lid 2);

makkelijkere uitwisseling van gegevens tussen nationale strafregisters (via het ECRIS 1 systeem) zodat antecedentenonderzoeken, uitgevoerd door werkgevers, volledig zijn en informatie bevatten over strafbare feiten die eender waar in de EU zijn gepleegd (artikel 10, lid 3);

lidstaten moeten interventieprogramma’s of -maatregelen, zoals behandeling, toegankelijk maken voor veroordeelde daders en andere personen die vrezen dat ze strafbare feiten zouden kunnen plegen (artikelen 22 en 24);

lidstaten worden verplicht om preventieactiviteiten uit te voeren, onder meer op het gebied van onderwijs, door bewustwordingscampagnes en door opleiding voor ambtenaren (artikel 23);

alle veroordeelde daders moeten worden beoordeeld met betrekking tot het gevaar dat zij inhouden en het risico op recidive (artikel 24, lid 4);

lidstaten moeten zorgen voor de onverwijlde verwijdering van webpagina’s die kinderpornografie bevatten of op hun grondgebied verspreiden, en moeten proberen de verwijdering te verkrijgen van webpagina’s die buiten hun grondgebied worden gehost (artikel 25, lid 1);

lidstaten kunnen webpagina’s die kinderpornografie bevatten of verspreiden, blokkeren voor internetgebruikers op hun grondgebied, bijvoorbeeld door overheidsoptreden of zelfregulering door de sector (artikel 25, lid 2).

1.2.Doel en methode van het verslag

Artikel 27 van de richtlijn verplicht lidstaten 2 ertoe de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te laten treden om aan de richtlijn te voldoen, en die uiterlijk op 18 december 2013 aan de Commissie mee te delen.

Dit verslag komt tegemoet aan het vereiste overeenkomstig artikel 28, lid 1, van de richtlijn, dat voorschrijft dat de Commissie een verslag moet indienen bij het Europees Parlement en de Raad waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan de richtlijn te voldoen 3 . Het verslag beoogt een beknopt maar informatief overzicht van de belangrijkste omzettingsmaatregelen van de lidstaten.

De lidstaten hebben veel moeilijkheden ondervonden om een dergelijke uitvoerige en ambitieuze richtlijn om te zetten en toe te passen. Die richtlijn:

eist dat wetgeving in allerlei domeinen wordt aangenomen, waaronder materieel strafrecht (zoals definities van strafbare feiten en strafmaat, de verjaringstermijn en de aansprakelijkheid van rechtspersonen) en strafprocesrecht (zoals extraterritoriale rechtsbevoegdheid, de deelname van kinderen aan een strafprocedure en wettelijke vertegenwoordiging);

brengt uitgebreide administratieve maatregelen met zich mee als aanvulling op de wetgeving (zoals maatregelen inzake toegang tot informatie en uitwisseling van strafregistergegevens tussen lidstaten, opleiding van politie en magistraten, en regels op het gebied van kinderbescherming, rechtshandhaving en gevangenissen); en

betreft meerdere betrokkenen, niet alleen binnen de autoriteiten van een lidstaat (op verschillende overheidsniveaus, zoals nationaal en regionaal), maar ook in samenwerking met o.a. niet-gouvernementele organisaties (door bijvoorbeeld meldpunten en bewustwordingscampagnes in te zetten om de verspreiding van materiaal betreffende seksueel misbruik van kinderen tegen te houden), aanbieders van internetdiensten (door bijvoorbeeld de verspreiding van materiaal betreffende seksueel misbruik van kinderen te verstoren ), en klinisch psychologen (bijvoorbeeld in interventieprogramma’s voor plegers van strafbare feiten).

Lidstaten zetten de richtlijn om door informatie over de relevante wetgeving en administratieve maatregelen te verzamelen, die te analyseren, nieuwe wetgeving op te stellen of bestaande wetgeving aan te passen, te zorgen dat de richtlijn aangenomen wordt, en ten slotte verslag uit te brengen aan de Commissie.

Op basis van de nationale omzettingsmaatregelen die officieel aan de Commissie zijn meegedeeld, is de richtlijn omgezet aan de hand van meer dan 330 handelingen die reeds vóór de richtlijn van kracht waren en ongeveer 300 nieuwe handelingen die sinds 2012 in alle lidstaten zijn ingevoerd.

De lidstaten verzonden zo’n 700 kennisgevingen naar de Commissie. Van die kennisgevingen kwam 70 % aan na de omzettingstermijn (18 december 2013). De inhoud bestond uit wetgeving (nieuwe besluiten en wijzigingsbesluiten), bestuursrechtelijke bepalingen en werkafspraken. Ze bevatten vaak volledige strafwetboeken en wijzigingsbesluiten.

Slechts 12 lidstaten hadden de Commissie vóór de omzettingstermijn in kennis gesteld dat ze omzetting van de richtlijn volledig hadden afgerond. Om die reden leidde de Commissie inbreukprocedures in tegen de andere lidstaten wegens het niet-meedelen van nationale omzettingsmaatregelen: BE, BG, IE, EL, ES, IT, CY, LT, HU, MT, NL, PT, RO, SI en UK 4 . Al deze inbreukprocedures waren op 8 december 2016 afgesloten. De laattijdige aanneming en kennisgeving van de nationale omzettingsmaatregelen heeft de analyse en publicatie van de omzettingsverslagen van de Commissie vertraagd.

De beschrijving en analyse in dit verslag zijn gebaseerd op de informatie die de lidstaten vóór 1 november 2016 hebben ingediend. Kennisgevingen die na die datum zijn ontvangen, zijn buiten beschouwing gelaten. Naast de kwesties die in dit verslag aan de orde komen, kunnen er ook andere problemen zijn bij de omzetting en andere bepalingen die niet aan de Commissie zijn meegedeeld, en kunnen zich verdere ontwikkelingen voordoen, zowel op het gebied van wetgeving als in andere domeinen. Dit verslag weerhoudt de Commissie er daarom niet van om sommige bepalingen verder te evalueren, om zo de lidstaten te blijven ondersteunen met de omzetting en tenuitvoerlegging van de richtlijn.

2.OMZETTINGSMAATREGELEN

2.1.Onderzoek en vervolging van strafbare feiten (artikelen 2 tot en met 9 en 11 tot en met 17)

2.1.1.Definities (artikel 2)

In artikel 2 zijn definities van termen vastgelegd die doorheen de richtlijn worden gebruikt: kind, seksuele meerderjarigheid, kinderpornografie, kinderprostitutie, pornografische voorstelling en rechtspersoon.

Alle lidstaten, met uitzondering van HU, definiëren een kind als een persoon die jonger is dan achttien jaar.

De leeftijdsgrens voor seksuele meerderjarigheid loopt van lidstaat tot lidstaat uiteen: 14 jaar (AT, BG, DE, EE, HU en PT), 15 jaar (CZ, FR, HR, PL, SE, SI en SK), 16 jaar (BE, ES, LT, LU, LV, NL en UK), 17 jaar (CY en IE) en 18 jaar (MT). In FI, IT en RO hangt de leeftijd voor seksuele meerderjarigheid af van de aard van het strafbare feit. In EL worden uiteenlopende leeftijdsgrenzen gehanteerd: 17 jaar voor consensuele homoseksuele activiteiten tussen mannen en 15 jaar voor consensuele heteroseksuele activiteiten en homoseksuele activiteiten tussen vrouwen.

