5.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/10


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Innovatie en modernisering van de plattelandseconomie

(2016/C 120/04)

Rapporteur:

Randel LÄNTS, lid van de gemeenteraad van Viljandi (EE/PSE)

I.   ACHTERGROND

1.

De Europa 2020-strategie beschouwt vooral (grote) steden als katalysatoren voor de economische groei. Het is echter onmogelijk om de doelstellingen van de strategie te verwezenlijken en de territoriale samenhang te handhaven als niet alle opties worden aangegrepen, hetgeen ook de mogelijkheden van het platteland omvat.

2.

Het grondgebied van de EU bestaat voor 91 % uit platteland en intermediaire regio’s, waar 60 % van de Europeanen woont, die goed zijn voor 43 % van de bruto toegevoegde waarde en 56 % van de Europese arbeidsplaatsen.

3.

Het platteland beschikt over een rijk cultureel, architectonisch, natuurlijk, sociaal, culinair en economisch erfgoed. Plattelandsgebieden leggen dus veel gewicht in de schaal van de nieuwe beleidskoers, ofwel: het streven naar duurzame ontwikkeling en territoriale samenhang.

4.

Grote delen van het platteland in de Europese Unie worstelen met dezelfde problemen: de fysieke ontoegankelijkheid, de afstand tot besluitvormings- en onderzoekscentra, evenals onderwijsinstellingen, en een gebrekkige infrastructuur voor de technologie. Dit leidt ertoe dat de technologische kloof nog verder toeneemt. Op het platteland ligt de arbeidsparticipatie lager en worden er bovendien minder arbeidsplaatsen gecreëerd. Tegelijk beschikt het platteland over een reeks voordelen: de natuur, een aangename woonomgeving, minder milieuvervuiling en nog veel meer.

5.

Het is echter wel zo dat plattelandsgebieden onderling op grond van hun kenmerken en problemen heel verschillend kunnen zijn. Sommige gebieden hebben te lijden onder leegloop en vergrijzing, alsook onder een lage bevolkingsdichtheid en grote afstanden tussen woonkernen; in andere, bij steden gelegen gebieden, neemt de druk toe door de groeiende vraag naar bouwpercelen en de demografische ontwikkeling. De tanende economische activiteit leidt in sommige gebieden tot economische achteruitgang, terwijl andere gebieden, op grond van de kwaliteit van de natuurlijke omgeving of andere kwaliteiten van de woonomgeving, door toerisme en/of migratie steeds meer succes boeken. Sommige beschikken over een relatief goed wegennetwerk en een goede informatie- en communicatie-infrastructuur, terwijl andere betrekkelijk geïsoleerd zijn. Een aantal gebieden is gelegen op het vasteland, terwijl andere zich bevinden in insulaire regio’s en het hoofd moeten bieden aan de belemmeringen die inherent zijn aan hun insulaire ligging. Voor alle plattelandsgebieden geldt dat het ontwikkelingsniveau achterblijft bij het niveau van de EU, vooral van stedelijke gebieden, en dat deze achterstand verder toeneemt.

6.

In ieder geval worden in de Europese wetgeving bepaalde soorten plattelandsgebieden erkend. Dit geldt bijv. voor berggebieden en dunbevolkte gebieden die een specifieke benadering vergen waarin alle beperkingen en mogelijkheden die aan hun ontwikkeling zijn verbonden, aan de orde komen.

7.

De handhaving van een hoge kwaliteit van openbare en particuliere dienstverlening vereist vaak grote inspanningen van de politiek en de burgers, ook in financieel opzicht, alsook extra solidariteit tussen stad en land. Tegelijk kan de ontwikkeling van openbare diensten of producten voor ondernemers een nieuwe uitdaging zijn. De voorwaarden voor de gunning van overheidsopdrachten kunnen bijvoorbeeld ondernemers ertoe aanzetten om naar innovatieve oplossingen of soortgelijke oplossingen te zoeken.

