20.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 264/28


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Externe dimensie van het energiebeleid van de EU”

(2016/C 264/04)

Rapporteur:

Vitas MAČIULIS

Het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie heeft op 16 december 2015 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) te raadplegen over de

„Externe dimensie van het energiebeleid van de EU”

De afdeling Externe Betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 19 april 2016 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 27 en 28 april 2016 gehouden 516e zitting (vergadering van 28 april) onderstaand advies uitgebracht, dat met 143 stemmen voor en 0 stemmen tegen, bij 2 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen: naar een geconsolideerd en schokbestendig extern energiebeleid in de EU

1.1

Energie is onlosmakelijk verbonden met de internationale politiek en staat momenteel boven aan de EU-agenda. Aangezien sommige internationale spelers energie proberen te gebruiken als hulpmiddel om hun politieke doelen te bereiken, hebben de EU-burgers er belang bij dat de EU een waakzame houding aanneemt op energiegebied.

1.1.1

Drie factoren zijn van groot belang voor de externe dimensie van energie: diversificatie, „met één stem spreken” en een adequaat intern energiestelsel.

1.2

Diversificatie van haar energiebronnen is van essentieel belang voor het externe energiebeleid van de EU. Zoals in de EU-strategie voor de energie-unie wordt benadrukt, is de grootschalige invoer van energie (meer dan de helft van de in de EU verbruikte energie komt uit externe bronnen en moet door middel van handelsbeleid worden veiliggesteld) een aanmerkelijke uitdaging voor de EU.

1.2.1

Het beperkte aantal energiepartners moet worden uitgebreid. Dit kan de EU bereiken door onafgebroken te zoeken naar nieuwe, betrouwbare en voorspelbare energieleveranciers en een dialoog met hen aan te knopen.

1.2.2

Nieuwe grote infrastructuurprojecten in de EU ten behoevevan diversificatie moeten voldoen aan de doelstellingen van de strategie voor de energie-unie en volledig overeenstemmen met het EU-acquis. Zij moeten ook volledig in overeenstemming zijn met het streven naar een decentraal energiesysteem waarin duurzame energie een belangrijke rol speelt.

1.2.3

Samenwerking tussen vertegenwoordigers van particuliere en politieke sectoren moet worden gestimuleerd om de beste methoden en partners te vinden voor de ontwikkeling van het externe energiebeleid. De doelstellingen energiezekerheid en duurzaamheid moeten altijd in aanmerking worden genomen.

1.3

Hoewel elke lidstaat zijn eigen energiemix, energie-invoerstructuren en traditionele partners heeft, moet worden geprobeerd om „met één stem te spreken”. Een sterke externe dimensie is slechts mogelijk als de lidstaten een gemeenschappelijk standpunt innemen.

1.3.1

Het EESC dringt er dan ook bij hen op aan om hun individuele energiebelangen te coördineren en zich steeds solidair en transparant op te stellen ten aanzien van elkaar.

1.3.2

Het EESC is verheugd over het voorstel van de Commissie van 16 februari 2016 ter versterking van het huidige mechanisme voor informatie-uitwisseling met betrekking tot intergouvernementele overeenkomsten en niet-bindende instrumenten.

1.3.3

Het externe energiebeleid van de EU moet ervoor zorgen dat de energieprojecten die in de buurlanden van de EU worden uitgevoerd voldoen aan de normen op het gebied van milieu en nucleaire veiligheid. De aankoop van energie uit landen die niet aan deze normen voldoen moet worden beperkt.

1.4

Een sterk intern energiestelsel is van cruciaal belang voor een minder groot extern effect: een van de kernaspecten van de energie-unie is de totstandbrenging van een volledig functionele en transparante interne energiemarkt in de EU. Met zo’n energiestelsel zou de EU externe energievraagstukken beter kunnen aanpakken.

1.4.1

Alle noodzakelijke onderdelen van de energie-infrastructuur moeten worden aangelegd, zodat de invoer van energie in de EU verbeterd en gestroomlijnd kan worden.

1.4.2

De energienetten en -systemen van alle lidstaten moeten volledig worden opgenomen in de interne markt van de EU, waarbij erop toegezien moet worden dat zij geheel en al gelijkgeschakeld zijn.

