28.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 487/70


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering en houdende intrekking van Verordening (EU) nr. 994/2010

(COM(2016) 52 final — 2016/0030 (COD))

(2016/C 487/11)

Rapporteur:

Graham WATSON

Raadpleging

Europese Commissie: 16.9.2016

Europees Parlement: 7.3.2016

Raad van de Europese Unie: 9.3.2016

Rechtsgrondslag

Artikel 194 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)

Bevoegde afdeling

Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de afdeling

7.9.2016

Goedkeuring door de voltallige vergadering

22.9.2016

Zitting nr.

519

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

133/4/9

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EU-beleid inzake de veiligstelling van de gaslevering is er ten dele in geslaagd om de lidstaten ertoe aan te sporen in termen van solidariteit en gedeelde zekerheid te denken. De meeste energievraagstukken worden echter nog altijd als een kwestie van nationaal belang behandeld. De energievoorziening moet door de EU samenhangender worden aangepakt, want alleen dan kan worden gezorgd voor de zekerheid die de Europeanen verwachten.

1.2.

Zo’n voor de gehele EU geldende regeling moet rekening houden met de bredere context van de mondiale inspanningen om de klimaatverandering te beperken en de ambitieuze doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs in dit verband, met de EU-strategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering, en met verschillende geopolitieke spanningen in Europa en wereldwijd, met inbegrip van de vluchtelingenproblematiek, crises aan de buitengrenzen van Europa zoals de recente crises in Oekraïne, Turkije, Libië en Georgië, en het opkomende regionalisme, dat de EU-integratie bedreigt.

1.3.

Er moet aanzienlijk worden geïnvesteerd om de gasvoorziening in Europa veilig te stellen. De middelen moeten vooral uit particuliere bronnen komen: in de olie- en gasindustrie wordt zo veel winst gemaakt dat overheidssteun niet nodig zou mogen zijn. Om investeerders vertrouwen te geven en vervolgens voor een constante en betrouwbare gaslevering te zorgen, is er een voorspelbaar en betrouwbaar beleidskader nodig.

1.4.

De voorgestelde verordening is bedoeld om gasvoorzieningscrises zoals in 2006 en 2009 te voorkomen. De vraag naar gas betreft vooral de verwarming van gebouwen. Een uitgebreid programma om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren, zoals gesuggereerd in de Richtlijn inzake de energieprestatie van gebouwen (2010/31/EU) en de Richtlijn energie-efficiëntie (2012/27/EU) zou, met name als het gericht wordt op gebouwen die met gas worden verwarmd, leiden tot een significante daling van de vraag naar gas, vooral in de wintermaanden, toen ook de vorige crises zich voordeden.

1.5.

Aardgas blijft in de transitie een belangrijke bron van energie en draagt er aanzienlijk toe bij dat de broeikasgassenuitstoot, de uitstoot van chemische stoffen alsmede de uitstoot van gevaarlijke giftige stoffen (waaronder fijnstof zoals PM10 en PM2,5) in de EU is verminderd. Daar de emissie-indicatoren bij aardgas aanzienlijk lager liggen dan bij kolen, is een groter aandeel van aardgas in de energiemix van de lidstaten van groot belang voor de verbetering van de luchtkwaliteit en bijgevolg voor de volksgezondheid in de lidstaten en de buurlanden. Dat neemt niet weg dat de omschakeling naar een koolstofarmere economie moet worden versneld. In het gasaankoopbeleid moet hiermee rekening worden gehouden.

1.6.

Bij de ontwikkeling en het beheer van de voorziening kunnen energieconsumenten een belangrijke rol spelen. Er zou samen met de consumenten zelf moeten worden gewerkt aan methoden om consumenten te mobiliseren. Daarbij moet ook worden gedacht aan een vernieuwend gebruik van ICT. Energiearmoede zou in eerste instantie met sociale maatregelen aangepakt moeten worden, Mede via specifieke nationale plannen ter bevordering van investeringen in programma’s voor de renovatie van gebouwen, zoals bepaald in artikel 4 van de energie-efficiëntierichtlijn (2012/27/EU), waarbij voorrang moet worden verleend aan kwetsbare consumenten die met energiearmoede kampen en aan het stimuleren van de samenwerking tussen sociale partners.

1.7.

De ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen kan er samen met een snellere elektrificatie toe leiden dat het verbruik en derhalve de invoer van aardgas in de EU afneemt. Hoe sneller er werk wordt gemaakt van hernieuwbare energiebronnen, hoe minder het externe EU-beleid inzake de veiligstelling van de gaslevering ertoe doet. Het EESC verzoekt de Commissie te beoordelen in hoeverre er adequate coördinatie heeft plaatsgevonden tussen de voorspellingen van het gasverbruik in de EU, de gasvoorzieningszekerheid in de EU, de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en de verbetering van de energie-efficiëntie in alle sectoren.

2.   Inleiding (samenvatting van het Commissievoorstel)

2.1.

Verstoringen in de gaslevering zijn schadelijk voor de economie en berokkenen de burgers leed. Daarom wil de Europese Commissie doorgaan met haar inspanningen om ervoor te zorgen dat infrastructuurvoorzieningen voor de gaslevering beter op elkaar worden afgestemd en dat de lidstaten meer solidariteit aan de dag leggen om de lasten van verstoringen te delen.

2.2.

De voorgestelde verordening betreft een actualisering van een beleidsterrein dat belangrijk is voor het streven van de EU om een Europese energie-unie tot stand te brengen (COM(2015) 80 final). De energie-unie moet gezien worden in de context van de verbintenissen van de EU om de door de mens veroorzaakte klimaatverandering als gevolg van het verbranden van fossiele brandstoffen een halt toe te roepen en zo mogelijk te keren.

2.3.

De voorgestelde verordening moet ervoor zorgen dat alle lidstaten passende instrumenten invoeren om in geval van een gastekort ten gevolge van een verstoring in de levering of een uitzonderlijk grote vraag, voorbereid te zijn en de gevolgen hiervan op te vangen.

2.4.

Om deze doelstelling te bereiken wordt in de ontwerpverordening voorgesteld de regionale coördinatie te versterken in overeenstemming met een aantal beginselen en normen die op Europees niveau worden afgesproken. Volgens de voorgestelde aanpak moeten de lidstaten binnen hun regio nauw samenwerken wanneer zij een risico-evaluatie op regionaal niveau verrichten. De risico’s die uit regionale risico-evaluaties naar voren komen, worden in regionale preventieve actieplannen en noodplannen behandeld, worden aan een peerreview onderworpen en worden goedgekeurd door de Commissie.

2.5.

Om te waarborgen dat risico-evaluaties en plannen het geheel dekken en onderling consistent zijn, worden in de verordening dwingende templates voorgesteld waarin de aspecten worden opgelijst die in aanmerking moeten worden genomen voor het verrichten van de risico-evaluatie en het opmaken van de plannen.

2.6.

De verordening brengt ook verbetering in de wijze waarop leveringsnormen worden toegepast op beschermde afnemers (voornamelijk huishoudens), en in de infrastructuurnorm (de mogelijkheid om gas te leveren ook wanneer de grootste infrastructuur niet beschikbaar is). Permanente bidirectionele capaciteit wordt mogelijk gemaakt. Ten slotte wordt voorgesteld om bijkomende transparantiemaatregelen in te voeren voor gasleveringscontracten aangezien dergelijke contracten van invloed kunnen zijn op de leveringszekerheid in de EU.

2.7.

EU-optreden is gerechtvaardigd omdat nationale benaderingen resulteren in niet-optimale maatregelen en de impact van een crisis nog versterken. Een maatregel die in één land wordt genomen, kan leiden tot een gastekort in buurlanden.

2.8.

Functionerende markten zijn van levensbelang voor de leveringszekerheid, maar het is ook zo dat de lidstaten door goed gecoördineerde maatregelen, met name in geval van een noodsituatie, de veiligstelling van de levering in aanzienlijke mate kunnen stimuleren. Het gaat niet alleen om betere coördinatie van nationale matigingsmaatregelen in geval van een noodsituatie maar ook van nationale preventieve maatregelen, zoals voorstellen voor betere coördinatie van het nationale opslag- of LNG-beleid (COM(2016) 49 final), die van strategisch belang kan zijn in bepaalde regio’s.

2.9.