8.

De in het kader van het GLB beschikbare middelen zijn in vergelijking met de voorgaande periode met 11,1 % gedaald. Ter compensatie hebben al elf lidstaten besloten middelen uit de eerste naar de tweede pijler over te dragen. Vijf lidstaten, waarvan vier Midden- en Oosteuropese landen die rechtstreekse betalingen ontvangen die onder het EU-gemiddelde liggen, hebben besloten het omgekeerde te doen. Toch blijven deze middelen eerder gericht op het genereren van inkomsten dan op modernisering en stimulering van het platteland.

9.

Een daadwerkelijk beleid voor de ontwikkeling van het platteland is zonder de inbreng van alle betrokkenen ondenkbaar. De Europese instellingen, de lidstaten en de regionale en lokale overheden zouden in programma’s voor de ontwikkeling van het platteland adequaat rekening moeten houden met de sociale integratie, armoedebestrijding en de bevordering van de economische groei aldaar. De daling in de beschikbare middelen maakt het voor lokale en regionale overheden erg moeilijk om deze prioriteiten te financieren.

10.

Van de Elfpo-begroting is 6 % uitgetrokken voor het programma Leader, wat in sommige lidstaten wellicht onvoldoende is om de investeringen weer te stimuleren. Tegelijkertijd zijn er sinds 1991 dankzij Leader 150 000 arbeidsplaatsen gecreëerd; het is een belangrijk instrument dat de werkgelegenheid bevordert en er mede toe bijdraagt om het economische en sociale bestel in plattelandsgebieden in stand te houden en te bevorderen.

11.

Afgezien van de middelen zou ook de omvang van de lokale ontwikkeling uitgebreid moeten worden om zo alle projecten ter bevordering van de economische en sociale ontwikkeling op het platteland bij de zaak te betrekken. De samenwerking van kleine producenten verdient steun om te bereiken dat de productiecapaciteit toeneemt, de lokale markten beter gaan presteren, de problemen in verband met korte leveringsketens worden overwonnen en de productontwikkeling en gezamenlijke afzet worden bevorderd. Dergelijke maatregelen kunnen ook leiden tot meer samenwerking met regionale centra voor (beroeps)opleidingen, Leader-netwerken en andere vormen van lokale samenwerking.

12.

In een studie in opdracht van DG Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling van de Europese Commissie, ter ondersteuning van de lokale ontwikkeling in het kader van het cohesiebeleid, goede praktijken en toekomstige beleidsopties, wordt aanbevolen om een coördinatieplatform voor lokale ontwikkeling op te richten dat de taak krijgt om de lokale dimensie van de ontwikkeling in de Europa 2020-strategie te integreren. Het platform moet zich richten op vereenvoudiging van procedures en nagaan of de verschillende sectorspecifieke beleidsmaatregelen coherent zijn. Het platform zou in de praktijk een werkgroep van diverse Commissiediensten kunnen zijn die eventueel wordt uitgebreid met vertegenwoordigers van de andere EU-instellingen.

13.

Blijkens diverse studies is een belangrijke bijdrage tot de ontwikkeling van plattelandsgemeenten en tot bevordering van innovatie steeds vaker afkomstig van netwerken voor plattelandsontwikkeling, aangezien deze advies en informatie kunnen verstrekken voor creatieve oplossingen om lokale problemen aan te pakken, positieve lessen en ervaringen onder leden te verspreiden en financieringsbronnen aan te boren. Daarom is het CvdR ingenomen met de oprichting van een Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling en het netwerk van het Europees partnerschap voor innovatie, conform de artikelen 52 en 53 van Verordening nr. 1305/2013.

14.