1.4.3

Door te zorgen voor gelijke voorwaarden voor Europese en niet-Europese energieproducenten moet de concurrentiepositie van de energieproducenten van de EU behouden blijven.

1.4.4

Bij het ontwerp en de uitvoering van het externe energiebeleid van de EU dient te worden beseft dat de Europese industrie, met name de energie-intensieve industrie, behoefte heeft aan een concurrerende, stabiele en voorspelbare energievoorziening, om op een gelijk speelveld te kunnen concurreren met haar internationale tegenspelers.

1.5

Voor een toekomstgericht energiebeleid, met behulp waarvan de EU haar externe doelstellingen (ook in de context van de COP21-overeenkomst) kan verwezenlijken, moet allereerst systematisch rekening worden gehouden met de doelstellingen van het Europese klimaatbeleid en met de maatregelen van de internationale gemeenschap ter beperking van klimaatverstoringen, met name door werk te maken van drie belangrijke factoren: duurzame energie, energie-effiëntie en onderzoek en ontwikkeling.

1.5.1

Hernieuwbare energiebronnen zijn cruciaal om de energiezekerheid te vergroten en de invoerafhankelijkheid te verkleinen.

1.5.2

De EU moet haar leiderspositie op dit gebied uit alle macht proberen vast te houden.

1.5.3

Energie-efficiëntie is een van de cruciale factoren om het energieverbruik in de EU terug te dringen en dus de hoeveelheid ingevoerde energie omlaag te brengen. Het is dan ook van groot belang om het energieverbruik van consumenten en commerciële afnemers in te dammen.

1.6

Voor onderzoek en ontwikkeling moeten genoeg middelen worden uitgetrokken; dat zal leiden tot meer efficiëntie en een goedkopere energieproductie. In deze context is internationale samenwerking uiteraard ook belangrijk.

1.7

Omdat energie betaalbaar moet zijn voor de consument en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven ten goede moet komen, zouden de Commissie en nationale regeringen het maatschappelijk middenveld, de sociale partners en consumentenorganisaties een grote rol moeten toebedelen. Het EESC dringt dan ook aan op een Europese energiedialoog en een Europees energieforum, waarbij alle belanghebbende partijen worden betrokken. Alleen zo kan een intelligent, efficiënt en duurzaam extern energiebeleid van de EU tot stand komen.

1.7.1

Het EESC moet zijn internationale organen aanzetten tot een actieve bijdrage aan de totstandbrenging van een effectief en veerkrachtig extern energiebeleid.

2.   Motivering

2.1

Energievraagstukken spelen pas sinds kort een rol van betekenis in beleidsdiscussies op EU-niveau, maar staan inmiddels boven aan de agenda van de Europese Commissie. Ook het EESC houdt zich bezig met de externe dimensie van energie en heeft hierover al een aantal adviezen uitgebracht (1).

2.2

Aangezien de EU steeds afhankelijker wordt van ingevoerde energie, en dan met name van olie en gas, groeit ook het belang van de externe dimensie van het Europese energiebeleid als basis voor de continuïteit van de energievoorziening.

2.2.1

Meer dan de helft (53,2 %) van het bruto binnenlandse energieverbruik van de EU is afkomstig van ingevoerde energie. De EU voert 44,2 % van haar vaste brandstoffen in (waarvan meer dan de helft steenkool is), 87,4 % van haar aardolie en daarvan afgeleide producten en 65,3 % van haar aardgas (gegevens van Eurostat, 2013).

2.2.2

Deze percentages geven duidelijk aan hoe afhankelijk de EU is van handel met leveranciers in derde landen. Als leveranciers onbetrouwbaar of onvoorspelbaar blijken te zijn of de infrastructuur slecht wordt onderhouden, dan kan de energiezekerheid van de gehele EU dus grote schade oplopen.

3.   Belang van diversificatie in externe energiebetrekkingen

3.1

De EU zou moeten zoeken naar nieuwe samenwerkingsmogelijkheden en al bestaande samenwerkingsverbanden met derde landen moeten verstevigen door bronnen, leveranciers en routes te diversifiëren.

3.2

Rusland zal in de nabije toekomst hoogstwaarschijnlijk de grootste partner van de EU blijven voor energie-invoer. Het is vooral belangrijk als leverancier van aardgas via pijpleidingen.

