EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 21.10.2015
COM(2015) 517 final
2015/0242(NLE)
Voorstel voor een
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD
tot wijziging van Beschikking 2009/791/EG en Besluit 2009/1013/EU waarbij respectievelijk Duitsland en Oostenrijk worden gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
Overeenkomstig artikel 395, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.
Bij brieven, ingekomen bij de Commissie op respectievelijk 19 maart 2015 en 16 maart 2015, hebben Oostenrijk en Duitsland verzocht om een maatregel te mogen blijven toepassen die afwijkt van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG, om de btw op goederen en diensten die voor meer dan 90 % voor andere dan bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, van het recht op aftrek uit te sluiten.
Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brieven van 15 september 2015 van het verzoek van Oostenrijk en Duitsland in kennis gesteld. De Commissie heeft Oostenrijk en Duitsland bij brieven van 17 september 2015 meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.
Overeenkomstig artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG mag een belastingplichtige de btw op de goederen en diensten die hij voor zijn belaste handelingen aanschaft, in mindering brengen. Overeenkomstig artikel 168 bis, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG is de btw op uitgaven in verband met een onroerend goed dat deel uitmaakt van het bedrijfsvermogen van een belastingplichtige en zowel voor bedrijfs- als voor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, slechts aftrekbaar naar evenredigheid van het gebruik van dat goed voor de bedrijfsactiviteiten van de belastingplichtige. Overeenkomstig artikel 168 bis, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG kunnen de lidstaten deze regel ook toepassen voor uitgaven in verband met andere door hen gespecificeerde goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen.
De door Oostenrijk en Duitsland gevraagde maatregel wijkt af van deze beginselen en sluit de btw op goederen en diensten die door een belastingplichtige voor meer dan 90 % voor privé- of andere dan bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, inclusief niet-economische activiteiten, volledig uit van het recht op aftrek.
De machtiging voor de derogatiemaatregel voor Oostenrijk werd oorspronkelijk verleend bij Beschikking 2004/866/EG van de Raad van 13 december 2004 tot en met 31 december 2009 en werd opnieuw verleend bij Uitvoeringsbesluit 2009/1013/EU van de Raad van 22 december 2009 tot en met 31 december 2012 en bij Uitvoeringsbesluit 2012/705/EU van de Raad van 13 november 2012 tot en met 31 december 2015.
De machtiging voor de derogatiemaatregel voor Duitsland werd oorspronkelijk verleend bij Beschikking 2003/354/EG van de Raad van 13 mei 2003 tot en met 30 juni 2004, bij Beschikking 2004/817/EG van de Raad van 19 november 2004 tot en met 31 december 2009, bij Beschikking 2009/791/EG van de Raad van 20 oktober 2009 tot en met 31 december 2012 en bij Uitvoeringsbesluit 2012/705/EU van de Raad van 13 november 2012 tot en met 31 december 2015.
In hun huidige verzoek hebben Oostenrijk en Duitsland de Commissie meegedeeld dat zij de bijzondere maatregel tot op heden met succes hebben toegepast, omdat is gebleken dat de derogatie sterk heeft bijgedragen aan het vereenvoudigen van de inning van de btw en het voorkomen van belastingontduiking en -ontwijking.
Derogaties worden gewoonlijk op tijdelijke basis toegestaan om nadien te kunnen evalueren of de bijzondere maatregel passend en effectief was. Naar de Commissie op basis van de door Oostenrijk en Duitsland verstrekte informatie meent te mogen begrijpen, is de opsplitsing 90 %-10 % tussen gebruik voor bedrijfsdoeleinden en gebruik voor andere dan bedrijfsdoeleinden in dit verband nog altijd een goede maatstaf om te bepalen voor welke transacties het zakelijke gebruik als onbeduidend kan worden aangemerkt.
De bijzondere maatregel maakt een en ander bijgevolg gemakkelijker voor zowel de belastingdiensten als de bedrijven omdat er nadien geen controle meer moet worden uitgeoefend op het gebruik van de goederen of diensten die bij de aanschaf ervan van het recht op aftrek werden uitgesloten, met name in verband met een eventuele belasting van het privégebruik overeenkomstig de artikelen 16 of 26 van Richtlijn 2006/112/EG of een eventuele herziening van de aftrek krachtens de artikelen 184-192 van die richtlijn. Er is geen noemenswaardig effect op de in het stadium van het eindverbruik verschuldigde belasting. Het is daarom passend de derogatiemaatregel te verlengen.