In de vorige programmeringsperiode, 2007-2013, werd de plattelandsontwikkeling met 91 miljard EUR uit Elfpo gesteund en met 85 miljard EUR uit andere structuurfondsen. De nieuwe EFRO-verordening daarentegen is vooral op de steden gericht, terwijl het platteland daarin niet eens vermeld wordt. Daarom rijst de vraag welke daadwerkelijke opties er nog zijn voor de cofinanciering van ontwikkelingsprojecten in plattelandsgebieden door de andere structuurfondsen (met name EFRO en ESF), als men bedenkt dat de meeste in de Elfpo-verordening opgenomen maatregelen voor de landbouw zijn bestemd.

15.

Het is tevens noodzakelijk aandacht te besteden aan de samenwerking tussen fondsen om de situatie van dunbevolkte gebieden met ernstige en permanente demografische belemmeringen door middel van gerichte steun te verbeteren.

16.

Uit een recent overzicht van de uitvoering van het operationele programma blijkt dat op dit moment slechts 22,6 miljard EUR van het EFRO is aangewezen om in plattelandsgebieden te worden besteed. Dat komt neer op slechts 11 % van de totale EFRO-begroting.

17.

Er zij op gewezen dat de Europese middelen die voor territoriale samenwerking zijn bestemd, ertoe kunnen bijdragen de technische en personele middelen in grensoverschrijdende gebieden te bundelen om de ontwikkeling van plattelandsgebieden in grensregio’s te stimuleren.

18.

De Europese Commissie en de Europese Investeringsbank (EIB) hebben op 23 maart 2015 een model voor een garantiefonds gepresenteerd dat op het platteland moet zorgen voor betere toegang tot leningen, zodat landbouwers en andere betrokkenen op het platteland eenvoudiger leningen kunnen krijgen.

19.

De afnemende bevolking en de van het platteland naar de middelgrote en grote steden trekkende jongeren zijn in heel Europa een groot probleem. Belangrijkste redenen voor het vertrek zijn ontbrekende werkgelegenheid, lage lonen en geringe aantrekkelijkheid. Anderzijds beklagen ondernemers op het platteland zich dat ze geen nieuwe, gekwalificeerde werknemers vinden. Daarom moeten de beroepsopleidingen op het platteland snel verbeteren, zowel wat betreft de initiële beroepsopleiding, als wat betreft de opties voor bij- en nascholing.

20.

Het is belangrijk dat er flexibel, snel en op maat van de regio in kwestie wordt voorzien in onderwijs en opleiding overeenkomstig de behoeften. Het is natuurlijk moeilijker om beroepsonderwijsvoorzieningen op te zetten op het platteland dan in de stad, aangezien leerlingen verspreid wonen en de behoeften variëren. Een van de gemakkelijkste manieren om onderwijs- en opleidingsinstellingen en ondernemingen te engageren is de begeleiding van stagiairs, maar zonder ondersteuning van buitenaf kan dit voor kleine ondernemingen een te zware belasting zijn. Daarom zou gedacht moeten worden aan de uitwerking van plannen ter ondersteuning van ondernemingen die stagiairs begeleiden, een fatsoenlijke vergoeding en goede vooruitzichten bieden voor de werkgelegenheid op lange termijn. Regionale beroepsopleidings- en andere onderwijsinstellingen zouden meer middelen toegewezen moeten krijgen alsook duidelijke taakdoelstellingen voor bij- en omscholing. Tegelijk heeft het maatschappelijk middenveld in enkele gebieden bijgedragen om de vereiste instellingen te verwezenlijken; deze ervaringen moeten met andere gebieden gedeeld worden.

21.

De bosbouw heeft voor het platteland en de plattelandseconomie dankzij de snelle technologische ontwikkeling aan belang gewonnen. Vandaag de dag betekent de bosbouw heel wat meer dan een grondstof, hout. Verwerkt hout wordt in de bouw gebruikt en daarnaast worden houtvezels gebruikt in de kleding-, automobiel- en zelfs in de levensmiddelenindustrie.

22.

