9.12.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 409/168 |
VERSLAG
over de jaarrekening van het Europees Instituut voor gendergelijkheid betreffende het begrotingsjaar 2014 vergezeld van het antwoord van het Instituut
(2015/C 409/19)
INLEIDING
1. |
Het Europees Instituut voor gendergelijkheid (hierna „het Instituut” ofwel „EIGE” genoemd), gevestigd te Vilnius, werd opgericht bij Verordening (EG) nr. 1922/2006 van het Europees Parlement en de Raad (1). Het Instituut heeft tot taak het verzamelen, analyseren en verspreiden van informatie betreffende gendergelijkheid en het ontwikkelen, analyseren, evalueren en verspreiden van methodologische hulpmiddelen om de integratie van gendergelijkheid in het gehele beleid van de Unie en het daaruit voortvloeiende nationale beleid te ondersteunen (2). |
TOELICHTING BIJ DE BETROUWBAARHEIDSVERKLARING
2. |
De door de Rekenkamer gehanteerde controleaanpak omvat cijferanalyses, rechtstreekse toetsing van verrichtingen en een beoordeling van de essentiële beheersingsmaatregelen van de toezicht- en controlesystemen van het Instituut. Hierbij komt nog controle-informatie afkomstig uit het werk van andere controleurs en een analyse van de „management representations”. |
BETROUWBAARHEIDSVERKLARING
De verantwoordelijkheid van de leiding
De verantwoordelijkheid van de controleur
Oordeel over de betrouwbaarheid van de rekeningen
Oordeel over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen bij de rekeningen
|
10. |
De hiernavolgende opmerkingen doen niets af aan de oordelen van de Rekenkamer. |
OPMERKINGEN OVER HET BEGROTINGSBEHEER
11. |
Het niveau van overgedragen vastgelegde kredieten voor titel III (beleidsuitgaven) was met 1,8 miljoen euro ofwel 54 % hoog (2013: 2,0 miljoen euro ofwel 56 %). De voornaamste redenen waren vertraging bij de aanbesteding van enquêtes en studies en lopende studies die naar verwachting overeenkomstig de planning zullen worden afgerond in 2015. |
FOLLOW-UP VAN DE OPMERKINGEN VAN VOORGAANDE JAREN
12. |
Bijlage I bevat een overzicht van de corrigerende maatregelen die zijn getroffen naar aanleiding van de opmerkingen van de Rekenkamer van voorgaande jaren. |
Dit verslag werd door kamer IV onder voorzitterschap van de heer Milan Martin CVIKL, lid van de Rekenkamer, te Luxemburg vastgesteld op haar vergadering van 8 september 2015.
Voor de Rekenkamer
Vítor Manuel da SILVA CALDEIRA
President
(1) PB L 403 van 30.12.2006, blz. 9.
(2) Ter informatie geeft bijlage II een overzicht van de bevoegdheden en activiteiten van het Instituut.
(3) Deze omvatten de balans en de staat van de financiële resultaten, de tabel van de kasstromen, de staat van de veranderingen van de nettoactiva en een overzicht van de belangrijkste grondslagen voor financiële verslaglegging en andere toelichtingen.
(4) Deze omvatten de resultatenrekening van de begrotingsuitvoering en de bijlage daarbij.
(5) Artikelen 39 en 50 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).
(6) De door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels zijn afgeleid van de International Public Sector Accounting Standards (IPSAS), uitgebracht door de Internationale Federatie van Accountants of, waar van toepassing, de International Accounting Standards (IAS)/International Financial Reporting Standards (IFRS), uitgebracht door de International Accounting Standards Board.
(7) Artikel 107 van Verordening (EU) nr. 1271/2013.
(8) Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).
BIJLAGE I
Follow-up van de opmerkingen van het voorgaande jaar
Jaar |
Opmerking van de Rekenkamer |
Stand van de corrigerende maatregel (Afgerond/Loopt nog/Nog af te handelen/N.v.t.) |
2011 |
De dienst Interne Audit van de Europese Commissie verrichtte in december 2011 een beperkte beoordeling van de tenuitvoerlegging van internecontrolenormen bij het Instituut. Het Instituut aanvaardde de aanbevelingen om de procedure voor de tenuitvoerlegging van de internecontrolenormen af te ronden en de leiding stelde een actieplan vast dat in 2012 dient te worden uitgevoerd. |
Afgerond |
2012 |
De Rekenkamer constateerde tekortkomingen in de documentatie van aanwervingsprocedures. Er is geen bewijs dat de vragen voor schriftelijke tests en sollicitatiegesprekken, alsmede de respectieve weging ervan werden opgesteld voordat de sollicitaties werden onderzocht. |
Afgerond |
2013 |
In 2013 was het algemene niveau van vastgelegde kredieten 99 %, hetgeen erop wijst dat vastleggingen tijdig werden gedaan. Het Instituut heeft het totale niveau van de overdrachten van vastgelegde kredieten verder teruggebracht van 2,5 miljoen euro (32 %) in 2012 tot 2,2 miljoen euro (29 %) in 2013. Deze overdrachten hebben vooral betrekking op titel III (beleidsuitgaven) met 2,0 miljoen euro ofwel 56 % van de betrokken vastgelegde kredieten. Ze betreffen voornamelijk aanbestedingsprocedures die laat in het jaar werden afgesloten om grotendeels buiten de controle van het Instituut vallende redenen zoals een laattijdige mededeling van het voorzitterschap van de Raad van de EU over een te verrichten studie (1,1 miljoen euro) en complexe IT-gerelateerde projecten waarvoor de aanbesteding tijdrovend was (0,6 miljoen euro). |
