20.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 355/51


P8_TA(2015)0388

Follow-up van de resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over grootschalig elektronisch toezicht op EU-burgers

Resolutie van het Europees Parlement van 29 oktober 2015 over de follow-up van de resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over grootschalig elektronisch toezicht op EU-burgers (2015/2635(RSP))

(2017/C 355/07)

Het Europees Parlement,

gezien het juridisch kader dat is ingesteld door het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), met name de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 10 en 21 ervan, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 1, 3, 6, 7, 8, 10, 11, 20, 21, 42, 47, 48 en 52 ervan, het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met name de artikelen 6, 8, 9, 10 en 13 ervan, en de rechtspraak van de Europese rechters op het gebied van veiligheid, privacy en vrijheid van meningsuiting,

gezien zijn resolutie van 12 maart 2014 over het surveillanceprogramma van de NSA in de VS, toezichthoudende instanties in verschillende lidstaten en gevolgen voor de grondrechten van EU-burgers en voor de trans-Atlantische samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (1) (hierna „de resolutie”),

gezien het werkdocument van 19 januari 2015 over de follow-up van het onderzoek van LIBE naar grootschalig elektronisch toezicht op EU-burgers (2),

gezien de resolutie van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa van 21 april 2015 over grootschalig toezicht,

gezien de vragen aan de Raad en de Commissie over de follow-up van de resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over grootschalig elektronisch toezicht op EU-burgers (O-000114/2015 — B8-0769/2015 en O-000115/2015 — B8-0770/2015),

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het Parlement in zijn resolutie de autoriteiten van de VS en de lidstaten heeft opgeroepen massale observatie- en afluisteractiviteiten en de massale verwerking van persoonsgegevens van burgers te verbieden en de vermeende handelingen van de inlichtingendiensten aan de kaak heeft gesteld die het vertrouwen en de grondrechten van de EU-burgers ernstig hebben geschaad; overwegende dat in de resolutie gewag werd gemaakt van mogelijke andere motieven, zoals politieke en economische spionage, gelet op de capaciteit van de grootschalige toezichtprogramma's;

B.

overwegende dat in het kader van de resolutie een „Europese digitale habeas corpus ter bescherming van de grondrechten in een digitaal tijdperk” werd gelanceerd met acht specifieke maatregelen en dat de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken werd opgedragen binnen een jaar te beoordelen in welke mate de aanbevelingen werden opgevolgd;

C.

overwegende dat in het werkdocument van 19 januari 2015 verslag wordt uitgebracht over de ontwikkelingen sinds de goedkeuring van de resolutie, met de steeds aanhoudende stroom onthullingen over vermeende grootschalige elektronische observatie-activiteiten, en over de uitvoering van de voorgestelde „Europese digitale habeas corpus”, in het kader waarvan wordt gewezen op de beperkte respons van de instellingen, lidstaten en belanghebbenden die tot handelen werden uitgenodigd;

D.

overwegende dat het Parlement de Commissie en de andere instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de EU in zijn resolutie heeft verzocht naar aanleiding van de aanbevelingen in overeenstemming met artikel 265 VWEU („nalaten een besluit te nemen”) te handelen;

E.

overwegende dat Wikileaks onlangs aan het licht heeft gebracht dat er sprake is geweest van gerichte surveillance van de communicatie van de laatste drie Franse presidenten alsook van ministers van de Franse regering en van de Franse ambassadeur in de VS; overwegende dat de NSA deze strategische en economische spionage de afgelopen tien jaar op grote schaal heeft uitgevoerd en dat deze gericht was op alle Franse staatsstructuren en de grootste Franse bedrijven;

F.

overwegende dat in het verslag van de speciale rapporteur inzake de bevordering en de bescherming van de vrijheid van meningsuiting wordt gesteld dat versleuteling en anonimiteit zorgen voor de privacy en de veiligheid die nodig zijn voor het uitoefenen van het recht op vrijheid van mening en meningsuiting in het digitale tijdperk; overwegende dat in dit verslag ook wordt gesteld dat alle beperkingen op versleuteling en anonimiteit strikt beperkt moeten zijn overeenkomstig de beginselen van legaliteit, noodzakelijkheid, evenredigheid en legitimiteit van het doel;