Snelle telecommunicatienetwerken zijn van doorslaggevend belang voor het concurrentievermogen en de economische groei. Kwalitatief hoogwaardige digitale diensten kunnen alleen worden aangeboden als er snel en betrouwbaar internet voorhanden is. Hoewel de breedbanddekking in de EU de laatste jaren aanzienlijk is verbeterd en in veel gebieden inmiddels de nodige infrastructuur voorhanden is, hinken heel wat plaatsen nog behoorlijk achterop. Bovendien geven de desbetreffende statistieken niet altijd een nauwkeurig beeld van de kwaliteit van breedbandvoorzieningen in plattelandsgebieden. In overeenstemming met de doelstellingen van de Europese Digitale Agenda 2020 moet ervoor worden gezorgd dat in de gehele EU dezelfde capaciteit wordt gewaarborgd. De tegenstelling tussen stad en platteland is hier bijzonder duidelijk voelbaar. In sommige gebieden, die in principe toegankelijk zijn, krijgen de eindgebruikers voor de aansluiting nog te maken met forse extra investeringen die ze zelf op moeten brengen. Voorts moet er worden gewerkt aan de doorbraak van de virtuele markt, betere toegang tot digitale communicatie tegen betaalbare prijzen en de ontwikkeling van onlinediensten in plattelandsgebieden.

23.

Naast de nodige infrastructuur moet worden gezorgd voor een goede benutting van het aanbod door burgers en ondernemingen. Uit studies is gebleken dat de meesten de mogelijkheden relatief beperkt benutten, zelfs bij een goede internettoegang. Plattelandsgebieden zouden baat kunnen hebben bij onderwijsmaatregelen en verspreiding van informatie over de verschillende mogelijkheden, zoals het gebruik van ITC voor productontwikkeling in kleine ondernemingen.

24.

Het concept „slimme steden” wordt nu doorgaans geassocieerd met grote steden als plaats waar veranderingen plaatsvinden en gezocht wordt naar ontwikkelingsperspectieven. Toch zou het goed zijn als ook plattelandsgebieden zich zouden openstellen voor dit concept. „Stad” en „platteland” zouden niet moeten worden gezien als tegengesteld aan elkaar, maar als polen waartussen synergie kan ontstaan, iets waartoe nieuwe technologieën en hun toepassing ter plaatse kunnen bijdragen. Om de tegenstelling tussen stad en land te vermijden, zou eerder van „intelligente regio’s” sprake moeten zijn.

25.

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid bevat de regelgeving voor de landbouw en voor de belangrijke rol die deze speelt bij de plattelandsontwikkeling. Op regionaal niveau is deze laatste direct gekoppeld aan de landbouwontwikkeling. Hoewel plattelandsgebieden niet noodzakelijkerwijs synoniem staan voor landbouw, lijdt het geen twijfel dat er zonder landbouw geen plattelandsgebieden bestaan. De tenuitvoerlegging van het landbouwbeleid kan niet los worden gezien van de rest. Er dient dus te worden toegezien op de samenhang tussen de voorwaarden en de doelstellingen voor de landbouwontwikkeling enerzijds, en de doelstellingen van de plattelandsontwikkeling anderzijds, zodat de landbouw kan bijdragen tot de verhoging van de levensstandaard van de plattelandsbevolking en de boeren, maar ook van de bewoners van de omliggende steden.

26.

Het Europese investeringspartnerschap „Productiviteit en duurzaamheid in de landbouw” is een innovatief concept tegen zwakke punten, tekortkomingen en hindernissen die de uitwerking en commercialisering van goede ideeën die voortvloeien uit Europees onderzoek en innovatie, in de weg staan of afremmen. Er moeten met name oplossingen worden gevonden voor het ontoereikende investeringspeil, verouderde wet- en regelgeving, het gebrek aan normen en problemen als gevolg van de versnippering van de markt.

27.