Een verlenging van de derogaties moet echter in de tijd beperkt zijn zodat kan worden geëvalueerd of de voorwaarden waarop zij gebaseerd zijn, nog altijd geldig zijn. Daarom wordt voorgesteld de derogaties tot eind 2018 te verlengen en Oostenrijk en Duitsland te verzoeken, indien zij zouden overwegen een verlenging aan te vragen na 2018, uiterlijk op 1 april 2018 samen met dat verzoek een verslag voor te leggen met daarin ook een evaluatie van de door hen toegepaste opsplitsing tussen gebruik voor bedrijfsdoeleinden en gebruik voor andere dan bedrijfsdoeleinden, die als basis dient voor de aftrekuitsluiting.
•Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied
Krachtens artikel 176 van Richtlijn 2006/112/EG zal de Raad bepalen voor welke uitgaven geen recht op aftrek van de btw bestaat. In afwachting daarvan mogen de lidstaten de uitsluitingen die op 1 januari 1979 van toepassing waren, handhaven. Er bestaat daarom een reeks standstillbepalingen die het recht op aftrek beperken.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
Artikel 395, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.
•Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)
Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt. Het subsidiariteitsbeginsel is daarom niet van toepassing.
•Evenredigheid
Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.
Dit besluit betreft een machtiging die wordt verleend aan lidstaten op hun eigen verzoek, en houdt geen enkele verplichting in.
Gezien de beperkte werkingssfeer van de derogatie staat de bijzondere maatregel in verhouding tot het beoogde doel.
•Keuze van het instrument
Voorgesteld instrument: uitvoeringsbesluit van de Raad.
Andere instrumenten zouden om de volgende redenen ongeschikt zijn.
Overeenkomstig artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad kan slechts van de normale btw-regels worden afgeweken als de Raad een lidstaat daartoe op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen machtigt. Een uitvoeringsbesluit van de Raad is het enige geschikte instrument, aangezien het tot individuele lidstaten kan worden gericht.
3.RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN
•Raadplegingen van belanghebbenden
Niet relevant.
•Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid
Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.
•Effectbeoordeling
Het voorstel strekt ertoe de belastinginning te vereenvoudigen en heeft aldus een potentieel positief effect voor zowel bedrijven als belastingdiensten. De maatregel wordt door Oostenrijk en Duitsland als passend beschouwd en is met andere vroegere en huidige derogaties te vergelijken.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel heeft geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.
5.OVERIGE ELEMENTEN
Het voorstel bevat een evaluatiebepaling en een vervalbepaling.
2015/0242 (NLE)
Voorstel voor een
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD
tot wijziging van Beschikking 2009/791/EG en Besluit 2009/1013/EU waarbij respectievelijk Duitsland en Oostenrijk worden gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, en met name artikel 395, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Bij respectievelijk Beschikking 2009/791/EG van de Raad en Besluit 2009/1013/EU van de Raad is zowel aan Duitsland als aan Oostenrijk een derogatiemaatregel verleend. De toepassing van de maatregel is bij Uitvoeringsbesluit 2012/705/EU van de Raad tot en met 31 december 2015 verlengd.
(2)De bijzondere maatregel wijkt af van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het recht op aftrek van een belastingplichtige ter zake van de btw op goederen en diensten die hij ten behoeve van zijn belaste activiteiten heeft ontvangen. De derogatiemaatregel strekt ertoe de btw op goederen en diensten volledig van het recht op aftrek uit te sluiten wanneer die goederen en diensten voor meer dan 90 % voor de privédoeleinden van de belastingplichtige of diens werknemers, dan wel in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden of niet-economische activiteiten worden gebruikt.
(3)Om rekening te houden met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (volgens welke de voorbelasting over de door een belastingplichtige gemaakte kosten niet in mindering kan worden gebracht wanneer deze belasting betrekking heeft op activiteiten die wegens de niet-economische aard ervan buiten de werkingssfeer van Richtlijn 2006/112/EG vallen), is het van belang te verduidelijken dat de bijzondere maatregelen ook van toepassing zijn op goederen en diensten die voor activiteiten van niet-economische aard worden gebruikt.