Een monitoringverslag van het Agentschap voor samenwerking op het gebied van energieregelgeving uit 2014 heeft aangetoond dat de samenwerking tussen lidstaten nog steeds grote zorgen baart (de hoofdzakelijke nationale maatregelen die ze nemen, zijn niet geschikt om gasleveringsproblemen aan te pakken). Bovendien blijkt uit de stresstest die in de zomer van 2014 is uitgevoerd (COM(2014) 654 final) dat een ernstige verstoring van de gaslevering uit het oosten nog steeds een grote impact zou hebben in de gehele EU.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het is niet zozeer de tekst, als wel de context van het verordeningsvoorstel die moeilijk ligt. De kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering (COM(2015) 80 final) spreekt over het bestrijden van de klimaatverandering alsof het een soort roeping is. Het verordeningsvoorstel daarentegen, dat wel aansluit bij eerdere verordeningen over de veiligstelling van de gaslevering, is niet geheel in overeenstemming met de doelen van de kaderstrategie.

3.2.

Veel klimaatwetenschappers zeggen dat de broeikasgassenuitstoot in 2050 tot bijna nul moet zijn gereduceerd willen we een redelijke kans hebben om de temperatuurstijging op aarde tot 2 oC te beperken, en nog eerder om de stijging beperkt te houden tot 1,5 oC. Om de ca. 4 611 miljoen ton CO2-equivalent die we bijv. in 2013 uitstootten weer uit de atmosfeer te verwijderen, moeten we aan de EU-vraag naar primaire energie (1 567 miljoen ton olie-equivalent (Mtoe) in 2013) voldoen met schone energie. Ruim twee derde van de uitstoot is afkomstig van fossiele brandstoffen die de motor van onze geïndustrialiseerde samenleving vormen, en deze fossiele brandstoffen moeten worden vervangen.

3.3.

Aardgas blijft in de transitie een belangrijke bron van brandstof en heeft ertoe bijgedragen dat de broeikasgassenuitstoot in de EU door vaste brandstoffen is verminderd, vooral in landen waar kolen een dominante rol spelen. Dat neemt niet weg dat de omschakeling naar koolstofarmere en uiteindelijk koolstofvrije energiebronnen moet worden versneld. Dit is een vereiste voor het bereiken van de langetermijndoelstelling om de gemiddelde temperatuurstijging in de wereld tot 1,5 oC te beperken, zoals in de Overeenkomst van Parijs is bepaald. In het gasleveringsbeleid moet hiermee rekening worden gehouden. In de risico-evaluaties die de lidstaten dienen te maken, zou dit tot uiting moeten komen. Om efficiënte investeringen te bevorderen en een kader voor een schokbestendig energiesysteem vast te stellen, is het noodzakelijk dat het gasleveringsbeleid van de EU en de verschillende aspecten van de energie-unie, in het bijzonder een volledig geïntegreerde Europese energiemarkt, verbeteringen in energie-efficiëntie en een koolstofarme economie, beter op elkaar worden afgestemd.

3.4.

Vijf jaar na de goedkeuring van Verordening (EU) nr. 994/2010 blijft het veiligstellen van de gaslevering een heet hangijzer, met name in het licht van de spanningen tussen Oekraïne en Rusland. Op nationaal en Europees vlak wordt ervoor geijverd om de gaslevering voor de winter van 2016-2017 en daarna veilig te stellen. Serieuze inspanningen om de energieprestaties van gebouwen (vooral gebouwen die met gas worden verwarmd) te verbeteren door middel van isolatie, zouden de vraag naar gas echter substantieel beïnvloeden.

3.5.

Aardgas heeft vaste brandstoffen van de tweede plaats verdrongen op de lijst van belangrijkste brandstoffen voor de EU; het leverde er 23,8 % van alle primaire energie die in 2013 werd verbruikt. Dit heeft de EU geholpen om haar broeikasgassenuitstoot te verminderen. Vooral opmerkelijk echter is de stijging van het aandeel hernieuwbare energiebronnen. Deze waren in 2013 goed voor 15 % van het bruto eindverbruik van energie in de EU, terwijl ze in 2004 nog maar een aandeel van 8,3 % hadden. De EU is daarmee op schema om in 2020 het beoogde aandeel van 20 % hernieuwbare energiebronnen te halen. De brutoproductie van elektriciteit op basis van hernieuwbare bronnen is in de periode 2000-2013 meer dan verdubbeld, zodat hernieuwbare bronnen in 2013 meer dan een kwart van alle stroom leverden.

3.6.

De ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen kan er samen met een snellere elektrificatie toe leiden dat het verbruik en derhalve de invoer van aardgas in de EU afneemt. Hoe sneller er werk wordt gemaakt van hernieuwbare energiebronnen, hoe minder het externe EU-beleid inzake de veiligstelling van de gaslevering ertoe doet. Het is dan ook essentieel dat de voorspellingen van het gasverbruik in de EU, de gasvoorzieningszekerheid in de EU, de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en de verbetering van de energie-efficiëntie in alle sectoren beter op elkaar worden afgestemd.

3.7.

Voor de totstandbrenging van een energie-unie is het, zowel wat beleidsmaatregelen als langetermijnstrategieën aangaat, cruciaal dat de EU-landen het vervoer en de levering van allerlei soorten brandstoffen gecoördineerd aanpakken. Bedoeling van het Commissievoorstel is om de EU te verdelen in zeven „regio’s” waarbinnen het beleid gecoördineerd zou moeten worden. Dit is op zijn best een tussenoplossing, want een EU-brede beleidscoördinatie zal al snel onontbeerlijk zijn, en idealiter zou deze ook moeten gelden voor de partijen bij de Energiegemeenschap, d.w.z. de buurlanden waarmee de EU energie-overeenkomsten heeft gesloten.

3.8.

Aangezien de concurrentie op energiegebied toeneemt en het zaak is de toeleveringsbronnen te diversifiëren, moet energie een belangrijke rol blijven spelen in het externe beleid van de EU. Dit moet echter in toenemende mate worden gericht op het veiligstellen van de energievoorziening via hernieuwbare bronnen, met name op basis van volwassen technologieën zoals zonne- en windenergie, ter aanvulling op de binnenlandse opwekking via hernieuwbare energiebronnen.

3.9.

Een nieuwe governance op het vlak van het energiebeleid moet ervoor zorgen dat de verschillende aspecten van de energievoorziening met elkaar samenhangen en dat de EU-doelstellingen gerealiseerd worden. Ter wille van de samenhang is het belangrijk dat er al in een vroeg stadium op systematische en gestructureerde wijze wordt samengewerkt met het maatschappelijk middenveld om ervoor te zorgen dat maatschappelijke organisaties op brede schaal beseffen welke uitdagingen de energiezekerheid met zich meebrengt. Fundamenteel is dat beleidsmakers in Europa zich bewust zijn van de zorgen, belangen, middelen en oplossingen van de civil society en de sociale partners om deze uitdagingen aan te gaan en de doelstellingen van het energiebeleid van de EU te verwezenlijken. In dit verband is het EESC actief pleitbezorger van een Europese energiedialoog. De Commissie heeft het desbetreffende initiatief van het EESC van harte toegejuicht.

3.10.

Verder komt het erop aan dat de externe en interne dimensies van het energiebeleid elkaar wederzijds versterken, conform het actieplan voor energiediplomatie (EDAP). Het EESC heeft er eerder op gewezen dat het bij de opzet en uitvoering van het externe energiebeleid van de EU zaak is om de bestaande samenwerking en dialoog op energiegebied te intensiveren en tot nieuwe samenwerking en dialogen te komen met belangrijke energieproducerende staten en regio’s, doorvoerstaten en -regio’s, buurlanden en belangrijke mondiale en regionale strategische partners, teneinde de energiebronnen van de EU, de energievoorziening en de aanvoerroutes meer te diversifiëren.

3.11.

Het externe energiebeleid van EU, inclusief het gasleveringsbeleid, moet rekening houden met de brede geopolitieke context. Het EESC heeft er al eerder op gewezen dat er bij de besluitvorming niet alleen naar commerciële aspecten mag worden gekeken, vooral niet omdat Rusland de neiging heeft energie te gebruiken als een instrument voor geopolitieke doeleinden. De EU moet in haar energiediplomatie rekening houden met factoren zoals de politieke stabiliteit van de landen langs de pijplijnroute en hun kwetsbaarheid voor buitenlandse politieke invloed, de sociale en milieuprestaties van projectontwikkelaars, en de betrokkenheid van Russische bedrijven bij de exploratie en productie. Bij de beoordeling van nieuwe projecten moet bovendien ook hun impact op de energiezekerheid van buurlanden in aanmerking worden genomen. Zo brengen bijv. projecten waarbij aardgas niet meer via Oekraïne wordt doorgevoerd, het risico met zich mee dat dit land inkomsten zal mislopen, dat investeringen in netwerkmodernisering uitblijven en dat de krachtsverhoudingen verschuiven ten gunste van Moskou.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

Het voorstel van de Commissie inzake een gemeenschappelijke definitie van „beschermde afnemers” wordt door het EESC toegejuicht.

