15.1.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/33


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een democratische en sociale EMU door de communautaire methode

(initiatiefadvies)

(2016/C 013/07)

Rapporteur:

Gabriele BISCHOFF

Het Europees Economisch en Sociaal Comité besloot op 19 februari 2015, overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde, een initiatiefadvies op te stellen over

Een democratische en sociale EMU door de communautaire methode

(initiatiefadvies).

De gespecialiseerde afdeling Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 10 juli 2015 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 september 2015 gehouden 510e zitting (vergadering van 17 september 2015) het volgende advies uitgebracht, dat met 161 stemmen vóór en 6 tegen, bij 10 onthoudingen, is goedgekeurd.

„De EU moet een gemeenschap van burgers, niet van banken zijn. Hun drijvende kracht is de democratie, hun toekomst is sociale rechtvaardigheid (1).”

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Een echte stabilisering van de Economische en Monetaire Unie (EMU) heeft pas kans van slagen als de tekortkomingen in de architectuur van de EMU worden opgeheven en er dus grondig hervormd wordt; dit vergt een verdragswijziging in het kader van een conventie. Daar dit voor 2018 niet zo realistisch is, moeten er tot dan andere maatregelen worden genomen om de EMU in het kader van de bestaande verdragen democratischer en socialer te maken en om ervoor te zorgen dat de zelfopgelegde regels ook nageleefd worden.

1.2.

Hoe langer het huidige bezuinigingsbeleid aanhoudt, dat in de eerste plaats op lagere uitgaven is gericht, zonder een doeltreffend investeringsprogramma voor het genereren van inkomen door groei, sociale cohesie en solidariteit, hoe duidelijker zich groeiende sociale ongelijkheid aftekent die de economische integratie en de welvaart van Europa in gevaar brengt.

1.3.

Voortzetting van de huidige koers kan daarom geen optie zijn. Veeleer dient de sociale, politieke en economische samenhang te worden versterkt om zo het uiteenvallen van de eurozone te voorkomen. Ook het EESC meent dat uiteenlopende tendensen in de economieën van de EMU-landen meer aandacht verdienen en dat deze landen evenwichtige structurele hervormingen moeten uitvoeren volgens de eisen van de monetaire unie, en overeenkomstig nationale eisen om de nodige convergentie te bereiken. Bovendien is vraagbeheer voor de korte termijn onontbeerlijk.

1.4.

Het EESC bepleit een sterkere „parlementarisering” van de eurozone, met een grote EP-commissie met alle EP-leden uit de eurozone en de landen die zich hierbij willen aansluiten (26 lidstaten), strevend naar een grotere overeenstemming van de nationale parlementsleden uit de eurozone over EMU-kwesties (COSAC+). Dit zou al op tamelijk korte termijn kunnen plaatsvinden.

1.5.

Opgemerkt zij dat bepaalde economischebeleidsdoelen van de economic governance van de laatste jaren beter afgestemd moeten worden op de doelstellingen van het sociale beleid van de EU volgens artikel 4, lid 2, VWEU en dat moet worden voorkomen dat economische en sociale doelstellingen mogelijk met elkaar in strijd zijn. Alle maatregelen uit het Europees Semester moeten volgens horizontale clausules voor sociaal beleid aan een sociale-effectbeoordeling onderworpen worden. De resultaten hiervan moeten op nationaal en Europees niveau gepubliceerd en besproken worden. Het EESC kan zich in het kader van zijn bevoegdheden hierin vinden.

1.6.

Het opheffen van de verschillen in de manier waarop arbeidsmarkten, systemen voor de loonvorming en sociale stelsels werken, is voor een democratische en sociale EMU van groot belang.

1.7.

Een macro-economische dialoog van de eurozone (MED-EURO) kan doorslaggevend bijdragen aan verdere democratische en sociale ontwikkeling van de EMU. Met de resultaten en conclusies hiervan moet rekening worden gehouden bij de uitwerking van de jaarlijkse groeianalyse, het scorebord en de landenspecifieke aanbevelingen.

