11.8.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 265/110


P8_TA(2015)0272

Toetsing van het Europees nabuurschapsbeleid

Resolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2015 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (2015/2002(INI))

(2017/C 265/13)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 2, artikel 3, lid 5, en de artikelen 8 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien het Joint consultation paper van de Commissie en de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger van 4 maart 2015, getiteld „Towards a new European Neighbourhood Policy” (1),

gezien de gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger getiteld „Een Partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse-Zeegebied” (COM(2011)0200) (2), gepubliceerd op 8 maart 2011, en „Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden” (COM(2011)0303) (3), gepubliceerd op 25 mei 2011,

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 11 maart 2003 getiteld „De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden” (COM(2003)0104) (4),

gezien de conclusies van de Raad van 18 februari 2008 over het Europees nabuurschapsbeleid (5) en van 20 april 2015 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid,

gezien de richtsnoeren ter bevordering en bescherming van de uitoefening van alle mensenrechten door lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en interseksuele mensen (LGBTI), die de Raad Buitenlandse Zaken op 24 juni 2013 heeft aangenomen,

gezien zijn eerdere resoluties over het Europees nabuurschapsbeleid, te weten van 20 november 2003 over de betrekkingen met onze oostelijke en zuidelijke buurlanden (6), van 20 april 2004 over het nieuw nabuurschapsbeleid van de EU (7), van 19. januari 2006 over het Europees nabuurschapsbeleid (8), van 15 november 2007 over de versterking van het Europees nabuurschapsbeleid (9), van 7 april 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid — de oostelijke dimensie (10), van 7 april 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid — de zuidelijke dimensie (11), van 14 december 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (12), van 23 oktober 2013 over het Europees nabuurschapsbeleid: naar een sterker partnerschap: standpunt van het EP ten aanzien van de verslagen van 2012 (13), en van 12 maart 2014 over de beoordeling en vaststelling van prioriteiten voor de betrekkingen van de EU met de landen van het Oostelijk Partnerschap (14),

gezien de verklaring van Riga van de top van het Oostelijk Partnerschap op 22 mei 2015,

gezien het verslag van de groep op hoog niveau die nadenkt over de energiegemeenschap voor de toekomst,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0194/2015),

A.

overwegende dat het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) is gecreëerd met het oog op het verdiepen van de betrekkingen, het vergroten van de samenwerking en het verstevigen van de partnerschappen van de EU met de buurlanden, teneinde een ruimte van gedeelde stabiliteit, veiligheid en welvaart tot stand te brengen, zoals onderstreept in artikel 8 VEU; overwegende dat het doel hetzelfde blijft;

B.

overwegende dat de naburige regio momenteel voortdurend veranderingen ondergaat vanwege het toenemende aantal langslepende en nieuwe veiligheidsproblemen en minder stabiel en aanzienlijk minder veilig is en een diepere economische crisis doormaakt dan toen het ENB werd gelanceerd;

C.

overwegende dat het herziene beleid dient te berusten op wederzijdse verantwoording en gezamenlijk engagement voor de EU-waarden en -beginselen, met inbegrip van democratie, rechtsstaat, mensenrechten en efficiënte, verantwoordingsplichtige en transparante overheidsinstellingen, en dat deze net zo belangrijk zijn voor de stabiliteit, veiligheid en welvaart van de samenlevingen van de buurlanden als voor die van onze samenleving; overwegende dat de EU, ondanks de complexe en uitdagende praktijk, standvastig overgangsprocessen moet blijven ondersteunen in landen die democratisering, eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat nastreven;

D.

overwegende dat grote delen van de naburige regio gebukt blijven gaan onder gewapende of bevroren conflicten en crises; overwegende dat de partnerlanden moeten streven naar een vreedzame oplossing voor de bestaande conflicten; overwegende dat conflicten, waaronder bevroren en langslepende conflicten, de economische, sociale en politieke transformatie en de regionale samenwerking, stabiliteit en veiligheid belemmeren; overwegende dat de EU een actievere rol moet spelen in de vreedzame oplossing van de bestaande conflicten;

E.

overwegende dat deze conflicten de ontwikkeling van een echte en doeltreffende multilaterale dimensie van het ENB ondermijnen; overwegende dat vrede en stabiliteit fundamentele elementen van het ENB zijn; overwegende dat de partnerlanden zich aan deze beginselen moeten houden;

F.

overwegende dat de EU alle mensenrechtenschendingen scherp veroordeelt, met inbegrip van geweld tegen vrouwen en meisjes, verkrachting, slavernij, eerwraak, gedwongen huwelijken, kinderarbeid en vrouwelijke genitale verminking;

G.

overwegende dat de ontwikkelingen in de regio die zich sinds 2004 en met name de afgelopen jaren hebben voorgedaan, laten zien dat het ENB niet in staat is tot een snelle en adequate reactie op snel veranderende en gecompliceerde omstandigheden;

H.

overwegende dat het ENB een strategische prioriteit van het buitenlands beleid van de EU blijft; overwegende dat de herziening van het ENB gericht moet zijn op versterking ervan en moet plaatsvinden in de geest van ondersteuning van de ontwikkeling van een alomvattend en doeltreffend gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU;

I.

overwegende dat de Commissie en EDEO, samen met de Raad en het Parlement, hebben geprobeerd het ENB aan te passen om de tekortkomingen ervan op te vangen en het af te stemmen op de veranderde internationale en nationale omstandigheden, die met name na de Arabische Lente zichtbaar werden; overwegende dat dit werd vertaald naar het nieuwe financieringsinstrument voor het ENB voor de periode 2014-2020, nl. het Europees nabuurschapsinstrument (ENI); overwegende dat bij de herziening van het ENB rekening moet worden gehouden met de problemen in verband met de crisis in Oost-Oekraïne, de bezetting van de Krim en IS;

J.

overwegende dat onveiligheid, instabiliteit en ongunstige sociaal-economische omstandigheden in de buurlanden negatieve gevolgen kunnen hebben en eerdere democratische ontwikkelingen kunnen doen keren;

K.

overwegende dat sinds de invoering van de nieuwe aanpak in 2011 uit de politieke ontwikkelingen in de buurlanden is gebleken dat de EU de betrekkingen met haar buurlanden nog uitvoeriger moet overdenken en daarbij rekening moet houden met de verschillende externe en interne omstandigheden; overwegende dat de EU een antwoord moet vinden op de nieuwe uitdagingen in haar buurlanden en haar strategie daarop moet afstemmen door haar belangen en prioriteiten tegen het licht te houden en haar beleidsinstrumenten, stimulansen en beschikbare middelen en de aantrekkelijkheid daarvan voor haar partners te evalueren;

L.