Aangezien veel plattelandsgebieden moeilijk te bereiken zijn en daardoor hun economisch potentieel niet ten volle kunnen benutten, moeten overheidsmiddelen ook gericht zijn op de aanleg van goede verbindingen tussen plattelandsgebieden en steden in de vorm van snelle vervoersnetwerken, waarbij rekening wordt gehouden met het omliggende milieu.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

28.

is van mening dat de economische, milieu- en sociale problemen die aan de orde zijn in alle regio’s, en met name in plattelandsgebieden van de Europese Unie, alleen door een geïntegreerde beleidsaanpak kunnen worden opgelost.

Het wenst daarom het volgende; het

29.

verwelkomt het onlangs geformuleerde gemeenschappelijk strategisch kader en roept de Commissie op om de harmonisatie van de regels voor de structuurfondsen voort te zetten teneinde de ontwikkeling van plattelandsgebieden beter te kunnen plannen en sturen;

30.

wil dat doeltreffende en doelmatige bepalingen voor de integratie van de fondsen gewaarborgd worden, alsook innovatie in de landbouw- en plattelandssector en coöperatieve benaderingen, als onderdelen die voor de hervorming van het beleid voor de plattelandsontwikkeling het meest vernieuwend zijn;

31.

streeft naar gedifferentieerde bijdragen en naar het meenemen van de belangen van plattelandsgebieden in alle EU-beleidsonderdelen, zoals dat nu al gebeurt voor steden;

32.

wijst erop dat de bezuinigingsmaatregelen en de algemene verlaging van de middelen voor de landbouw en de ontwikkeling van het platteland de levensvatbaarheid van plattelandsgebieden in gevaar brengen, zodat deze haaks staan op het principe van territoriale samenhang in de EU;

33.

verzoekt de Commissie om plattelandsgebieden die met veel moeite hun economische model hebben aangepast (bijv. overschakeling van landbouw op toerisme), meer steun te verlenen;

34.

zou graag zien dat de totale financiële steun van de EU voor plattelandsontwikkeling wordt uitgebreid, als tegenwicht tegen de toenemende concentratie van de landbouwproductie, die tot grote regionale verschillen leidt, en dat er een maximum wordt gesteld aan de overdrachten van de tweede naar de eerste pijler;

35.

stelt voor om in het kader van de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader te overwegen om in de programmeringsperiode 2014-2020 meer EU-middelen voor lokale ontwikkeling vrij te maken;

36.

verzoekt dat Leader een minimumpercentage van meer dan 5 % wordt toegekend van de totale bijdrage van het Elfpo, gezien het ondertussen erkende belang van de bevordering van de plattelandsontwikkeling;

37.

is van mening dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan programma’s voor vernieuwing en ontwikkeling van dunbevolkte of met een risico van ontvolking geconfronteerde gemeenten en die hun historisch of cultureel erfgoed willen benutten voor toeristische doeleinden;

38.

ondersteunt de oproep van de Europese beweging voor het platteland (MER) en van de uitgebreide werkgroep voor landelijke, berg- en afgelegen gebieden van het Europees Parlement aan de Commissie om een witboek uit te werken dat als uitgangspunt kan dienen voor een beleid ter ontwikkeling van de plattelandsgebieden na 2020;

39.

ondersteunt ten volle het door de Commissie op te richten coördinatieplatform voor lokale ontwikkeling;

40.

onderstreept het belang van plattelandsgebieden als ontwikkelings- en innovatiekernen die bijdragen tot de verwezenlijking van de Europa 2020-strategie;

41.

wil in het EFRO een onomwonden steunbetuiging opnemen voor de meerwaarde van de samenwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden en van een functionelere opvatting van deze ruimte om het potentieel van deze samenwerking volledig te benutten en om met deze functionele ruimten wezenlijk bij te dragen aan de territoriale samenhang;

42.

