15.1.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/49


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de validering van verworven vaardigheden en kwalificaties in het kader van niet-formeel en informeel leren — concrete bijdrage van het maatschappelijk middenveld

(initiatiefadvies)

(2016/C 013/09)

Rapporteur:

Pavel TRANTINA

Corapporteur:

Marie ZVOLSKÁ

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 22 januari 2015 besloten overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over de:

Validering van verworven vaardigheden en kwalificaties in het kader van niet-formeel en informeel leren — concrete bijdrage van het maatschappelijk middenveld

(initiatiefadvies).

De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 17 juni 2015.

Het Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 september 2015 gehouden 510e zitting (vergadering van 16 september 2015) het volgende advies uitgebracht, dat met 212 stemmen vóór, bij 8 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC is van mening dat het accent moet komen te liggen op de identificatie, registratie, evaluatie en dus validering van de resultaten van niet-formeel leren, op een manier die vergelijking mogelijk maakt en die begrijpelijk is voor alle belanghebbenden, en in het bijzonder voor werkgevers en onderwijsinstellingen.

1.2.

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat alle burgers, ongeacht hun leeftijd en kwalificatieniveau, toegang hebben tot de validering van de resultaten van niet-formeel en informeel leren. Mogelijk vergt dit verdere samenwerking tussen aanbieders van niet-formeel onderwijs, de overheid en andere belanghebbenden, met name over kwesties als financiering en validatie.

1.3.

Het EESC dringt aan op ondersteuning van alle belanghebbenden, met name de sociale partners en andere organisaties van het maatschappelijk middenveld, om hen bewust te maken van de voordelen van validering en hen actief te laten deelnemen aan de vaststelling van nationale kwalificatiekaders en de formulering van beroepskwalificaties.

1.4.

De burgers moeten relevante informatie krijgen over de voordelen, mogelijkheden en mechanismen voor de validering van competenties. Het EESC beveelt de lidstaten aan om de instanties voor begeleiding en advies op dit gebied verder uit te bouwen, en hierbij met name te denken aan diensten voor arbeidsvoorziening, maar ook jongereninformatiecentra, onderwijsinstellingen, werkgevers, vakbondsorganisaties, centra voor loopbaanadvies, jeugdorganisaties, vrouwenorganisaties, organisaties ter ondersteuning van migranten en gehandicapten, en overheden.

1.5.

Een kwalitatief hoogwaardig juridisch kader op nationaal niveau is een eerste voorwaarde om de gelijkwaardigheid te waarborgen van certificaten die zijn verworven via formeel onderwijs en niet-formeel en informeel leren. Dit stelt zeer hoge eisen aan de kwaliteit van de valideringsprocedures, die ook financieel moeten worden gesteund, bijvoorbeeld met middelen uit het Europees Sociaal Fonds.

1.6.

Het EESC dringt erop aan dat onderwijsinstellingen, met name middelbaar en hoger beroepsonderwijs en universiteiten, meer steun verlenen aan de validering van kennis en vaardigheden die op niet-formele wijze zijn verworven. Op dit vlak zijn er in de EU verschillende voorbeelden van goede praktijken, die moeten worden verspreid.

1.7.

Het EESC is van oordeel dat collectieve onderhandelingen en de sociale dialoog tussen vakbonden en werkgevers een belangrijke rol kunnen spelen bij de validering van niet-formele educatie en een leven lang leren. Door middel hiervan moet worden gezorgd voor de validering van niet-formeel leren als een belangrijke bijdrage aan het debat over de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en de instrumenten om deze te vergroten.

1.8.

In het licht van de hoge jeugdwerkloosheid moeten er meer mogelijkheden komen voor de wisselwerking tussen publieke en private arbeidsbemiddelingsbureaus, vrijwilligersorganisaties (met name van jongeren) en werkgevers. Dit kan helpen om de zichtbaarheid te vergroten en mensen meer bewust te maken van het belang en de waarde van niet-formeel onderwijs en informeel leren in vrijwilligersorganisaties, en het kan ook het wederzijds vertrouwen versterken.

1.9.