1.

is ingenomen met de onderzoeken van de Duitse Bundestag, de Raad van Europa, de VN en de Braziliaanse senaat, de debatten in een groot aantal andere nationale parlementen en het werk van verschillende spelers uit het maatschappelijk middenveld, die ertoe hebben bijgedragen het bewustzijn bij het publiek te vergroten met betrekking tot grootschalig elektronisch toezicht;

2.

roept de lidstaten van de EU op alle strafrechtelijke procedures tegen Edward Snowden te beëindigen, hem bescherming te bieden en bijgevolg uitlevering of overdracht door derden te voorkomen, als erkenning van zijn status van klokkenluider en internationaal verdediger van de mensenrechten;

3.

is echter zeer teleurgesteld over het algemene gebrek aan een besef van urgentie en bereidheid bij de meeste lidstaten en de EU-instellingen om de in de resolutie aangekaarte kwesties op een ernstige manier aan te pakken en om de concrete aanbevelingen die erin zijn opgenomen ten uitvoer te leggen, alsook door het gebrek aan transparantie ten aanzien van en dialoog met het Parlement;

4.

is bezorgd over een aantal recente wetten van sommige lidstaten die de surveillancebevoegdheden van inlichtingendiensten uitbreiden, onder meer in Frankrijk de nieuwe inlichtingenwet die de Nationale Vergadering op 24 juni 2015 heeft goedgekeurd, waarvan enkele bepalingen volgens de Commissie een aantal belangrijke juridische vragen doen rijzen, in het Verenigd Koninkrijk de wet van 2014 betreffende gegevensbewaring en onderzoeksbevoegdheden en het daaropvolgende oordeel van de rechtbank dat sommige artikelen onwettig zijn en niet mogen worden toegepast, en in Nederland de voorstellen voor nieuwe wetgeving ter actualisering van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van 2002; herhaalt zijn oproep aan alle lidstaten om ervoor te zorgen dat hun huidige en toekomstige wetgevingskaders en mechanismen voor toezicht op de activiteiten van inlichtingendiensten in overeenstemming zijn met de normen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en alle relevante wetgeving van de Unie;;

5.

is ingenomen met het onderzoek in de Duitse Bundestag naar grootschalig toezicht; maakt zich ernstige zorgen over de onthullingen inzake grootschalig toezicht op het telecommunicatie- en internetverkeer binnen de Unie door de Duitse buitenlandse inlichtingendienst BND in samenwerking met de NSA; beschouwt dit als een schending van het beginsel van loyale samenwerking overeenkomstig artikel 4, lid 3, VEU;

6.

vraagt dat zijn Voorzitter de secretaris-generaal van de Raad van Europa verzoekt de procedure krachtens artikel 52 op te starten op grond waarvan iedere hoge verdragsluitende partij na ontvangst van een verzoek van de secretaris-generaal van de Raad van Europa een toelichting moet verstrekken van de manier waarop haar interne rechtsstelsel in de doelmatige tenuitvoerlegging van bepalingen van het Verdrag voorziet;

7.

vindt de reactie van de Commissie op de resolutie tot dusver zeer ontoereikend gelet op de reikwijdte van de onthullingen; verzoekt de Commissie ten laatste tegen december 2015 gehoor te geven aan de in de resolutie gedane verzoeken; behoudt zich het recht voor een vordering wegens nalatigheid in te stellen of bepaalde begrotingsmiddelen voor de Commissie in de reserve te plaatsen totdat alle aanbevelingen naar behoren zijn aangepakt;

8.

benadrukt het belang van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 8 april 2014 waarin Richtlijn 2006/24/EG betreffende de bewaring van gegevens nietig wordt verklaard; herinnert eraan dat het Hof van Justitie oordeelde dat de inmenging van dit instrument met het fundamentele recht op privacy moet worden beperkt tot wat strikt noodzakelijk is; onderstreept dat deze uitspraak een nieuw aspect omvat, in die zin dat het Hof van Justitie met betrekking tot 'algemene surveillanceprogramma's’ specifiek naar concrete jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens verwijst, en daarmee de beginselen zoals bedoeld in die jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens feitelijk in de EU-wetgeving op dit gebied integreert; onderstreept dat het derhalve in de lijn der verwachtingen ligt dat het Hof van Justitie in de toekomst dezelfde redenering zal volgen wanneer het de geldigheid, onder het Handvest, toetst van andere wetgevingshandelingen van de EU en de lidstaten met betrekking tot ‘algemene surveillanceprogramma’s’;