BE, CY, EE, EL, ES, HR, IE, IT, LV, PT, RO, SE, SK en UK (Gibraltar) gebruiken de term “kinderpornografie” in hun wetgeving. Alle andere lidstaten gebruiken verschillende termen, zoals pornografische afbeeldingen (AT), pornografisch materiaal (BG), pornografisch werk (CZ) en pornografische beelden of afbeeldingen (FR).

Wat kinderprostitutie betreft, hebben CY en SK een expliciete definitie in hun omzettingswetgeving opgenomen die alle elementen uit artikel 2, onder d), bevat. In AT, BG, CZ, DE, EL, LT, LU, SE, SI en UK vloeit de omzetting daarentegen voort uit de jurisprudentie en andere bronnen, in combinatie met de strafbare feiten op het gebied van kinderprostitutie (artikel 4, leden 5, 6 en 7), terwijl in BE, EE, ES, FI, FR, HR, IT, MT, NL, PL, PT en RO deze alleen voortvloeit uit de strafbare feiten op het gebied van kinderprostitutie.

In de wetgeving van AT, BG, CY, EL, HU, IE, RO, SK en UK (Gibraltar) is een expliciete definitie van pornografische voorstelling opgenomen. Andere lidstaten zetten artikel 2 om in combinatie met de strafbare feiten in artikel 4, leden 2, 3 en 4, en een directe verwijzing naar informatie- en communicatietechnologie of jurisprudentie.

Geen enkele lidstaat neemt staten, overheidsinstanties bij de uitoefening van overheidsgezag of publiekrechtelijke internationale organisaties op in het concept van “rechtspersoon”.

2.1.2.Strafbare feiten op het gebied van seksueel misbruik (artikel 3)

Artikel 3 definieert de opzettelijke gedragingen die deel uitmaken van een strafbaar feit op het gebied van seksueel misbruik.

De meeste lidstaten hebben bepalingen vastgesteld die een straf opleggen voor het voor seksuele doeleinden bewerkstelligen dat een kind dat nog niet seksueel meerderjarig is, getuige is van seksuele handelingen (artikel 3, lid 2) of seksueel misbruik (artikel 3, lid 3), volgens de strafmaat die de richtlijn voorschrijft.

CY, CZ, DE, EE, FR, IE, IT, LT, LV, MT, PL, SI en SK nemen strafbare feiten op die het aangaan van seksuele handelingen met een kind dat nog niet seksueel meerderjarig is, op gelijkaardige wijze bestraffen als in artikel 3, lid 4. AT, BE, BG, ES, HR, LU, RO, PT en SE maken een onderscheid tussen seksuele handelingen met en zonder penetratie.

Met betrekking tot het aangaan van seksuele handelingen met een kind, waarbij misbruik wordt gemaakt van een erkende positie van vertrouwen, gezag of invloed (artikel 3, lid 5, onder i)) of van de bijzonder kwetsbare situatie van het kind (artikel 3, lid 5, onder ii)), hebben de meeste lidstaten wetgeving aangenomen die niet al deze situaties lijkt te dekken, of een te lage strafmaat vastgesteld.

De meeste lidstaten hebben daarentegen wel wetgeving aangenomen die het aangaan van seksuele handelingen met een kind, waarbij gebruik wordt gemaakt van dwang, geweld of bedreigingen, volgens de door de richtlijn vereiste strafmaat bestraft (artikel 3, lid 5, onder iii)). Terwijl CY, DE, LU en MT “dwang, geweld en bedreigingen” vermelden, is er bij andere lidstaten sprake van “gewelddadigheid en bedreigingen” (CZ, EL, FI, FR, LT, LU, LV, NL, PT, SE en SK), “dwingen en bedreigen” (BE, BG, DE, HR, HU, IT, PL en SI), “gewelddadigheid en intimidatie” (ES), “tegen de wil van het kind” (EE), “dwang door middel van geweld” (AT) enz.

Betreffende het aanzetten van een kind tot seksuele handelingen met een derde middels dwang, geweld of bedreigingen (artikel 3, lid 6), verwijst de wetgeving van CY, DE, FR, LU, MT, NL en PT expliciet naar een strafbaar feit met een derde persoon, terwijl AT, BG, CZ, ES, HU, IE, IT, LT, RO, SE en SI dit impliciet vermelden of aan de hand van de bepaling inzake verkrachting, aanranding of seksueel misbruik onder dwang, geweld of bedreiging.

2.1.3.Strafbare feiten op het gebied van seksuele uitbuiting (artikel 4)

Artikel 4 definieert de opzettelijke gedragingen die een strafbaar feit vormen op het gebied van seksuele uitbuiting.

Met betrekking tot het bewerkstelligen van de deelname van een kind aan pornografische voorstellingen, of het werven van een kind hiervoor (artikel 4, lid 2), hebben AT, BG, CY, DE, EL, ES, IT, LT, MT, NL, RO, SK en UK (Gibraltar) wetgeving aangenomen waarin deze bepaling is omgezet. De gegevens van de andere lidstaten waren niet sluitend.

Overeenkomstig artikel 4, lid 3, moeten lidstaten een sanctie opleggen voor het onder dwang of met geweld bewerkstelligen dat een kind deelneemt aan pornografische voorstellingen of het bedreigen van een kind voor dergelijke doeleinden. AT, BG, CY, DE, EL, ES, IE, IT, LT, MT, NL, SI, SK en UK (Gibraltar) beschikken over wetgeving die deze bepaling van de richtlijn omzet. Lidstaten gebruiken uiteenlopende formuleringen om te verwijzen naar “dwang, geweld en bedreiging”. Bij BG, DE, HR, HU, IT, PL en SI is er bijvoorbeeld sprake van “geweld en bedreiging”, bij BG is er sprake van “geweld, met ernstig letsel bedreigen”, bij EL van “dwang of geweld of bedreiging” en bij ES van “gebruik van geweld of intimidatie”.

Artikel 4, lid 4, bestraft het welbewust bijwonen van pornografische voorstellingen waaraan een kind deelneemt. AT, BG, CY, DE, ES, FI, IE, IT, LT, MT, RO, SI, SK en UK (Gibraltar) beschikken over wetgeving die deze bepaling van de richtlijn omzet. De gegevens van de andere lidstaten waren niet sluitend.

Overeenkomstig artikel 4, lid 5, moeten lidstaten een straf opleggen voor het bewerkstelligen dat een kind deelneemt aan kinderprostitutie, het werven van een kind voor dit doel of het profiteren of anderszins uitbuiten van een kind voor dergelijke doeleinden. BE, BG, CY, CZ, DE, EL, ES, FR, HR, IT, LT, LU, MT, NL, PT, RO, SE, SI, SK en UK beschikken over wetgeving die deze bepaling van de richtlijn omzet. De informatie van de andere lidstaten was niet sluitend.

Artikel 4, lid 6, straft het dwingen van een kind tot prostitutie of het bedreigen van het kind met dat doel. AT, BG, CY, CZ, DE, EE, EL, ES, FR, HR, IT, LT, LU, MT, NL, PT, RO, SI, SK en UK (Schotland) beschikken over wetgeving die deze bepaling van de richtlijn omzet. De gegevens van de andere lidstaten waren niet sluitend.

Artikel 4, lid 7, legt een straf op voor het aangaan van seksuele handelingen met een kind waarbij een beroep wordt gedaan op kinderprostitutie. De meeste lidstaten beschikken over wetgeving die deze bepaling omzet. Voor HU, IE, LV, PL, PT, RO en SE waren de gegevens niet sluitend.

2.1.4.Strafbare feiten op het gebied van kinderpornografie (artikel 5)

Artikel 5 definieert de opzettelijke gedragingen die een strafbaar feit vormen op het gebied van kinderpornografie.