De ontwikkeling en het gebruik van instrumenten voor zelfevaluatie, die mensen helpen bij het identificeren en documenteren van hun leerresultaten, moeten worden gesteund. De ervaringen van maatschappelijke organisaties dienen hierbij te worden benut. Het EESC heeft in het verleden reeds zijn steun uitgesproken voor de invoering van een Europees vaardighedenpaspoort en het instrument „Europass Experience”. Het is dan ook teleurgesteld over het feit dat de Europese Commissie de voorbereiding van de Europass Experience heeft opgeschort, en moedigt haar aan dit instrument tot een succesvol einde te brengen.

2.   Inleiding: niet-formeel en informeel leren

2.1.

Ondanks de huidige ongunstige economische en sociale situatie in veel EU-lidstaten, waar zelfs formeel onderwijs geen garanties biedt op toetreding tot de arbeidsmarkt, is het EESC van mening dat de EU het zich niet kan veroorloven om de latente rijkdom aan ervaringen en vaardigheden die zijn verworven op een niet-formele of informele manier, niet te erkennen.

2.2.

Validering hiervan kan kansen bieden voor met name bepaalde kansarme groepen (vrouwen, migranten, jongeren en oudere werknemers). Evenwel mag daardoor geen valse hoop worden gewekt dat zij hierdoor sneller zullen kunnen toetreden tot de arbeidsmarkt. Dit vereist namelijk een economisch en sociaal beleid dat is gericht op meer investeringen, het scheppen van hoogwaardige banen, en de terugdringing van armoede en van het risico op sociale uitsluiting. De beleidsmaatregelen moeten tegelijkertijd leiden tot een versterking van de onderwijs-, opleidings- en omscholingsstelsels.

2.3.

Het EESC baseert zich op een belangrijk document, namelijk de aanbeveling van de Raad betreffende de validering van niet-formeel en informeel leren van 20 december 2012 (1). Hierin wordt onderstreept dat de validatie van leerresultaten (kennis, vaardigheden en competenties) die door niet-formeel en informeel leren zijn verworven, […] een belangrijke rol [kan] spelen bij het verhogen van de inzetbaarheid en mobiliteit, evenals bij het verbeteren van de motivatie voor een leven lang leren, met name onder sociaaleconomisch achtergestelde of laaggekwalificeerde groepen mensen. De validatie van relevante kennis, vaardigheden en competenties kan een nog waardevollere bijdrage leveren aan het verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt, het stimuleren van de mobiliteit en de bevordering van het concurrentievermogen en de economische groei.

2.4.

Werkgeversorganisaties, individuele werkgevers, vakbonden, brancheverenigingen, kamers van koophandel, beroepsorganisaties, nationale instanties die betrokken zijn bij de valideringsprocedure voor beroepskwalificaties en bij de evaluatie en certificering van leerresultaten, diensten voor arbeidsvoorziening, jongerenorganisaties, jongerenwerkers, aanbieders van onderwijs en opleidingen, alsmede maatschappelijke organisaties zijn volgens de Raad allemaal belangrijke belanghebbenden die een aanzienlijke rol hebben te vervullen bij het aanbieden van niet-formele en informele leermogelijkheden en daaraan gekoppelde valideringsprocedures.

2.5.

Volgens de aanbeveling van de Raad uit 2012 moeten de lidstaten uiterlijk in 2018, rekening houdend met de nationale omstandigheden en kenmerken en op de wijze die hun passend lijkt, regelingen hebben getroffen voor de validatie van niet-formeel en informeel leren die iedereen in de gelegenheid stellen om:

kennis, vaardigheden en competenties die door niet-formeel en informeel leren — onder meer, al naargelang, door open onderwijsmiddelen — zijn verworven, te laten valideren;

een volledige kwalificatie of, al naargelang, een deel ervan te verkrijgen op basis van gevalideerde niet-formele en informele leerervaringen […].

2.6.