2.   Uitdagingen en criteria voor een democratische en sociale EMU

2.1.

Het EESC heeft diverse adviezen uitgebracht met voorstellen over hoe de EMU beter vorm kan worden gegeven. Sommige van deze adviezen schetsen toekomstscenario’s, maar in dit advies gaat het om voorstellen om de EMU in het kader van de communautaire methode zo snel mogelijk democratisch en sociaal te maken, hoe de EMU democratische veerkracht kan vergroten en aan de sociale verplichtingen kan voldoen die uit de verdragen voortvloeien. Want voor 2018 zijn serieuze besluiten over ingrijpende verdragswijzigingen waarschijnlijk niet te verwachten. Tegelijk is men nog steeds bezorgd dat intergouvernementele instrumenten, met name het begrotingspact, de communautaire methode uithollen en een splijting in Europa bevorderen (2). Hoe langer het bezuinigingsbeleid aanhoudt, dat in de eerste plaats op lagere uitgaven is gericht, zonder dat dit aangevuld wordt met ten minste een investeringsprogramma en maatregelen voor groei, sociale cohesie en solidariteit, hoe duidelijker zich groeiende sociale ongelijkheid aftekent die de economische integratie en de welvaart van Europa in gevaar brengt.

2.2.

De crisis in de eurozone heeft de constructiefouten van de monetaire unie blootgelegd. Omdat van meet af aan is verzuimd om het nationale economische beleid van de landen op elkaar af te stemmen liep de ontwikkeling van de deelnemende leden op veel gebieden uiteen (3).

2.3.

De intergouvernementele procedures leken in de crisis de enige mogelijkheid om snel tot belangrijke instrumenten voor de EMU te komen, zoals het begrotingspact, omdat bepaalde lidstaten niet met een verdragswijziging zouden hebben ingestemd. Enerzijds zijn diverse instrumenten tijdens de crisis verbeterd. Aan de andere kant is men het erover eens dat tot nu toe een afdoende parlementaire vormgeving en controle van de EMU ontbreekt. Dit moet nu veranderen, met het oog op een coherenter integratiebeleid. De groep ministers van buitenlandse zaken (4) beval in 2012 daarom al aan om de „volledige democratische legitimatie en verantwoordingsplicht” te garanderen en daarom de samenwerking met het EP en de nationale parlementen te versterken (5). De Commissie bepleit in haar conceptnota voor een verdiepte EMU om daarbij voort te bouwen op het institutionele en wettelijke kader van de verdragen. De eurogroep zou dan specifieke maatregelen kunnen treffen als deze voor alle lidstaten openstaan.

2.4.

In de Europese beleidspraktijk komt het steeds meer tot intergouvernementele oplossingen zoals het begrotingspact, waarmee het gevaar toeneemt dat er een „alternatieve volkenrechtelijke regeling” ontstaat. In het in december 2012 gepresenteerde verslag Van Rompuy wordt opgemerkt dat een gemeenschappelijke interpretatie van belang is om grote hervormingen door te voeren. Geboden zijn vooral een hoge mate van sociale cohesie, een sterke inbreng van het EP en de nationale parlementen, alsook een nieuwe dialoog met de sociale partners. Ook de verantwoordingsplicht (ownership) van de lidstaten zou verbeterd moeten worden. De toenmalige voorzitter van de Europese Raad (6) maakte zo de sociale dimensie en de bijzondere rol van de sociale partners tot onderdeel van het debat, dat tot dan toe vooral gericht was op economische en begrotingskwesties, alsook op de ontbrekende democratische legitimatie.

2.5.

Na de verkiezingen voor het EP in 2014 en de zo door democratische verkiezing versterkte voorzitter van de Commissie kwamen er nieuwe discussievoorstellen:

a)

de op 12 februari 2015 door de vier voorzitters gepresenteerde analytische nota „Voorbereiding van de volgende stappen met het oog op een betere economische governance in de eurozone”  (7);

b)

het verslag van de vijf voorzitters, „De voltooiing van Europa’s Economische en Monetaire Unie” van 22 juni 2015 (8).