Gegevensbeschermingspakket

9.

is ingenomen met de opening van informele interinstitutionele onderhandelingen over het ontwerp van de algemene verordening inzake gegevensbescherming en de vaststelling door de Raad van een algemene oriëntatie betreffende de ontwerprichtlijn inzake gegevensbescherming; herhaalt zijn voornemen om de onderhandelingen over het gegevensbeschermingspakket in 2015 af te ronden;

10.

herinnert de Raad aan zijn toezegging om het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te eerbiedigen in het kader van zijn amendementen op de Commissievoorstellen; herhaalt met name dat het geboden beschermingsniveau niet lager mag zijn dan het niveau dat is vastgesteld in het kader van Richtlijn 95/46/EG;

11.

benadrukt dat de verordening gegevensbescherming en de richtlijn gegevensbescherming beide noodzakelijk zijn om de grondrechten van natuurlijke personen te beschermen en daarom als pakket moeten worden behandeld om gelijktijdig te kunnen worden aangenomen, teneinde ervoor te zorgen dat alle gegevensverwerkingsactiviteiten in de EU onder alle omstandigheden een hoog beschermingsniveau bieden; benadrukt dat de doelstelling om de rechten en bescherming van individuen met betrekking tot de verwerking van hun persoonsgegevens te versterken moet worden verwezenlijkt wanneer het pakket wordt aangenomen;

Overkoepelende overeenkomst tussen de EU en de VS

12.

merkt op dat sinds de goedkeuring van de resolutie de onderhandelingen met de VS over de kaderovereenkomst tussen de EU en de VS betreffende de bescherming van persoonsgegevens die worden overgedragen en verwerkt voor rechtshandhavingsdoeleinden (hierna de „overkoepelende overeenkomst”) zijn afgerond en dat de ontwerpovereenkomst is geparafeerd;

13.

is ingenomen met de inspanningen van de regering van de VS om het vertrouwen via de overkoepelende overeenkomst te herstellen, en is met name ingenomen met het feit dat de Judicial Redress Act van 2015 op 20 oktober 2015 in het Huis van Afgevaardigden werd goedgekeurd, wat de belangrijke en positieve stappen markeert die de VS heeft ondernomen om aan de bezorgdheid van de EU tegemoet te komen; acht het uitermate belangrijk dat in alle omstandigheden wordt gezorgd voor dezelfde rechten inzake effectieve gerechtelijke verhaalmogelijkheden voor EU-burgers of individuen waarvan de persoonsgegevens worden verwerkt in de EU en doorgegeven aan de VS, zonder enige vorm van discriminatie tussen de burgers van de EU en de VS; roept de Senaat van de VS op wetgeving goed te keuren die dit waarborgt; benadrukt dat een voorwaarde voor de ondertekening en sluiting van de overkoepelende overeenkomst de goedkeuring is van de Judicial Redress Act door het Congres;

Veilige haven

14.

herinnert eraan dat in de resolutie wordt opgeroepen het Veiligehavenbesluit onmiddellijk op te schorten aangezien dit besluit geen passende bescherming biedt ten aanzien van persoonsgegevens voor EU-burgers;

15.

herinnert eraan dat alle door de EU gesloten internationale overeenkomsten voorrang op de secundaire wetgeving van de EU genieten, en dat er derhalve voor moet worden gezorgd dat de paraplu-overeenkomst de rechten van betrokkenen en de vrijwaringsmaatregelen die voor de overdracht van gegevens gelden, niet beperken; verzoekt de Commissie derhalve met klem te onderzoeken hoe de paraplu-overeenkomst zich precies verhoudt tot en van invloed is op het EU-wetgevingskader inzake gegevensbescherming, waaronder het vigerende kaderbesluit van de Raad, de richtlijn gegevensbescherming (95/46/EG) en de toekomstige richtlijn en verordening inzake gegevensbescherming; verzoekt de Commissie de resultaten van dit onderzoek voor de start van de ratificatieprocedure aan het Europees Parlement te doen toekomen;