De volgende elementen zouden volgens de aanbeveling van de Raad moeten worden opgenomen in de regelingen voor de validering van niet-formeel en informeel leren, waarbij iedereen de gelegenheid wordt geboden zijn voordeel te halen uit al deze elementen, afzonderlijk of in combinatie, overeenkomstig ieders behoeften:

IDENTIFICATIE van de leerresultaten die een persoon door niet-formeel en informeel leren heeft verworven;

DOCUMENTATIE van de leerresultaten die een persoon door niet-formeel en informeel leren heeft verworven;

BEOORDELING van de leerresultaten die een persoon door niet-formeel en informeel leren heeft verworven;

CERTIFICERING van de resultaten van de beoordeling van de leerresultaten die een persoon door niet-formeel en informeel leren heeft verworven in de vorm van een kwalificatie, in de vorm van kredieten die tot een kwalificatie leiden of in een andere geschikt geachte vorm.

De Europese richtlijnen van 2009 voor de validering van niet-formeel en informeel leren (2) (en de bijgewerkte versie van 2015) richten zich tot de burgers en de actoren die verantwoordelijk zijn voor het initiëren, ontwikkelen en uitvoeren van het valideringsproces. Er zijn verschillende actoren actief op verschillende niveaus (Europees, nationaal, sectoraal en lokaal) en in verschillende contexten (de publieke, private en vrijwilligerssector, onderwijs en opleiding, en arbeidsmarktdiensten). De richtlijnen hebben tot doel de voorwaarden te verduidelijken voor het uitvoeren van de verificaties en de betrokken partijen te wijzen op de mogelijkheden tijdens de verschillende fasen van het proces.

2.7.

Het EESC heeft reeds meermaals gewezen op de bijdrage van niet-formle educatie en het belang van de validering hiervan. Dit advies behandelt de kwestie voor het eerst op een alomvattende manier. Het beoogt een overzicht te geven van de standpunten van de vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en andere organisaties van het maatschappelijk middenveld wat betreft de valideringsprocedures en de praktische oplossingen die zij voorstellen.

3.   Vaardigheden en kennis die via niet-formeel en informeel leren zijn verworven

3.1.

De achteruitgang van een op specialisatie en vakkennis gebaseerde productiesector, de technologische ontwikkeling en de groei van de dienstensector hebben ertoe geleid dat werkgevers in de 21e eeuw meer belang hechten aan de persoonlijkheid van werknemers en aan „horizontale” of „overdraagbare” vaardigheden. Een leven lang leren en de validering van de vaardigheden en kennis die buiten de school zijn opgedaan, nemen aan belang toe.

3.2.

In 2012 hebben de universiteit van Bath en GHK Consulting in opdracht van het Europees Jeugdforum een studie uitgevoerd naar de gevolgen van informeel leren in jongerenorganisaties voor de inzetbaarheid van jongeren op de arbeidsmarkt (3). Jongerenorganisaties zijn belangrijke aanbieders van niet-formele educatie. De educatie in jongerenorganisaties is niet primair gericht op vergroting van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, maar de vaardigheden die er worden verworven, kunnen hierbij wel helpen, en dat is wat zij hebben onderzocht.

3.3.

De algemene conclusie van de studie is dat er een duidelijke overeenkomst is tussen de vaardigheden die door werkgevers worden gevraagd en de vaardigheden die in de sector van niet-formeel leren kunnen worden ontwikkeld. Vijf van de zes meest gevraagde „soft skills” behoren tot de vaardigheden die in het kader van jongerenorganisaties kunnen worden ontwikkeld — de enige uitzondering is mathematische competentie. De „soft skills” die het meest worden gevraagd door werkgevers, zijn: communicatieve vaardigheden, organisatorische en planningsvaardigheden, besluitvaardigheid, vermogen om in teamverband te werken, betrouwbaarheid/zelfstandigheid en mathematische competentie. Deze „soft skills” worden beschouwd als cruciale competenties om succesvol te zijn op het werk. Ook worden hiermee bepaalde karaktertrekken gevormd, zoals persoonlijke motivatie, initiatiefrijk zijn en creativiteit: persoonlijke kenmerken die worden gerelateerd aan de betrouwbaarheid/zelfstandigheid en de ondernemersgeest.

3.4.