overwegende dat bij de herziening van het ENB in 2011 werd vastgesteld dat de nieuwe aanpak gebaseerd moest zijn op wederzijdse verantwoordelijkheid en op een gedeelde inzet voor de universele waarden van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat;

M.

overwegende dat de EU een actievere rol moet spelen in de vreedzame oplossing van de bestaande conflicten, en met name van bevroren of langslepende conflicten, die de volledige ontwikkeling van het ENB in het oosten en in het zuiden momenteel verhinderen, waardoor de goede nabuurschapsrelaties en de regionale samenwerking worden belemmerd;

N.

overwegende dat het ENB betrekking heeft op verschillende naburige regio's, en landen bestrijkt met uiteenlopende belangen, ambities en mogelijkheden;

O.

overwegende dat een gedifferentieerde aanpak en een beleid op maat noodzakelijk zijn, met name nu de nabuurschap van de EU meer dan ooit gefragmenteerd is en de landen in velerlei opzicht van elkaar verschillen, ook wat betreft hun ambities en verwachtingen ten aanzien van de EU, de problemen waaraan het hoofd moet worden geboden en de externe omgeving; overwegende dat de bilaterale betrekkingen tussen de EU en de ENB-landen zich in uiteenlopende fasen van ontwikkeling bevinden; overwegende dat de toepassing van het „meer voor meer”-beginsel van fundamenteel belang is voor de vormgeving en differentiëring van de betrekkingen met de partnerlanden en dat de EU landen die de samenwerking met haar versterken en die vorderingen boeken ten aanzien van de Europese waarden, moet „belonen”, zowel geldelijk als via andere stimuleringsmaatregelen in het kader van het ENB; overwegende dat de buurlanden van de EU hun toekomst moeten kunnen bepalen zonder druk van buitenaf;

P.

overwegende dat de vooruitgang in de oplossing van conflicten en geschillen tussen ENB-landen een criterium moet zijn dat in de jaarlijkse voortgangsverslagen moet worden beoordeeld;

Q.

overwegende dat eerbiediging van de territoriale integriteit van soevereine landen een grondbeginsel is in de betrekkingen tussen Europese buurlanden en dat bezetting van het grondgebied van het ene land door een ander land ontoelaatbaar is;

R.

overwegende dat de middelen waarover de EU binnen het meerjarig financieel kader tot 2020 beschikt voor maatregelen in haar rol als „wereldspeler”, slechts 6 % van de totale begroting uitmaken en alle daarmee verband houdende programma's bestrijken, met inbegrip van steun voor ontwikkeling en samenwerking;

S.

overwegende dat het ENB ertoe heeft bijgedragen dat de EU in de gehele naburige regio met één stem spreekt; overwegende dat de lidstaten een belangrijke rol dienen te spelen in de Europese nabuurschap door hun inspanningen te harmoniseren en de geloofwaardigheid en de slagkracht van de EU te verhogen door met één enkele stem te spreken;

T.

overwegende dat de raadpleging die de Commissie en EDEO uitvoeren zo uitvoerig en breed mogelijk moet zijn om te waarborgen dat alle relevante belanghebbenden worden geconsulteerd; overwegende dat moet worden benadrukt hoe belangrijk het is om organisaties op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid bij deze consultatie te betrekken; overwegende dat verdere inspanningen moeten worden geleverd om het ENB zichtbaarder en bekender te maken in het publieke debat in de partnerlanden;

U.

overwegende dat de oostelijke en zuidelijke buurlanden te maken hebben met verschillende problemen en dat het ENB flexibel moet zijn en moet kunnen inspelen op de specifieke behoeften en uitdagingen van elke regio om die problemen te kunnen oplossen;

1.

onderstreept de betekenis, de noodzaak en de opportuniteit van de herziening van het ENB; benadrukt dat het herziene ENB in staat moet zijn een snelle, flexibele en adequate respons te bieden op concrete situaties ter plaatse, maar ook een ambitieuze strategische visie moet vaststellen voor de ontwikkeling van de betrekkingen met de buurlanden, zowel bilateraal als multilateraal, overeenkomstig de verbintenis om de kernwaarden die aan het ENB ten grondslag liggen, te bevorderen;

2.

wijst erop dat het ENB een essentieel onderdeel van het buitenlands beleid van de EU is en één beleid moet blijven; is van mening dat het onderdeel uitmaakt van het externe optreden van de EU, waarvan het potentieel berust op het unieke vermogen om een groot aantal instrumenten te kunnen inzetten op het gebied van diplomatie, veiligheid, defensie, economie, handel, ontwikkeling en humanitair beleid; is van mening dat een doeltreffend ENB cruciaal is om de geloofwaardigheid van het buitenlands beleid van de EU en de positie van de EU in de wereld te versterken, en dat het ENB duidelijk moet maken dat de EU echt leiderschap toont ten opzichte van haar buurlanden en mondiale partners;

3.

gelooft in de blijvende waarde van de oorspronkelijke doelstellingen van het ENB, namelijk om een ruimte van welvaart, stabiliteit, veiligheid en goede nabuurschap tot stand te brengen, gegrondvest op de gemeenschappelijke waarden en beginselen van de Unie, door steun en prikkels te geven voor grondige structurele hervormingen in de buurlanden, die zij volgens afspraak onder eigen verantwoordelijkheid doorvoeren, zodat een sterkere betrokkenheid bij de EU mogelijk wordt; onderstreept dan ook dat het nodig is om lering te trekken uit het verleden, terug te gaan naar de basis en deze doelstellingen opnieuw bovenaan de agenda te plaatsen;

4.

onderstreept het strategische belang van het ENB als een beleid dat meerlagige betrekkingen en een sterke onderlinge afhankelijkheid tussen de EU en haar partners in de naburige regio tot stand brengt; onderstreept dat de fundamentele uitdaging van het ENB ligt in het realiseren van tastbare, concrete verbeteringen voor de burgers van de partnerlanden; is van mening dat het ENB sterker, politieker en doeltreffender moet worden, onder meer door de positieve aspecten ervan te versterken, bijvoorbeeld door de nadruk sterker te leggen op het partnerschap met de samenleving, differentiëring en de „meer voor meer”-benadering;

5.

benadrukt dat eerbiediging van de universele fundamentele waarden van mensenrechten, rechtsstaat, democratie, vrijheid, gelijkheid en eerbiediging van de menselijke waardigheid, waarop de EU is gegrondvest, de kern van het herziene beleid moet blijven vormen, zoals bepaald in artikel 2 van de associatieovereenkomsten tussen de EU en derde landen; herhaalt dat versterking van de rechtsstaat en ondersteuning van de democratie en de mensenrechten in het belang zijn van de partnerlanden, en roept ertoe op strengere voorwaarden te hanteren waar het gaat om de eerbiediging van die fundamentele waarden; onderstreept de rol die de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten en het Europees Fonds voor Democratie in dit verband spelen;