3.2.1

Rusland wil zijn gunstige positie op de energiemarkt van de EU behouden of zelfs sterker maken, want de EU is zijn grootste energieafzetmarkt en bovendien en een zeer betrouwbare klant.

3.2.2

Het pijpleidingproject „Nord Stream II” staat op dit moment boven aan de Russische energieagenda, omdat het land met behulp hiervan meer aardgas naar de EU zal kunnen uitvoeren. Er leeft enige bezorgdheid in de EU over dit project, omdat het mogelijk indruist tegen haar strategie voor de energie-unie, en meer bepaald de diversifiëring van de gastoevoer. Het EESC is van mening dat de Commissie de uitermate belangrijke taak heeft om het Nord Stream II-project en goed te bekijken en na te gaan of het strookt met het EU-acquis (met inbegrip van het derde energiepakket) en met de doelstellingen van de strategie voor de energie-unie, met name de diversifiëring van de energiebronnen, -leveranciers en -routes.

3.2.3

Bij het innemen van een gemeenschappelijk EU-standpunt ten aanzien van dit project moet rekening worden gehouden met de belangen van elke lidstaat. Er mag bij de besluitvorming niet alleen maar worden gekeken naar de commerciële aspecten, vooral niet omdat Rusland de neiging heeft energie te gebruiken als een instrument voor geopolitieke doeleinden.

3.3

Noorwegen is een waardevolle internationale partner van de EU. De partijen hebben gemeenschappelijke beleidsprioriteiten, ook in de energiesector. Als lid van de Europese Economische Ruimte behoort Noorwegen tot de interne markt van de EU.

3.3.1

De noordelijke dimensie zal waarschijnlijk nog belangrijker worden. Hetzelfde geldt voor samenwerking in de noordelijke gebieden met betrekking tot olie- en gasvelden in de Noordelijke IJszee. Maar als bedrijven de mogelijke hulpbronnen in dit gebied echt beginnen te verkennen, moet wel goed rekening worden gehouden met de kwetsbaarheid van het klimaat.

3.4

De samenwerking op energiegebied tussen de EU en haar partnerlanden in het zuidelijke en oostelijke Middellandse Zeegebied is nieuw leven ingeblazen door de recente oprichting van regionale platforms voor gas, elektriciteit, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Deze platforms kunnen een grote rol spelen in het streven naar een vlottere en sterkere samenwerking op energiegebied.

3.5

De Europese Unie is werk aan duurzame, stabiele betrekkingen met Centraal-Azië, een regio die volgens haar van strategisch belang is en een groot energiepotentieel heeft. Zoals vermeld in de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over de EU-strategie voor Centraal-Azië, goedgekeurd op 22 juni 2015, pleit de EU voor sterkere banden op het gebied van energie ten behoeve van de energiezekerheid van beide partijen.

3.6

Wanneer de regio van de Kaspische Zee met de EU-markt wordt verbonden via de zuidelijke gascorridor zullen er nieuwe mogelijkheden ontstaan voor de handel in aardgas en komt de verwezenlijking van de EU-doelstelling inzake diversifiëring een stapje dichterbij. De trans-Anatolische aardgaspijpleiding (TANAP) zal samen met de trans-Adriatische pijpleiding (TAP) het centrale deel van de verbinding vormen.

3.7

De energiebetrekkingen met de VS komen steeds hoger op de EU-agenda te staan, wat ook blijkt uit de oprichting van de Energieraad EU-VS. De VS kan momenteel rekenen op lage kosten dankzij de winning van onconventioneel gas. De EU moet nu haar kans grijpen en de ontwikkeling van de trans-Atlantische handel in vloeibaar aardgas (LNG) stimuleren. Dat zou de diversificatie van energiebronnen namelijk zeer ten goede komen.

3.7.1

Het trans-Atlantisch partnerschap voor handel en investeringen (TTIP) kan een belangrijk hulpmiddel worden om onder meer de trans-Atlantische energiezekerheid te bevorderen. Het EESC dringt er bij de partijen op aan om alles in het werk te stellen om de energieproblemen in het verdrag op te lossen.

3.8

De energiezekerheid van de EU hangt nauw samen met de energieontwikkelingen in haar omgeving. Daarom moet de EU nauw blijven samenwerken met haar buurlanden en de wederzijds voordelige samenwerking uitbreiden.