2.6.

Het EESC neemt kennis van deze voorstellen en zal nagaan in hoeverre de opzet ervan voor de verdere ontwikkeling van de „economic governance” bijdraagt tot een sociale, democratische, solidaire en politieke unie die een passende inbreng van de burgers en de sociale partners waarborgt.

2.7.

De EMU heeft volgens het EESC behoefte aan daadwerkelijke uitbreiding van de intracommunautaire samenwerking, zoals ook in de „blauwdruk” van de Commissie bij benadering uiteengezet is. Dit zou, doordat de vraag gestimuleerd, en niet wordt afgeremd, ertoe leiden dat het economisch prestatievermogen van de diverse lidstaten binnen een groeiende en welvarende economie convergeert. Daarbij hoort het gelijktrekken van sociale normen en rechten van werknemers via vooruitgang.

2.8.

Door het naast elkaar bestaan van de communautaire methode, intergouvernementele initiatieven (zoals het begrotingspact) en nieuwe „tussenvormen” ten gevolge van toezichthoudende taken van de Commissie of van het HvJ bij de toepassing van intergouvernementele overeenkomsten is opnieuw onoverzichtelijkheid ontstaan ten aanzien van actoren, hun legitimiteit en verantwoordelijkheid. Transparantie en volledige democratische controle zijn zo niet meer te garanderen. Dat maakte veel kritiek los. Want in de crisis kregen moesten snelle oplossingen de voorkeur krijgen, hoewel gerelateerd aan het uitgesproken streven om de afzonderlijke volkenrechtelijke overeenkomsten later in de communautaire methode om te zetten. Tot 2018 zal dat zo blijven, als het aan de vijf voorzitters ligt. Volgens hun planning wordt het vraagstuk van volledige democratisering van de EMU verder uitgesteld en blijft het vraagstuk van de politieke unie in hun verslag onderbelicht. Tot dan moet de dialoog in het Europees Semester tussen het EP, de Raad en de eurogroep, alsook tussen de nationale parlementen en de Commissie, resp. tussen nationale parlementsleden en EP-leden (COSAC) meer vertrouwen en gezamenlijk optreden opleveren. Het EESC merkt in dit verband op dat een versterkte dialoog het integratiebeleid niet kan vervangen. De communautaire methode moet nu weer versterkt worden en de basis zijn voor een goed werkende EMU, in plaats van diverse, naast elkaar bestaande volkenrechtelijke regelingen.

3.   Beter EMU-beheer door meer participatie, transparantie en verantwoordingsplicht

3.1.

Ruimere deelname van de sociale partners kan bijdragen tot een betere EMU-governance; de gestructureerde dialoog met het maatschappelijk middenveld helpt om de democratische veerkracht te versterken. Het EESC wil hierbij een rol spelen en zijn ervaring en middelen daarvoor beschikbaar stellen, zoals dat bij de 2020-strategie al het geval is (9).

3.2.

De kwestie van het „ownership”, met name van de sociale partners, zoals door de voorzitter van de Raad Van Rompuy te berde gebracht, belooft veel moeilijker te worden, te meer daar de sociale partners anders dan de regeringen — tot nu toe slechts mondjesmaat betrokken werden bij de formulering van de doelstellingen/instrumenten voor het voeren van economisch beleid. Hoe is het dan mogelijk hen te bewegen tot medewerking aan beleid waarvan ze de details maar weinig kunnen beïnvloeden? Als sociale partners en economische actoren beïnvloeden zij in hoge mate mede het prijsniveau en de prijsstabiliteit, waarvoor de EMU het omvattende kader vormt voor de verschillende stelsels voor loonvorming en de uitwerking van het beleid voor de arbeidsmarkt en het sociaal beleid.

3.3.