6.

benadrukt dat het vernieuwde beleid strategischer, gerichter, flexibeler en coherenter van opzet moet zijn en politieke drijfveren moet hebben; verzoekt de EU een heldere, ambitieuze politieke visie op het ENB te formuleren en speciale aandacht te schenken aan haar eigen politieke prioriteiten in de oostelijke en zuidelijke buurlanden, rekening houdend met de uiteenlopende problemen waar de landen in de verschillende regio's mee te maken hebben en met hun uiteenlopende wensen en politieke ambities; benadrukt dat het oostelijk partnerschap en het partnerschap met de landen in het Middellandse Zeegebied van cruciaal belang zijn; dringt aan op de benoeming van bijzondere vertegenwoordigers voor het oosten en het zuiden, die tot taak hebben het herziene beleid in politiek opzicht te coördineren en een rol te spelen in alle EU-acties in de buurlanden;

7.

onderstreept de belangrijke rol die de lidstaten, hun expertise en hun bilaterale betrekkingen met de ENB-landen spelen bij de vorming van een coherent EU-beleid; benadrukt dat er behoefte is aan een goede afstemming tussen de VV/HV, de commissaris voor Nabuurschapsbeleid en Uitbreidingsonderhandelingen, de EU-delegaties en de speciale vertegenwoordigers van de EU, om dubbele inspanningen te voorkomen; onderstreept dat de delegaties van de EU een belangrijke rol spelen bij de uitvoering van het ENB;

8.

doet een beroep op de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger om voorstellen uit te werken voor samenwerking met bereidwillige Europese buurlanden, gebaseerd op het model van de Europese Economische Ruimte, hetgeen een verdere stap vooruit zou kunnen zijn in hun Europese vooruitzichten, gebaseerd zou kunnen op een sterkere inbedding in de EU-ruimte ten aanzien van vrijheden en volledige integratie in de interne markt, en tevens een nauwere samenwerking in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) zou kunnen inhouden;

9.

dringt erop aan prioriteiten en strategische doelstellingen voor de korte, middellange en lange termijn te definiëren en daarbij te bedenken dat het ENB tussen en met de ENB-landen een gedifferentieerde benadering van samenwerking op verschillende gebieden moet zien te creëren; benadrukt dat de EU bij het bepalen van haar benadering moet kijken naar haar eigen belangen en prioriteiten en naar die van de afzonderlijke ENB-landen, alsmede naar hun ontwikkelingsniveau, met oog voor de belangen en wensen van de samenleving, politieke ambities en de geopolitieke context;

10.

benadrukt dat lokale zeggenschap, transparantie, een wederzijdse verantwoordingsplicht en inclusiviteit sleutelelementen van de nieuwe benadering zouden moeten vormen, teneinde te waarborgen dat de voordelen van het ENB doordringen tot alle lagen van de maatschappij in het hele land en niet vooral ten goede komen aan bepaalde groepen;

11.

onderstreept zijn overtuiging dat een versterking van de eigen ontwikkelingsmogelijkheden van de partnerlanden vereist dat de momenteel gangbare politieke dialoog in het kader van het ENB wordt uitgebreid naar een sociale, economische en culturele dialoog, waarbij aandacht wordt besteed aan alle politieke, sociale, etnische en culturele verschillen in de partnerlanden; onderstreept de waarde van de opgedane ervaringen met territoriale samenwerking waarbij lokale autoriteiten direct werden betrokken;

12.

betreurt het dat er slechts beperkte middelen toegewezen worden aan de samenwerking van de EU met de partners in haar omgeving, met name in vergelijking met de aanzienlijk omvangrijkere middelen die belanghebbenden uit derde landen investeren in de ENB-landen; onderstreept dat het vermogen van de EU om beleid te bevorderen en ten uitvoer te leggen dat strookt met haar strategische belangen in de naburige regio, hierdoor wordt ondermijnd; onderstreept dat de steunmaatregelen moeten worden gerationaliseerd en de middelen moeten worden verhoogd om partnerlanden die zich oprecht inzetten voor hervormingen, democratisering en eerbiediging van de mensenrechten en die op dat gebied tastbare vooruitgang boeken, doeltreffend te belonen en te ondersteunen;

13.

onderstreept dat de verantwoordings- en transparantiemechanismen in de partnerlanden moeten worden versterkt om ervoor te zorgen dat zij de capaciteit hebben om de middelen efficiënt en zinvol op te nemen en uit te geven; verzoekt daarom de Commissie te zorgen voor efficiënte mechanismen voor de monitoring van en het toezicht op de uitgaven aan EU-steun in de ENB-landen, onder meer via toetsing door het maatschappelijk middenveld;

14.

dringt er bij de EU op aan de coördinatie met andere donoren en internationale financiële instellingen te verbeteren, o.a. via het Amici-initiatief, overeenkomstig haar verbintenis om een consequentere, gerespecteerde en doeltreffende speler op het wereldtoneel te worden, en wijst op de behoefte aan gezamenlijke programmering met en tussen de lidstaten; onderstreept dat er een betere coördinatie met de lidstaten en met de regionale en lokale autoriteiten (RLA's) nodig is om een gemeenschappelijke, coherente en doeltreffende benadering na te streven en tot stand te brengen voor de doelstellingen op korte en middellange termijn voor de samenwerking tussen de EU en de buurlanden, en roept ertoe op de discussie over dit onderwerp aan te gaan met de Raad;

15.

onderstreept dat de EU het streven naar grotere betrokkenheid bij de buurlanden moet koppelen aan voldoende financiering; is van oordeel dat bij de tussentijdse evaluatie van de externe financiële instrumenten rekening moet worden gehouden met het herziene beleid en dat het ENI dan ook het streven naar een efficiënter ENB moet weerspiegelen en moet zorgen voor een voorspelbare en duurzame betrokkenheid van de EU bij haar partnerlanden en voor een passend niveau van procedurele flexibiliteit; verzoekt bovendien om meer samenhang en consistentie tussen de verschillende externe financieringsinstrumenten van de EU;

16.

onderstreept de ondersteunende rol die het Europees Fonds voor Democratie speelt door de EU-instrumenten aan te vullen met een nieuwe, flexibelere aanpak waarmee sneller kan worden gereageerd en die kloven overbrugt en financieel doeltreffend is; verzoekt de Commissie meer middelen aan dit fonds toe te wijzen;

17.

erkent dat de houding die de buurlanden aannemen ten opzichte van Europa en de EU een reële invloed heeft op conflicten, maar verwerpt iedere medeplichtigheid aan onderdrukking en mensenrechtenschendingen in de buurlanden die het gevolg zijn van een ondoordacht streven naar stabiliteit op de korte termijn;