3.8.1

Het EESC verzoekt de Commissie om de energiegemeenschap nog sterker te maken en haar aandacht hierbij voornamelijk te richten op de tenuitvoerlegging van het EU-energieacquis door de verdragsluitende partijen (2).

3.8.2

De hoofddoelstelling van de energiegemeenschap is de uitbreiding van de interne energiemarkt van de EU naar de buurlanden. De EU moet de samenwerking met haar buurlanden en het maatschappelijk middenveld daarvan blijven versterken tot er een echte pan-Europese energiemarkt ontstaat. Het voorstel van de Commissie voor een verordening inzake de veiligstelling van de aardgasvoorziening, waarbij ze de landen van de energiegemeenschap rechtstreeks betrekt, is een goede zaak.

3.9

Nu de internationale sancties tegen Iran zijn opgeheven, moet de EU haar kans grijpen om de energiebetrekkingen met het land te herstellen, aangezien het een rol kan spelen in de diversifiëring van de energievoorzieningsbronnen van de EU.

3.10

De EU moet ook dringend meer werk maken van sterkere partnerschappen met andere — even verschillende als belangrijke — landen, zoals Canada, Turkije en Algerije. Het EESC is ingenomen met de energiedialogen op hoog niveau die in 2015 met deze landen zijn gevoerd.

3.11

In handelsovereenkomsten met derde landen dient plaats te worden ingeruimd voor de energiedimensie. Energieovereenkomsten met leveranciers van derde landen moeten bovendien volledig in overeenstemming zijn met de wettelijke bepalingen en energiezekerheidsbeginselen van de EU.

4.   Het belang van „spreken met één stem” en een uniforme aanpak van energievraagstukken

4.1

Op 20 juli 2015 heeft de Raad Buitenlandse Zaken een actieplan voor energiediplomatie goedgekeurd ter ondersteuning van de externe dimensie van de strategie voor de energie-unie. Dit plan moet leiden tot sterkere gemeenschappelijke boodschappen, zodat de EU met één stem kan spreken over belangrijke energieaangelegenheden en de energiedoelstellingen kunnen worden verwezenlijkt op een solidaire manier waarbij het gemeenschappelijk belang centraal staat en niet wordt overgegaan tot een hernationalisering van het energiebeleid.

4.1.1

De belangrijkste dimensies van dit actieplan zijn diplomatieke ondersteuning van de diversifiëring van energiebronnen, -leveranciers en -routes, een betere samenwerking met doorvoerlanden (voornamelijk Oekraïne) en belangrijke energiepartners in derde landen, een sterkere energiegemeenschap en de handhaving van de strategische rol van de EU in multilaterale energie-initiatieven.

4.2

Bij besluit van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 is een mechanisme voor informatie-uitwisseling met betrekking tot intergouvernementele overeenkomsten in werking gesteld om ervoor te zorgen dat de overeenkomst uit juridisch oogpunt duidelijk en transparant is en overeenstemt met de EU-wetgeving. De Commissie kwam in februari 2016 met een voorstel ter versterking van het bestaande mechanisme.

4.2.1

Het EESC juicht de pogingen om de wettelijke naleving door en transparantie van de overeenkomsten tussen de EU en derden te verzekeren (3) toe en ondersteunt daarom de versterking van het huidige mechanisme voor informatie-uitwisseling.

4.3

De EU moet werk blijven maken van de bevordering en continue verbetering van normen op het gebied van milieu en nucleaire veiligheid in derde landen.

4.3.1

Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de kerncentrales die door derde landen worden gebouwd in de buurt van de EU-grenzen (bijv. de kerncentrale van Astraviec in Belarus, die niet in overeenstemming bleek te zijn met het Verdrag van Espoo). De EU moet derde landen erop wijzen dat zulke projecten in overeenstemming zijn met het Verdrag inzake nucleaire veiligheid van de IAEA en andere relevante internationale overeenkomsten. De Commissie moet meer inspanningen leveren om ervoor te zorgen dat de landen die hebben ingestemd met nucleaire stresstests volgens de EU-voorschriften, deze tests zo snel mogelijk uitvoeren. Voorts moet de levering aan de EU van energie uit onveilige centrales worden beperkt.

5.   De impact van een sterk intern energiestelsel

5.1

Een krachtig intern energiestelsel leidt automatisch tot een veerkrachtige positie tegenover het buitenland. Daarom zou de EU haar aanpak van energievraagstukken intern moeten proberen te stroomlijnen.