N.v.t. |
BIJLAGE II
Europees Instituut voor gendergelijkheid (Vilnius)
Bevoegdheden en activiteiten
Bevoegdheden van de Unie volgens het Verdrag (Artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie) |
De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen. De Unie bestrijdt sociale uitsluiting en discriminatie, en bevordert sociale rechtvaardigheid en bescherming, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind. |
||||||||||||||||||||||||
Bevoegdheden van het Instituut (Verordening (EG) nr. 1922/2006 van het Europees Parlement en de Raad) |
Doelstellingen Bijdragen tot en versterken van de bevordering van gendergelijkheid, waaronder de integratie van de genderdimensie in het gehele beleid van de Unie en het daaruit voortvloeiende nationale beleid, en tot de bestrijding van discriminatie op basis van geslacht, alsmede een grotere bewustwording van gendergelijkheid onder de burgers van de Unie bewerkstelligen. Taken
|
||||||||||||||||||||||||
Organisatie |
Raad van bestuur Samenstelling 18 vertegenwoordigers die door de Raad op voordracht van elke betrokken lidstaat worden benoemd en één lid dat de Commissie vertegenwoordigt en door de Commissie wordt benoemd. De leden worden benoemd op basis van de hoogste graad van bekwaamheid en een uitgebreide en relevante en transdisciplinaire deskundigheid op het gebied van gendergelijkheid. De Raad en de Commissie streven naar een evenwichtige deelname van mannen en vrouwen in de raad van bestuur. De door de Raad benoemde leden vertegenwoordigen 18 lidstaten en rouleren mee met de voorzitterschappen. Taken
Deskundigenforum Samenstelling Leden van bevoegde instanties die gespecialiseerd zijn in gendergelijkheidszaken, waarbij elke lidstaat één vertegenwoordiger aanwijst, twee door het Europees Parlement aan te wijzen leden van andere relevante organisaties die gespecialiseerd zijn in gendergelijkheidszaken, alsmede drie leden die door de Commissie worden aangewezen. Taken De directeur helpen het hoge niveau en de onafhankelijkheid van de werkzaamheden van het Instituut te waarborgen, een instantie vormen voor de uitwisseling van informatie over gendergelijkheidszaken, kennis bundelen en zorgen voor nauwe samenwerking tussen het Instituut en de bevoegde organen in de lidstaten. De directeur wordt door de raad van bestuur benoemd uit een lijst van kandidaten die door de Commissie is opgesteld na een vergelijkend examen. Taken Verantwoordelijk voor de uitvoering van de in Verordening (EG) nr. 1922/2006 omschreven taken, de opstelling en uitvoering van het jaarlijks werkprogramma en het werkprogramma op middellange termijn van het Instituut, de voorbereiding van de vergaderingen van de raad van bestuur en het deskundigenforum, de opstelling en publicatie van het jaarverslag, alle personeelszaken, alle aangelegenheden die verband houden met het dagelijks beheer, en de uitvoering van doeltreffende toezicht- en evaluatieprocedures met betrekking tot de prestaties van het Instituut. Externe controle Europese Rekenkamer. Interne controle Dienst Interne Audit van de Europese Commissie (DIA). Kwijtingverlenende autoriteit Europees Parlement, op aanbeveling van de Raad. |
||||||||||||||||||||||||
In 2014 (2013) ter beschikking van het Instituut gestelde middelen |
Definitieve begroting 7,4(7,5) miljoen euro waarvan 98,5 % (100 %) subsidie van de Unie. Personeelsbestand per 31 december 2014 29 (30) posten in de lijst van het aantal ambten, waarvan 29 (30) bezet; 11 (16) andere dienstverbanden (arbeidscontractanten, gedetacheerde nationale deskundigen). Totaalaantal personeelsleden per 31 december 2014 40 (46), ingezet voor het verrichten van:
|
||||||||||||||||||||||||
Producten en diensten in 2014 (2013) |
Prioritaire gebieden Vergelijkbare en betrouwbare gegevens en indicatoren inzake gendergelijkheid; totstandbrenging van gendergelijkheid en gendermainstreaming; resource- en documentatiecentrum (RDC); bewustmaking, netwerken en communicatie. Aantal gestarte onderzoeken: 8 (14) Aantal bijdragen voor landen die het voorzitterschap bekleden: 2 (2) Aantal vergaderingen van deskundigen en werkgroepen: 26 (13) Internationale conferenties: 1 (2) Aantal onderzoeksverslagen: 2 (2) Jaarverslagen: 1 (1) |
||||||||||||||||||||||||
Bron: Door het Instituut verstrekte bijlage. |
ANTWOORD VAN HET INSTITUUT
11. |
Dit is juist. Sinds zijn oprichting heeft EIGE zich tot het uiterste ingespannen om overdrachten in de exploitatiebegroting tot een minimum te beperken. EIGE volgt, zoals aanbevolen, de aanvaardbare bovengrenzen per titel (titel I: max. 10 %, titel II: max. 20 %, titel III: max. 30 %). Vertragingen inzake beleidskredieten zijn echter vaak het gevolg van omstandigheden waarop EIGE geen vat heeft, namelijk een verlate beslissing van het voorzitterschap van de Raad van de EU met betrekking tot het onderwerp van een studie. |