Toegevoegde waarde van maatregelen op EU-niveau

Nieuwe vormgeving van het Europees nabuurschapsbeleid

18.

benadrukt dat het ENB een nieuwe vorm moet krijgen, zodat er krachtige, strategische en duurzame partnerschappen met de ENB-landen kunnen worden opgebouwd die gebaseerd zijn op het behoud van en die aansluiten bij de waarden en beginselen van de EU en het bevorderen van de wederzijdse belangen; dringt erop aan dat aan de technische aspecten van het beleid een heldere politieke visie ten grondslag ligt;

19.

merkt op dat het ENB een eigen methodologie en eigen instrumenten moet toepassen, die moeten aansluiten bij het ambitieniveau, de behoeften en de doelstellingen die de ENB-landen en de EU nastreven;

20.

roept de Commissie op zich te concentreren op de sectoren die samen met de partners, uitgaande van gezamenlijk belang, zijn geïdentificeerd als sectoren waar vooruitgang en een universele toegevoegde waarde kunnen worden bereikt, en de samenwerking op basis van vooruitgang en ambitie geleidelijk uit te breiden, met name om bij te dragen tot economische groei en menselijke ontwikkeling, met de nadruk op de nieuwe generaties; benadrukt dat economische hervormingen gepaard moeten gaan met politieke hervormingen en dat goed bestuur alleen tot stand kan worden gebracht door een open, op verantwoordingsplicht berustend en transparant besluitvormingsproces dat op democratische instellingen is gebaseerd;

21.

benadrukt dat het uitbreidings- en het nabuurschapsbeleid twee afzonderlijke beleidsterreinen zijn met uiteenlopende doelstellingen, herinnert er evenwel aan dat Europese landen binnen het ENB, zoals alle Europese landen, om toetreding tot de EU kunnen vragen als zij aan de toelatingscriteria en -voorwaarden overeenkomstig artikel 49 VEU voldoen; erkent dat er eerst sprake moet zijn van hervormingen en transitie en dat er geen onrealistische verwachtingen mogen worden gewekt, maar is van mening dat het vooruitzicht van een EU-lidmaatschap moet worden gehandhaafd om alle daarvoor in aanmerking komende landen die duidelijke Europese ambities hebben uitgesproken te stimuleren;

Steun voor democratie, hervorming van de rechtspraak, de rechtsstaat, goed bestuur en opbouw van institutionele capaciteit

22.

vindt dat steun voor democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, de staatsopbouw en de mensenrechten en fundamentele vrijheden centraal moet staan in het ENB; onderstreept dat in het kader van het ENB geen beleidsmaatregelen mogen worden vastgesteld die deze kernwaarden in gevaar brengen; benadrukt dat de EU en de lidstaten stimulerende maatregelen moeten nemen en hun knowhow moeten aanbieden met het oog op de doorvoering en ondersteuning van democratische hervormingen en het overwinnen van de politieke, economische en maatschappelijke problemen;

23.

wijst op de blijvende noodzaak van concentratie op het versterken en consolideren van de democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, de onafhankelijkheid van de rechtspraak, corruptiebestrijding en eerbiediging van diversiteit en de rechten van minderheden, met inbegrip van religieuze groeperingen, en de rechten van LGBTI-personen, personen met een handicap en personen die tot een etnische minderheid behoren; onderstreept dat capaciteitsopbouw in nationale instellingen, met inbegrip van de nationale vergaderingen, in combinatie met steun voor het maatschappelijk middenveld, prodemocratische groeperingen en politieke partijen, de politieke dialoog en het pluralisme zullen bevorderen;

24.

wijst erop dat vrouwenrechten, gendergelijkheid en het recht op non-discriminatie grondrechten en kernbeginselen van het externe optreden van de EU zijn; onderstreept hoe belangrijk het is om de rechten van kinderen en jongeren en gendergelijkheid, alsmede de economische en politieke emancipatie van vrouwen te bevorderen om een inclusieve, welvarende en stabiele samenleving op te bouwen in de buurlanden van de EU;

25.

is van mening dat het herziene ENB de bevordering van de fundamentele vrijheden in de ENB-landen moet versterken door de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering en de pers- en mediavrijheid te ondersteunen als rechten die de verwezenlijking van de economische, sociale en culturele rechten mogelijk maken;

26.

benadrukt hoe belangrijk het is om de sociale dimensie van het ENB te ontwikkelen, door samen te werken met de partners bij de bestrijding van armoede en uitsluiting, werkgelegenheid en rechtvaardige groei te stimuleren, gezonde arbeidsverhoudingen te vergemakkelijken en onderwijs en fatsoenlijke banen te bevorderen, en daarmee enkele fundamentele oorzaken van illegale migratie aan te pakken;

27.

erkent het belang van een culturele dialoog tussen de EU en de buurlanden, op gebieden zoals conflictpreventie en vredesopbouw, de ontwikkeling van creatieve industrieën, de versterking van de vrijheid van meningsuiting, de ondersteuning van sociale en economische ontwikkeling en de versterking van de dialoog met het maatschappelijk middenveld en de interculturele en interreligieuze dialogen, mede om de toenemende discriminatie en vervolging van minderheden en religieuze groeperingen tegen te gaan; roept op tot versterking van het kader voor de culturele betrekkingen, om programma's voor mobiliteit, opleiding en capaciteitsopbouw en uitwisselingen op het gebied van cultuur en onderwijs te kunnen ontwikkelen;

28.

benadrukt dat de aanpak op basis van „partnerschap met de samenleving” moet worden versterkt en bevorderd; dringt erop aan de gemeenschappelijke belangen en doelstellingen van het beleid in overleg met alle belanghebbenden uit de samenleving te definiëren, en niet alleen met de autoriteiten;

29.

benadrukt hoe belangrijk het is dat er in de loop van het transformatie- en democratiseringsproces een bloeiend en actief maatschappelijk middenveld ontstaat dat ook de sociale partners en het bedrijfsleven omvat; verzoekt om de verdere ondersteuning van het maatschappelijk middenveld, het plaatselijke mkb en andere niet-overheidsactoren, aangezien zij een drijvende kracht in het hervormingsproces zijn, en om meer engagement in de dialoog en het partnerschap tussen de verschillende actoren en sectoren van het maatschappelijk middenveld in de EU en de buurlanden in ENB-verband; onderstreept de betekenis van Europese bedrijven en hun rol bij het bevorderen en verspreiden van internationale normen voor het zakenleven, inclusief maatschappelijk verantwoord ondernemen;

Differentiatie en conditionaliteit

30.

roept ertoe op dat het ENB wordt omgewerkt tot een sterker individueel toegesneden en flexibel beleidskader dat kan worden aangepast aan de bestaande diversiteit tussen de partnerlanden, en dringt aan op consequente toepassing van de „gedifferentieerde benadering”; onderstreept dat er tussen de ENB-landen moet worden gedifferentieerd;

