28.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/9


Samenvatting van het besluit van de Commissie

van 21 oktober 2014

(Zaak AT.39924 — Rentederivaten in Zwitserse frank)

(CHF LIBOR)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 7605)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(2015/C 72/07)

Op 21 oktober 2014 heeft de Commissie een besluit vastgesteld inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (het „Verdrag”) en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”). Overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad  (1) publiceert de Commissie hierbij de namen van de partijen en de belangrijkste punten van het besluit, waaronder de opgelegde sancties, rekening houdend met het rechtmatige belang van de ondernemingen inzake de bescherming van hun bedrijfsgeheimen

1.   INLEIDING

(1)

Dit besluit heeft betrekking op één enkele en ononderbroken inbreuk. De adressaten van het besluit hebben deelgenomen aan een inbreuk op artikel 101 van het Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst. Het voorwerp van de inbreuk was de beperking en/of vervalsing van de mededinging met betrekking tot rentederivaten in Zwitserse frank (hierna „CHIRD’s” genoemd), met als referentierente de LIBOR voor Zwitserse frank („CHF Libor”).

(2)

Tijdens de periode van de inbreuk was de CHF Libor de referentierentevoet voor veel in Zwitserse frank luidende financiële instrumenten. De CHF Libor werd door de British Bankers Association (BBA) vastgesteld (2). De rentevoet werd dagelijks voor verschillende looptijden vastgesteld op basis van doorgegeven rentevoeten van banken die lid waren van het CHF Libor panel. Deze banken werd verzocht elke werkdag vóór een bepaald uur schattingen van rentevoeten voor verschillende looptijden door te geven waartegen zij meenden op de Londense interbancaire geldmarkt ongedekt geldmiddelen in een redelijke omvang te kunnen lenen. De berekeningsagent van BBA, Thomson Reuters, berekende vervolgens, op basis van een gemiddelde van deze doorgegeven rentevoeten, onder afhaling van de drie hoogste en drie laagste tarieven, het dagelijkse CHF Libor-tarief voor elke looptijd. De resulterende tarieven werden elke werkdag onmiddellijk gepubliceerd. Op het moment van de inbreuk zaten twaalf banken in het CHF Libor panel, daaronder de twee deelnemers aan deze inbreuk.

(3)

CHF Libor-tarieven komen onder meer tot uiting in de prijsstelling van CHIRD’s, financiële producten die door kapitaalvennootschappen, financiële instellingen, hefboomfondsen en andere mondiale ondernemingen worden gebruikt om hun renterisicoblootstelling te beheren (hedging, zowel voor kredietnemers als beleggers), om als intermediair vergoedingen te genereren of voor speculatiedoeleinden (3).

(4)

De meest voorkomende CHIRD’s zijn: i) rentetermijncontracten, ii) renteswaps, iii) renteopties en iv) rentefutures. CHIRD’s worden in heel de EER verhandeld en kunnen onderhands (otc) of, ingeval van rentefutures, aan de beurs verhandeld worden.

(5)

Het besluit is gericht tot (hierna „de adressaten”):

The Royal Bank of Scotland Group plc en The Royal Bank of Scotland plc (hierna „RBS”), en

JPMorgan Chase & Co. en JPMorgan Chase Bank, National Association (hierna „JPMorgan”).

2.   BESCHRIJVING VAN DE ZAAK

2.1.   Procedure

(6)

De zaak is ingeleid op basis van een verzoek om immuniteit van RBS op 9 augustus 2011. Op […] heeft JPMorgan om een vermindering van geldboeten overeenkomstig de clementieregeling verzocht.

(7)

Op 24 juli 2013 heeft de Commissie de procedure van artikel 11, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1/2003 tegen de adressaten van het besluit ingeleid teneinde schikkingsgesprekken te voeren met hen. Er hebben schikkingsgesprekken met de partijen plaatsgevonden en de partijen hebben vervolgens bij de Commissie hun formeel verzoek tot schikking ingevolge artikel 10 bis, lid 2, van Verordening (EG) nr. 773/2004 (4) ingediend, enkel en alleen om in de onderhavige zaak tot een schikking met de Commissie te komen, en onverminderd alle andere procedures (de „verklaringen met het oog op een schikking”).

(8)

Op 23 september 2014 heeft de Commissie een mededeling van punten van bezwaar vastgesteld en hebben beide partijen bevestigd dat de inhoud ervan in overeenstemming was met hun verklaringen met het oog op een schikking en dat zij nog steeds bereid waren de schikkingsprocedure te volgen. Het Adviescomité voor mededingingsregelingen en machtsposities heeft op 17 oktober 2014 een gunstig advies uitgebracht en de Commissie heeft op 21 oktober 2014 het besluit vastgesteld.

2.2.   Adressaten en duur

(9)

De vier adressaten van het besluit hebben aan een kartel deelgenomen en hebben dan ook in de periode van 6 maart 2008 tot 13 juli 2009 artikel 101 van het Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst geschonden.

