9.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 409/247


VERSLAG

over de jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad betreffende het begrotingsjaar 2014, vergezeld van het antwoord van het Agentschap

(2015/C 409/28)

INLEIDING

1.

Het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad (hierna: „Agentschap” ofwel „ERCEA”), gevestigd te Brussel, werd opgericht bij Besluit 2008/37/EG van de Commissie (1). Het Agentschap werd opgericht voor een periode die begon op 1 januari 2008 en eindigt op 31 december 2017 voor het beheer van het specifieke programma „Ideeën” in het kader van het zevende kaderprogramma voor onderzoek (2).

TOELICHTING BIJ DE BETROUWBAARHEIDSVERKLARING

2.

De door de Rekenkamer gehanteerde controleaanpak omvat cijferanalyses, rechtstreekse toetsing van verrichtingen en een beoordeling van de essentiële beheersingsmaatregelen van de toezicht- en controlesystemen van het Agentschap. Hierbij komt nog controle-informatie afkomstig uit het werk van andere controleurs (indien relevant) en een analyse van de „management representations”.

BETROUWBAARHEIDSVERKLARING

3.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) controleerde de Rekenkamer:

a)

de jaarrekening van het Agentschap, die bestaat uit de financiële staten (3) en de verslagen over de uitvoering van de begroting (4) betreffende het per 31 december 2014 afgesloten begrotingsjaar, en

b)

de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen bij deze rekening.

De verantwoordelijkheid van de leiding

4.

De leiding is verantwoordelijk voor het opstellen en de getrouwe weergave van de jaarrekening van het Agentschap, alsmede voor de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen (5):

a)

De verantwoordelijkheden van de leiding inzake de jaarrekening van het Agentschap omvatten het opzetten, invoeren en in stand houden van een internebeheersingssysteem met betrekking tot de opstelling en de getrouwe weergave van financiële staten die geen materiële afwijkingen als gevolg van fraude of fouten bevatten, het kiezen en toepassen van adequate grondslagen voor financiële verslaglegging op basis van de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels (6) en het maken van boekhoudkundige schattingen die onder de gegeven omstandigheden redelijk zijn. Het directiecomité keurt de jaarrekening van het Agentschap goed nadat de rekenplichtige deze heeft voorbereid op basis van alle beschikbare gegevens en een toelichting bij de jaarrekening heeft opgesteld, waarin hij onder meer verklaart dat hij redelijke zekerheid heeft dat deze op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van de financiële positie van het Agentschap.

b)

De verantwoordelijkheden van de leiding inzake de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen en de inachtneming van het beginsel van goed financieel beheer omvatten het opzetten, invoeren en in stand houden van een doeltreffend en doelmatig internebeheersingssysteem waarbij ook naar behoren toezicht wordt uitgeoefend en passende maatregelen worden getroffen ter voorkoming van onregelmatigheden en fraude en, indien nodig, rechtsvervolging wordt ingesteld om onverschuldigd betaalde of verkeerd gebruikte middelen terug te vorderen.

De verantwoordelijkheid van de controleur

5.

De Rekenkamer heeft de verantwoordelijkheid om op basis van haar controle aan het Europees Parlement en de Raad (7) een verklaring voor te leggen over de betrouwbaarheid van de jaarrekening en over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen. De Rekenkamer verricht haar controle overeenkomstig de internationale controlestandaarden en de regels inzake beroepsethiek van IFAC en de internationale standaarden van hoge controle-instanties van INTOSAI. Volgens die standaarden moet de Rekenkamer de controle zodanig plannen en uitvoeren dat redelijke zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening van het Agentschap geen materiële afwijkingen bevat en de onderliggende verrichtingen bij die rekening wettig en regelmatig zijn.

6.

De controle houdt in dat procedures worden uitgevoerd om controle-informatie te verkrijgen over de bedragen en mededelingen in de rekeningen en over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen. De selectie van de procedures is afhankelijk van het oordeel van de controleur, dat is gebaseerd op de inschatting van de risico’s op materiële afwijkingen in de rekeningen en op materiële niet-conformiteit van de onderliggende verrichtingen met vereisten uit de regelgeving van de Europese Unie, hetzij door fraude, hetzij door fouten. Bij deze risico-inschatting kijkt de controleur naar de internebeheersingsmaatregelen met betrekking tot de opstelling en getrouwe weergave van de rekeningen en naar de toezicht- en controlesystemen die worden gehanteerd ter waarborging van de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen en zet hij controleprocedures op die onder de gegeven omstandigheden adequaat zijn. Bij de controle worden tevens de geschiktheid van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaglegging en de redelijkheid van de boekhoudkundige schattingen beoordeeld, evenals de algehele presentatie van de rekeningen.