Artikel 5, lid 2, straft het verwerven of in bezit hebben van kinderpornografie. De informatie die de meeste lidstaten verstrekten, was niet sluitend, met uitzondering van AT, BG, CY, ES, FI, FR, LT, MT, RO en SI.

Artikel 5, lid 3, legt een straf op voor het zich welbewust toegang verschaffen tot kinderpornografie door middel van informatie- en communicatietechnologie. De meeste lidstaten zetten het vereiste van “het zich welbewust toegang verschaffen” om, hoewel sommige lidstaten andere termen gebruiken. DE gebruikt bijvoorbeeld de term “proberen te verkrijgen” en HU spreekt over “verkrijgen en behouden”.

Artikel 5, lid 4, bestraft de distributie, verspreiding of uitzending van kinderpornografie. De meeste lidstaten gebruiken andere termen om te verwijzen naar “distributie”, “verspreiding” of “uitzending” van kinderpornografie. De term “distributie” wordt bijvoorbeeld opgevat als een equivalent van “uitwisseling” (CZ), “uitzenden” (BG en DE), “verdelen” (IT) of “toegang verlenen” (LT). 

In artikel 5, lid 5, wordt het aanbieden, leveren of ter beschikking stellen van kinderpornografie bestraft. Het merendeel van de lidstaten gebruikt verschillende termen voor “aanbieden”, “leveren” en “ter beschikking stellen”. CZ gebruikt bijvoorbeeld de termen “importeren”, “verkopen” of “op een andere manier verschaffen” in plaats van “aanbieden”, terwijl SE een algemene term gebruikt voor “[kinderpornografie] ter beschikking stellen”.

Artikel 5, lid 6, bestraft het vervaardigen van kinderpornografie. Alle lidstaten gebruiken de term “vervaardigen” in hun omzetting, met uitzondering van FR (“vastleggen en opnemen”) en UK ([foto’s] “nemen”, “maken” en “laten nemen”).

Artikel 5, leden 7 en 8, zijn facultatieve bepalingen betreffende de toepasbaarheid van artikel 5 op specifieke situaties. Behalve AT, DE, ES, SE en UK (artikel 5, lid 7) en AT en DE (artikel 5, lid 8), heeft geen enkele lidstaat die bepalingen toegepast.

2.1.5.Benaderen van kinderen voor seksuele doeleinden (artikel 6)

Artikel 6 definieert de opzettelijke gedragingen die een strafbaar feit vormen op het gebied van het benaderen van kinderen voor seksuele doeleinden.

De meeste lidstaten beschikken over wetgeving waarin dit artikel wordt omgezet. De gegevens waren niet sluitend voor CY, HR, HU, IE, LU, LV, PL, RO en UK (artikel 6, lid 1), noch voor BE, CY, LV en PL (artikel 6, lid 2).

2.1.6.Uitlokking, hulp en aanzetting (en poging daartoe) (artikel 7)

Artikel 7 schrijft voor dat lidstaten de uitlokking van, de hulp bij, de aanzetting tot en de poging tot het plegen van een van de strafbare feiten uit artikelen 3 tot en met 6, strafbaar moeten stellen.

Alle lidstaten hebben maatregelen genomen om artikel 7, lid 1, om te zetten.

Artikel 7, lid 2, is voornamelijk omgezet aan de hand van algemene bepalingen inzake poging tot het plegen van een strafbaar feit, behalve in CY, DE, FI, FR, HR, IE, LU, PT, RO en SE, waar specifieke bepalingen zijn ingevoerd om de poging tot seksuele misdrijven die in artikel 7, lid 2, genoemd worden, te bestraffen.

2.1.7.Consensuele seksuele handelingen (artikel 8)

Artikel 8 zet drie facultatieve bepalingen uiteen betreffende consensuele seksuele handelingen. CY en UK (Engeland/Wales) kozen ervoor om alle drie de bepalingen toe te passen, terwijl BE, BG, CZ, EE, IE, LU, LV, MT, NL, PL en SK geen enkele van deze opties toepasten.

AT, CY, FI, EL, ES, HR, HU, IT, LT, LV, PT, RO, SE, SI en UK (Engeland/Wales en Noord-Ierland) kozen ervoor artikel 8, lid 1, toe te passen.

CY, HR, SE en UK (Engeland/Wales en Schotland) kozen ervoor artikel 8, lid 2, toe te passen.

AT, CY, DE, FI, HR en UK kozen ervoor artikel 8, lid 3, toe te passen. DE, FI en UK passen zowel de optie van het bezit als die van de productie van kinderpornografie toe, terwijl in FR alleen de optie van de productie van kinderpornografie wordt toegepast.

2.1.8.Verzwarende omstandigheden (artikel 9)

Artikel 9 definieert de situaties die als verzwarende omstandigheden kunnen worden beschouwd met betrekking tot de strafbare feiten die in artikelen 3 tot en met 7 zijn vermeld.

In de meeste lidstaten zijn de situaties waarin verzwarende omstandigheden spelen, in de wet beschreven. Dat is niet het geval voor sommige bepalingen van dit artikel in IE en UK (Engeland/Wales, Noord-Ierland en Schotland), waar de rechter meer ruimte heeft om verzwarende omstandigheden mee te laten wegen in zijn vonnis.

Artikel 9, onder a), betreft strafbare feiten tegen een kind in een bijzonder kwetsbare situatie, in een toestand van afhankelijkheid of in een staat van geestelijk of lichamelijk onvermogen. De meeste lidstaten beschikken over wetgeving die deze bepaling omzet. De informatie was niet sluitend voor BE, DE, ES, IE, LU, PL, SI en UK (Engeland/Wales, Schotland en Gibraltar).

In artikel 9, onder b), is sprake van strafbare feiten gepleegd door een gezins- of familielid van het kind, een persoon die met het kind samenwoont of een persoon die misbruik heeft gemaakt van een erkende positie van vertrouwen of gezag. De meeste lidstaten beschikken over wetgeving die deze bepaling omzet. De informatie was niet sluitend voor AT, BE, BG, DE, ES, IE, LT, LU, PL, RO, SI en UK (Engeland/Wales, Schotland en Gibraltar).

Artikel 9, onder c), schrijft voor dat als het strafbare feit door meerdere personen samen is gepleegd, dit als een verzwarende omstandigheid moet worden beschouwd. Terwijl CY, HR en IT expliciet verwijzen naar “meerdere personen” die samen handelen, gebruiken andere lidstaten afwijkende termen. BE vermeldt bijvoorbeeld “een of meer personen”, BG, EL, MT, NL en PT, “twee of meer personen”, DE en SE “meer dan een persoon”.

Overeenkomstig artikel 9, onder d), moet een strafbaar feit zwaarder bestraft worden als het werd gepleegd in het kader van een criminele organisatie. De meeste lidstaten beschikken over wetgeving die deze bepaling omzet, inclusief de definitie van “criminele organisatie”, waarbij MT expliciet verwijst naar het Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit.

Artikel 9, onder e), bepaalt dat wanneer de dader al eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, dit als een verzwarende omstandigheid moet worden beschouwd. AT, BE, CZ, HR, IT, LV, PT en SK hebben het over een algemene verzwarende omstandigheid, of het strafbare feit nu vergelijkbaar is met het vorige feit of niet. In BG, CY, EE, ES, FI, HU, MT en PL moet het daarentegen wel om een soortgelijk feit gaan. FR en LT beoordelen beide opties (al dan niet soortgelijke feiten) afzonderlijk.