5.2

De strategie voor de energie-unie is een prioritair initiatief dat moet leiden tot een gemeenschappelijk antwoord van de EU op de energie-uitdagingen. Aangezien energiezekerheid een pijler is van de economische en sociale welvaart in de EU, dienen de lidstaten, energieproducenten, consumenten, doorvoerlanden en de internationale gemeenschap, als spelers op de geglobaliseerde energiemarkten van vandaag, zich er gezamenlijk voor in te zetten.

5.2.1

Een belangrijke pijler van de energie-unie wordt gevormd door betere verbindingen tussen de lidstaten en de volledige tenuitvoerlegging van het acquis van de interne energiemarkt. Een volledig geïntegreerde interne EU-markt zal de mededinging tussen de energieleveranciers doen toenemen, waardoor de eindconsument op zijn beurt voordeliger uit is.

5.2.2

Doordat de beschikbaarheid van LNG wereldwijd verder toeneemt, krijgt de EU nieuwe kansen om haar gastoevoer te diversifiëren. De interne LNG-infrastructuur zou daarom moeten worden versterkt en uitgebreid. Wat dit betreft is het EESC zeer verheugd over de strategie voor LNG en gasopslag die de Commissie in februari 2016 heeft goedgekeurd.

5.2.3

Volledige integratie van de EU is slechts mogelijk als er een eind wordt gemaakt aan de „energie-eilanden”. Het EESC benadrukt dat de energienetten en -systemen van alle lidstaten volledig moeten worden opgenomen in de interne markt van de EU, enerzijds door de nodige fysieke infrastructuur te ontwikkelen om de netten te verbinden en anderzijds door eindelijk de synchroniseringsproblemen op te lossen van de drie Baltische staten (4), waar het elektriciteitssysteem momenteel afhankelijk is van een exploitant in een derde land (Rusland).

5.2.4

Het mededingingsvermogen van de energieproducenten van de EU moet behouden blijven. Er moet een gelijk speelveld tussen Europese en niet-Europese energieproducenten tot stand worden gebracht, zodat kan worden verzekerd dat alle deelnemers aan de energiemarkt de mededingingsregels van de EU naleven.

6.   Een toekomstgericht energiebeleid als een belangrijke factor in de externe dimensie

6.1

Hernieuwbare energiebronnen zijn voor de EU een manier om haar afhankelijkheid van ingevoerde fossiele brandstoffen te verkleinen, maar ook om haar binnenlandse energieproductie duurzamer te maken. Voor het EESC is de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen een van de belangrijkste manieren om een veiligere energietoekomst te bewerkstelligen. Maar de EU moet niet op haar lauweren rusten en haar leiderspositie op dit gebied uit alle macht proberen vast te houden. Bovendien zouden EU-ambtenaren derde landen moeten aanmoedigen om voor duurzame energie ambitieuze doelstellingen vast te stellen.

6.1.1

De EU kijkt al verder dan 2020 en heeft nog ambitieuzere streefcijfers vastgesteld voor 2030. Om de gemeenschappelijke doelstelling van minstens 27 % energie uit hernieuwbare bronnen te kunnen verwezenlijken, zullen de lidstaten beter moeten samenwerken op regionaal niveau en de energiesector van de EU verder moeten consolideren.

6.1.2

Met het oog op de strijd tegen klimaatverandering is het EESC ingenomen met de COP21-overeenkomst en de toezegging van de EU om de broeikasgasemissies in 2030 met minstens 40 % te hebben verminderd (ten opzichte van het niveau van 1990), zoals bepaald in het klimaat- en energiekader. De EU moet niet alleen haar partners tot actieve maatregelen op dit gebied aanzetten, maar ook concrete hulp aanbieden waar dat nodig wordt geacht.

6.1.3

Een gedecentraliseerde energieproductie zou samen met energiecoöperatieven kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU en biedt de samenleving de kans om toe te werken naar energieonafhankelijkheid en -zekerheid in het eigen land en in de gehele EU. Bijgevolg moeten de beste praktijken voor kosteneffectieve eigen productie en consumptie worden overgenomen.