31.

wijst op de noodzaak om bij hervormingsprocessen conditionaliteit toe te passen, en onderstreept dat de EU moet zorgen voor samenhang tussen haar standpunten en de conditionaliteit bij financiële toewijzingen; wijst erop dat de EU haar fundamentele waarden en rechten niet mag verloochenen en zich ervoor moet hoeden om met twee maten te meten; wijst erop dat landen die vooruitgang boeken bij de uitvoering van hervormingen die leiden tot politieke, economische en sociale ontwikkeling op de lange termijn, en die streven naar nauwere politieke betrekkingen met de EU, een substantiëlere inzet en steun van de EU zouden moeten ontvangen en beoordeeld dienen te worden op hun individuele prestaties in dit hervormingsproces; onderstreept dat het belangrijk is om het „meer voor meer”-beginsel volledig toe te passen;

32.

benadrukt dat associatieovereenkomsten een zeer gevorderde, maar niet de laatste stap zijn in de betrekkingen tussen de EU en haar buurlanden;

33.

is van mening dat de EU niet-geassocieerde partnerlanden zou moeten verzoeken sectorale samenwerking aan te gaan, dat de mogelijkheid omvat om nieuwe sectorale overeenkomsten te sluiten of bestaande te versterken, zoals de energiegemeenschap, die de integratie van dergelijke landen in specifieke onderdelen van de ruimte van de vier fundamentele vrijheden van de EU zouden vergemakkelijken;

34.

is van mening dat in verband met het ENB bijzondere aandacht dient te worden geschonken aan samenwerking op het gebied van economische governance en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in de ENB-landen;

Het veiligheidsaspect

35.

merkt op dat de handhaving van vrede, veiligheid en stabiliteit een punt van fundamentele zorg is in de buurlanden en dat de veiligheidssituatie sterk verslechtert; dringt aan op een krachtige veiligheidscomponent in het ENB, met adequate beleidsinstrumenten, die tot dusver helaas ontbreken; wijst erop dat de EU zich moet richten op het verbeteren van de doelmatigheid en doeltreffendheid van haar bestaande instrumenten voor crisisbeheersing met het oog op het creëren van capaciteit ter verbreding van het spectrum van crisisbeheersingsmaatregelen; wijst erop dat veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling hand in hand gaan en dat een alomvattende aanpak vereist is om de veiligheidsproblemen in de regio en de fundamentele oorzaken daarvan aan te pakken;

36.

merkt op dat het stabiliteitsprobleem in de Sahel/Sahara-strook moet worden beschouwd als de centrale bron van onveiligheid in zowel noordelijk als zuidelijk Afrika en dat de instabiliteit in deze regio het gevolg is van de veelvoud van netwerken voor wapen-, drugs- en mensenhandel en dus een gevaar betekent voor de stabiliteit van Europa;

37.

roept op tot nauwere coördinatie tussen ENB-activiteiten en de bredere activiteiten van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), naast een versterking van het verband tussen interne en externe veiligheid en aandacht voor verschillende aspecten van de veiligheid van de ENB-landen en van de EU; wijst erop dat de herziening van het ENB coherent moet zijn met en volledig afgestemd moet zijn op de herziening van de veiligheidsstrategie van de EU;

38.

onderstreept de behoefte aan een overkoepelende politieke strategie en tegelijkertijd te zorgen voor volledige naleving van het internationaal recht en internationale verplichtingen, zoals neergelegd in de slotakte van Helsinki van 1975, op basis van eerbiediging van de mensenrechten, de rechten van minderheden en de fundamentele vrijheden, onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van staten, onschendbaarheid van grenzen, gelijke rechten en zelfbeschikkingsrecht van volkeren en vreedzame oplossing van conflicten; merkt op dat de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE), als grootste regionale organisatie voor veiligheid, in dit opzicht een belangrijke rol kan spelen, en is van mening dat zij een nieuwe impuls moet krijgen door als bemiddelaar op te treden; steunt het recht van partners op het maken van onafhankelijke en soevereine keuzes inzake buitenlands en veiligheidsbeleid, vrij van druk en dwang van buitenaf;

39.

wenst dat het herziene beleid steun biedt aan partnerlanden bij het opbouwen van een solide staatsbestel voor het omgaan met veiligheidsvraagstukken, zoals doeltreffende wetshandhaving, terrorisme en georganiseerde misdaad, inlichtingen en veiligheid, waaronder cyberveiligheid, die moet worden ontwikkeld met volledige eerbiediging van de mensenrechten en gepaard moet gaan met grondige democratische controle door het parlement; wijst erop dat de EU zich moet inzetten op gebieden als de hervorming van de veiligheidssector (SSR) en zich, in post-conflictsituaties, moet bezighouden met ontwapening, demobilisering en herintegratie (DDR); verzoekt de EU zich te richten op de opbouw van capaciteit in de partnerlanden ten behoeve van de grenscontroles; is erkentelijk voor de bijdrage die sommige van die landen nu al doorlopend leveren; vraagt de buurlanden in voorkomend geval een bijdrage te leveren aan GVDB-missies; verzoekt de EU gezamenlijke initiatieven van de buurlanden op het gebied van veiligheid te stimuleren, teneinde hen in staat te stellen meer verantwoordelijkheid te nemen en een positieve bijdrage te leveren aan de veiligheid in hun regio;

40.

herinnert de lidstaten aan hun verplichtingen in het kader van het gemeenschappelijk standpunt van de EU inzake wapenuitvoer (2008/944/GBVB), dat onder meer voorschrijft dat zij een uitvoervergunning voor militaire goederen of technologie aan een nabuurschapsland weigeren indien er een duidelijk risico bestaat dat de uit te voeren militaire goederen of technologie gebruikt worden voor binnenlandse onderdrukking of bij het begaan van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, gewapende conflicten zouden uitlokken of verlengen dan wel bestaande spanningen of conflicten in het land van eindbestemming zouden verergeren, of zouden worden gebruikt voor agressie jegens een ander land of om een territoriale aanspraak met geweld te doen gelden;

41.

wijst op de noodzaak van actieve bevordering en ondersteuning van de vreedzame oplossing van conflicten en van maatregelen gericht op verzoening na een conflict in het nabuurschap van de EU, onder gebruikmaking van uiteenlopende instrumenten, naar gelang de meerwaarde die deze kunnen leveren; is van mening dat het werk van de speciale EU-vertegenwoordigers, vertrouwenwekkende programma's, het herstel van de dialoog, bemiddeling ter bevordering van contacten tussen mensen en GVDB-missies tot de mogelijkheden moeten behoren; verzoekt de VV/HV en EDEO innovatieve maatregelen en benaderingen te ontwikkelen, waaronder strategieën voor publieke communicatie en informeel overleg ter ondersteuning van dialoog en verzoening; stelt vast dat de EU-delegaties een sleutelrol moeten vervullen bij de instelling van systemen voor vroegtijdige waarschuwing en daartoe met de diverse maatschappelijke organisaties een fijnmazig preventienetwerk tot stand moeten brengen;