16.

herinnert eraan dat de Commissie de VS 13 aanbevelingen heeft gedaan in haar mededeling van 27 november 2013 betreffende de werking van de veilige haven om te zorgen voor een toereikend beschermingsniveau;

17.

is ingenomen met het feit dat het Hof van Justitie in zijn uitspraak van 6 oktober 2015 Beschikking 2000/520/EG van de Commissie over de gepastheid van de Veiligehavenovereenkomst met de VS ongeldig heeft verklaard; benadrukt dat deze uitspraak het aloude standpunt van het Parlement bevestigt betreffende het ontbreken van een passend beschermingsniveau in het kader van dit instrument; verzoekt de Commissie onmiddellijk de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat alle persoonsgegevens die aan de Verenigde Staten worden doorgegeven, onderworpen zijn aan een passend beschermingsniveau dat in wezen gelijk is aan wat in de EU is gewaarborgd;

18.

maakt bezwaar tegen het feit dat het Parlement geen formele mededeling heeft ontvangen van de Commissie over de staat van uitvoering van de 13 aanbevelingen, ondanks de aankondiging van de Commissie dat ze dit voor de zomer van 2014 zou doen; benadrukt dat, na het besluit van het HvJ-EU om Beschikking 2000/520/EG ongeldig te verklaren, de Commissie dringend een grondige actualisering moet doorvoeren van de onderhandelingen tot nu toe en van de invloed van het arrest op de verdere onderhandelingen die werden aangekondigd; verzoekt de Commissie zich onmiddellijk te beraden over alternatieven voor de veilige haven en over de gevolgen van het arrest op andere instrumenten voor de doorgifte van persoonsgegevens aan de VS, en hierover uiterlijk eind 2015 verslag uit te brengen;

19.

verzoekt de Commissie in kaart te brengen wat de juridische gevolgen en implicaties zijn van de uitspraak van het Hof van Justitie van 6 oktober 2015 in de zaak-Schrems (C-362/14) voor alle overeenkomsten met derde landen op het gebied van de overdracht van persoonsgegevens, zoals de overeenkomst tussen de EU en de VS betreffende het programma voor het traceren van terrorismefinanciering (TFTP), de overeenkomsten inzake persoonsgegevens van passagiers (PNR), de paraplu-overeenkomst tussen de EU en de VS, en andere instrumenten onder de EU-wetgeving op het gebied van het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens;

Democratisch toezicht

20.

eerbiedigt ten volle het feit dat de nationale parlementen volledig bevoegd zijn voor het toezicht op nationale inlichtingendiensten, maar verzoekt niettemin alle nationale parlementen die dit nog niet hebben gedaan, het doelmatig toezicht op inlichtingenactiviteiten grondig te beoordelen en in te voeren en ervoor te zorgen dat deze toezichtscommissies/-organen over voldoende middelen, technische deskundigheid en juridische middelen en toegang tot alle relevante documenten beschikken om doeltreffend en onafhankelijk toezicht te kunnen uitoefenen op inlichtingendiensten en de uitwisseling van informatie met andere buitenlandse inlichtingendiensten; herhaalt zijn toezegging om nauw samen te werken met de nationale parlementen om ervoor te zorgen dat doeltreffende toezichtsmechanismen beschikbaar zijn, onder meer via de uitwisseling van goede praktijken en gemeenschappelijke normen;

21.

is van plan te zorgen voor follow-up van de conferentie over het democratische toezicht op inlichtingendiensten in de Europese Unie die op 28 en 29 mei 2015 plaatsvond, en inspanningen te blijven leveren om goede werkwijzen inzake toezicht op inlichtingendiensten uit te wisselen, in nauwe samenwerking met de nationale parlementen; is ingenomen met de gezamenlijke slotopmerkingen van de covoorzitters van deze conferentie, waarin zij verklaren dat zij voornemens zijn binnen twee jaar een follow-upconferentie samen te roepen;

22.