Overeenkomstig artikel 9, onder f), gaat het om een verzwarende omstandigheid wanneer de dader het leven van het kind opzettelijk of door roekeloosheid in gevaar heeft gebracht. De meeste lidstaten beschikken over wetgeving die deze bepaling omzet. Voor BE, CZ, ES, FI, FR, IE, IT, LV, SK en UK was de informatie niet sluitend.

Overeenkomstig artikel 9, onder g), moet een zwaardere straf opgelegd worden als het strafbare feit gepaard ging met ernstige geweldpleging of als de dader het kind ernstige schade heeft berokkend. De meeste lidstaten beschikken over wetgeving die deze bepaling omzet. Voor BG, ES, FI, IE, LT en UK (Schotland) waren de gegevens niet sluitend.

2.1.9.Inbeslagneming en confiscatie (artikel 11)

Overeenkomstig artikel 11 moeten lidstaten ervoor zorgen dat hun bevoegde autoriteiten hulpmiddelen en opbrengsten van de in de artikelen 3, 4 en 5 genoemde strafbare feiten in beslag kunnen nemen en kunnen confisqueren.

Terwijl sommige lidstaten (BG, CY, DE, HR, FR, IT, LU en SI) specifieke bepalingen inzake inbeslagneming en confiscatie hebben ingevoerd met betrekking tot de strafbare feiten die worden vermeld in artikelen 3, 4 en 5, steunen de andere lidstaten op algemene regels voor inbeslagneming en confiscatie op grond van het strafrecht, die op alle misdrijven van toepassing zijn.

De nationale wetten van alle lidstaten richten zich op zowel de middelen waarmee het misdrijf is begaan als de opbrengsten ervan.

2.1.10.Aansprakelijkheid van rechtspersonen (artikel 12)

Op grond van artikel 12 moeten lidstaten ervoor zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor elk van de in artikelen 3 tot en met 7 genoemde strafbare feiten.

Betreffende artikel 12, lid 1, onder a), b) en c), hanteren CY, LT en PL dezelfde of bijna dezelfde formulering als de richtlijn, terwijl de andere lidstaten verschillende termen gebruiken. Bij de omzetting van artikel 12, lid 1, onder b), hebben lidstaten het bijvoorbeeld over “managers”, “directieleden” of “raad van bestuur”, in plaats van een “bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen”.

De aansprakelijkheid die artikel 12, lid 2, voorschrijft, is door bijna alle lidstaten ingevoerd. De gegevens waren niet sluitend voor BG, CZ, IE, LU, NL en PT.

Met betrekking tot artikel 12, lid 3, bieden alle lidstaten de mogelijkheid om natuurlijke personen strafrechtelijk te vervolgen die strafbare feiten plegen, daartoe aanzetten of daaraan medeplichtig zijn, en dwingen ze daarnaast de aansprakelijkheid van rechtspersonen af. De informatie van IE en PT inzake de beschreven strafbare feiten was echter niet sluitend.

2.1.11.Sancties tegen rechtspersonen (artikel 13)

Overeenkomstig artikel 13 moeten lidstaten sancties invoeren voor rechtspersonen die aansprakelijk zijn gesteld uit hoofde van artikel 12, lid 1 of 2, en kunnen zij ervoor kiezen sancties uit artikel 13, lid 1, onder a) tot en met e), op te leggen.

Met betrekking tot artikel 13, lid 1, hebben alle lidstaten administratieve of strafrechtelijke sancties ingevoerd die toepasbaar zijn op rechtspersonen. Sommige lidstaten (BE, CZ, FR, PL, RO en SK) kozen voor een bijkomende sanctie en publiceren het besluit of de uitspraak waarin de rechtspersoon schuldig is bevonden. De meeste lidstaten, met uitzondering van BG, DE, EE, FI, IE en UK (Engeland/Wales, Noord-Ierland en Gibraltar), hebben ervoor gekozen minstens een van de opties uit artikel 13, lid 1, onder a) tot en met e), om te zetten.

De wetgeving van de meeste lidstaten bevat geen bepalingen die specifiek artikel 13, lid 2, omzetten, maar legt aan rechtspersonen die uit hoofde van artikel 12, lid 2, aansprakelijk zijn gesteld, dezelfde sancties op als aan wie uit hoofde van artikel 12, lid 1, aansprakelijk wordt gehouden. Alleen EL nam een specifieke omzettingsmaatregel op, en paste dus niet in beide gevallen dezelfde sancties toe.

2.1.12.Niet-vervolging of niet-bestraffing van het slachtoffer (artikel 14)

Artikel 14 bepaalt dat lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat de bevoegde nationale autoriteiten gerechtigd zijn kindslachtoffers van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting niet te vervolgen of te bestraffen wegens gedwongen betrokkenheid bij criminele activiteiten, wanneer deze betrokkenheid rechtstreeks voortvloeit uit het feit dat ze slachtoffer zijn van dergelijke misdrijven.

De meeste lidstaten beschikken over wetgeving die deze bepaling omzet. Voor ES, LU, MT, PL en SK was de informatie niet sluitend.

2.1.13.Onderzoek en vervolging (artikel 15)

Artikel 15 legt maatregelen vast voor het onderzoek en de vervolging van de in de artikelen 3 tot en met 7 genoemde strafbare feiten.

Overeenkomstig artikel 15, lid 1, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat onderzoek naar of vervolging van de in de artikelen 3 tot en met 7 genoemde strafbare feiten niet afhankelijk is van de door het slachtoffer of diens vertegenwoordiger gedane aangifte of klacht, en dat de strafprocedure kan worden voortgezet zelfs wanneer die persoon zijn verklaring intrekt. Terwijl de nationale wetgeving van CY, NL, PL en PT zich expliciet aan artikel 15, lid 1, houdt, zetten AT, BE, BG, CZ, DE, EE, EL, ES, FI, FR, HR, HU, IT, LT, LU, LV, MT, RO, SE, SI en SK deze bepaling om door middel van algemene regels van het strafrecht die de instelling van onderzoeken of vervolgingen regelen. In UK (Engeland/Wales, Noord-Ierland en Schotland) kunnen aanklagers de strafprocedure inleiden of voortzetten als zij van oordeel zijn dat er voldoende bewijs is voor een reële kans op veroordeling en dat de vervolging het algemeen belang dient. IE past hetzelfde beginsel van gerichtheid op het algemeen belang toe.

Artikel 15, lid 2, bepaalt dat lidstaten het mogelijk moeten maken strafbare feiten te vervolgen gedurende een voldoende lange periode nadat het slachtoffer meerderjarig is geworden. AT, BE, CY, EE, EL, ES, HR, HU, IE, LV, MT, PL, RO, SE, SI en UK beschikken over wetgeving die deze bepaling van de richtlijn omzet. In BG, CZ, DE, FI, IT, LT, NL en SK begint de verjaringstermijn voor sommige strafbare feiten te lopen vanaf de datum dat het strafbare feit is gepleegd. Daardoor hebben kindslachtoffers, en dan vooral kinderen die op zeer jonge leeftijd zijn misbruikt, soms niet genoeg tijd om, nadat ze meerderjarig zijn geworden, vervolging te laten instellen.

Overeenkomstig artikel 15, lid 3, moeten lidstaten ervoor zorgen dat doeltreffende onderzoeksmiddelen ter beschikking staan voor het onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten. Terwijl CY en EL in hun wetgeving expliciet naar artikel 15, lid 3, verwijzen, zetten de meeste andere lidstaten het artikel om door middel van diverse bepalingen uit hun wetboek van strafvordering.