42.

herhaalt dat het de soevereiniteit, territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid van de partnerlanden steunt; is van mening dat het ENB in de praktijk moet bijdragen tot en bevorderlijk moet zijn voor deze beginselen; benadrukt dat bevroren of langdurige conflicten een belemmering vormen voor de volledige ontwikkeling van het ENB; betreurt dienaangaande dat sinds de start van het ENB een oplossing voor de bestaande conflicten nog geen stap dichterbij is gekomen; herinnert aan zijn standpunt dat bezetting van het grondgebied van een partnerland in strijd is met de fundamentele beginselen en doelstellingen van het ENB; benadrukt de noodzaak om zo spoedig mogelijk op basis van de normen en beginselen van het internationale recht te komen tot een vreedzame oplossing van de bevroren conflicten; verzoekt de VV/HV een actievere rol te spelen en duidelijk te maken dat het vreedzaam oplossen van conflicten en de naleving van het internationale recht voorwaarden zijn voor de verdieping van de bilaterale betrekkingen; onderstreept tegen deze achtergrond dat het belangrijk is om een principieel beleid te voeren waarin de verantwoordingsplicht voor alle schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht wordt bevorderd en, in het bijzonder op dit gebied, het meten met twee maten wordt vermeden;

43.

dringt er bij de EU op aan bij regionale conflicten de geest van de Europese integratie toe te passen en voort te bouwen op de lessen die daaruit zijn geleerd, aangezien bilaterale conflicten op vreedzame wijze moeten worden opgelost en goed nabuurschap en regionale samenwerking wezenlijke aspecten van het ENB zijn; roept in dit verband op tot betrokkenheid van burgers en engagement van publieke actoren bij horizontale partnerschappen en samenwerking met hun tegenhangers in de Unie, en betrokkenheid met de maatschappij en de jongere generatie als factor voor verandering;

Bevordering van regionale integratie

44.

wijst op de betekenis van de regionale dimensie van het ENB en de noodzaak om regionale synergieën en integratie te bevorderen en hiertoe bij te dragen door middel van programma's voor regionale samenwerking; onderstreept dat een nauwere economische samenwerking tussen de ENB-landen noodzakelijk is om in het Europese nabuurschap stabiliteit en welvaart te bereiken;

45.

roept er in dit verband toe op de bilaterale betrekkingen van de EU met de ENB-landen aan te vullen met een multilaterale dimensie door het aantal activiteiten en initiatieven in dit kader op te voeren, met speciale aandacht voor de versterking van grensoverschrijdende projecten, de intensivering van programma's voor interpersoonlijke contacten, de ontwikkeling van prikkels voor regionale samenwerking en de verdere verbetering van een actieve dialoog met het maatschappelijk middenveld; is van mening dat het toekomstige ENB moet voorzien in een inclusief regionaal platform voor het bespreken van mensenrechtenkwesties, overeenkomstig de kernbeginselen van het ENB;

46.

roept op tot het systematisch beoordelen van de mensenrechteneffecten, inclusief genderperspectieven, van handelsovereenkomsten en financiële steun van de EU voor programma's en projecten in het kader van het ENB;

47.

roept ertoe op dat het herziene beleid de bestaande platforms voor samenwerking versterkt, namelijk de Unie voor het Middellandse Zeegebied en het Oostelijk Partnerschap, teneinde de regionale integratie ook verder te steunen als de door de partners gekozen prioriteiten op een bepaald beleidsterrein vergelijkbaar zijn, specifieke subregionale kwesties zoals mobiliteit, energie en veiligheid aan te pakken en partners dichter bijeen te brengen wat betreft economische normen en wetgeving; meent dat de multilaterale structuren van het ENB geconsolideerd en op een meer strategische wijze ontwikkeld moeten worden;

48.

onderstreept de betekenis van de rol van multilaterale vergaderingen, zoals Euronest en PA-UfM, als forum voor politieke discussie en als instrument voor het bevorderen van eigen inbreng in het nabuurschapsbeleid, en moedigt hen met klem aan hun betrokkenheid op passende en doeltreffende wijze te vergroten;

49.

benadrukt de toegevoegde waarde van parlementaire diplomatie en van de regelmatige bilaterale interparlementaire bijeenkomsten van het EP met de tegenhangers uit het nabuurschap als instrument voor de uitwisseling van ervaringen en de evaluatie van de status van de betrekkingen van de afzonderlijke landen met de EU; moedigt de nationale parlementen van de lidstaten aan hun bilaterale interparlementaire bijeenkomsten in het kader van het ENB te houden, als een manier om te zorgen voor een samenhangende aanpak;

50.

benadrukt de betekenis van de Conferentie van lokale en regionale overheden van het Oostelijk Partnerschap (CORLEAP) en de Vergadering van Euromediterrane lokale en regionale overheden (ARLEM), die vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden in staat stellen een dialoog met de EU-instellingen op te zetten en economische, sociale en lokale en regionale samenwerking tot stand te brengen;

51.

benadrukt dat door de ontwikkeling van regionale platforms van het maatschappelijk middenveld, zoals het forum van het maatschappelijk middenveld van het Oostelijk Partnerschap en soortgelijke initiatieven voor het zuiden, een betrokkenheid van verschillende belanghebbenden wordt versterkt die vaart zet achter de agenda voor democratisering en economische hervorming in het nabuurschap;

Buren van buren

52.

benadrukt hoe nodig het is om krachtige partnerschappen tot stand te brengen met aangrenzende landen; wijst erop hoe belangrijk het is te waarborgen dat het ENB deel uitmaakt van het bredere externe beleid van de EU en notitie te nemen van de overige strategische spelers die invloed op de naburige regio uitoefenen — de „buren van de buren” — alsmede internationale en regionale organisaties, door onder meer vraagstukken van gemeenschappelijk en wederzijds belang, waaronder de regionale en mondiale veiligheid, aan de orde te stellen via bestaande bilaterale kaders of in een multilaterale dialoog, voor zover dit passend en relevant wordt geacht;

53.

wijst erop dat de EU realistisch moet nagaan welke beleidskeuzes haar partners hebben, hoe er op verschillende niveaus bruggen kunnen worden geslagen naar hun buren en hoe zij het buitenlands beleid van derde landen in haar directe omgeving kan benaderen, er zorg voor dragend dat het aan de EU en haar soevereine partners is om te beslissen hoe zij hun betrekkingen willen voortzetten;