meent dat de bestaande instrumenten voor samenwerking tussen toezichthoudende organen, bijvoorbeeld het Europees netwerk van nationale inlichtingenbeoordelaars (ENNIR), ondersteund moeten worden en nog meer moeten worden aangewend, waarbij eventueel gebruik kan worden gemaakt van het potentieel van IPEX voor de uitwisseling van informatie tussen nationale parlementen, met inachtneming van de werkingssfeer en de technische capaciteit van dit systeem;

23.

herhaalt zijn oproep om de overeenkomst betreffende het opsporingsprogramma voor financiering van terrorisme (TFTP) op te schorten;

24.

beklemtoont dat er behoefte is aan een gemeenschappelijke definitie van „nationale veiligheid” voor de EU en haar lidstaten om rechtszekerheid te garanderen; stelt vast dat het ontbreken van een duidelijke definitie ruimte laat voor willekeur en schendingen van de grondrechten en de rechtsstaat door uitvoerende en inlichtingendiensten in de EU;

25.

spoort de Commissie en de lidstaten aan verval- en verlengingsbepalingen te introduceren in wetgeving die het verzamelen van persoonsgegevens of de surveillance van Europese burgers mogelijk maakt; benadrukt dat dergelijke bepalingen essentiële waarborgen zijn om te garanderen dat een instrument waarmee in de persoonlijke levenssfeer wordt ingegrepen, in een democratische samenleving regelmatig wordt getoetst op noodzakelijkheid en evenredigheid;

Het vertrouwen herstellen

26.

benadrukt dat een gezonde relatie tussen de EU en de VS van levensbelang blijft voor beide partners; wijst erop dat onthullingen over toezicht de steun van het publiek voor de betrekkingen hebben ondermijnd, en benadrukt dat er maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat het vertrouwen wordt hersteld, met name gelet op de dringende noodzaak die er momenteel bestaat om samen te werken aan een groot aantal geopolitieke kwesties van gemeenschappelijk belang; benadrukt in dit verband dat er een via onderhandelingen tussen de VS en de hele EU tot stand gekomen oplossing moet worden gevonden waarmee de grondrechten worden geëerbiedigd;

27.

is ingenomen met de wetgevings- en rechterlijke besluiten die onlangs in de VS zijn genomen om grootschalige surveillance door de NSA te beperken, onder meer de goedkeuring van de USA Freedom Act in het Congres zonder amendementen als gevolg van het compromis tussen beide kamers en beide partijen, en de uitspraak van het Second Circuit Court of Appeals over het afluisteren van telefoongesprekken door de NSA; betreurt evenwel dat deze besluiten zich hoofdzakelijk richten op Amerikaanse personen, terwijl de situatie voor EU-burgers ongewijzigd blijft;

28.

meent dat elk besluit om surveillancetechnologie te gebruiken gebaseerd moet zijn op een grondige evaluatie van de noodzakelijkheid en evenredigheid; is ingenomen met de resultaten van het onderzoeksproject SURVEILLE, dat een methode aanreikt om surveillancetechnologieën te evalueren met inachtneming van juridische, ethische en technologische overwegingen;

29.

benadrukt dat de EU een bijdrage moet leveren aan de ontwikkeling van internationale normen/beginselen op het niveau van de VN, in overeenstemming met het Internationaal Verdrag van de VN inzake burgerrechten en politieke rechten, om een mondiaal kader voor gegevensbescherming in het leven te roepen, met inbegrip van specifieke beperkingen met betrekking tot gegevensverzameling ten behoeve van de nationale veiligheid;

30.

is ervan overtuigd dat een wapenwedloop op het gebied van toezicht enkel kan worden vermeden indien er op mondiaal niveau geloofwaardige normen worden vastgesteld;

Particuliere ondernemingen

31.

is ingenomen met de initiatieven van de particuliere ICT-sector inzake het ontwikkelen van cryptografische beveiligingsoplossingen en internetdiensten die de privacy verbeteren; stimuleert de permanente ontwikkeling van gebruikersvriendelijke toepassingsinstellingen die de klanten helpen om te bepalen welke informatie ze met wie delen en hoe ze dat doen; merkt op dat verschillende bedrijven eveneens plannen hebben aangekondigd om end-to-end encryptie (eind-tot-eindversleuteling) mogelijk te maken in antwoord op de onthullingen betreffende grootschalig toezicht;

32.

