VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD door de lidstaten op grond van Verordening (EG) nr. 1371/2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer toegestane vrijstellingen /* COM/2015/0117 final */
Toepassing
van Verordening (EG) nr. 1371/2007 betreffende de rechten en verplichtingen van
reizigers in het treinverkeer: door de lidstaten op grond van artikel 2
toegestane vrijstellingen Inleiding Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het
Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en
verplichtingen van reizigers in het treinverkeer[1] (de verordening) is van toepassing sinds 3 december 2009. De
verordening heeft tot doel de rechten van treinpassagiers in de EU te
beschermen, in het bijzonder bij problemen tijdens de reis, en de kwaliteit en
efficiency van het passagiersvervoer per spoor te verbeteren. Hoewel de verordening in principe van
toepassing is op alle spoorvervoersdiensten voor passagiers in de EU, kunnen de
lidstaten vrijstellingen toestaan voor binnenlandse langeafstandstreinen om de
geleidelijke invoering van de verordening te vergemakkelijken. Om rekening te
houden met de specifieke aard van stads-, voorstads- en regionale treinen is in
de verordening bepaald dat de lidstaten ervoor kunnen opteren de verordening
niet op dergelijke treinen toe te passen. Op grond van artikel 2 van de verordening
kunnen lidstaten bepaalde diensten vrijstellen van de volledige toepassing van
de verordening: 1.
Artikel 2, lid 4: binnenlandse passagierstreinen
voor een periode van maximum vijf jaar, tweemaal verlengbaar (met uitzondering
van de in artikel 2, lid 3, genoemde bepalingen); 2.
Artikel 2, lid 5: stads-, voorstads- en regionale
treinen (met uitzondering van de in artikel 2, lid 3, van de verordening
genoemde bepalingen); 3.
Artikel 2, lid 6: spoorvervoersdiensten of reizen
waarvan een belangrijk deel buiten de EU wordt geëxploiteerd, voor een periode
van maximum vijf jaar. Deze vrijstelling kan worden
verlengd. Op grond van artikel 2, lid 7, dient de
Commissie een verslag op te stellen ten behoeve van het Europees Parlement en
de Raad over de op grond van artikel 2, leden 4, 5 en 6, toegekende
vrijstellingen. I. Status
quo van de vrijstellingen Sinds de
inwerkingtreding van de verordening op 3 december 2009 tot het einde van de
eerste periode van vijf jaar op 2 december 2014 De verordening
wordt op dit moment door vier lidstaten volledig toegepast, terwijl 22 andere
in verschillende mate vrijstellingen hebben verleend. Dit verslag bevat een
gedetailleerd overzicht van de verschillende vervoersdiensten die in de
lidstaten worden aangeboden.
1. Binnenlands passagiersvervoer per spoor (langeafstandstreinen,
stads- voorstads- en regionale treinen)
Op basis van de
tijdens de eerste periode van vijf jaar verleende vrijstellingen kan het
volgende onderscheid worden gemaakt tussen de lidstaten[2]:
1) Volledige toepassing van de verordening zonder uitzonderingen
Slechts vier lidstaten passen de verordening
volledig toe, zonder uitzonderingen: Denemarken, Italië, Nederland en
Slovenië.
2) Vrijstelling van alle binnenlandse treinen (lange afstand, stads-,
voorstads- en regionale treinen)
Vijf lidstaten hebben besloten alle binnenlandse
treinen vrij te stellen, zodat alleen de verplichte bepalingen als bedoeld in
artikel 2, lid 3, van de verordening[3]
van toepassing zijn: Bulgarije, Frankrijk, Ierland, Letland en
Roemenië.