Niet-formeel en informeel leren is iets wat alle burgers aangaat in het kader van een leven lang leren. Vrouwen (en mannen) die gezinstaken op zich nemen, ontwikkelen bijvoorbeeld vaardigheden die zij kunnen toepassen op de werkplek, vooral in de sociale dienstverlening. Wanneer zij hun baan verliezen wegens ontslag of een verandering in de gezinssituatie, kunnen zij van deze kennis gebruikmaken in de overgang naar een nieuwe baan, of in het geval van vrouwelijke migranten, bij het vinden van een eerste baan. Het EESC heeft de lidstaten al eerder opgeroepen (4) om ervoor te zorgen dat „in een ander land verworven diploma’s of opgedane ervaring sneller worden erkend, zodat vrouwen werk vinden dat overeenstemt met hun bekwaamheden en ambities”, en dat „werken in bepaalde sectoren (schoonmaakbedrijven, kinderopvang, ouderenzorg, horeca, landbouw enz.) een kans is voor minder geschoolde vrouwelijke migranten op voorwaarde dat dit werk aan de zwarte markt wordt onttrokken, professioneler wordt gemaakt en naar waarde wordt geschat, en dat deze vrouwen hiervoor worden opgeleid en er een loopbaan kunnen ontwikkelen”. De sociale partners werden aangespoord om „in cao’s vast te leggen dat gemakkelijker erkenning moet worden gegeven aan de kwalificaties van vrouwelijke migranten”.

3.5.

Voor een succesvolle validatie van niet-formeel en informeel leren is het zaak dat het accent verschuift naar de leerresultaten. Deze aanpak wordt sinds 2004 overigens uitdrukkelijk en systematisch gesteund in de agenda van het EU-beleid op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en werkgelegenheid. Uit een recente studie van Cedefop (op basis van onderzoek tussen 2013-2015) blijkt dat de verschuiving naar leerresultaten zich gestaag doorzet in heel Europa — in de ontwikkeling van nationale kwalificatiekaders, bij het definiëren en beschrijven van beroepsvaardigheden, bij het gebruik van leerresultaten in de leerprogramma’s en bij de beoordeling van de leerresultaten als referentiepunt voor de validering. Dit zou moeten leiden tot een grotere transparantie, relevantie en kwaliteit van niet-formeel en informeel leren. Op praktisch niveau is het belangrijk dat er voor leerlingen/studenten duidelijke doelstellingen worden vastgesteld waarvan een motiverend effect uitgaat, dat flexibele leertrajecten mogelijk worden gemaakt en dat de studiekeuze afhankelijk wordt gemaakt van een beoordeling van de resultaten. Tegelijkertijd moeten, om kwaliteitsvolle onderwijsresultaten te verkrijgen, ook de didactische methoden en processen worden verbeterd.

3.6.

Hieruit vloeit voort dat de nadruk moet worden gelegd op de evaluatie en het vastleggen van de resultaten van niet-formeel leren, op een wijze die begrijpelijk is voor alle belanghebbenden en in het bijzonder voor werkgevers en onderwijsinstellingen. Deze resultaten kunnen vervolgens — mits hiervoor passende voorwaarden zijn gecreëerd — op verzoek van de betrokkene worden erkend als echte beroepskwalificaties die gelijkwaardig zijn aan de kwalificaties die door formele onderwijsprogramma’s worden verkregen.

4.   Praktische aspecten van de validering van vaardigheden en kwalificaties

4.1.    Begeleiding, advies en informatie

4.1.1.

De lidstaten zouden er in het kader van de valideringsprocedures voor moeten zorgen dat burgers en organisaties informatie en begeleiding kunnen krijgen over de mogelijkheden en voordelen van validering; de validering van niet-formeel en informeel leren zou bovendien moeten worden aangemoedigd door passende begeleiding en advies en zou gemakkelijk toegankelijk moeten zijn.

4.1.2.

De regelingen voor de validering van niet-formeel en informeel leren moeten op passende wijze worden vormgegeven en rekening houden met nationale, regionale en/of lokale en sectorale behoeften en kenmerken.

4.1.3.

Er moet voor worden gezorgd dat alle burgers, ongeacht hun leeftijd en kwalificatieniveau, hiervan gebruik kunnen maken. Eventueel vergt dit verdere samenwerking tussen de non-profitsector, de overheid en andere belanghebbenden, ook over kwesties zoals financiering en validatie.

4.1.4.