Artikel 15, lid 4, stelt vast dat lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen om onderzoekeenheden en -diensten in staat te stellen slachtoffers te identificeren, in het bijzonder door de analyse van kinderpornografisch materiaal. De meeste lidstaten beschikken over maatregelen die deze bepaling omzetten. Voor BG, CZ, EE, FR, HU, IE, LT, PT, SK en UK (Gibraltar) waren de gegevens niet sluitend.

2.1.14.Aangifte van een vermoeden van seksueel misbruik of seksuele uitbuiting (artikel 16)

Artikel 16 moet garanderen dat professionele hulpverleners die hoofdzakelijk met kinderen werken, melding kunnen maken van strafbare feiten (artikel 16, lid 1) en dat iedere persoon die weet of vermoedt dat deze strafbare feiten worden gepleegd, aangemoedigd wordt om dit te melden (artikel 16, lid 2).

Wat betreft artikel 16, lid 1, voorziet de wetgeving in HR, MT, PT, SI en UK (Engeland/Wales, Noord-Ierland en Gibraltar) in een algemene verplichting om strafbare feiten te melden. In de wetgeving van de meeste lidstaten is echter een specifieke bepaling opgenomen inzake het melden van strafbare feiten om kinderen te beschermen (AT, BG, CY, CZ, DE, EE, EL, ES, FI, HU, IT, LT, LV, NL, RO en SE). Bovendien verplichten BG, CY, CZ, DE, EL, FI, HU, IT, LV, RO, SE en SK bepaalde professionele hulpverleners (zoals leraren, dokters, psychologen, verpleegkundigen) er specifiek toe de bevoegde autoriteiten te verwittigen.

Sommige lidstaten (AT, BE, BG, EL, FI, HR, HU, IT, LU, PL en SI) hebben artikel 16, lid 2, omgezet door middel van een algemene bepaling die het melden van strafbare feiten en/of het helpen van mensen in nood verplicht of aanmoedigt. Andere lidstaten (BG, CY, CZ, EE, ES, FR, HR, LT, LV, NL, PT, RO, SE en SK) hebben het artikel door middel van een specifiekere wettelijke bepaling omgezet, waardoor strafbare feiten tegen kinderen verplicht moeten worden gemeld. UK (Engeland/Wales, Noord-Ierland en Schotland) maakt gebruik van niet-wetgevende maatregelen.

Mensen worden aangemoedigd om voornamelijk via hulplijnen/meldpunten misbruik te melden, zoals Child Focus (telefoonnummer 116000) in BE of Child Line (116111) in LT.

2.1.15.Rechtsmacht en coördinatie van vervolging (artikel 17)

Artikel 17 stelt regels vast waarmee lidstaten hun rechtsmacht kunnen vestigen ten aanzien van de in de richtlijn genoemde strafbare feiten.

Artikel 17, lid 1, betreft de rechtsmacht in het geval dat het strafbare feit geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van de lidstaat is gepleegd of de dader een eigen onderdaan is. De meeste lidstaten hebben wetgeving aangenomen die deze bepaling omzet. De gegevens voor CY, IE, LV, NL, SI, PT en UK (Gibraltar) waren niet sluitend.

Op grond van artikel 17, lid 2, kan een lidstaat beslissen om zijn rechtsmacht tevens te vestigen over een strafbaar feit dat buiten zijn grondgebied is gepleegd. Als het strafbare feit bijvoorbeeld gepleegd is tegen een eigen onderdaan of tegen een persoon die zijn vaste woon- of verblijfplaats in die lidstaat heeft (artikel 17, lid 2, onder a)), het strafbare feit gepleegd is ten voordele van een rechtspersoon die is gevestigd in die lidstaat (artikel 17, lid 2, onder b)) of de dader zijn vaste woon- of verblijfplaats in die lidstaat heeft (artikel 17, lid 2, onder c)). De meeste lidstaten besloten de opties van artikel 17, lid 2, onder a), toe te passen (AT, BE, BG, CZ, EE, EL, ES, FI, FR, HR, HU, IT, MT, NL, PL, PT, RO, SI en SK) en artikel 17, lid 2, onder c) (AT, BE, ES, FI, FR, HR, IE, LT, LU, LV, MT, NL, PT, RO, SE en SK), terwijl een kleiner aantal de opties van artikel 17, lid 2, onder b), heeft toegepast (CY, CZ, ES, HR, IT, LV, MT, PL, PT, RO en SI).

Artikel 17, lid 3, bepaalt dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat hun rechtsmacht zich uitstrekt tot situaties waarin een strafbaar feit is gepleegd door middel van informatie- en communicatietechnologie waartoe toegang werd verkregen vanaf hun grondgebied, ongeacht of die technologie zich op hun grondgebied bevindt. Terwijl CY, EL, MT en PT over een specifieke bepaling beschikken die de formulering van de richtlijn volgt en direct verwijst naar strafbare feiten door middel van informatie- en communicatietechnologie, gebruiken AT, BE, BG, DE, EE, ES, FI, FR, HR, HU, IE, IT, LT, RO, SI, SK en UK een algemene bepaling om hun rechtsmacht te vestigen ten aanzien van op hun grondgebied gepleegde misdrijven.

Artikel 17, lid 4, verbiedt de eis van dubbele strafbaarheid met het oog op de vervolging van strafbare feiten die buiten het grondgebied van de betrokken lidstaat zijn gepleegd, wanneer de dader een eigen onderdaan is. BG, CZ, HU, IT, LV, MT, SK en UK (Engeland/Wales en Noord-Ierland) voorzien niet in de eis van dubbele strafbaarheid wanneer ze hun rechtsmacht vestigen ten aanzien van een strafbaar feit. Ondanks een bepaling betreffende dubbele strafbaarheid, stellen AT, BE, DE, EE, EL, ES, FI, FR, HR, LT, LU, NL en SE specifieke uitzonderingen vast voor alle strafbare feiten die in artikel 17, lid 4, worden opgesomd.

Overeenkomstig artikel 17, lid 5, moeten lidstaten ervoor zorgen dat hun rechtsmacht niet afhangt van de voorwaarde dat vervolging slechts kan worden ingesteld indien het slachtoffer aangifte heeft gedaan op de plaats waar het strafbare feit is gepleegd of na een aanklacht door de staat van de plaats waar het strafbare feit is gepleegd. De meeste lidstaten beschikken over wetgeving die deze bepaling omzet. Voor LU en SI was de informatie niet sluitend.

2.2.Bijstand aan en bescherming van slachtoffers (artikelen 18, 19 en 20)

2.2.1.Algemene bepalingen inzake bijstand aan en ondersteuning en bescherming van kindslachtoffers (artikel 18)

Artikel 18 stelt algemene bepalingen vast met betrekking tot bijstand aan en ondersteuning en bescherming van kindslachtoffers.

Overeenkomstig artikel 18, lid 1, moeten kindslachtoffers bijstand, ondersteuning en bescherming ontvangen, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van het kind. De meeste lidstaten beschikken over wetgeving die deze bepaling omzet. De informatie van BE, DE, LV en SI was niet sluitend.

Artikel 18, lid 2, verplicht lidstaten ertoe de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat een kind bijstand en ondersteuning ontvangt zodra de bevoegde autoriteiten over een op redelijke gronden gebaseerde aanwijzing beschikken dat een kind een slachtoffer zou kunnen zijn. Ongeveer de helft van de lidstaten beschikt over maatregelen die deze bepaling omzetten. De gegevens waren niet sluitend voor AT, BE, BG, DE, EL, ES, FR, IT, LU, NL, PL, SI en UK (Engeland/Wales, Noord-Ierland en Schotland).