De Commissie publiceerde in 2013 haar mededeling over de sociale dimensie van de EMU (10) en ging in op de ontevredenheid van de actoren van het maatschappelijk middenveld. „Problematische” economische ontwikkelingen moeten vroegtijdig herkend en opgelost worden, omdat aanhoudende sociale ongelijkheid de financiële en economische stabiliteit van de EMU kan aantasten. In de debatten hierna bleken er twee opvattingen te zijn. De ene gaat ervan uit dat de sociale dimensie van de EMU eventueel een aanvullende pijler is die, anders dan de verplichte procedures voor economisch en begrotingsbeleid, op vrijwillige basis tot stand komt. De andere opvatting, door het EESC gedeeld, is dat sommige doelstellingen voor economisch beleid op grond van artikel 4, lid 2, VWEU, in strijd zijn met de doelen voor sociaal beleid en dat deze conflicten moeten worden blootgelegd en opgelost.

3.4.

De Commissie wil de sociale partners meer bij de zaak betrekken en van gedachten wisselen over de loonontwikkeling en cao- onderhandelingen. Ze heeft daartoe al diverse pogingen gedaan. Anderzijds wil ze de sociale partners spreken over het Europees Semester en bepleit ze, de sociale partners in de lidstaten meer bij het vraagstuk te betrekken. Het EESC zelf heeft concrete voorstellen gedaan om de deelname van de sociale partners aan het sturen van het economisch beleid te verbeteren (SOC/507) (11). De nieuwe taakverdeling van de Commissie, vooral de uitgebreide bevoegdheid van vicevoorzitter Dombrovskis, lijkt er tenminste op te wijzen dat de inbreng van de sociale partners op meer aandacht kan rekenen.

4.   Voorstellen en evaluatie

4.1.    Het verslag van de voorzitters

4.1.1.

Het EESC neemt aan dat het op 22 juni 2015 door de vijf voorzitters (12) gepresenteerde verslag „De voltooiing van Europa’s Economische en Monetaire Unie (13)” de leidraad zal zijn voor de toekomstige ontwikkeling van de structuren voor het te voeren economisch beleid in Europa. Volgens het EESC vereisen de aanhoudende onevenwichtigheden en het scheppen van vertrouwen in Europa een doeltreffender en democratischer economisch bestuur, met name in de eurozone (14). Anderzijds stoelt de analyse op inhoudelijk deels onjuiste veronderstellingen, hetgeen, ondanks enkele correcte stellingen, tot problematische conclusies leidt: zonder koerswijzigingen wordt het bezuinigingsbeleid voortgezet, worden lonen verlaagd en sociale uitkeringen gekort. Wèl wordt ingezien dat aan de mininumvoorwaarden voor het overleven van de EMU op langere termijn nog niet is voldaan, maar aan de aanbevolen toename en institutionalisering van het tot nu toe gevoerde anticrisisbeleid zou niettemin moeten worden vastgehouden. Hier bespeurt het EESC een tegenspraak.

4.1.2.

De oorzaak van de momenteel (ook in vergelijking met de VS en Japan) economisch catastrofale situatie van de eurozone wordt niet gezocht in het aanhoudende anticrisisbeleid, maar in het tekortschietende concurrentievermogen van sommige lidstaten op grond van divergerende loonontwikkelingen en overheidstekorten. Het EESC betreurt het dat voorbij wordt gegaan aan de kortetermijnproblemen voor het macro-economisch beleid, zoals inflatie, deflatie en het ontbreken van een anticyclisch beleid sinds 2010, alsook een te zwakke vraag, en dat een hoofdzakelijk asymmetrisch aanpassingsbeleid zou moeten worden voortgezet. Het tijdens de crisis aan het licht gekomen eigenlijke probleem, namelijk dat het de eurozone als geheel, anders dan de VS, Japan en het Verenigd Koninkrijk, ontbreekt aan een geldschieter in laatste instantie, wordt door de vijf voorzitters geheel over het hoofd gezien.

4.1.3.