herinnert eraan dat de lidstaten overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2000/31/EG de aanbieders van diensten geen algemene verplichting mogen opleggen om bij het aanbieden van transmissie-, opslag- en hostingdiensten toezicht te houden op de informatie die zij doorgeven of opslaan, noch om actief te gaan zoeken naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden; herinnert er met name aan dat het HvJ-EU in de arresten C-360/10 en C-70/10 de maatregelen voor „gerichte bewaking” van vrijwel alle gebruikers van de betrokken diensten (internetproviders in het ene geval, sociaal netwerk in het andere geval) heeft verworpen en heeft gepreciseerd dat elk bevel dat een hostingdienstverlener verplicht tot een algemene surveillance, verboden is;

33.

is ingenomen met de publicatie van transparantieverslagen door IT- en telecommunicatiebedrijven over verzoeken van de overheid om gebruikersgegevens; roept de lidstaten op statistieken te publiceren over hun verzoeken aan particuliere ondernemingen om informatie over particuliere gebruikers;

TFTP-overeenkomst

34.

is ontgoocheld dat de Commissie de duidelijke oproep van het Parlement naast zich heeft neergelegd om de TFTP-overeenkomst op te schorten wegens een gebrek aan duidelijke informatie betreffende de vraag of er toegang zou zijn geweest tot SWIFT-gegevens buiten het TFTP-kader voor andere Amerikaanse overheidsorganen; is van plan hier rekening mee te houden wanneer in de toekomst instemming moet worden verleend voor internationale overeenkomsten;

Andere uitwisseling van persoonsgegevens met derde landen

35.

benadrukt zijn standpunt dat alle overeenkomsten, mechanismen en gepastheidsbesluiten voor uitwisselingen met derde landen waarbij persoonsgegevens worden verwerkt streng toezicht en onmiddellijke follow-upmaatregelen vereisen van de Commissie, als hoedster van de Verdragen;

36.

is ingenomen met de verklaring van Riga van de EU en de VS van 3 juni 2015 over de verbetering van de trans-Atlantische samenwerking op het gebied van vrijheid veiligheid en recht, waarin de ondertekenaars zich ertoe hebben verbonden de overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken (MLAT) tussen de EU en de VS beter te implementeren, de herziening ervan te voltooien zoals in de overeenkomst is voorzien en workshops te organiseren om deze kwesties met de nationale bevoegde autoriteiten te bespreken; benadrukt dat overeenkomsten betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken het instrument zijn op grond waarvan de wetshandhavingsautoriteiten van de lidstaten moeten samenwerken met de autoriteiten van derde landen; vraagt in dit verband aan de EU-lidstaten en de Amerikaanse regering dat zij zich houden aan de hoger genoemde beloftes inzake een snelle afronding van de herziening van de overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de VS en de EU;

37.

roept de Commissie op uiterlijk eind 2015 aan het Parlement verslag uit te brengen over de hiaten die zijn geïdentificeerd in het kader van verschillende instrumenten die worden gebruikt voor internationale gegevensoverdrachten wat betreft toegang door wetshandhavingsautoriteiten en inlichtingendiensten van derde landen en over manieren om deze hiaten aan te pakken en te zorgen voor de continuïteit van de vereiste gepaste bescherming van EU-persoonsgegevens die worden doorgegeven aan derde landen;

Bescherming van de rechtsstaat en de grondrechten van de EU-burgers/betere bescherming van klokkenluiders en journalisten

38.

is van mening dat de grondrechten van EU-burgers in gevaar blijven en dat te weinig is gedaan om te zorgen voor de volledige bescherming ervan ingeval van grootschalig elektronisch toezicht; betreurt dat er weinig vooruitgang is geboekt op het vlak van de bescherming van klokkenluiders en journalisten;

39.

betreurt het dat achter vele programma's voor grootschalige inlichtingen kennelijk ook economische belangen zitten van bedrijven die deze programma's ontwikkelen en uitvoeren, zoals het geval is geweest bij de stopzetting van het „Thinthread”-programma van de NSA dat vervangen is door het in 2001 aan SAIC gegunde programma voor grootschalig toezicht „Trailblazer”;

40.