De burgers moeten worden geïnformeerd over de andere voordelen van duurzame betrokkenheid bij vrijwilligersorganisaties. Zelfs een korte periode van vrijwilligerswerk kan belangrijke invloed hebben op het vaardigheidsniveau en leiden tot een grotere inzetbaarheid op de arbeidsmarkt.

4.1.5.

Het is noodzakelijk om de burgers op gecoördineerde wijze aan te spreken en hun relevante informatie te verstrekken over de voordelen, mogelijkheden en mechanismen voor de validering van vaardigheden. De lidstaten wordt aangeraden om de instanties voor begeleiding en advies op dit gebied verder uit te bouwen en hierbij met name te denken aan diensten voor arbeidsvoorziening, maar ook jongereninformatiecentra, onderwijsinstellingen, werkgevers, vakbondsorganisaties, centra voor loopbaanadvies, vrijwilligersorganisaties, jeugdorganisaties en overheden.

4.1.6.

Voor de validering van vaardigheden is adviesverlening in alle stadia — van identificatie tot certificering — van essentieel belang en zeer nuttig, met name voor jongeren. Dergelijk advies moet:

mensen helpen bij het vaststellen van hun behoeften en hun motivatie om de valideringsprocedure te starten;

een veilige omgeving creëren die bevorderlijk is voor het ontstaan van een vertrouwensrelatie met de adviseur/consultant, dat wil zeggen niet te formeel, zodat jongeren zich op hun gemak voelen;

meer informatie geven over certificering als erkende methode die gericht is op mensen die een opleiding hebben gevolgd, door gebruik te maken van bestaande informatie- en adviesstructuren — m.a.w. om te laten zien dat certificering tot de mogelijkheden behoort zonder echter onrealistische verwachtingen te scheppen.

4.2.    Coördinatie van de belanghebbende partijen

4.2.1.

Volgens de Raad zouden de lidstaten de coördinatie en betrokkenheid van alle belanghebbenden bij de ontwikkeling en uitvoering van de onderdelen en beginselen van de validatie moeten bevorderen. Om aan te zetten tot deelname aan dit proces:

moeten werkgevers, jongerenorganisaties en maatschappelijke organisaties de identificatie en documentatie van op het werk of via vrijwilligersactiviteiten verworven leerresultaten bevorderen en vergemakkelijken met gebruikmaking van geschikte Europese instrumenten die de transparantie waarborgen, zoals de met het Europass-kader en de Youthpass ontwikkelde instrumenten;

moeten aanbieders van onderwijs en opleidingen de toegang tot formeel onderwijs en formele opleidingen op basis van leerresultaten die in een niet-formele of informele context zijn verworven, vergemakkelijken en, in voorkomend geval en indien mogelijk, vrijstellingen en/of kredieten toekennen voor relevante leerresultaten die in een dergelijke context zijn verworven.

4.2.2.

Het EESC dringt dan ook aan op de ondersteuning van alle belanghebbenden, met name de sociale partners en andere organisaties van het maatschappelijk middenveld, om hen bewust te maken van de voordelen van validering en hen actief te laten deelnemen aan de vaststelling van nationale kwalificatiekaders en de formulering van beroepskwalificaties. Het kan zeer moeilijk zijn om een „echte” verandering teweeg te brengen in de houding van de belanghebbenden, zeker in lidstaten die dit thema niet als prioriteit beschouwen of waar het standpunt van de samenleving ten aanzien van de validering van niet-formeel of informeel leren niet werkelijk op nationaal niveau wordt ondersteund. Het zou nuttig zijn een platform te bieden voor degenen die al vooruitgang hebben geboekt op dit gebied (bijvoorbeeld met proefprojecten) en hun inspanningen op nationaal niveau te steunen.

4.3.    Validering en nationale kwalificatiekaders en -systemen

4.3.1.

De lidstaten zouden iedereen de mogelijkheid moeten bieden een volledige of gedeeltelijke kwalificatie te verkrijgen op basis van gevalideerde niet-formele en informele leerervaringen. Zij moeten ervoor zorgen dat de valideringsprocedures zijn gekoppeld aan nationale kwalificatiekaders en aansluiten op het Europese kwalificatiekader, en dat er sprake is van synergie tussen de valideringsregelingen en creditsystemen die worden gebruikt in het formele onderwijs- en opleidingsstelsel, zoals ECTS en ECVET.