Geheel buiten beschouwing blijven de verschillende pogingen van de centrale banken, die de VS en het Verenigd Koninkrijk er relatief snel weer bovenop hielpen, maar de situatie in Europa eerst nog verergerden. In plaats van een anticyclisch stabiliseringsbeleid moeten de bestaande instrumenten van het economisch bestuur o.a. versterkt worden door nationale mededingingsraden, die streven naar vermindering van de overheidsschuld („deleveraging”) en een op productiviteit gerichte loonontwikkeling. Het EESC betreurt ook dat de kans om de fundamenten van de bestaande regelgeving op hun draagkracht voor de langere termijn te testen en met een sterker, pan-Europees perspectief aan te vullen, niet is aangegrepen.

4.1.4.

Het EESC betreurt het dat de voorzitters de duidelijk slechter dan verwachte economische ontwikkeling uitsluitend beschouwen als het gevolg van de nog onvoldoende toegepaste en uitgewerkte nieuwe mechanismen van de economic governance of van de aanpassingsprogramma’s van de crisislanden. De te grote nadruk op structurele hervormingen en prijsconcurrentie van de lidstaten voor de te verwezenlijken monetaire unie (eerste hoofdstuk) gaat eraan voorbij dat structurele hervormingen en loonvorming het onderwerp van permanent overleg en oplossingen op lokaal niveau zijn, die democratische principes volgen. Zo bestempelen de vijf voorzitters zich echter als „buitenstaanders” die de lidstaten willekeurig omschreven benchmarks willen opdringen, zonder de democratische legitimiteit hiervoor te verstevigen en „ownership” te bieden.

4.1.5.

Het EESC vreest derhalve dat het in het verslag ontbrekende uitzicht op een volwaardige begrotingsunie de legitimiteit van de eurozone in de lidstaten verder in het gedrang zal brengen met name omdat „meer van hetzelfde medicijn” de economische welvaart van de burgers niet zal verbeteren en omdat het nationale perspectief blijft overheersen. De voorgestelde maatregelen voor de integratie van arbeidsmarkten en sociale stelsels zijn in de ogen van het EESC geheel onvoldoende, onder andere omdat deze, ondanks de retoriek van de voorzitters om te streven naar een „sociale AAA-rating” voor de eurozone, van ondergeschikt belang worden geacht. Het EESC beschouwt de ontwikkeling van een sociale unie als integraal onderdeel van een democratische en sociale EMU, niet als bijzaak.

4.2.    Bruegel-analyse en voorstellen  (15)

4.2.1.

De Europese denktank Bruegel stelt vast dat de EMU van meet af aan aanzienlijke verschillen in de economische, sociale en politieke voorwaarden vertoonde, die de oorzaak zijn van de beleidsfouten in de lidstaten en een inadequate Europese economische governance. Voorgesteld wordt een hervorming van het te voeren economisch beleid ten aanzien van de bankenunie, macroprudentieel toezicht op de financiële sector, het voorkomen van sterk uiteenlopende loonkosten en een hervorming van het begrotingsbeleid. Deze hervorming kan leiden tot houdbare begrotingen van afzonderllijke leden en middelen in het geval van een bankencrisis of een crisis met overheidsobligaties. Het EESC heeft recentelijk in zijn adviezen soortgelijke voorstellen gedaan (16).

4.2.2.

Kapitaalstromen uit landen met overschotten hebben mede tot een oververhitting geleid in de landen met een tekort, met de daarbij horende stijging van nominale lonen. Het gebrek aan financieel evenwicht heeft tot nu toe te weinig aandacht gekregen. Dit staat haaks op het streven naar verdiepte integratie van de financiële markten.

4.2.3.

Het procyclische begrotingsbeleid in 2011-2013 en het uitblijven van anticyclisch begrotingsbeleid in 2014 hebben de sociale nood onnodig vergroot (17). Daarom moet de politiek naast de vereiste structurele hervormingen de mensen ook perspectief bieden, bijvoorbeeld aan de hand van gunstige randvoorwaarden voor particuliere investeringen om de werkgelegenheid op lange termijn weer te kunnen opbouwen. Voorts moet de politiek maatregelen treffen om het concurrentievermogen te verbeteren om inkomen en welvaart te genereren en zo iedereen sociale stabiliteit te garanderen. Daarom onderschrijft het EESC uitdrukkelijk de conclusie dat op korte termijn de totale economische vraag en de inflatie dringend moeten stijgen. Bovendien moet de ECB bevrijd worden van de taken in verband met het begrotingsbeleid en de aanpassing van de loonkosten, die niet tot haar mandaat behoren, maar die zij in feite verricht vanwege het gebrek aan politieke daadkracht van de andere instellingen.