uit nogmaals zijn ernstige bezorgdheid over de werkzaamheden die binnen de Raad van Europa door het Comité van deskundigen inzake criminaliteit in de cyberruimte zijn verricht met betrekking tot artikel 32 van het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken van 23 november 2001 (Verdrag van Boedapest) in verband met grensoverschrijdende toegang tot opgeslagen computergegevens waarvoor toestemming is verleend of die openbaar zijn, en verzet zich tegen de eventuele aanneming van een aanvullend protocol of richtsnoer waarmee wordt beoogd de werkingssfeer van deze bepaling uit te breiden ten opzichte van de bij dit verdrag vastgestelde bestaande regeling, die reeds in een grote uitzondering op het territorialiteitsbeginsel voorziet, aangezien dit ertoe kan leiden dat wetshandhavingsautoriteiten ongecontroleerde toegang op afstand krijgen tot servers en computers in andere jurisdicties, zonder dat een beroep wordt gedaan op overeenkomsten voor wederzijdse rechtshulp of andere instrumenten voor justitiële samenwerking, die zijn ingesteld om de grondrechten van het individu, met inbegrip van gegevensbescherming en een behoorlijke rechtsgang, te waarborgen; benadrukt dat de EU haar bevoegdheid op het gebied van cybercriminaliteit heeft uitgeoefend en dat de prerogatieven van zowel de Commissie als het Parlement bijgevolg moeten worden geëerbiedigd;

41.

betreurt dat de Commissie niet heeft gereageerd op het verzoek van het Parlement om de invoering van een omvattend Europees programma ter bescherming van klokkenluiders te onderzoeken, en roept de Commissie op uiterlijk eind 2016 een mededeling over dit onderwerp voor te stellen;

42.

is ingenomen met de resolutie die de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa op 23 juni 2015 heeft aangenomen over een betere bescherming van klokkenluiders, en in het bijzonder punt 9 inzake het belang van klokkenluiders om ervoor te zorgen dat wettelijke beperkingen op toezicht worden nageleefd, en punt 10 waarin de EU wordt gevraagd om wetgeving inzake klokkenluiders vast te stellen, ook voor werknemers in de nationale veiligheids- of inlichtingendiensten en particuliere bedrijven die actief zijn op dit gebied, en asiel te verlenen, voor zover mogelijk op grond van het nationale recht, aan klokkenluiders die worden bedreigd met vergelding in hun land van herkomst, op voorwaarde dat hun onthullingen in aanmerking komen voor bescherming op grond van de beginselen die de Vergadering huldigt;

43.

benadrukt dat grootschalig toezicht het beroepsgeheim van gereglementeerde beroepen zoals artsen, journalisten en advocaten ernstig ondermijnt; beklemtoont in het bijzonder dat de rechten van de EU-burgers op bescherming tegen toezicht op vertrouwelijke communicatie met hun advocaat niet in strijd mogen zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 6, 47 en 48 daarvan, en met Richtlijn 2013/48/EU betreffende het recht op toegang tot een advocaat; verzoekt de Commissie uiterlijk eind 2016 een mededeling te presenteren over de bescherming van vertrouwelijke communicatie in beroepen waarvoor een wettelijk beroepsgeheim geldt;

44.

vraagt de Commissie richtsnoeren voor de lidstaten voor te bereiden inzake de aanpassing van de instrumenten voor het verzamelen van persoonsgegevens met het oog op de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten, onder meer terrorisme, aan de arresten van het HvJ-EU van 8 april 2014 over gegevensbewaring (zaken C-293/12 en C-594/12) en het arrest van 6 oktober 2015 inzake het ‘veilige haven’-beginsel (zaak C-362/14); wijst met name op de paragrafen 58 en 59 van het arrest over gegevensbewaring, en op de paragrafen 93 en 94 van het ‘veilige haven’-arrest, waarin duidelijk wordt gesteld dat voor gegevensverzameling een doelgerichte aanpak vereist is, eerder dan een „volledige opneming”;

45.