Artikel 18, lid 3, schrijft voor dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat, wanneer de leeftijd van het slachtoffer niet vaststaat en er redenen zijn om aan te nemen dat het om een kind gaat, deze persoon als een kind wordt beschouwd en dus onmiddellijk toegang krijgt tot bijstand, ondersteuning en bescherming. Terwijl in BG, CY, EL en LT de wetgeving die deze bepaling omzet ongeveer dezelfde verwoording gebruikt als de richtlijn, vertrekt de wetgeving in EE, ES, HR, LV, MT, PT, RO en UK (Engeland/Wales en Gibraltar) vanuit een algemeen vermoeden dat, tot bewijs van het tegendeel, het slachtoffer minderjarig is. Voor AT, BE, CZ, DE, FI, FR, HU, IE, IT, LU, PL, SE, SI, SK en UK (Schotland) waren de gegevens niet sluitend.

2.2.2.Bijstand en ondersteuning van slachtoffers (artikel 19)

Artikel 19 stelt algemene bepalingen vast inzake bijstand aan en ondersteuning en bescherming van kindslachtoffers en hun familie.

Overeenkomstig artikel 19, lid 1, moeten lidstaten ervoor zorgen dat de slachtoffers voor, tijdens en gedurende een passende periode na de strafprocedure bijstand en ondersteuning ontvangen, en moeten zij met name de bescherming waarborgen van kinderen die melding maken van gevallen van misbruik binnen hun familie. De meeste lidstaten beschikken over wetgeving die deze bepaling omzet. De informatie van DE, HU, IE, IT, LV, PL, RO, SI en SK was niet sluitend.

Artikel 19, lid 2, bepaalt dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat de verlening van bijstand en ondersteuning aan een kind niet afhangen van diens bereidheid om mee te werken aan het strafrechtelijk onderzoek, de vervolging of het proces. Terwijl de formulering van de wetgeving in CY, EL, MT en UK (Engeland/Wales en Gibraltar) zeer gelijkaardig is aan die van de richtlijn, gebruikten de meeste lidstaten (AT, BE, BG, CZ, EE, ES, FI, FR, HR, HU, IE, IT, LT, LU, LV, NL, PL, PT, RO, SE, SK en UK (Noord-Ierland en Schotland)) uiteenlopende bepalingen inzake bijstand en ondersteuning. De informatie van DE en SI was niet sluitend.

Overeenkomstig artikel 19, lid 3, moeten lidstaten ervoor zorgen dat kindslachtoffers bijstand en ondersteuning krijgen op basis van een individuele beoordeling van de bijzondere omstandigheden van ieder slachtoffer, waarbij rekening wordt gehouden met de meningen, behoeften en zorgen van het kind. De meeste lidstaten beschikken over maatregelen die deze bepaling omzetten 5 . De informatie die DE, EL, IT, LT, LU, LV, NL, PL, SI en UK (Schotland) verstrekten, was niet sluitend.

Overeenkomstig artikel 19, lid 4, worden kinderen die slachtoffer zijn van seksuele misdrijven, aangemerkt als bijzonder kwetsbare slachtoffers in de zin van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad, dat in 2012 is vervangen door de richtlijn slachtofferrechten. 6 De meeste lidstaten hebben maatregelen genomen om deze bepaling om te zetten. De gegevens van DE, EL, IE, IT, SI en UK (Schotland) waren niet sluitend.

Kinderen worden als bijzonder kwetsbare slachtoffers erkend door middel van bijzondere maatregelen voor bijstand en bescherming (met uitzondering van UK (Gibraltar), waar de omzetting letterlijk gebeurde). Dankzij die maatregelen kunnen kindslachtoffers getuigen zonder bewijs te moeten leveren in een openbare rechtszitting, en komen ze enkel in contact met mensen die speciaal zijn opgeleid voor dat doel.

Artikel 19, lid 5, verplicht de lidstaten ertoe, indien passend en mogelijk, het gezin van het kindslachtoffer bij te staan en te ondersteunen wanneer het gezin op hun grondgebied verblijft. AT, BE, BG, CY, EE, FI, HR, IE, LT, MT, NL, PT, SK en UK hebben maatregelen genomen om deze bepaling om te zetten, terwijl de verstrekte informatie van de andere lidstaten niet sluitend was.

2.2.3.Bescherming van kindslachtoffers tijdens het strafonderzoek en het strafproces (artikel 20)

Artikel 20 bevat voorschriften voor lidstaten inzake de bescherming van slachtoffers tijdens het strafonderzoek en de strafprocedure.

De meeste lidstaten (BG, CY, CZ, DE, EE, EL, ES, FR, FI, HR, HU, IE, IT, LT, LU, LV, MT, NL, PL, PT, RO, SE, SI, SK en UK (Gibraltar)) hebben maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten een bijzondere vertegenwoordiger van het kindslachtoffer aanwijzen met het oog op het strafonderzoek en de strafprocedure, overeenkomstig artikel 20, lid 1. De gegevens die door AT, BE en UK (Noord-Ierland, Schotland en Engeland/Wales) zijn verstrekt, waren niet sluitend.

Overeenkomstig artikel 20, lid 2, zorgen de lidstaten ervoor dat kindslachtoffers toegang hebben tot juridisch advies en vertegenwoordiging in rechte, die kosteloos moeten zijn als het slachtoffer niet over voldoende financiële middelen beschikt. De meeste lidstaten beschikken over wetgeving die deze bepaling omzet. De informatie was niet sluitend voor AT, CZ, DE, EE, IE, LT, PL, RO en UK (Engeland/Wales, Schotland en Noord-Ierland).

Artikel 20, lid 3, beschrijft een aantal vereisten waarmee rekening moet worden gehouden tijdens een strafonderzoek waarin kindslachtoffers betrokken zijn, en vooral tijdens ondervragingen. Terwijl EL, HR, LT, MT, PT, RO, SE en UK (Engeland/Wales, Noord-Ierland en Gibraltar) de nodige maatregelen hebben genomen om artikel 20, lid 3, om te zetten, waren de gegevens van de andere lidstaten niet sluitend.

De meeste lidstaten hebben maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat van ondervragingen van het kindslachtoffer of van een kindgetuige audiovisuele opnamen worden gemaakt en dat deze opnamen als bewijs in het strafproces kunnen worden aanvaard, overeenkomstig artikel 20, lid 4. De informatie die AT, FI, IE, MT en PL verstrekten, was niet sluitend.

Artikel 20, lid 5, bepaalt dat lidstaten maatregelen moeten invoeren om ervoor te zorgen dat de rechter kan bevelen dat de zitting achter gesloten deuren plaatsvindt of zonder dat het kind aanwezig is in de rechtszaal. De meeste lidstaten zetten dit artikel om, hoewel de informatie van BE, FI, PL en UK (Schotland) niet sluitend was.

Overeenkomstig artikel 20, lid 6, hebben de meeste lidstaten maatregelen genomen om de privacy, identiteit en beeltenis van kindslachtoffers te beschermen, en om de publieke verspreiding van alle informatie die tot hun identificatie zou kunnen leiden, te voorkomen. De informatie die BE, DE, PL, PT en SI verstrekten, was niet sluitend.

2.3.Preventie (artikel 10 en artikelen 21 tot en met 25)

2.3.1.Verbod voortvloeiend uit een veroordeling (artikel 10)

Artikel 10 richt zich op de preventie van strafbare feiten tegen kinderen door middel van een verbod voortvloeiend uit een veroordeling.