4.2.4.

Volgens het EESC moet er meer gedaan worden om essentiële kwesties omtrent de democratische legitimiteit te behandelen. Het EESC bepleit nadrukkelijk een volledige „parlementarisering” van de eurozone (grote EP-commissie met alle EP-leden van de EMU resp. de landen die tot de euroruimte willen toetreden). Ook het stemmen door nationale parlementsleden uit de eurozone over EMU-kwesties in het kader van de COSAC moet worden verbeterd (18).

4.2.5.

De COSAC wees er in 2014 zelf op dat veel parlementen nog niet genoeg bij de zaak betrokken zijn en toonde zich bezorgd over de verstoorde verhouding tussen de burger en de EU. Zij roept Commissie en Raad op om hier samen met de parlementsleden met concrete voorstellen iets aan te doen (19). De in artikel 13 van het Begrotingspact vermelde vormen van participatie gaan weliswaar in de juiste richting, maar schieten voor een echte parlementarisering tekort.

4.3.    Meer verantwoording voor alle economische actoren

4.3.1.

Het opheffen van de verschillen in de manier waarop arbeidsmarkten, systemen voor de loonvorming en sociale stelsels werken, is voor een democratische en sociale EMU van groot belang. Een federaal stelsel met één Europese arbeidsmarkt en uniforme instellingen en sociale stelsels zoals in de VS, lijkt op korte termijn toekomstmuziek. Voorts moet de procedure bij een macro-economische onevenwichtigheid (MIP) symmetrisch versterkt en de sociale partners hierbij betrokken worden.

4.3.2.

Opgemerkt zij dat bepaalde economischebeleidsdoelen van de economic governance van de laatste jaren beter afgestemd moeten worden op de doelstellingen van het sociale beleid van de EU volgens artikel 4, lid 2, VWEU en dat moet worden voorkomen dat economische en sociale doelstellingen mogelijk met elkaar in strijd zijn. Alle maatregelen uit het Europees Semester moeten volgens horizontale clausules voor sociaal beleid aan een sociale-effectbeoordeling onderworpen worden. De resultaten hiervan moeten op nationaal en Europees niveau gepubliceerd en besproken worden. Het EESC kan zich in het kader van zijn bevoegdheden hierin vinden.

4.3.3.

In het verslag van de vijf voorzitters is sprake van een financiële, begrotings- en politieke unie; de sociale unie wordt niet vermeld. Het unieke Europese model moet versterkt worden; van het unieke Europese sociale model is geen sprake meer. Het beeld van de „sociale triple A” wordt er wel bijgehaald, maar hoe dat in het kader van een verdiepte EMU moet worden bereikt, blijft meer dan vaag. Sociale kwesties komen hoogstens aanvullend aan bod of in de context van een grotere doorstroming op de arbeidsmarkten in de lidstaten. Kernonderdelen zijn een minimumniveau van sociale bescherming, effectieve sociale stelsels in de lidstaten en nieuwe flexicurity-initiatieven in verband met het arbeidsrecht, maar zonder nadere toelichting.

4.3.4.

De regeringen van de lidstaten zijn in hoge mate verantwoordelijk voor de verdere ontwikkeling van een democratische en sociale EMU. Hetzelfde geldt voor de sociale partners op nationaal en Europees niveau, voor wie de EMU het kader vormt voor de verschillende stelsels voor loonvorming en de uitwerking van het beleid voor de arbeidsmarkt en het sociaal beleid. Als economische en maatschappelijke actoren zijn zij van doorslaggevend belang voor de handhaving van de gemeenschappelijke stabiliteitsdoelstelling van de EMU.