4.2.

Ook kan het EESC zich vinden in de concepten „gedeelde verantwoordelijkheid” en „aanpak op drie niveaus”, d.w.z. dat de veiligstelling van de gaslevering een zaak is van de aardgasbedrijven, de lidstaten en de EU samen. Verder is het EESC het ermee eens dat de Commissie waar nodig coördinerend moet optreden, zoals in een eerder EESC-advies (1) werd opgemerkt. Dit is vooral van belang om voor transparante leveringscontracten te zorgen.

Voorts vindt het EESC dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen de verantwoordelijkheden en taken van de in artikel 3 bedoelde overheidsinstanties en die van bedrijven of particuliere organisaties. Daarom stelt het een nieuwe bewoording voor waarmee duidelijk wordt gemaakt dat:

de veiligstelling van de gaslevering een taak is van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie, binnen hun respectieve bevoegdheidsgebieden;

de aardgasbedrijven en de industriële gasafnemers moeten samenwerken en de door de desbetreffende autoriteiten vastgestelde maatregelen moeten toepassen.

4.3.

Het EESC neemt kennis van de voorgestelde criteria voor de samenstelling van de zeven „regio’s” in de EU. Er zou op zijn minst moeten worden nagedacht over een oplossing waarbij een lidstaat deel kan uitmaken van meer dan één „regio” tegelijk.

4.4.

Het EESC stelt vast dat de voorgestelde infrastructuurnorm grotendeels onveranderd is t.o.v. die uit de verordening van 2010. Het is ingenomen met het voorstel inzake het creëren van capaciteit voor gasstromen in beide richtingen (bidirectionele capaciteit) op gasinterconnectoren tussen lidstaten.

4.5.

Het EESC stelt vast dat de voorgestelde leveringsnorm grotendeels onveranderd is t.o.v. die uit de verordening van 2010. Het is het ermee eens dat er een effectbeoordeling moet worden gemaakt alvorens nieuwe niet-marktgerichte maatregelen worden getroffen.

4.6.

Het EESC neemt er kennis van dat wordt voorgesteld om risico-evaluaties op regionaal niveau te verrichten. Het juicht dit toe en ziet het als een stap naar een toekomstige risico-evaluatie op EU-niveau. Het onderschrijft de door de Commissie voorgestelde template en acht het peerreviewproces in dit verband belangrijk.

4.7.

Het EESC stemt in met de voorstellen voor noodplannen, crisisbeheerprocedures en respons in noodsituaties.

4.8.

Het beschouwt de voorstellen betreffende transparantie en solidariteit tussen lidstaten, gebaseerd op de stresstests uit de zomer van 2014, als een passend verzekeringsmechanisme. Het EESC is er vooral over te spreken dat de Groep op hoog niveau inzake gasconnectiviteit in Centraal- en Zuidoost-Europa overeenstemming heeft bereikt over een lijst prioritaire projecten waarvan de uitvoering de landen in de regio toegang zal geven tot minstens drie bronnen van gas, hetgeen de diversifiëring en de leveringszekerheid ten goede zal komen.

4.9.

Het EESC stemt in met het voorstel voor samenwerking met derde landen die partij zijn bij de Energiegemeenschap.

4.10.

Het EESC erkent het belang van het voorstel inzake voortdurend toezicht op maatregelen inzake gasleveringszekerheid en dringt er bij de Commissie op aan hierbij ook de noodzaak mee te nemen om het gebruik van aardgas op den duur te vervangen door het gebruik van hernieuwbare energiebronnen.

4.11.

Het EESC neemt kennis van de voorgestelde afwijkingen voor Malta en Cyprus en moedigt beide landen vanwege hun gunstige klimaat aan om het voortouw te nemen bij de omschakeling van fossiele brandstoffen op hernieuwbare energiebronnen om aan de energiebehoeften te voldoen.

Brussel, 22 september 2016.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  PB C 339, 14.12.2010, blz. 49.