Op grond van artikel 10, lid 1, moeten lidstaten maatregelen invoeren om ervoor te zorgen dat aan een natuurlijk persoon die voor seksuele misdrijven tegen kinderen is veroordeeld, een tijdelijk of permanent verbod kan worden opgelegd dat ten minste betrekking heeft op het uitoefenen van beroepsactiviteiten die rechtstreeks en geregeld contact met kinderen behelzen. Sommige lidstaten (BE, BG, EL, ES, LT, PT en RO) kozen voor een tijdelijk verbod, terwijl LU en SK voor een permanent verbod opteerden. In DE, FR, HR, HU, IE, MT en UK (Engeland/Wales, Noord-Ierland en Schotland) zijn zowel een tijdelijk als een permanent verbod mogelijk. Uit de wetgeving van CY, EE, FI, LV en NL valt daarentegen niet op te maken of dat verbod permanent of tijdelijk is. SE zet dit artikel eerder om door systematisch antecedentenonderzoeken te verrichten voor taken die contact met kinderen inhouden, dan een verbod op te leggen door middel van een specifieke bepaling.

De gegevens die AT, CZ, IT, PL, SI en UK (Gibraltar) verstrekten, waren niet sluitend.

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, moeten lidstaten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat werkgevers bij de aanwerving van personeel voor beroeps- of vrijwilligersactiviteiten het recht hebben om informatie op te vragen over strafrechtelijke veroordelingen of verboden om bepaalde activiteiten uit te oefenen. De meeste lidstaten hebben deze bepaling omgezet. Die informatie kan verkregen worden door bijvoorbeeld het strafblad van de persoon op te vragen (BE, ES, FI, HR, HU, IE, IT, LU, MT, NL, PT, RO, SE, SK en UK), het register van veroordeelden (LT), het strafregister (LV), een bewijs van goed gedrag (DE), het politieregister (CY), het register met gegevens over strafrechtelijke vervolging (EE) of het elektronisch nationaal register van personen die seksuele of geweldsmisdrijven hebben gepleegd (FR).

Met betrekking tot artikel 10, lid 3, hebben de meeste lidstaten het vereiste omgezet dat informatie over strafrechtelijke veroordelingen en verboden moet worden doorgegeven overeenkomstig Kaderbesluit 2009/315/JBZ betreffende de uitwisseling van gegevens uit het strafregister 7 . Een aantal lidstaten lijkt die gegevens echter nog steeds niet door te geven als andere lidstaten informatie vragen over eerdere strafrechtelijke veroordelingen. In sommige gevallen is het niet wettelijk verplicht om die informatie te verstrekken (BE, CZ, IE, LV, MT en SE). In andere gevallen gaan de lidstaten verder dan de richtlijn, die eist dat de betrokken persoon (een onderdaan van lidstaat A) moet toestemmen in de afgifte van het strafblad aan het land waar hij wil werken of vrijwilligerswerk wil doen (lidstaat B), door specifiek bijkomende toestemming van de betrokken persoon te vragen om de informatie inzake de veroordeling te verzenden van lidstaat A naar lidstaat B (FI, LU en UK (Engeland/Wales, Noord-Ierland en Schotland)).

2.3.2.Maatregelen tegen het adverteren voor de mogelijkheden tot misbruik en kindersekstoerisme (artikel 21)

Artikel 21 voorziet in de vaststelling van preventieve of verbiedende maatregelen tegen het adverteren voor de mogelijkheden tot misbruik en kindersekstoerisme.

Artikel 21, onder a), vraagt dat de lidstaten de verspreiding zouden verbieden of voorkomen van materiaal waarin wordt geadverteerd voor de mogelijkheid tot het plegen van seksuele misdrijven tegen kinderen. Terwijl AT, BE, CY, EE, EL, IT, LV, MT en SK het in artikel 21, onder a), genoemde adverteren strafbaar stellen, hebben DE, FI, FR, LV, PL, PT en RO deze bepaling van de richtlijn omgezet door middel van de strafbaarstelling van openbare uitlokking.

Artikel 21, onder b), vraagt de lidstaten de organisatie te verbieden of voorkomen van reizen voor anderen met het oog op het plegen van een strafbaar feit. De meeste lidstaten hebben uiteenlopende maatregelen genomen om deze bepaling om te zetten. AT, BG en FI stellen dit gedrag bijvoorbeeld strafbaar door middel van bepalingen die van toepassing zijn op medeplichtigen en door praktische maatregelen, terwijl in CZ, LT en SK dergelijk gedrag alleen bestraft wordt via de bepaling die van toepassing is op deelnemers, ook als het strafbare feit zelf niet gepleegd werd. CY, EL, IT en MT hebben een specifieke bepaling opgenomen die het organiseren van reizen voor derden met het oog op het plegen van strafbare feiten tegen kinderen, strafbaar stelt.

2.3.3.Preventieve interventieprogramma's of -maatregelen (artikel 22)

Artikel 22 verlangt dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat personen die vrezen dat zij een strafbaar feit zouden kunnen plegen, toegang kunnen krijgen tot doeltreffende interventieprogramma's of -maatregelen die erop zijn gericht het risico te beoordelen en te voorkomen dat dergelijke strafbare feiten worden gepleegd. Terwijl AT, BG, DE, FI, NL, SK en UK (Engeland/Wales, Noord-Ierland en Schotland) maatregelen hebben ingevoerd om deze bepaling om te zetten, was de informatie van de andere lidstaten niet sluitend.

2.3.4.Preventie (artikel 23)

Artikel 23 verlangt dat lidstaten passende maatregelen nemen om seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen te voorkomen.

In artikel 23, lid 1, gaat het om maatregelen op het gebied van onderwijs en opleiding. Terwijl CY, EL, ES, en LT dit artikel door middel van specifieke wettelijke bepalingen omzetten, gebruikten BG, CZ en PT andere maatregelen, zoals nationale actieplannen of strategieën. NL, PL, RO, SE en UK (Engeland/Wales, Noord-Ierland en Schotland) gebruikten algemene wetgevende maatregelen in combinatie met campagnes en projecten.

Artikel 23, lid 2, betreft informatie- en bewustwordingscampagnes, al dan niet in samenwerking met organisaties uit het maatschappelijk middenveld. Alle lidstaten hebben deze bepaling omgezet, bijvoorbeeld aan de hand van opleidingsprogramma’s (AT, BE, CY, FR, LU, LV, MT, PT, SK en UK (Engeland/Wales en Noord-Ierland)).

Artikel 23, lid 3, heeft betrekking op de regelmatige opleiding van ambtenaren die mogelijk in aanraking komen met kindslachtoffers. De meeste lidstaten hebben maatregelen genomen om deze bepaling om te zetten. De informatie van EL, HU, IE, IT en UK (Schotland) was niet sluitend.

2.3.5.Interventieprogramma's of -maatregelen op vrijwillige basis tijdens of na de strafprocedure (artikel 24)

Artikel 24 betreft de beschikbaarstelling van interventieprogramma's of -maatregelen tijdens of na de strafprocedure.

Artikel 24, lid 1, bepaalt dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat doeltreffende interventieprogramma's of -maatregelen beschikbaar worden gesteld op elk ogenblik tijdens de strafprocedure, zowel binnen als buiten de gevangenis, om het risico op herhaling van strafbare feiten te voorkomen en tot een minimum terug te brengen. Terwijl een aantal lidstaten maatregelen hebben genomen om deze bepaling om te zetten, waren de gegevens die AT, CY, CZ, DE, ES, FI, FR, HU, IE, IT, LU, LV, PL, PT, RO, SE, SI, SK en UK (Noord-Ierland, Schotland en Gibraltar) verstrekten, niet sluitend.