7.

De Rekenkamer is van oordeel dat de verkregen controle-informatie toereikend is en geschikt als grondslag voor haar betrouwbaarheidsverklaring.

Oordeel over de betrouwbaarheid van de rekeningen

8.

Naar het oordeel van de Rekenkamer geeft de jaarrekening van het Agentschap op alle materiële punten een getrouw beeld van zijn financiële situatie per 31 december 2014 en van de resultaten van zijn verrichtingen en kasstromen in het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig de bepalingen van zijn financieel reglement en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels.

Oordeel over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen bij de rekeningen

9.

Naar het oordeel van de Rekenkamer zijn de onderliggende verrichtingen bij de jaarrekening betreffende het per 31 december 2014 afgesloten begrotingsjaar op alle materiële punten wettig en regelmatig.

10.

De hiernavolgende opmerkingen doen niets af aan de oordelen van de Rekenkamer.

OPMERKINGEN OVER DE INTERNEBEHEERSINGSMAATREGELEN

11.

De procedures ten aanzien van de materiële en immateriële activa moeten verder worden versterkt om hun correcte bewaring en de tijdige verzameling van nauwkeurige en volledige informatie op dit terrein te garanderen. Het register van de activa moet worden bijgehouden wat betreft de plaats van de activa, de inventarisatieprocedures moeten formeel worden vastgelegd en de richtsnoeren van het Agentschap over de kapitalisatie van intern ontwikkelde immateriële activa moeten voldoende gedetailleerd zijn om een consistente aanpak te garanderen.

Dit verslag werd door kamer IV onder voorzitterschap van de heer Milan Martin CVIKL, lid van de Rekenkamer, te Luxemburg vastgesteld op haar vergadering van 8 september 2015.

Voor de Rekenkamer

Vítor Manuel da SILVA CALDEIRA

President


(1)  PB L 9 van 12.1.2008, blz. 15.

(2)  Ter informatie geeft de bijlage een overzicht van de bevoegdheden en activiteiten van het Agentschap.

(3)  Deze omvatten de balans en de staat van de financiële resultaten, de tabel van de kasstromen, de staat van de veranderingen van de nettoactiva en een overzicht van de belangrijkste grondslagen voor financiële verslaglegging en andere toelichtingen.

(4)  Deze omvatten de resultatenrekening van de begrotingsuitvoering en de bijlage daarbij.

(5)  Artikelen 38-42 van het financieel reglement van het Agentschap.

(6)  De door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels zijn afgeleid van de International Public Sector Accounting Standards (IPSAS), uitgebracht door de Internationale Federatie van Accountants of, waar van toepassing, de International Accounting Standards (IAS)/International Financial Reporting Standards (IFRS), uitgebracht door de International Accounting Standards Board.

(7)  Artikelen 87-92 van het financieel reglement van het Agentschap.


BIJLAGE

Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad (Brussel)

Bevoegdheden en activiteiten

Bevoegdheden van de Unie volgens het Verdrag

(Artikel 182 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie)

1.

Het Europees Parlement en de Raad stellen, na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité, een meerjarenkaderprogramma vast waarin alle activiteiten van de Unie zijn opgenomen. In dit kaderprogramma:

worden de wetenschappelijke en technologische doelstellingen die met de in artikel 180 bedoelde activiteiten moeten worden verwezenlijkt, alsmede de daarmee samenhangende prioriteiten vastgesteld,

worden de grote lijnen van deze activiteiten aangegeven,

worden het totale maximumbedrag van en nadere regels voor de financiële deelneming van de Unie aan het kaderprogramma alsmede de onderscheiden deelbedragen voor elk van de overwogen activiteiten vastgesteld.

2.

Het kaderprogramma wordt naar gelang van de ontwikkeling van de situatie aangepast of aangevuld.

3.

Het kaderprogramma wordt ten uitvoer gelegd door middel van specifieke programma’s die binnen elke activiteit worden ontwikkeld. In elk specifiek programma worden de nadere bepalingen voor de uitvoering ervan, de looptijd en de noodzakelijk geachte middelen vastgesteld. Het totaal van de in de specifieke programma’s vastgestelde noodzakelijk geachte bedragen mag niet meer belopen dan het voor het kaderprogramma en voor elke activiteit vastgestelde totale maximumbedrag.