3) Gedeeltelijke vrijstelling:
·
Vrijstelling naargelang de aard van de dienst
(langeafstandstreinen of stads-, voorstads- en regionale treinen) o
Vrijstelling voor alle binnenlandse
langeafstandstreinen, maar niet voor stads-, voorstads- en regionale treinen) Drie lidstaten hebben
vrijstellingen ingevoerd voor binnenlandse langeafstandstreinen, maar niet voor
stads-, voorstads- of regionale treinen. België,
Tsjechië en Litouwen. o
Vrijstellingen voor stads-, voorstads- en
regionale treinen, maar niet voor langeafstandstreinen In vijf lidstaten
gelden geen vrijstellingen voor binnenlandse langeafstandstreinen, maar wel
voor stads-, voorstads- en regionale treinen: Oostenrijk, Finland,
Duitsland, Luxemburg en Zweden ·
Vrijstelling naargelang de aard van de
verplichting (d.w.z. per artikel) o
Vrijstellingen van sommige vervoersdiensten van
bepaalde artikelen België heeft zijn langeafstandstreinen alleen vrijgesteld van het recht op
informatie tijdens de reis op grond van bijlage II, deel II, van de
verordening. Spanje heeft voor langeafstandstreinen alleen een
vrijstelling verleend van artikel 27 inzake klachtenbehandeling. o
Vrijstelling van alle binnenlandse treinen van
een aantal artikelen Negen lidstaten
hebben vrijstellingen verleend van specifieke artikelen: Kroatië[4], Estland, Griekenland, Hongarije, Polen, Portugal, Spanje, Slowakije en het VK.
2. Grensoverschrijdende diensten van en naar derde landen
Tien lidstaten
hebben op grond van artikel 2, lid 6, volledige of gedeeltelijke vrijstellingen
verleend voor spoorvervoersdiensten of reizen waarvan een belangrijk deel
buiten de EU wordt geëxploiteerd: Bulgarije, Kroatië, Estland, Finland,
Griekenland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen en Roemenië. Dit
betekent dat alle landen met grensoverschrijdende treinen van en naar derde
landen, deze treinen hebben vrijgesteld van de toepassing van de verordening op
hun grondgebied.
Aanvullende elementen
De meeste lidstaten
die vrijstellingen hebben toegekend voor hun binnenlandse langeafstandstreinen
hebben dat gedaan voor de artikelen 8, 10, 13, 15, 17 en 18. Vrijstellingen
voor stads-, voorstads- en regionale treinen hebben meestal betrekking op de
artikelen 8, 10, 15, 16, 17 en 18. Vrijstellingen moeten niet specifiek door de
lidstaten worden gemotiveerd, maar moeten wel op transparante en
niet-discriminerende basis worden toegekend. Het is duidelijk dat er vooral
afwijkingen zijn toegekend voor de artikelen die de hoogste kosten meebrengen,
namelijk die inzake voorschotten bij ongevallen (artikel 13) en inzake de
aansprakelijkheid, en bijgevolg terugbetaling, bij vertragingen, gemiste
aansluitingen en uitval, en ten slotte op het gebied van compensatie en bijstand
(artikelen 15, 16, 17 en 18). Ook de uitvoering van de artikelen 8
(reisinformatie) en 10 (reisinformatie en boekingssystemen) wordt soms als
omslachtig en duur beschouwd wanneer de toepassing van deze artikelen nieuw of
gemoderniseerd rollend materieel of computersystemen vergt. Uit het voorgaande
overzicht blijkt dat door de vrijstellingen, met name voor binnenlands vervoer
vanwege verschillen in de nationale wetgeving en het ontbreken van eenduidige
Europese passagiersrechten, een lappendeken van uiteenlopende rechten van
treinpassagiers in de Unie is ontstaan. In de conclusies van het verslag van 14
augustus 2013 aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van de
verordening[5] heeft de Commissie er al op gewezen dat "het grote gebruik van vrijstellingen
een ernstig beletsel voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de
verordening [vormt]", namelijk een beter en doeltreffender
passagiersvervoer. De vrijstellingen in de lidstaten vormen een belemmering om
in de hele Unie gelijke concurrentievoorwaarden voor spoorwegondernemingen tot
stand te brengen. Bovendien ondergraven ze de rechtszekerheid voor de
passagiers en beletten ze hen hun rechten volledig uit te oefenen. Een tabel met de
vrijstellingen in november 2014 bevindt zich aan het einde van het verslag[6]. II. VOORUITZICHTEN