4.3.2.

Werkgevers en andere organisaties van het maatschappelijk middenveld moeten zoveel mogelijk worden betrokken bij het ontwerpen van nationale kwalificatiesystemen (en zij moeten hiertoe worden aangemoedigd). De ervaring in sommige lidstaten leert dat de tenuitvoerlegging van de valideringsprocedures op sectoraal niveau vraagt om de oprichting van commissies en eenheden voor sectorale vaardigheden, die moeten worden bemand door het juiste personeel. Zo zou op de betreffende gebieden kunnen worden overgegaan tot de vaststelling van nationale normen voor verschillende beroepen en beroepskwalificaties.

4.4.    De kwaliteit van de validering waarborgen

4.4.1.

De lidstaten zouden transparante kwaliteitsborgingsmaatregelen moeten treffen, die overeenstemmen met de bestaande kwaliteitsborgingskaders, aangezien dergelijke maatregelen het gebruik van betrouwbare, valide en geloofwaardige evaluatiemethoden en -instrumenten bevorderen. Dit vraagt in de eerste plaats om een adequate wetgeving, d.w.z. een regelgevingskader voor het valideren en waarborgen van afgegeven certificaten, overeenkomstig de nationale kwalificatiekaders die zijn afgeleid van het Europees kwalificatiekader.

4.4.2.

Voor het EESC houdt dit in dat moet worden gezorgd voor de gelijkwaardigheid van certificaten die zijn verworven via formeel en niet-formeel onderwijs en informeel leren. Dit stelt zeer hoge eisen aan de kwaliteit van de valideringsprocedures die ook financieel moeten worden gesteund, bijvoorbeeld met middelen uit het Europees Sociaal Fonds.

4.5.    Validering door onderwijsinstellingen

4.5.1.

Onderwijsinstellingen spelen een essentiële rol in het valideringsproces. De Raad beveelt aan dat aanbieders van onderwijs en opleidingen de toegang tot formeel onderwijs en formele opleidingen op basis van leerresultaten die in een niet-formele of informele context zijn verworven, moeten vergemakkelijken en, in voorkomend geval en indien mogelijk, vrijstellingen en/of kredieten moeten toekennen voor relevante leerresultaten die in een dergelijke context zijn verworven.

4.5.2.

Het EESC dringt erop aan dat universiteiten meer steun verlenen aan de validering van kennis en vaardigheden die op niet-formele wijze zijn verworven. Ierland kan in dit verband als voorbeeld worden genomen. De Ierse National Review of Higher Education 2030 steunt de maatschappelijke taak van het hoger onderwijs en noemt de „betrokkenheid van de samenleving in ruime zin” als „één van de drie, onderling verbonden belangrijke rollen van het hoger onderwijs”. Dit wordt omschreven als „samenwerking met het bedrijfsleven, met the civil society, met het beleid van de overheid, met kunst, cultuur en sport en met andere aanbieders van onderwijs in de gemeenschap en de regio, waarbij steeds meer nadruk wordt gelegd op betrokkenheid van de internationale gemeenschap” (5).

4.5.3.

Het spreekt voor zich dat niet alleen universiteiten de resultaten van niet-formeel en informeel leren kunnen valideren. Op Malta bijvoorbeeld worden met het in september 2010 gepresenteerde certificaat en profiel van het middelbaar onderwijs alle vormen van leren erkend die gedurende de vijfjarige middelbareschoolperiode zijn gevolgd. Zowel het formeel als het niet-formeel onderwijs kent „credits” toe die studenten stimuleren om verder te leren en hoger onderwijs te volgen.

4.6.    Validering en de arbeidsmarkt

4.6.1.

De Raad benadrukt in zijn aanbeveling het belang van validering voor de arbeidsmarkt en dringt erop aan dat de lidstaten alle belanghebbenden, zoals werkgevers, vakbonden, brancheverenigingen, kamers van koophandel, beroepsorganisaties, nationale entiteiten die betrokken zijn bij de validatieprocedure voor beroepskwalificaties, aanmoedigen om hieraan deel te nemen. Bovendien worden de werkgevers aangemoedigd om de identificatie en documentatie van op het werk verworven leerresultaten te bevorderen en te vergemakkelijken.