4.

De Raad stelt de specifieke programma’s vast overeenkomstig een bijzondere wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité.

Bevoegdheden van het Agentschap

(Uitvoeringsbesluit 2013/779/EU van de Commissie)

(Besluit C(2013) 9428 van de Commissie als gewijzigd bij Besluit C(2014) 9437 van de Commissie)

Doelstellingen

Het Agentschap werd in december 2013 opgericht bij Besluit 2013/779/EU van de Commissie voor het beheer van de specifieke doelstelling „Versterking van grensverleggend onderzoek door middel van de activiteiten van de Europese Onderzoeksraad” van deel I „Wetenschap op topniveau” in het kader van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon 2020 (2014-2020). Deze specifieke doelstelling wordt uitgevoerd door de Europese Onderzoeksraad (ERC), die een onafhankelijke wetenschappelijke raad omvat die de wetenschappelijke strategie van de ERC vaststelt en toezicht houdt op de uitvoering ervan door het Agentschap, dat belast is met het operationele beheer.

Het Agentschap is de opvolger van het Uitvoerend Agentschap dat werd opgericht bij Besluit 2008/37/EG en functioneert overeenkomstig het bij Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad vastgestelde algemene statuut.

Het Agentschap werd ook belast met de uitvoering van de erfenis van het specifieke programma „Ideeën”, dat werd beheerd door zijn voorganger binnen het kader van het zevende kaderprogramma (2007-2013).

Taken

De taken van het Agentschap worden beschreven in het delegatiebesluit (zie Besluit C(2013) 9428 van de Commissie als gewijzigd bij Besluit C(2014) 9437 van de Commissie), namelijk in artikel 4 en bijlagen I — III. Het Agentschap is onder meer belast met:

alle aspecten van de administratieve tenuitvoerlegging en uitvoering van het programma en met name de beoordelings-, collegiale toetsings- en selectieprocedures overeenkomstig de door de wetenschappelijke raad vastgestelde beginselen,

het financiële en wetenschappelijke beheer van de subsidies,

de noodzakelijke ondersteuning voor de wetenschappelijke raad bij de uitvoering van zijn taken.

Bestuur

(Besluit C(2014) 430 van de Commissie als gewijzigd bij Besluit C(2014) 9447 van de Commissie)

(Verordening (EU) nr. 1291/2013)

(Besluit 2013/743/EU van de Raad)

(Verordening (EG) nr. 58/2003) van de Raad)

Directiecomité

Een door de Commissie benoemd directiecomité houdt toezicht op de activiteiten van het Agentschap (zie Besluit C(2014) 430 van de Commissie zoals gewijzigd bij Besluit C(2014) 9447 van de Commissie). Het stelt het jaarlijkse werkprogramma van het Agentschap vast (na goedkeuring door de Commissie) alsmede de administratieve begroting en jaarverslagen. Het bestaat uit vijf leden.

Wetenschappelijke raad van de ERC

De wetenschappelijke raad van de ERC heeft krachtens Verordening (EU) nr. 1291/2013 tot taak de algemene wetenschappelijke strategie vast te stellen voor de doelstelling van het specifieke programma, te bepalen welk type onderzoek zal worden gefinancierd overeenkomstig punt 1.2 van deel I van bijlage I daarbij. De raad werkt zelfstandig. Dit zijn wezenlijke kenmerken van de ERC: een waarborg vormen voor de effectiviteit van zijn wetenschappelijke programma, de kwaliteit van zijn activiteiten en van het collegiale toetsingsproces en de geloofwaardigheid ervan in wetenschapskringen. Zoals bepaald in artikel 7 van Besluit 2013/743/EU van de Raad omvatten zijn taken met name de vaststelling van het jaarlijks werkprogramma voor de uitvoering van de ERC-activiteiten en van het proces van collegiale toetsing evenals het toezicht en de kwaliteitscontrole op de uitvoering van de specifieke doelstelling „De Europese Onderzoeksraad”, onverminderd de verantwoordelijkheid van de Commissie. De ERC is samengesteld uit 22 leden die door de Commissie worden aangesteld.

Directeur van het Agentschap

Aangesteld door de Europese Commissie voor een periode van vier jaar.

Externe controle

Europese Rekenkamer.

Kwijtingverlenende autoriteit

Europees Parlement, op aanbeveling van de Raad.