NA 3 DECEMBER 2014 Het verslag blikt
vooruit op de toekomstige situatie wat betreft de toepassing van de verordening
en in het bijzonder de eventuele verlenging van vrijstellingen door de
lidstaten. Uit de door de lidstaten meegedeelde informatie blijkt dat de
situatie na 3 december 2014 niet significant zal wijzigen. Slechts vijf
lidstaten zullen de verordening volledig toepassen, terwijl 21 andere
verschillende vrijstellingen blijven hanteren. Overeenkomstig artikel
2, leden 4 en 6, van de verordening mogen lidstaten vrijstellingen verlengen
maar dienen zij de Commissie in kennis te stellen van elke verlenging die na 3
december 2014 wordt toegestaan. Hetzelfde geldt voor de negen lidstaten die op
grond van artikel 2, lid 5, een vijfjarige vrijstelling hebben ingesteld voor
stads-, voorstads- en regionale treinen, met de mogelijkheid deze te verlengen[7]. In dit verband
heeft de Commissie de lidstaten gevraagd of zij voornemens waren hun
vrijstellingen terug te schroeven of te verlengen[8]. Uit de ontvangen
informatie blijkt dat vier lidstaten voornemens zijn het aantal artikelen
waarvoor vrijstellingen zijn verleend in de loop van de volgende periode van
vijf jaar te verminderen: België, Bulgarije, Estland en Polen. Voor
België zal dit betekenen dat de verordening volledig van toepassing wordt voor
alle spoorvervoersdiensten. Twaalf lidstaten
opteren voor een status quo van hun vrijstellingen gedurende de volgende
periode van vijf jaar: Oostenrijk, Frankrijk, Finland, Duitsland,
Griekenland, Kroatië, Hongarije, Litouwen, Letland, Roemenië, Tsjechië en
Slowakije. Het VK heeft meegedeeld dat het de bestaande vrijstellingen zou
handhaven in afwachting van een raadpleging en evaluatie in de loop van 2015,
op basis waarvan zal worden beslist of de vrijstellingen moeten worden
verlengd, dan wel volledig of gedeeltelijk moeten worden opgeheven. Denemarken,
Italië, Nederland en Slovenië passen de verordening nu reeds volledig toe. Zweden had nog niet gespecificeerd welke vrijstellingen het zou toepassen
voor stads-, voorstads- en regionale treinen, maar heeft de Commissie inmiddels
laten weten dat het deze diensten vrij wil stellen van bepaalde artikelen van
de verordening. Hoewel een aantal
lidstaten nog niet officieel overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de
verordening hebben laten weten of zij de vrijstellingen zullen verlengen of
intrekken, ziet het ernaar uit dat de toepassing van de verordening op
binnenlandse treinen na de eerste periode van vijf jaar niet veel zal wijzigen.
Dit betekent de bescherming van binnenlandse reizigers op grond van de
verordening niet of nauwelijks zal verbeteren. De situatie is vergelijkbaar
voor internationale diensten en reizen, waarvan een aanzienlijk deel buiten de
EU wordt geëxploiteerd. Bij wijze van
conclusie kan worden gesteld dat de lidstaten tijdens de eerste vijf jaar
waarin Verordening (EG) nr. 1371/2007 van toepassing was uitgebreide
vrijstellingen hebben ingevoerd en dat in de nabije toekomst slechts zeer
bescheiden verbeteringen kunnen worden verwacht. Gelijke
concurrentievoorwaarden voor spoorwegondernemingen en een sterke bescherming
van passagiers in de EU blijven hierdoor een verre droom. [1] PB L 315 van 3.12.2007, blz. 14. [2] Op Malta en Cyprus rijden er geen passagierstreinen. [3] Op grond van artikel 2, lid 3, zijn de artikelen 9, 11, 12, 19,
20, lid 1, en 26 van toepassing op alle passagiersvervoer per spoor in de Unie. [4] Kroatië is op 1 juli 2013 toegetreden tot de EU en heeft
vrijstellingen ingevoerd vanaf de datum van toetreding tot het einde van de
eerste vijf jaar na de inwerkingtreding van de verordening, namelijk 2 december
2014. [5] COM(2013) 587 final van 14.8.2013. [6] De lijst van de vrijstellingen is opgesteld op basis van de door
de lidstaten meegedeelde informatie. [7] Bulgarije, Kroatië, Estland, Griekenland, Hongarije, Ierland,
Letland, Portugal en Spanje. [8] Lidstaten die deze vragen niet hebben beantwoord, worden niet
vermeld.