is tegen het beginsel van macro-economische conditionaliteit voor de toekenning van EU-middelen, omdat ook sociale en milieu-indicatoren in acht moeten worden genomen;

43.

meent dat bijzondere aandacht moet uitgaan naar innovatieve initiatieven op het platteland, omdat deze voor andere regio’s en ruimten als voorbeeld kunnen dienen;

44.

zou graag zien dat gebieden met veeteelt, natuurlijke nadelen, zoals berggebieden, en kleine familiebedrijven centraal komen te staan in EIB-fondsen, innovatieve landbouwprogramma’s en wetenschappelijk onderzoek, terwijl tevens gewerkt wordt aan oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen om in alle regio’s duurzame landbouw en plattelandsgemeenten te handhaven en zodoende regionale dispariteiten terug te dringen;

45.

benadrukt het belang van het partnerschap voor innovatie voor de modernisering van de economie in plattelandsgebieden, vooral voor het deel waar gestreefd wordt naar een nauwere verbinding tussen landbouwbeleid en onderzoek, tussen onderzoekers en landbouwers. Zo gezien moeten de maatregelen van Verordening nr. 1305/2013 ten volle worden aangegrepen ter ondersteuning van de prioriteit „Bevordering van kennisoverdracht en innovatie in de landbouwsector, de bosbouwsector en plattelandsgebieden’;

46.

hoopt dat er op Europees niveau adequate richtsnoeren worden uitgewerkt die de functie en taken van de diverse nationale netwerken voor het platteland omschrijven, alsook de assistentie bij de uitvoering van de plannen voor plattelandsontwikkeling;

47.

streeft naar betere coördinatie van het innovatiebeleid op EU-niveau;

48.

betreurt uitdrukkelijk dat plattelandsgebieden niet tot de hoofddoelgroep behoren van het innovatiepartnerschap van de Europese Commissie ter bevordering van de lokale ontwikkeling („Intelligente steden en gemeenschappen”);

49.

betreurt de resultaten van het tussentijdse verslag over de tenuitvoerlegging van de operationele programma’s, dat benadrukt dat op dit moment slechts 11 % van de EFRO-middelen voor plattelandsgebieden worden bestemd;

50.

acht het raadzaam het beroepsscholingsaanbod in plattelandsgebieden te moderniseren en aan te passen aan mondiale concurrentievoorwaarden en aan de vraag van het lokale bedrijfsleven;

51.

wil zich ervoor inzetten om de middelen van het ESF gedeeltelijk te bestemmen voor beroepsopleidingen op het platteland, die verder moeten worden ontwikkeld;

52.

verzoekt de Commissie, de lidstaten en de relevante regionale en lokale autoriteiten om de samenwerking tussen ondernemingen en regionale onderwijs- en opleidingsinstellingen te bevorderen, ook door het bevorderen van centra voor steun aan innovatie in de landbouw, op basis van reeds in andere lidstaten beproefde oplossingen;

53.

herhaalt zijn oproep dat de samenleving als geheel moet worden doordrongen van het belang van het behoud van plattelandsgebieden voor het brede publiek (1); plattelandsbewoners dienen dan ook beschikking te hebben over elementaire openbare diensten, zoals onderwijs, gezondheidszorg en sociale diensten;

54.

pleit ervoor maatregelen uit te werken om de productontwikkeling in kleine ondernemingen te bevorderen en marktbelemmeringen aan te pakken alsook de consumptie van lokale producten en korte distributieketens voor landbouwvoedingsmiddelen te stimuleren;

55.

roept op grotere inspanningen te doen voor de uitrol van snel internet in plattelandsgebieden op basis van toegangsnetwerken van de volgende generatie, waarmee de verwezenlijking van de Europese Digitale Agenda 2020 dichterbij wordt gebracht;

56.

stelt nadrukkelijk dat fundamentele ICT-kennis moet worden verbeterd.

Brussel, 10 februari 2016.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  NAT-V/029.