4.3.5.

Het EESC stelt opnieuw vast dat een monetaire unie met uiteenlopende ontwikkeling van prijzen en lonen in de lidstaten tussen de regio’s van diezelfde monetaire zone onvermijdelijk tot onevenwichtigheden leidt, waarbij externe schokken een sociale en politieke crisis kunnen veroorzaken en de verschillen verder kunnen aanwakkeren (20). Het EESC meent daarom dat een serieus debat over een solide architectuur van de EMU, met een consensus over de economische en sociale doelstellingen, alsook over de governance, niet te vermijden valt (21). Het EESC concludeert dat de macro-economische dialoog van de EU (MED) binnen de eurozone moet worden uitgebreid en verdiept.

4.3.6.

De macro-economische dialoog is door de Europese Raad in Keulen (juni 1999) ingesteld met het oog op een permanente, op groei en stabiliteit gerichte, macro-economische beleidsmix, d.w.z. een aansluitende combinatie van loonontwikkeling, monetair en begrotingsbeleid. De doelstellingen zijn actueler dan ooit: meer groei en werkgelegenheid bij handhaving van prijsstabiliteit, benutting van het productiepotentieel en verhoging van de potentiële groei (22). Het is jammer dat dit instrument in de loop der jaren is verwaterd en sinds het uitbreken van de crisis niet is aangegrepen om de instrumenten van de economic governance te democratiseren en het besef van ownership in de gemeenschappelijke monetaire ruimte van de EMU te vergroten.

4.3.7.

Een MED van de eurozone (MED-EURO) kan doorslaggevend zijn voor een verdere democratische en sociale ontwikkeling van de EMU, als de deelnemers aan de dialoog aan de eisen van de MED voldoen. De handhaving van de bereidheid tot dialoog binnen de MED-EURO noopt tot een beperkt aantal deelnemers. Naast vertegenwoordigers van de sociale partners, de Europese Centrale Bank, de eurogroep en de Commissie (die geheel autonoom en onafhankelijk moet blijven) moet de voorzitter van de EP-commissie Economische en monetaire zaken met gelijke rechten deelnemen.

4.3.8.

Het EESC meent dat de MED-EURO minstens tweemaal per jaar bijeen moet komen en een integraal bestanddeel moet worden van het economisch bestuur van de EMU. Met de resultaten en conclusies ervan moet rekening worden gehouden bij zowel de uitwerking van de jaarlijkse groeianalyse, als bij het Scorebord en de landenspecifieke aanbevelingen. Tegen de achtergrond van het monetaire, begrotings- en loonbeleid in de EMU zijn de opbouw van vertrouwen en meer convergentie mogelijk zonder de vrije collectieve onderhandelingen in het gedrang te brengen. Dit kan, naar analogie van het „Stabiliteits- en groeipact”, tot een hogere mate van transparante (zichzelf- opgelegde) verplichtingen van alle economische actoren leiden en als „Stabiliteits- en werkgelegenheidspact” werken. Het EESC benadrukt in dit verband het belang van een soepel samenspel van monetair en begrotingsbeleid en loonontwikkeling voor meer groei en werkgelegenheid, dat het vertrouwen in de monetaire unie zouden versterken.

4.3.9.

Dit is een andere aanpak dan het voorstel van de vijf voorzitters — vergelijkbaar met het voorstel van Bruegel — om nationale organen voor het concurrentievermogen op te richten om de loonvorming op nationaal niveau te begeleiden. Deze nationale organen moeten volgens het voorstel van de vijf voorzitters bovendien op Europees niveau gecoördineerd worden. Vroegtijdige raadpleging van de sociale partners vóór publicatie van het verslag zou zinvol geweest zijn, want in deze vorm heeft het voorstel van de voorzitters weinig kans van slagen.

4.3.10.