Op grond van artikel 24, lid 2, moeten de interventieprogramma's of -maatregelen voldoen aan de specifieke ontwikkelingsbehoeften van kinderen die zedendelicten plegen. De lidstaten hebben deze bepaling op verschillende manieren omgezet, bijvoorbeeld door middel van wetgeving (BG, HR en RO), een combinatie van wetgeving en andere maatregelen (HU, LT en MT) of andere maatregelen (FI, NL en UK (Engeland/Wales, Noord-Ierland en Schotland)).

Artikel 24, lid 3, eist dat personen tegen wie een strafprocedure loopt (artikel 24, lid 3, onder a)) en veroordeelde personen (artikel 24, lid 3, onder b)) toegang moeten hebben tot de interventieprogramma’s of -maatregelen. CY, EL, MT, NL, RO en UK hebben maatregelen genomen om artikel 24, lid 3, onder a), om te zetten, en BG, CY, DE, EL, ES, FI, HR, IT, LT, MT, NL, RO en UK hebben maatregelen genomen om artikel 24, lid 3, onder b), om te zetten. De gegevens die de andere lidstaten verstrekten, waren niet sluitend.

Overeenkomstig artikel 24, lid 4, moeten lidstaten ervoor zorgen dat personen die toegang krijgen tot interventieprogramma’s en -maatregelen, beoordeeld worden met betrekking tot het gevaar dat zij inhouden en de risico’s op recidive, teneinde passende programma’s of maatregelen vast te stellen. AT, EL, HR, LT, MT, RO en SE hebben maatregelen genomen om deze bepaling om te zetten, terwijl de informatie die de andere lidstaten verstrekten, niet sluitend was.

Artikel 24, lid 5, bepaalt dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat personen die toegang krijgen tot interventieprogramma’s en -maatregelen, volledig worden geïnformeerd over de redenen voor het voorstel (artikel 24, lid 5, onder a)), met volledige kennis van de feiten instemmen met hun deelname (artikel 24, lid 5, onder b)), en het aanbod mogen weigeren en, in het geval van veroordeelde personen, op de hoogte worden gesteld van de mogelijke gevolgen van een weigering (artikel 24, lid 5, onder c)). AT, BG, CY, EE, FI, LT, MT en UK (Gibraltar) hebben maatregelen ingevoerd om artikel 24, lid 5, onder a) en b), om te zetten, en CY, EE, FI, FR, LT, MT en UK (Gibraltar) om artikel 24, lid 5, onder c), om te zetten. De gegevens die de andere lidstaten verstrekten, waren niet sluitend.

2.3.6.Maatregelen tegen websites die kinderpornografie bevatten of verspreiden (artikel 25)

Zie het specifieke, afzonderlijke verslag over de omzetting van dit artikel 8 .

3.CONCLUSIE EN VOLGENDE STAPPEN

De richtlijn biedt een omvattend wetgevingskader waarmee in de lidstaten aanzienlijke vooruitgang is geboekt: aanpassing van wetboeken van strafrecht, strafprocedures en sectorale wetgeving, vereenvoudiging van procedures, opzetten of verbeteren van samenwerkingsregelingen en bevorderen van de coördinatie tussen nationale spelers. De Commissie is zich ervan bewust dat de lidstaten grote inspanningen hebben geleverd om de richtlijn om te zetten.

De richtlijn heeft beslist nog meer potentieel, maar om dat te kunnen waarmaken zouden de lidstaten alle bepalingen ervan volledig moeten omzetten.

Uit de analyse blijkt tot dusver dat enkele van de grootste problemen voor lidstaten zich lijken te situeren op het gebied van preventie en interventieprogramma’s voor daders (artikelen 22, 23 en 24), materieel strafrecht (artikelen 3, 4 en 5) en bijstand aan en ondersteuning en bescherming van kindslachtoffers (artikelen 18, 19 en 20).

Minder problematische bepalingen zijn onder andere die inzake uitlokking, hulp en aanzetting (en poging daartoe) (artikel 7), consensuele seksuele handelingen (artikel 8), inbeslagneming en confiscatie (artikel 11) en aansprakelijkheid van en sancties tegen rechtspersonen (artikelen 12 en 13).

Gezien het omvattende karakter van de richtlijn zal de Commissie in de eerste plaats ervoor zorgen dat de omzetting in de hele EU wordt afgerond en dat de bepalingen correct worden uitgevoerd. Daarom zal de Commissie voorlopig geen nieuwe voorstellen doen voor wijzigingen van de richtlijn of voor aanvullende wetgeving. In plaats daarvan zal zij zich inspannen om ervoor te zorgen dat kinderen hun voordeel kunnen doen met de meerwaarde van de richtlijn, dankzij de volledige omzetting en uitvoering in de lidstaten.

De Commissie zal de lidstaten blijven ondersteunen om de omzetting en uitvoering tot een bevredigend einde te kunnen brengen. Daarvoor ziet zij er onder andere op toe dat nationale maatregelen voldoen aan de overeenkomstige bepalingen in de richtlijn. Zo nodig zal de Commissie haar handhavingsbevoegdheden uit hoofde van de Verdragen aanwenden door inbreukprocedures in te leiden. Ter ondersteuning van de uitvoering van de richtlijn zal de Commissie ook de ontwikkeling en uitwisseling van beste praktijken bevorderen in specifieke domeinen zoals preventie en interventieprogramma’s voor daders.

(1)

 Het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) valt onder het Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten en Besluit 2009/316/JBZ van de Raad van 6 april 2009 betreffende de oprichting van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) overeenkomstig artikel 11 van Kaderbesluit 2009/315/JBZ. Meer gegevens over ECRIS zijn te vinden op: http://ec.europa.eu/justice/criminal/european-e-justice/ecris/index_en.htm.

(2)

 Hierna wordt met ‘lidstaten’ of ‘alle lidstaten’ verwezen naar de lidstaten die door de richtlijn gebonden zijn (d.w.z. alle EU-lidstaten, met uitzondering van Denemarken). Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, nam Denemarken niet deel aan de vaststelling van de richtlijn, noch is het aan de richtlijn onderworpen. Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad is echter nog steeds van toepassing op en bindend voor Denemarken. Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, namen beide landen deel aan de vaststelling van de richtlijn en zijn zij eraan gebonden.

(3)

 Overeenkomstig artikel 28, lid 2, van de richtlijn wordt de tenuitvoerlegging van artikel 25 inzake maatregelen tegen websites die kinderpornografie bevatten of verspreiden, in een afzonderlijk verslag (COM(2016) 872) beoordeeld, dat samen met dit verslag is gepubliceerd.

(4) Lidstaten worden in dit document volgens de volgende regels afgekort: http://publications.europa.eu/code/nl/nl-370100.htm
(5) De beoordeling omvat bijvoorbeeld de evaluatie van de situatie van het kindslachtoffer op basis van informatie van de familie, het kind, de school, het kinderdagverblijf, familieleden of andere autoriteiten, de ontwikkeling en het voldoen aan de noden van het kind, de capaciteiten van de ouders, de sociale omgeving van het kind en de familie, de meningen en wensen van het kind, en diens leeftijd, gezondheid, intellectuele rijpheid en culturele identiteit.
(6) Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, vervangen door Richtlijn 2012/29/EU van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten.
(7) Zie voetnoot 1.
(8) Zie voetnoot 3.