In 2014 (2013) ter beschikking van het Agentschap gestelde middelen

Begroting

36,3(40,1) miljoen euro (definitieve begroting vastgesteld door het uitvoerend agentschap)

Personeelsbestand per 31 december 2014

De operationele begroting 2014 voorziet in een lijst van het aantal ambten met 100 (100) tijdelijke functionarissen (TF) en een budget voor 289 (289) arbeidscontractanten (AC) en gedetacheerde nationale deskundigen (GND), dus een totaalaantal posten van 389 (389), waarvan er eind 2014 388 (379) bezet waren:

99 (99) tijdelijke functionarissen, waarvan 15 (13) gedetacheerde TF en 84 (86) externe TF;

277 (270) arbeidscontractanten;

12 (10) GND’s,

waarvan:

70 % (70 %) uitvoerende taken (wetenschappelijke en subsidiebeheerafdeling), en

30 % (30 %) administratieve taken (overige afdelingen) verricht.

Producten en diensten in 2014 (2013)

1.

Monitoring van de subsidieovereenkomsten, afgesloten op grond van het programma Horizon 2020 (H2020), oproepen voor subsidies voor starters (Starting Grants, StG), voor het consolideren van (een) onderzoek(sgroep) (Consolidator Grants, CoG) en voor gevorderden (Advances Grants, AdG) alsmede voor proof of concept-subsidies (PoC). Het werkprogramma H2020 wordt uitgevoerd door de publicatie van jaarlijkse oproepen tot het indienen van voorstellen, gevolgd door een evaluatie (door externe deskundigen), voorbereiding en ondertekening van subsidieovereenkomsten en ten slotte monitoring van de projectuitvoering. Elke oproep tot het indienen van voorstellen leidt tot een reeks subsidieovereenkomsten met een verwachte projectcyclus van ongeveer vijf jaar.

2.

Uitvoering van de oproepen van 2014 tot het indienen van voorstellen voor het werkprogramma H2020 (Starting Grants, Consolidator Grants, Advanced Grants, en Proof-of-Concept Grants): in 2014 werden 8  530 voorstellen ingediend waarvan 3  273 voor Starting Grants, 2  528 voor Consolidator Grants, 2  287 voor Advanced Grants en 442 voor Proof-of-Concept Grants (totaal voor beide termijnen). Daarvan kwamen er in totaal 8  374 in aanmerking voor subsidie, die dus werden beoordeeld door de evaluatiepanels. In totaal werden 378 voorstellen geselecteerd voor het proces van subsidieverlening in het kader van de StG- en PoC-oproepen. De CoG-oproep van 2014 is nog niet afgerond en die voor AdG wordt nog geëvalueerd omdat de termijn vijf maanden werd opgeschoven gezien de late vaststelling van het programma voor H2020 door de Raad en het Parlement.

3.

Productie en verspreiding van informatie over het werkprogramma van H2020 en de activiteiten van het Agentschap in 2014.

4.

De wetenschappelijke raad kwam in 2014 regelmatig bijeen in Brussel en op verschillende plaatsen in Europa, gewoonlijk op uitnodiging van nationale autoriteiten. De zichtbaarheid van de ERC kan worden verbeterd door in verschillenden landen — EU-lidstaten en geassocieerde landen — bijeen te komen. De bijeenkomsten worden ook zowel door de nationale autoriteiten als door de plaatselijke wetenschappelijke en onderzoeksgemeenschap als belangrijke gebeurtenissen beschouwd. Tussen 1 januari en 31 december 2014 werden vijf voltallige vergaderingen van de wetenschappelijke raad georganiseerd: in januari, maart en december in Brussel (België), in juni in Oslo (Noorwegen) en in oktober in Zagreb (Kroatië).

Naar aanleiding van de aanbevelingen van het panel dat de structuren en mechanismen van de ERC in 2009 beoordeelde, richtte de wetenschappelijke raad twee permanente comités op: het ene verstrekt richtsnoeren inzake belangenverstrengeling, schending van de wetenschappelijke gedragscode en ethische vraagstukken, en het andere behandelt de selectie van evaluatiepanelleden. Het uitvoerend agentschap ondersteunde de operationele activiteiten van beide comités, die in 2014 twee respectievelijk drie maal bijeenkwamen.