Vooruitzicht: de EMU zal zonder ingrijpende institutionele en politieke hervormingen altijd breekbaar blijven. Het Comité is zeer bezorgd over de stabiliteit van de EU, omdat de nodige hervormingen, met of zonder verdragswijzigingen, altijd op het laatste nippertje en onder grote druk plaatsvinden. Het gaat erom de sociale, politieke en economische samenhang van de EU opnieuw te versterken en aan een coherente integratie van het economisch en monetair beleid te werken als basis voor een goed werkende EMU. Zonder moedige parlementsleden, politici en sociale partners, die op nationaal en Europees niveau het debat aangaan met het maatschappelijk middenveld en voor de beste oplossingen ijveren, heeft een goed werkende EMU geen kans van slagen.

Gedaan te Brussel, 17 september 2015.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  Heribert Prantl „Europa — Traum oder Alptraum”, toespraak in Ludwigsburg op 14 juli 2013.

(2)  The EP, the Fiscal compact and the EU-institutions: a „critical engagement”; Elmar Brok (EVP, DE), Roberto Gualtieri (S&D, IT) en Guy Verhofstadt (ALDE, BE).

(3)  Europese Commissie: Employment and Social Developments in Europe 2014, 15 januari 2015, http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=738&langId=en&pubId=7736

(4)  Eindrapport van de groep „Toekomst van Europa” van 17 september 2012 van de ministers van buitenlandse zaken van België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal en Spanje.

(5)  Ibid., blz. 2 e.v.

(6)  In nauwe samenwerking met de voorzitters Barroso en Juncker en president Draghi.

(7)  „Voorbereiding van de volgende stappen met het oog op een betere economische governance in de eurozone”, Analytische nota van Jean-Claude Juncker, in nauwe samenwerking met Donald Tusk, Jeroen Dijsselbloem en Mario Draghi, informele bijeenkomst van de Europese Raad van 12 februari 2015.

(8)  Verslag van de vijf voorzitters, De voltooiing van Europa’s Economische en Monetaire Unie, http://ec.europa.eu/priorities/economic-monetary-union/docs/5-presidents-report_nl.pdf

(9)  EESC-advies „Tussenopname van de Europa 2020-strategie” (PB C 12 van 15.1.2015, blz. 105).

(10)  COM(2013) 690 final, de sociale dimensie van de Economische en Monetaire Unie versterken.

(11)  EESC-advies „Structuur en organisatie van de sociale dialoog in het kader van een echte Economische en Monetaire Unie (EMU)” (PB C 458 van 19.12.2014, blz. 1).

(12)  De voorzitter van de Commissie, de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van het Europees Parlement, de voorzitter van de eurogroep en de president van de Europese Centrale Bank.

(13)  Zie voetnoot 8. Hierna wordt uitsluitend ingegaan op de voor dit advies relevante thema’s uit het verslag.

(14)  EESC-advies Voltooiing van de EMU: de politieke pijler (PB C 332 van 8.10.2015, blz. 8).

(15)  André Sapir, Guntram Wolff: Euro-area governance: what to reform and how to do it, 27 februari 2015, http://www.bruegel.org/publications/publication-detail/publication/870-euro-area-governance-what-to-reform-and-how-to-do-it/

(16)  EESC-adviezen Voltooiing van de EMU — De voorstellen van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de volgende Europese legislatuur (PB C 451 van 16.12.2014, blz. 10); Voltooiing van de EMU: de politieke pijler (PB C 332 van 8.10.2015, blz. 8).

(17)  Zsolt Darvas en Olga Tschekassin, Poor and under pressure: the social impact of Europe’s fiscal consolidation, Bruegel Policy Contribution 2015/04, maart 2015.

(18)  EESC-advies Voltooiing van de EMU: de politieke pijler, 2015 (Zie voetnoot 14).

(19)  Bijdrage van de XLIXe COSAC, Dublin, juni 2014.

(20)  EESC, De maatschappelijke gevolgen van de nieuwe regelgeving voor economisch bestuur, 2012 (PB C 143 van 22.5.2012, blz. 23).

(21)  Zie voetnoot 14.

(22)  Resolutie van de Europese Raad over het Europees Werkgelegenheidspact, Europese Raad van Keulen, 3—4 juni 1999.