onderstreept dat in de meest recente rechtspraak, en in het bijzonder in het arrest van het HvJ-EU van 8 april 2014 over gegevensbewaring, expliciet staat dat van elke maatregel waarbij persoonsgegevens worden verzameld en gebruikt en waarbij het recht op eerbiediging van het privé-leven en het familie- en gezinsleven, alsook het recht op gegevensbescherming kan worden geschonden, de noodzaak en de evenredigheid moet worden aangetoond; betreurt het dat politieke overwegingen er vaak toe leiden dat in het wetgevingsproces met deze rechtsprincipes geen rekening wordt gehouden; verzoekt de Commissie er in het kader van de agenda voor betere regelgeving voor te zorgen dat alle EU-wetgeving kwalitatief hoogwaardig is, strookt met alle juridische normen en jurisprudentie, en overeenstemt met het EU-handvest van de grondrechten; beveelt aan om in het kader van de effectbeoordelingen van alle wetshandhavings- en veiligheidsmaatregelen in het kader waarvan persoonsgegevens worden verzameld en gebruikt, ook een noodzakelijkheids- en evenredigheidstest te verrichten;

Europese strategie voor grotere IT-onafhankelijkheid

46.

is ontgoocheld door het ontbreken van maatregelen van de Commissie om gevolg te geven aan de gedetailleerde aanbevelingen in de resolutie om de IT-veiligheid en de internetprivacy in de EU te verhogen;

47.

is ingenomen met de tot dusver genomen maatregelen om de IT-veiligheid van het Parlement te verhogen, zoals uiteengezet in het actieplan inzake de ICT-veiligheid van het EP van DG ITEC; vraagt deze inspanningen voort te zetten en de aanbevelingen uit de resolutie volledig en spoedig ten uitvoer te leggen; vraagt een nieuwe manier van denken en indien nodig wetswijzigingen op het gebied van aanbestedingen om de IT-veiligheid van de EU-instellingen te verhogen; dringt aan op de stelselmatige vervanging van merkgebonden software door controleerbare en verifieerbare opensourcesoftware in alle EU-instellingen, op de invoering van een verplicht „open-source” selectiecriterium in alle toekomstige ICT-aanbestedingsprocedures, en op een efficiënte beschikbaarheid van versleutelingsinstrumenten;

48.

herhaalt met klem zijn oproep om, in het kader van nieuwe initiatieven zoals de digitale interne markt, een Europese strategie voor grotere IT-onafhankelijkheid en internetprivacy te ontwikkelen die de IT-sector in de EU een impuls moet geven;

49.

is van plan verdere aanbevelingen op dit gebied in te dienen naar aanleiding van zijn voor eind 2015 geplande conferentie over de bescherming van de internetprivacy door een verbetering van de IT-veiligheid en van de IT-autonomie in de EU, voortbouwend op de bevindingen van de recente STOA-studie over grootschalig toezicht op IT-gebruikers;

Democratische en neutrale governance van het internet

50.

is ingenomen met de doelstelling van de Commissie om van de EU een referentiespeler voor internetgovernance te maken alsook met haar visie van een multistakeholdermodel van internetgovernance, zoals herhaald tijdens de Mondiale multistakeholderbijeenkomst over de toekomst van de internetgovernance (NETMundial) in Brazilië in april 2014; kijkt uit naar de resultaten van de huidige internationale werkzaamheden op dit gebied, onder meer in het kader van het Forum voor internetbeheer;

51.

waarschuwt ervoor dat het fundamenteel recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van persoonsgegevens onvermijdelijk in een neerwaartse spiraal zal terechtkomen, wanneer elk stukje informatie over het menselijk gedrag wordt beschouwd als mogelijk bruikbaar voor de bestrijding van toekomstige misdaden, wat noodzakelijkerwijs uitmondt in een cultuur van grootschalig toezicht waar elke burger wordt behandeld als een potentiële verdachte en leidt tot uitholling van de samenhang en het vertrouwen in de samenleving;

52.

is van plan rekening te houden met de bevindingen van het Bureau voor de grondrechten in zijn diepgaand onderzoek naar de bescherming van de grondrechten in de context van surveillance, en met name naar de huidige juridische positie van particulieren met betrekking tot de rechtswegen die voor hen tegen bedoelde praktijken openstaan;

Follow-up

53.

verzoekt zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken de ontwikkelingen op dit gebied en de follow-up van de in de resolutie gedane aanbevelingen te blijven volgen;

o

o o

54.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de Raad van Europa.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0230.

(2)  PE546.737v01-00.