De leden van de wetenschappelijke raad kwamen ook bijeen in werkgroepen over specifieke onderwerpen. In 2014 organiseerde het uitvoerend agentschap verscheidene bijeenkomsten van de ERC-werkgroepen inzake innovatie en betrekkingen met het bedrijfsleven, open toegang, versterkte internationale deelname, gendergelijkheid en de essentiële prestatie-indicatoren. De werkgroepen voeren analyses uit en dragen bij aan de wetenschappelijke strategie van de ERC via op plenaire vergaderingen van de wetenschappelijke raad goed te keuren voorstellen op gebieden die onder hun mandaten vallen: onderzoek van de relatie tussen de ERC en het bedrijfsleven en van de impact van het door de ERC gefinancierde onderzoek op innovatie; ontwikkeling van een ERC-standpunt inzake vrije toegang; de ERC als voorloper inzake goede praktijken wat betreft gendergelijkheid in onderzoek; zoeken naar goede mechanismen om de deelname van onderzoekers van buiten de EU aan ERC-oproepen te verhogen; ontwikkeling van een stappenplan om de taakuitvoering van de ERC te monitoren en evalueren met meer dan indicatoren en streefdoelen; het beleid van de wetenschappelijke raad voor de korte, middellange en lange termijn ondersteunen.

In 2014 werd een nieuwe werkgroep actief: de werkgroep inzake de verruiming van de Europese deelname. Deze werkgroep moet landen in Midden- en Oost-Europa aanmoedigen om hun wetenschappelijke talenten beter te stimuleren en meer te investeren in onderzoek. Hij zal de bekendheid van de ERC-systemen in deze landen verhogen, de onderzoeksgemeenschappen aldaar beter informeren over hetgeen ERC-subsidies kunnen betekenen voor lokale wetenschappers en de deelname van nog verborgen wetenschappelijk talent uit de regio versterken.

Het uitvoerend agentschap stelde in samenwerking met leden van de werkgroepen een reeks werkdocumenten op met analyses en belangrijke mededelingen over specifieke kwesties die door de werkgroepen en permanente comités zijn behandeld.

De voornaamste activiteiten in verband met het werk van deze werkgroepen in 2014 waren onder meer:

Innovatie en betrekkingen met het bedrijfsleven: In juli 2014 werden negen begunstigden van proof-of-concept-subsidies eerst getraind en vervolgens uitgenodigd om hun ideeën te presenteren aan investeerders in drie minuten durende „liftpraatjes” voor een netwerk van grote vernieuwers in de sector en in academische kringen en een aantal durfkapitalisten. Dit is het tweede evenement van die aard dat door de ERC werd georganiseerd in samenwerking met het mediabedrijf ScienceBusiness. In februari 2013 vond het eerste evenement plaats.

Vrije toegang: Een vergadering over vrije toegang en wetenschappelijke uitmuntendheid werd georganiseerd in het kader van de gezamenlijke workshop van ERC en DNRF „Fostering academic excellence in a changing world” (Academische uitmuntendheid bevorderen in een veranderende wereld) dat plaatsvond in juni in het kader van ESOF 2014.

In september was er een tweedaagse workshop over het beheren en delen van wetenschappelijke gegevens met ruim 140 deelnemers uit heel Europa. Daarnaast waren er verscheidene seminars met vertegenwoordigers van specifieke opentoegangsinfrastructuur zoals de gegevensdepots Dryad en figshare, de stichting OAPEN die een platform van vrij toegankelijke boeken beheert en het „Reproducibility Initiative”. In samenwerking met de internationale vereniging van uitgevers van wetenschappelijke, technische en medische boeken (STM) vonden nog twee andere seminars plaats: een over de prijsbepaling voor tijdschriften en een over digitaal uitgeven in „long-text”-formaat.

Gendergelijkheid: In een poging om het lage aantal aanvragen van vrouwelijke onderzoekers in het kader van de ERC-oproepen te blijven aanpakken, stelde de wetenschappelijke raad van de ERC in juni 2014 het ERC-gendergelijkheidsplan 2014-2020 vast. Dit door de werkgroep voor gendergelijkheid opgestelde document moet een vervolg geven aan de doelstellingen van het ERC-gendergelijkheidsplan 2007-2013.

Verder gaf die werkgroep opdracht voor een onafhankelijke studie, het ERCAREER-project, waarin de verschillen en overeenkomsten in de loopbaanontwikkeling van vrouwelijke en mannelijke ERC-begunstigden moesten worden bekeken en aanbevelingen moesten worden gedaan.

Bron: Door het Agentschap verstrekte bijlage.


ANTWOORD VAN HET AGENTSCHAP

11.

Het Agentschap heeft kennis genomen van het verslag van de Rekenkamer en zal de opmerkingen over de interne controles implementeren.