2.3.   Samenvatting van de inbreuk

(10)

De partijen bij de inbreuk waren betrokken bij de volgende anticoncurrentiële gedraging: in de periode van 6 maart 2008 tot 13 juli 2009 heeft een handelaar bij JPMorgan bij bepaalde gelegenheden met een handelaar bij RBS voor de CHF Libor door te geven hoofdzakelijk 3 maands- en 6 maandsrentetarieven besproken met dien verstande dat dit voordelig zou kunnen zijn voor de handelspositie in CHIRD van ten minste één van de bij de gesprekken betrokken handelaren. Daartoe heeft de handelaar bij RBS de bij RBS met de doorgifte van rentevoeten voor de CHF Libor belaste functionaris benaderd, of zijn bereidheid te kennen gegeven deze te benaderen, om deze te verzoeken aan BBA rentevoeten in een bepaalde richting of bij enkele gelegenheden op een bepaald niveau door te geven. Deze besprekingen van een handelaar bij RBS en een handelaar bij JPMorgan werden af en toe aangevuld met een uitwisseling van informatie over huidige en toekomstige handelsposities en beoogde prijzen.

(11)

Het geografische toepassingsgebied van de inbreuk strekte zich over heel de EER uit.

2.4.   Remedies

(12)

In het besluit worden de Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten van 2006 toegepast (5). Het besluit legt geldboeten op aan de twee JPMorgan-entiteiten die hierboven in punt 5 worden genoemd.

2.4.1.   Basisbedrag van de geldboete

(13)

Het basisbedrag van de geldboete die aan de betrokken ondernemingen moet wordt opgelegd, wordt bepaald op basis van de waarde van de omzet, het feit dat de inbreuk uit haar aard tot de meest schadelijke mededingingsbeperkingen behoort, de duur en het geografische toepassingsgebied van het kartel, het feit dat de samenspanningsactiviteiten verband hielden met financiële benchmarks en een bijkomend bedrag om ondernemingen af te schrikken aan dergelijk illegale praktijken deel te nemen.

(14)

De Commissie neemt normaal de omzet die de ondernemingen gedurende het laatste volledige boekjaar van hun deelname aan de inbreuk hebben behaald (6). Zij kan hier evenwel van afwijken als een andere referentieperiode passender zou zijn gezien de kenmerken van de zaak (7).

(15)

Met betrekking tot deze inbreuk heeft de Commissie de jaarlijkse waarde van de omzet voor JPMorgan en RBS berekend op basis van de kasstromen die elke bank, uit haar betrokken portefeuille van CHIRD’s met als referentierente CHF Libor die zij met in de EER gevestigde tegenpartijen was aangegaan, tijdens de maanden waarin zij aan de inbreuk deelnam heeft ontvangen; deze kasstromen werden vervolgens op jaarbasis herleid. Deze omzetwaarden werden met een uniforme factor verdisconteerd om rekening te houden met de bijzonderheden van de CHIRD’s-industrie, zoals de aan deze industrie inherente saldering, wat inhoudt dat, omdat banken derivaten zowel verkopen als kopen, de inkomende betalingen tegen de uitgaande betalingen worden gesaldeerd.

2.4.2.   Aanpassing van het basisbedrag: verzwarende of verzachtende omstandigheden

(16)

De Commissie heeft geen verzwarende of verzachtende omstandigheden toegepast.

2.4.3.   Toepassing van het 10 %-omzetplafond

(17)

Krachtens artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 mag de voor elke inbreuk aan elke onderneming opgelegde geldboete niet hoger zijn dan 10 % van de totale omzet die deze in het aan het besluit van de Commissie voorafgaande boekjaar heeft behaald.

(18)

In het onderhavige geval bedraagt geen enkele van de geldboeten meer dan 10 % van de totale omzet van een onderneming betreffende het aan de datum van dit besluit voorafgaande boekjaar.

2.4.4.   Toepassing van de clementieregeling van 2006

(19)

De Commissie heeft volledige immuniteit voor de geldboeten verleend aan RBS. De Commissie heeft voor JPMorgan wegens haar medewerking aan het onderzoek de boete met 40 % verminderd.

2.4.5.   Toepassing van de mededeling betreffende schikkingsprocedures

(20)

Als gevolg van de toepassing van de mededeling betreffende schikkingsprocedures is het bedrag van de geldboeten die aan beide partijen moesten worden opgelegd met 10 % verminderd; deze vermindering is bij elke in het kader van de clementieregeling toegekende beloning gevoegd.

3.   CONCLUSIE

(21)

Overeenkomstig artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 zijn de volgende geldboeten opgelegd:

Onderneming

Geldboete (in EUR)

RBS

0

JPMorgan

61 676 000


(1)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.

(2)  Na de Wheatley Review van 2012 heeft de Britse regering een nieuwe reeks instellingen aanbevolen om de Libor te beheren en er toezicht op uit te oefenen.

(3)  De verschillende CHF Libor-looptijden komen tot uiting in de prijsstelling van CHIRD’s. Wanneer op een bepaalde dag een CHF LIBOR-tarief voor een bepaalde looptijd verandert, kan dit van invloed zijn op de kasstroom die een bank van de tegenpartij bij het CHIRD ontvangt of de kasstroom die een bank aan de tegenpartij van het CHIRD moet betalen.

(4)  Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 18).

(5)  PB C 210 van 1.9.2006, blz. 2.

(6)  Punt 13 van de Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten.

(7)  Zaak T-76/06, Plasticos Españoles (ASPLA) tegen Commissie, nog niet gepubliceerd, punten 111-113.