54.

herhaalt zijn overtuiging dat de DCFTA-bepalingen voor de Russische Federatie geen commerciële uitdagingen met zich meebrengen en dat de associatieovereenkomsten niet als een belemmering voor goede betrekkingen tussen de oostelijke partners en hun buren moeten worden beschouwd;

55.

verzoekt de EU doeltreffende steunmechanismen te ontwikkelen ten behoeve van ENB-partnerlanden die een ambitieuze Europese agenda nastreven en, als gevolg daarvan, lijden onder vergeldingsmaatregelen, dwang op het gebied van handel of echte militaire agressie van derde landen; herhaalt dat de EU, hoewel het ENB niet tegen andere strategische spelers gericht is en het idee van een geopolitieke nul-somwedloop in de nabuurschap verwerpt, geloofwaardige toezeggingen moet doen en solide politieke steun moet bieden aan partners die een betere afstemming op de EU nastreven;

56.

verzoekt de EU gebruik te maken van de deskundigheid van de regionale organisaties waartoe de buurlanden behoren, zoals de Raad van Europa, de OVSE, de Afrikaanse Unie, de relevante regionale kantoren van de Verenigde Naties en de Arabische Liga, en met het oog op het aanpakken van regionale conflicten te zorgen voor actieve betrokkenheid en samenwerking met hen; herinnert eraan dat dit belangrijke forums zijn waarin partners kunnen worden aangezet tot hervormingen, waarin zorgen over de mensenrechten en regionale kwesties — waarvoor zij meer verantwoordelijkheid op zich moeten nemen — aan de orde kunnen worden gesteld, en waarin democratisering kan worden gestimuleerd;

Beleidsdoelstellingen en -instrumenten

Een rijkgeschakeerd aanbod: prioritaire sectoren

57.

roept de EU op tezamen met haar partners de prioriteiten voor een nauwere samenwerking en integratie op verschillende beleidsterreinen te verkennen en vast te stellen, bijvoorbeeld economische en menselijke ontwikkeling, conflict- en rampenpreventie, infrastructuur en regionale ontwikkeling, milieu, mededingingsbeleid op handelsgebied, mkb, migratie, veiligheid, energie en energie-efficiëntie, met het doel een ruimte van welvaart, stabiliteit en goed nabuurschap tot stand te brengen;

58.

is van mening dat de nagestreefde samenhang tussen het intern en het extern beleid van de EU, alsmede de sterke en toenemende verwevenheid van bepaalde interne en externe kwesties in het nieuwe ENB moeten worden weerspiegeld;

59.

is van mening dat een sterkere samenwerking op het gebied van de toekomstige digitale interne markt, steun voor hervormingen in de zin van elektronisch bestuur en oplossingen inzake open bestuur, de betrokkenheid van de burger ten goede komt;

60.

wijst op het belang van vrij verkeer van personen en steunt de verbetering van de mobiliteit binnen de naburige regio, in een veilige en goed beheerde omgeving, door visumfacilitering en -liberalisering, met name voor studenten, jongeren, kunstenaars en wetenschappers; verzoekt de Commissie om zich in samenwerking met de lidstaten sterker in te zetten voor mobiliteitspartnerschappen binnen de naburige regio en mogelijkheden te ontwikkelen voor regelingen voor circulaire migratie die veilige en legale routes voor migranten zouden bieden; verzoekt de EU een duidelijk onderscheid te maken tussen asielzoekers die voor vervolging gevlucht zijn, en illegale economische migranten; veroordeelt mensenhandel, waarvan vooral vrouwen het slachtoffer worden, en wijst op het belang van versterking van de samenwerking met partnerlanden om mensenhandel te bestrijden;

61.

verzoekt de Commissie bij de bevordering van beroepsopleiding en academische vorming aandacht te besteden aan het gendergelijkheidsperspectief, alsook in het kader van programma's voor circulaire migratie met de buurlanden, teneinde de participatie van vrouwen in hun eigen economie te versterken;

62.

merkt op dat grote werkloosheid, met name onder jongeren, gebrek aan vrij toegang tot informatie, sociale uitsluiting en armoede, alsook gebrek aan bescherming van de rechten van minderheden, in combinatie met een geringe politieke en sociaaleconomische participatie van vrouwen, slecht bestuur en een omvangrijke corruptie, aan de wortel liggen van instabiliteit, en dringt aan op een engagement dat verder gaat dan de diepe en brede vrijhandelsruimte (Deep and Comprehensive Free Trade Area (DCFTA)); merkt op dat het perspectief van louter handelsakkoorden en vrijhandel niet langer een voldoende effectief middel is ter versterking van ons partnerschap met de buurlanden, in het bijzonder met de landen bezuiden de Middellandse Zee; merkt het gebrek aan regionale economische samenwerking op tussen de buurlanden van de EU en roept ertoe op subregionale initiatieven te ontplooien met het oog op meer handelsverkeer tussen deze landen;

63.

benadrukt dat het belangrijk is om te investeren in projecten voor jongeren, vrouwen en toekomstige leidinggevenden, door ten volle gebruik te maken van de mogelijkheden van beurzen in het kader van het Erasmus+-programma ter bevordering van uitwisselingen van studenten en leraren tussen ENB-landen en de lidstaten, met het oog op de vorming van toekomstige leidinggevenden zowel uit ENB-landen als uit de lidstaten, en de verdere bevordering van academische en educatieve projecten waarvan de waarde op dit gebied al is aangetoond, zoals het Europacollege;

64.

verzoekt de Commissie na te gaan of aan de ENB-landen verschillende niveaus van participatie, samenwerking en engagement in beleidsmaatregelen, programma's en agentschappen van de EU kunnen worden aangeboden, zoals Europol, Frontex, douanebeheer, op het gebied van de bestrijding van mensenhandel, economische en grensoverschrijdende misdrijven, en bij de energiegemeenschap, die als succesvolle integratieovereenkomst een grotere rol binnen het ENB kan spelen; benadrukt het belang van energiezekerheid en van een nauwere samenwerking op energiegebied binnen het Europese nabuurschap, met het oog op de verwezenlijking van een gemeenschappelijk doel, namelijk een ononderbroken aanvoer van betaalbare, duurzame, efficiënte en schone energie; roept op tot de geleidelijke openstelling van de energie-unie voor de ENB-landen; moedigt de Commissie aan in de ENB-landen te werven voor het Verdrag van Boedapest inzake de bestrijding van cybercriminaliteit en hen te verzoeken zich bij dit verdrag aan te sluiten, voor zover zij dit nog niet hebben gedaan;

65.