4.6.2.

De validering van niet-formeel en informeel leren kan deel uitmaken van collectieve arbeidsovereenkomsten (zoals in Nederland). Dit is een uitstekend voorbeeld van hoe werknemers toegang kunnen krijgen tot een dergelijke validering en draagt bij tot een doeltreffend humanresourcesmanagement in bedrijven. Werkgevers zouden actief moeten worden betrokken bij de evaluatie van kennis, vaardigheden en competenties, zowel op de werkplek als bij het opzetten van onderwijs- en opleidingsprogramma’s. Dit zal helpen om de waarde van de validering te verhogen en het vertrouwen hierin te vergroten.

4.6.3.

Collectieve onderhandelingen en de sociale dialoog tussen vakbonden en werkgevers kunnen een belangrijke rol spelen bij de validering van niet-formeel onderwijs en een leven lang leren. Een concreet voorbeeld hiervan op Europees niveau is de European Metalworkers’ Federation (EMF) die werkt aan de erkenning van niet-formeel leren als een belangrijke bijdrage aan het debat over de inzetbaarheid en aan de instrumenten om deze te vergroten.

4.6.4.

In sommige landen vervullen vakbondsactivisten steeds vaker een nieuwe rol door tijdens de werkuren advies te geven en met werkgevers te onderhandelen over vrije toegang tot opleidingsmogelijkheden op het werk. In Oostenrijk, Denemarken, Finland, Noorwegen, Zweden en het Verenigd Koninkrijk treden vakbondsvertegenwoordigers op als „onderwijsambassadeurs” die werknemers aanmoedigen verder te leren en lacunes in hun vaardigheden op te vullen en die ondernemingen advies geven over hun educatieve behoeften (6).

4.6.5.

Aangezien werkgevers die jonge mensen met weinig of geen praktijkervaring in dienst nemen, het zeer op prijs stellen wanneer zij betrokken zijn geweest bij jongerenorganisaties, moet deze betrokkenheid worden aangemoedigd als een van de maatregelen om jongeren te helpen bij de overgang van school naar werk (7).

4.6.6.

Voorts is het zaak dat alle mensen die validering overwegen, beter begeleid en gecoacht worden, zodat zij tijdens sollicitaties in staat zijn om de op niet-formele en informele wijze verworven vaardigheden en competenties op efficiënte wijze te presenteren en beter inzien hoe zij deze vaardigheden kunnen toepassen in hun werk en hoe zij kunnen helpen bij de uitvoering van de specifieke taken van de functie in kwestie. Aan dit proces kan worden bijgedragen door professionele adviesdiensten, adviseurs op scholen en universiteiten, jongerenorganisaties en arbeidsbureaus, naast werkgevers en internationale organisaties. In dit verband zouden jongeren ook kunnen worden geholpen met informatie en nuttige tips.

4.7.    Validering in de vrijwilligerssector

4.7.1.

De Raad benadrukt in zijn aanbeveling dat de vrijwilligerssector actief moet worden betrokken bij het validatieproces: werkgevers, jongerenorganisaties en maatschappelijke organisaties moeten de identificatie en documentatie van op het werk of via vrijwilligersactiviteiten verworven leerresultaten bevorderen en vergemakkelijken, met gebruikmaking van geschikte instrumenten die de transparantie waarborgen, zoals de met het Europass-kader en de Youthpass ontwikkelde instrumenten.

4.7.2.

De burgers zouden zich meer bewust moeten zijn van de waarde die werkgevers hechten aan vaardigheden en competenties die op niet-formele of informele wijze zijn verkregen, bijvoorbeeld via vrijwilligerswerk. Dit geldt vooral voor mensen met een lager opleidingsniveau, die zich vaak minder bewust zijn van de waarde van dit soort activiteiten voor een werkgever en die ook minder goed opgeleid zijn om deze vaardigheden te presenteren.

4.7.3.