6.2

Energie-efficiëntie is ook een directe oplossing voor de problematisch grote invoer van de EU. Het streven is om in 2030 de energie-efficiëntie in de gehele EU met ten minste 27 % te hebben verbeterd, en de Europese Commissie doet haar uiterste best om het beginsel van „energie-efficiëntie eerst” toe te passen. De energie-unie zal op haar beurt de toegang tot financiële instrumenten voor energie-efficiëntie blijven bevorderen, met name in de vervoer- en bouwsector, en lidstaten aanmoedigen om energie-efficiëntie in hun eigen beleid voorrang te geven.

6.3

Voldoende middelen voor onderzoek en ontwikkeling zijn cruciaal om technologische vooruitgang te blijven boeken op het gebied van energieproductie en slimme distributie. Dit is vooral belangrijk voor hernieuwbare energie, zodat de productie ervan betaalbaar en betrouwbaar kan worden. Bovendien moet verder worden gegaan met de ontwikkeling van baanbrekende technologieën, zoals het gebruik van waterstof, brandstofcellen en kernfusie voor de productie van energie.

6.4

Het EESC dringt er bij de EU op aan om het voortouw te nemen bij het duurzaam oplossen van de energieproblemen in ontwikkelingslanden door via beleidsmaatregelen en initiatieven meer financiële, technische en juridische steun te verlenen. Steun voor onderwijs en opleiding op de betreffende gebieden moet het belangrijkste instrument vormen voor de uitbreiding van de samenwerking met ontwikkelingslanden.

7.   Het maatschappelijk middenveld als actieve speler in het externe energiebeleid

7.1

Consumenten verwachten dat energie toegankelijk is en het mededingingsvermogen van de industrie versterkt. In het licht daarvan roept het EESC de Commissie en de nationale regeringen op om het maatschappelijk middenveld, de sociale partners en consumentenorganisaties bij energiegerelateerde aangelegenheden te betrekken en een open dialoog te onderhouden. Dat zou aanzienlijk bijdragen tot een beter begrip van de energievraagstukken die spelen.

7.1.1

Energiearmoede is een wereldwijd probleem dat zowel in het interne als het externe energiebeleid van de EU moet worden aangepakt. Er moet een helpende hand worden geboden aan de meest kwetsbare groepen.

7.2

Het maatschappelijk middenveld zou meer initiatief moeten tonen in de totstandbrenging van energiebeleid. Het EESC is verheugd over de gemeenschappelijke energieverklaring van het platform voor het maatschappelijk middenveld EU-Oekraïne, die op 11 februari 2016 werd ondertekend. Doel hiervan is een sterkere rol van het maatschappelijk middenveld en het formuleren van aanbevelingen over de rechtsstaat aan de desbetreffende autoriteiten.

7.2.1

Energievraagstukken moeten op de agenda van internationale ontmoetingen van het EESC komen te staan en dienen ook een belangrijke plaats in te nemen bij gedachtewisselingen met het maatschappelijk middenveld van partnerlanden.

Brussel, 28 april 2016.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  

1.

„Herziening van de EU-Centraal-Azië-strategie — bijdrage van het maatschappelijk middenveld”, EESC-advies (PB C 242 van 23.7.2015, blz. 1).

2.

„Het strategisch kader voor de energie-unie”, EESC-advies (PB C 383 van 17.11.2015, blz. 84).

3.

„Energie: een factor voor ontwikkeling en verdieping van de toetreding van de Westelijke Balkan”, EESC-advies (PB C 32 van 28.1.2016, blz. 8).

4.

„Veiligstelling van de invoer van essentiële goederen via het huidige EU-handelsbeleid en aanverwant beleid”, EESC-advies (PB C 67 van 6.3.2014, blz. 47).

5.

„Iintergouvernementele overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen op energiegebied”, EESC-advies (PB C 68 van 6.3.2012, blz. 65).

6.

„Het maatschappelijk middenveld betrekken bij de totstandbrenging van een Europese Energiegemeenschap”, EESC-advies (PB C 68 van 6.3.2012, blz. 15).

7.

„De externe dimensie van het energiebeleid van de EU”, EESC-advies (PB C 182 van 4.8.2009, blz. 8).

(2)  Verdragsluitende partijen: Albanië, Bosnië en Herzegovina, Kosovo, Moldavië, Montenegro, Servië, Oekraïne en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

(3)  Zie voetnoot 1, punt 5.

(4)  PB C 228 van 22.9.2009, blz. 84.