is van mening dat er nadrukkelijker gebruik moet worden gemaakt van programma's voor technische ondersteuning zoals TAIEX en Twinning, en dat de partners moeten worden opgenomen in EU-programma's als Erasmus en Horizon 2020, daar deze bijdragen aan het delen van kennis en het tot stand brengen van netwerken op diverse niveaus en de basis vormen voor een gemeenschappelijke nabuurschapsruimte;

66.

is van oordeel dat de parlementaire dimensie van het beleid versterkt dient te worden door de interparlementaire ontmoetingen, de uit hoofde van akkoorden met de EU opgerichte gemengde parlementaire organen en de parlementaire vergaderingen doeltreffender te maken; is in deze context ingenomen met de nieuwe benadering die het Parlement heeft gekozen voor steun aan de parlementaire democratie; onderstreept de rol van de parlementen in de ENB-landen bij het ter verantwoording roepen van regeringen en moedigt de versterking van hun controlecapaciteit aan; dringt erop aan dat het Parlement betrokken wordt bij de uitvoering van het nieuwe ENB en dat het regelmatig wordt geïnformeerd en geraadpleegd over de vorderingen op dat terrein in de partnerlanden; is van mening dat de Europese politieke partijen en de fracties in de nationale parlementen van de lidstaten en in het Europees Parlement een belangrijke rol kunnen spelen en een cruciale verantwoordelijkheid op zich kunnen nemen ten aanzien van de bevordering van een politieke cultuur die berust op volwaardige democratische instellingen, de rechtsstaat, een democratie met een meerpartijenstelsel en volwaardige deelname van vrouwen aan de besluitvorming;

67.

benadrukt dat het ENB alleen een succesvol beleid kan worden als het ook waarborgt dat de lidstaten een eigen inbreng hebben, ook door de uitbreiding van de vlaggenschipinitiatieven; verzoekt de Commissie dan ook de beleidscoördinatie en de gezamenlijke programmering van financiële steun te intensiveren en mechanismen te bieden om de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de EU-instanties over ENB-landen, alsook de onderlinge raadpleging tussen de lidstaten, de EU-instanties en de buurlanden te bevorderen; is van mening dat de financiële en technische bijstand van de EU afhankelijk dienen te zijn van het succesvol bereiken van concrete benchmarks in het hervormingsproces, op grond waarvan meer steun zal worden toegekend;

Evaluatie en zichtbaarheid

68.

benadrukt dat de actieplannen die in nauw overleg met de autoriteiten van de partnerlanden en in overleg met de maatschappelijke organisaties worden vastgesteld, gericht moeten zijn op een beperkt aantal realistische prioriteiten en dat de uitvoering daarvan regelmatig of wanneer veranderende omstandigheden hiertoe aanleiding geven, moet worden geëvalueerd, met gezamenlijk overeen te komen beleidsopties; wijst op het belang van het ontwikkelen van een raadplegingsproces met maatschappelijke organisaties met betrekking tot de vaststelling van benchmarks;

69.

onderstreept dat de voortgangsverslagen met name moeten ingaan op de uitvoering van de in de actieplannen genoemde prioriteiten en uitsluitsel moeten geven over de omvang van het engagement van het partnerland; herhaalt zijn verzoek om de in de verslagen genoemde gegevens in het juiste perspectief te plaatsen door de nationale context en de trends van voorgaande jaren te vermelden; is van mening dat alle centrale belanghebbenden in de ENB-landen, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld, vóór de opstelling van deze verslagen moeten worden gevraagd en geraadpleegd; verzoekt essentiële documenten zoals voortgangsverslagen direct beschikbaar te stellen op de website van de respectieve EU-delegaties en in de plaatselijke taal te vertalen; verzoekt de EU meer kwalitatieve middelen te gebruiken om te meten in hoeverre in de partnerlanden vooruitgang is geboekt, en doeltreffende maatregelen te nemen om te waarborgen dat de partners voldoen aan de randvoorwaarden inzake de vorderingen op het gebied van de mensenrechten, de rechtsstaat en de democratie;

70.

is van mening dat de EU-steun zichtbaarder moet worden gemaakt, zodat de bevolking in de partnerlanden en de EU-lidstaten ziet welke voordelen EU-steun biedt; verzoekt de Commissie een speciaal mechanisme voor het verlenen van humanitaire bijstand door de EU aan de buurlanden op te zetten, dat verschilt van het model dat wereldwijd voor derde landen wordt gebruikt en dat onder meer de EU en haar politieke agenda van een grote zichtbaarheid zou verzekeren; onderstreept het belang en de noodzaak van een mechanisme dat de transparantie in verband met de financiële bijstand van de EU kan garanderen;

71.

verzoekt de EU zich sterker te wapenen om onjuiste informatie en propagandacampagnes tegen de EU en de lidstaten te bestrijden, die erop gericht zijn hun eenheid en solidariteit te verzwakken; verzoekt de EU haar zichtbaarheid te vergroten ter verduidelijking van haar steun en engagement met en in de partnerlanden; onderstreept dat het belangrijk is om in de ENB-landen een objectieve, onafhankelijke en onpartijdige informatievoorziening en de vrijheid van de media te bevorderen, alsmede dat strategische voorlichtingsinspanningen in de buurlanden van de EU nodig zijn, o.a. over de waarden en doelstellingen van de Unie, door binnen het herziene beleid een alomvattende, doeltreffende en systematische communicatiestrategie te ontwikkelen;

72.

verzoekt de EU haar aanwezigheid in de partnerlanden te vergroten met behulp van meer interactieve audiovisuele middelen en sociale media in de betreffende plaatselijke talen, om zo de gehele maatschappij te bereiken; verzoekt de Commissie een duidelijke communicatiestrategie voor de samenlevingen in de ENB-landen te ontwikkelen om hun de voordelen duidelijk te maken van een associatieovereenkomst, met inbegrip van een diepe en brede vrijhandelsruimte (DCFTA), als instrument ter modernisering van hun politieke systeem en hun economie;

o

o o

73.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de ENB-landen, de parlementaire vergaderingen van Euronest en de de Unie voor het Middellandse Zeegebied, de Arabische Liga, de Afrikaanse Unie, de Raad van Europa en de OVSE.


(1)  JOIN(2015) 0006 http://ec.europa.eu/enlargement/neighbourhood/ consultation/consultation.pdf

(2)  http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0200:FIN:nl:PDF

(3)  http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0303:FIN:nl:PDF

(4)  http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2003:0104:FIN:NL:PDF

(5)  Conclusies van de Raad externe betrekkingen van 18 februari 2008 — http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/gena/98818.pdf

(6)  PB C 87 E van 7.4.2004, blz. 506.

(7)  PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 127.

(8)  PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 312.

(9)  PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 443.

(10)  PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 105.

(11)  PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 114.

(12)  PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 26.

(13)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0446.

(14)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0229.