In het licht van de hoge jeugdwerkloosheid moeten er meer mogelijkheden komen voor de wisselwerking tussen publieke en private arbeidsbemiddelingsbureaus, vrijwilligersorganisaties (met name voor jongeren) en werkgevers. Dit kan helpen om de zichtbaarheid te vergroten en mensen meer bewust te maken van het belang en de waarde van niet-formeel onderwijs in vrijwilligersorganisaties en kan ook het wederzijdse vertrouwen versterken.

4.7.4.

De ontwikkeling van evaluatie- en opleidingsprogramma’s voor vrijwilligersorganisaties moet worden gesteund, aangezien het bestaan van dergelijke programma’s wordt gekoppeld aan een aangetoond hoger vaardighedenniveau. In dit verband moet tevens voor ogen worden gehouden dat de activiteiten van vrijwilligersorganisaties sterk uiteenlopen, en dus ook de criteria die deze organisaties gebruiken om de bij hen opgedane vaardigheden te evalueren. Vanuit dit oogpunt moet in de vrijwilligerssector een grotere consistentie op het gebied van terminologie en evaluatiemethodes worden aangemoedigd. Door deze criteria meer op één lijn te brengen kan er bijvoorbeeld voor worden gezorgd dat vrijwilligers zich meer bewust zijn van de vaardigheden die zij ontwikkelen door vrijwilligerswerk te verrichten ten behoeve van de samenleving.

4.8.    Valideringsinstrumenten

4.8.1.

De Raad legt in zijn aanbeveling de nadruk op gemeenschappelijke Europese valideringsinstrumenten om de transparantie te waarborgen, zoals het Europass-kader en de Youthpass. De lidstaten zouden moeten zorgen voor synergieën tussen de validatieregelingen en kredietsystemen van het formele onderwijs- en opleidingsstelsel, zoals ECTS en Ecvet.

4.8.2.

De kennis en vaardigheden die worden verworven via activiteiten bij maatschappelijke organisaties hebben ook waarde op de arbeidsmarkt, maar zijn vaak niet-gedocumenteerd en onzichtbaar. De ontwikkeling en het gebruik van instrumenten voor zelfevaluatie, die mensen helpen bij het identificeren en documenteren van hun leerresultaten, moeten worden gesteund, gebruikmakend van de ervaringen van maatschappelijke organisaties. Zo kan de opstelling van een persoonlijk portfolio van vaardigheden een meerwaarde bieden voor mensen die een vervolgopleiding wensen te volgen en/of wanneer zij verdere ambities in het beroepsleven nastreven.

4.8.3.

Certificaten en portfolio’s zijn een belangrijk onderdeel van de validering van informeel verworven competenties en kwalificaties. Aanbieders van niet-formele educatie zouden ernaar moeten streven om certificaten/documenten af te geven die een gedetailleerde beschrijving geven van de aard en de resultaten van de gevolgde educatieve activiteiten, en zouden de burgers duidelijk moeten maken waarom dit zo waardevol is. Het gaat hoofdzakelijk om de educatieve waarde van deze documenten (mensen bewuster maken van de vaardigheden en bekwaamheden die zij hebben verworven in maatschappelijke organisaties, en hoe deze vaardigheden van pas kunnen komen bij het zoeken naar een baan of bij een vervolgopleiding), en niet zozeer om de bekroning van een succes.

4.8.4.

Het EESC heeft in het verleden reeds zijn steun uitgesproken voor de invoering van een Europees vaardighedenpaspoort en het instrument „Europass Experience”. Het is dan ook teleurgesteld over het feit dat de Europese Commissie de voorbereiding van de Europass Experience heeft opgeschort.

Brussel, 16 september 2015.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2012:398:0001:0005:NL:PDF

(2)  http://www.cedefop.europa.eu/en/publications-and-resources/publications/4054

(3)  http://issuu.com/yomag/docs/reportnfe_print

(4)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de integratie van vrouwelijke migranten op de arbeidsmarkt (PB C 242 van 23.7.2015, blz. 9).

(5)  Zie: „National Strategy for Higher Education 2030” („Nationale strategie voor het hoger onderwijs tot 2030”), www.hea.ie

(6)  Zie: „Learning while working. Success stories on workplace learning in Europe”, blz. 59, Cedefop 2012

(7)  http://issuu.com/yomag/docs/reportnfe_print