(4)De bijzondere maatregel strekt ertoe de heffing en de inning van de btw te vereenvoudigen. Er is geen noemenswaardig effect op de in het stadium van het eindverbruik verschuldigde belasting.
(5)Bij brieven, ingekomen bij de Commissie op 16 maart 2015 en 19 maart 2015, hebben Duitsland en Oostenrijk verzocht de bijzondere maatregel te mogen blijven toepassen.
(6)Overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brieven van 15 september 2015 van het verzoek van Oostenrijk en Duitsland in kennis gesteld. Bij brieven van 17 september 2015 heeft de Commissie Oostenrijk en Duitsland meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij voor de beoordeling van het verzoek nodig achtte.
(7)Volgens de door Oostenrijk en Duitsland verstrekte informatie zijn de juridische en feitelijke omstandigheden die de rechtvaardiging vormden voor de huidige toepassing van deze bijzondere maatregel, ongewijzigd en nog steeds relevant. Oostenrijk en Duitsland moeten daarom worden gemachtigd deze bijzondere maatregel te blijven toepassen gedurende een nieuwe periode, die echter in de tijd wordt beperkt tot en met 31 december 2018, zodat een evaluatie kan worden verricht van de noodzaak en de doeltreffendheid van de derogatiemaatregel evenals van de opsplitsing tussen gebruik voor bedrijfsdoeleinden en gebruik voor andere dan bedrijfsdoeleinden, die de grondslag voor de derogatie vormt.
(8)Indien Oostenrijk of Duitsland een verdere verlenging na 2018 nodig zou achten, moet de Commissie uiterlijk op 31 maart 2018 een verslag worden voorgelegd over de toepassing van de maatregel met daarin ook een evaluatie van het voor de opsplitsing gehanteerde percentage, samen met het verzoek om verlenging, zodat er voldoende tijd blijft voor de Commissie om het verzoek te bestuderen.
(9)De derogaties zullen geen noemenswaardige invloed hebben op de totale belastingopbrengst in het stadium van het eindverbruik en geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.
(10)Beschikking 2009/791/EG en Besluit 2009/1013/EU moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De artikelen 1 en 2 van Beschikking 2009/791/EG worden vervangen door:
"Artikel 1
In afwijking van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG wordt Duitsland gemachtigd de belasting over de toegevoegde waarde (btw) op goederen en diensten van het recht op aftrek uit te sluiten, wanneer deze goederen en diensten voor meer dan 90 % voor de privédoeleinden van een belastingplichtige of diens werknemers of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden of niet-economische activiteiten worden gebruikt.
Artikel 2
Deze beschikking vervalt op 31 december 2018.
Een verzoek om verlenging van de in deze beschikking vervatte bijzondere maatregel dient de Commissie uiterlijk op 31 maart 2018 te worden voorgelegd.
Bij een dergelijk verzoek dient een verslag te worden gevoegd dat ook een evaluatie omvat van de op basis van deze beschikking gehanteerde procentuele opsplitsing ter zake van het recht op aftrek van de btw."
Artikel 2
De artikelen 1 en 2 van Besluit 2009/1013/EU worden vervangen door:
"Artikel 1
In afwijking van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG wordt Oostenrijk gemachtigd de belasting over de toegevoegde waarde (btw) op goederen en diensten van het recht op aftrek uit te sluiten, wanneer deze goederen en diensten voor meer dan 90 % voor de privédoeleinden van een belastingplichtige of diens werknemers of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden of niet-economische activiteiten worden gebruikt.
Artikel 2
Dit besluit vervalt op 31 december 2018.
Een verzoek om verlenging van de in dit besluit vervatte bijzondere maatregel dient de Commissie uiterlijk op 31 maart 2018 te worden voorgelegd.
Bij een dergelijk verzoek dient een verslag te worden gevoegd dat ook een evaluatie omvat van de op basis van dit besluit gehanteerde procentuele opsplitsing ter zake van het recht op aftrek van de btw."
Artikel 3
Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2016.
Artikel 4
Dit besluit is gericht tot de Republiek Oostenrijk en de Bondsrepubliek Duitsland.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter