14.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/9


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

over armoedebestrijding (verkennend advies)

(2016/C 133/03)

Rapporteur:

Seamus BOLAND

Corapporteur:

Marjolijn BULK

In een brief van 16 december 2015 heeft het Nederlandse ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: EESC) namens het Nederlandse EU-voorzitterschap en overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie om een verkennend advies verzocht over

Armoedebestrijding

(verkennend advies).

De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 28 januari 2016 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 17 en 18 februari 2016 gehouden 514e zitting (vergadering van 18 februari) het volgende advies uitgebracht, dat met 197 stemmen vóór en 4 stemmen tegen, bij 4 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

Het EESC

1.1.

steunt het voornemen van het Nederlandse voorzitterschap van de Raad om armoede en sociale uitsluiting door middel van een geïntegreerde benadering en samen met relevante publieke en private belanghebbenden aan te pakken, maar vindt ook dat de lidstaten een beroep moeten kunnen doen op een gemeenschappelijk Europees kader dat een dergelijke benadering ondersteunt en de uitwisseling en verspreiding van goede praktijkvoorbeelden op het gebied van armoedebestrijding en toenemende ongelijkheid vergemakkelijkt. Deze ongelijkheid is niet alleen een groot punt van zorg op zich, omdat zij duidt op een gebrek aan sociale rechtvaardigheid, maar is ook schadelijk voor de economische resultaten en groei, evenals voor de sociale cohesie;

1.2.

staat achter de inspanningen van het Nederlandse voorzitterschap van de Raad om collegiale toetsingen („peer reviews”) van goede praktijkvoorbeelden van armoedebestrijding op meerdere niveaus te bevorderen, maar beklemtoont dat gemeenten en andere bestuursniveaus die dergelijke voorbeelden leveren, zouden moeten kunnen terugvallen op een solide nationale strategie;

1.3.

dringt er bij de Raad van de EU op aan om de toezegging die in de Europa 2020-strategie is gedaan, nl. het aantal mensen dat onder de armoedegrens leeft met ten minste 20 miljoen verminderen tegen 2020, opnieuw te bevestigen;

1.4.

beveelt de Raad aan om hierbij de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling — zoals vastgelegd in de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling — in aanmerking te nemen en ervoor te zorgen dat deze agenda aansluit bij de Europa 2020-strategie;

1.5.

is ervan overtuigd dat de bestuursstructuren binnen de Raad meer in balans moeten zijn en pleit voor meer samenwerking tussen de Raad Economische en Financiële Zaken (Ecofin) en de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (Epsco);

1.6.

is van mening dat werkgelegenheids- en sociale doelstellingen tijdens het Europees Semester op gelijke voet zouden moeten worden gesteld met macro-economische voorwaarden;

1.7.

zou graag zien dat er tijdens het Europees Semester ten volle rekening wordt gehouden met het streefcijfer voor armoedebestrijding van de Europa 2020-strategie en dat dit vraagstuk in de hele cyclus systematisch wordt aangepakt, om te beginnen met de jaarlijkse groeianalyse, gevolgd door de nationale hervormingsprogramma’s en eindigend met de landenspecifieke aanbevelingen, via 1) specifieke maatregelen om armoede terug te dringen, 2) vergelijkbare indicatoren voor de mate van armoede en de doelmatigheid van het beleid, en 3) verplichte sociale effectbeoordelingen van alle hervormingsplannen die worden voorgesteld in de nationale hervormingsprogramma’s en de landenspecifieke aanbevelingen;

1.8.

verzoekt ook, met name wat armoedebestrijding betreft, af te stappen van het uitsluitend op bezuinigingen gericht blijvende macro-economische beleid in de EU;

1.9.

vraagt de lidstaten met klem om hun eigen geïntegreerde nationale strategieën voor armoedebestrijding te ontwikkelen en daarbij gebruik te maken van de „aanbeveling van de Commissie over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten” (1), die dankzij de wisselwerking tussen de drie onderdelen ervan 1) passende inkomenssteun, 2) inclusieve arbeidsmarkten en 3) toegang tot hoogwaardige diensten) algemeen wordt beschouwd als de meest uitgebreide en efficiënte strategie om armoede en sociale uitsluiting uit te bannen;

1.10.

wijst op het hoge percentage kinderarmoede in de lidstaten en op de dringende noodzaak om de aanbeveling van de Commissie getiteld „Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken” (2) op te volgen, die deel uitmaakt van het Sociaal Investeringspakket uit 2013 en gebaseerd is op een structuur die zeer veel lijkt op die van de aanbeveling inzake actieve inclusie, die drie soortgelijke onderdelen bevat: 1) toegang tot adequate middelen, 2) toegang tot betaalbare hoogwaardige diensten en 3) het recht van kinderen om te participeren;

1.11.

is bijzonder verontrust over de stijgende cijfers van armoede onder werkenden en vindt daarom dat de recente hervormingsmaatregelen om de werkgelegenheid te bevorderen door liberalisering van de arbeidsbetrekkingen eens kritisch tegen het licht moeten worden gehouden;

1.12.

moedigt de Commissie ten sterkste aan om een afzonderlijk proces op te starten voor het verbeteren van de Europese en nationale statistieken inzake armoede en ongelijkheid. Deze moeten leiden tot een uitgebreidere reeks gemeenschappelijke indicatoren die relevante gegevens opleveren voor nationale en Europese maatregelen, met inbegrip van maatregelen met betrekking tot de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen en het Europees Semester;

1.13.

herhaalt zijn voorstel voor het instellen van een passend minimuminkomen op EU-niveau;

1.14.

verzoekt de Commissie zich in te zetten voor maatregelen ter voorkoming en bestrijding van een te hoge schuldenlast op EU-niveau en met name tegen onverantwoorde leningen en woekerpraktijken;

1.15.

verzoekt de Commissie om onmiddellijk nieuwe richtsnoeren voor de raadpleging van belanghebbenden in de sociale sector op te stellen, zodat zij in het kader van het Europees Semester in alle stadia van het proces, d.w.z. bij de opzet, uitvoering en evaluatie, een gestructureerde bijdrage kunnen leveren;

1.16.

verzoekt de lidstaten om beter gebruik te maken van de EU-fondsen die beschikbaar zijn voor de bevordering van sociale integratie en verzoekt de Commissie om met spoed contact op te nemen met de lidstaten en de belanghebbenden om erachter te komen of het besluit om 20 % van het Europees Sociaal Fonds (ESF) uit te trekken voor de bevordering van sociale integratie en de bestrijding van armoede effectief wordt uitgevoerd;

1.17.

moedigt de Commissie ten sterkste aan om beginselen voor meer doeltreffende en betrouwbare sociale normen en zekerheidsstelsels op te nemen in de aangekondigde „Europese pijler van de sociale rechten” en de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting een van de belangrijkste onderdelen van die pijler te maken.

2.   Inleiding

2.1.

Het Nederlandse voorzitterschap van de Raad wijst erop dat de trend van toenemende armoede in de EU moet worden omgebogen. Om dit te bereiken wil het de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden, met name op het gebied van een geïntegreerde aanpak en samenwerking tussen relevante (publieke en private) belanghebbenden, bevorderen.

2.2.

Hoewel het EESC in zijn adviezen over armoedebestrijding is uitgegaan van een overwegend „top-down” benadering, omdat het ervan overtuigd is dat armoedebestrijding de verantwoordelijkheid van besluitvormers is (EU-instellingen en nationale regeringen), is het zeer te spreken over het voornemen van het voorzitterschap om collegiale toetsingen van „bottom-up” benaderingen te organiseren, d.w.z. voorbeelden van partnerschappen die de lidstaten met diverse belanghebbenden — waaronder de publieke sector, sociale partners, basis- en non-profitorganisaties en de sociale economie — zijn aangegaan om armoede te bestrijden.

2.3.

Het EESC is het er dan ook volledig mee eens dat armoedebestrijding een multilaterale aanpak nodig heeft en dat alle belanghebbenden moeten bijdragen tot een maximale reductie van armoede. De goede praktijkvoorbeelden die in dit advies worden genoemd, werden verstrekt door verschillende Europese belanghebbenden (3).

3.   Algemene opmerkingen — de noodzaak van armoedebestrijding

3.1.

Ondanks de toename van instabiliteit en armoede in de Europese Unie sinds 2008, mede veroorzaakt door achtereenvolgende ernstige financieel-economische crises, hebben sociale-beschermingsregelingen in de meeste lidstaten de effecten van de crisis helpen verzachten. Met de financiële crisis van 2011 kwam daar echter een eind aan: door bezuinigingen op de begroting kwamen de sociale uitgaven onder druk te staan en daardoor verslechterde de situatie. Zelfs de Europese Commissie geeft tegenwoordig toe dat het streefcijfer voor armoedebestrijding niet haalbaar is. Voor het EESC is het daarom ook in dit opzicht van essentieel belang dat er dringend verandering komt in het uitsluitend op bezuinigingen gericht blijvende macro-economische beleid in de EU.

3.2.

Zonder sociale bescherming zou bijna de helft van de Europese bevolking in armoede leven. Door de recente bezuinigingsmaatregelen om de crisis het hoofd te bieden zijn de drie pijlers onder het sociaal beleid — automatische stabilisatie, sociale bescherming en sociale investeringen — echter gaan wankelen. Deze situatie moet veranderen.

3.3.

Het EESC beseft ook dat armoede en een slechte gezondheid onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, hetgeen betekent dat het aanpakken van armoede prioriteit moet krijgen. Steeds weer blijkt dat regio’s met grote aantallen mensen die in armoede leven slechter scoren op gezondheidsgebied dan meer welvarende regio’s (4). In delen van het Verenigd Koninkrijk, bijvoorbeeld, blijken mannen uit minder welvarende regio’s ongeveer elf jaar eerder te overlijden, en vrouwen zeven jaar eerder, dan hun meer welgestelde seksegenoten (5).

3.4.

Het EESC is ervan overtuigd dat de Europa 2020-strategie en het Europees Semester veel beter op elkaar moeten worden afgestemd. Het streefcijfer voor armoedebestrijding moet de spil van deze strategie blijven en de lidstaten moeten veel ambitieuzer zijn. Bij elkaar opgeteld zijn de individuele maatregelen van 28 lidstaten tegen armoede onvoldoende om het gemeenschappelijke EU-doel (tegen 2020 minstens 20 miljoen mensen in de EU uit de armoede halen) te verwezenlijken.

3.5.

Armoedebestrijding is in eerste instantie een bevoegdheid van de lidstaten. Zij zouden hun situatie kunnen verbeteren door best practices uit te wisselen, voor een geïntegreerde aanpak te kiezen en samen te werken met relevante (publieke en private) belanghebbenden om armoede tegen te gaan. De Raad zou de lidstaten ertoe moeten aanzetten om de geïntegreerde strategieën op te zetten die nodig zijn om armoede terug te dringen.

3.6.

Armoede onder werkenden is bezig aan een opmars. De Commissie moet nagaan in hoeverre de recente hervormingsmaatregelen om de werkgelegenheid te bevorderen door liberalisering van de arbeidsbetrekkingen invloed hebben gehad op de stijgende cijfers van armoede onder werkenden.

3.7.

Sociale-effectbeoordelingen zouden een belangrijke rol moeten spelen in het hele wetgevingsproces, zodat meer rekening wordt gehouden met de vele facetten van armoede en sociale uitsluiting (die verder gaan dan materiële armoede en ook andere vormen van sociaaleconomische achterstelling omvatten, zoals ongelijke toegang tot onderwijs, werkgelegenheid, huisvesting, gezondheidszorg en sociale participatie).

3.8.

Armoede is ook een wereldwijd aandachtspunt. De VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (6) die in 2015 zijn vastgesteld (vooral doel 1: armoede in al haar vormen overal uitbannen) zouden door alle EU-instellingen en lidstaten in aanmerking moeten worden genomen en in hun strategieën moeten worden opgenomen. De VN-Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling (7) en de Europa 2020-strategie zouden bij elkaar moeten aansluiten.

3.9.

Het EESC is zich ervan bewust dat de Commissie binnenkort met een „Europese pijler van sociale rechten” komt en dat het concept „opwaartse convergentie” van lidstaten op sociaal vlak volgens de Commissie een belangrijke rol zal spelen in deze „pijler”. Het EESC moedigt de Commissie aan om beginselen voor meer doeltreffende en betrouwbare sociale normen en zekerheidsstelsels (8) op te nemen in deze pijler (meer specifiek: strenge sociale normen voor passende inkomenssteun tijdens de levensloop, inclusieve arbeidsmarkten en niet-discriminerende toegang tot betaalbare hoogwaardige diensten voor iedereen), zodat de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting een van de belangrijkste componenten van de pijler wordt.

4.   Specifieke opmerkingen — mogelijke instrumenten

4.1.

De Europese Commissie is erg actief geweest met het voorstellen van uitgebreide aanbevelingen, die als zeer nuttig voor de strijd tegen armoede zijn beschouwd. Dit geldt vooral voor de „Aanbeveling van de Commissie over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten” en voor de aanbeveling getiteld „Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken”. Als de Raad voorstander is van een „geïntegreerde aanpak” voor armoedebestrijding, dan zou hij moeten beginnen met de lidstaten eraan te herinneren dat zij deze aanbevelingen actief moeten opvolgen.

4.2.

Het Sociaal Investeringspakket (9) uit 2013 is een ander goed initiatief van de Commissie. Het Comité heeft de Commissie al verzocht om er een uitgebreide ambitieuze agenda op het gebied van sociale investeringen op na te houden en hier in alle stadia van het Europees Semester aan vast te houden (10). Sociale-investeringsmaatregelen houden o.a. in dat er een beleid wordt gevoerd om individuen en gezinnen in staat te stellen de nieuwe sociale risico’s van de concurrerende kennismaatschappij het hoofd te bieden, door al bij jonge kinderen te investeren in menselijk kapitaal, in plaats van alleen de schade te herstellen na een economische of politieke crisis (11). Ondanks de voordelen ervan worden sociale-investeringsmaatregelen nog steeds niet door alle lidstaten gebruikt. Als de Raad goede praktijkvoorbeelden van de strijd tegen armoede wil verzamelen, dan moet hij zeker kijken naar de resultaten die tot dusver zijn geboekt met sociale-investeringsmaatregelen en dit type initiatief (12) steunen.

4.3.

In sommige landen zijn de minimuminkomensregelingen ontoereikend om de armoede aan te pakken (13). Hoewel enkele landen sinds 2010 hervormingen van hun minimuminkomensregelingen hebben doorgevoerd (bijv. Oostenrijk, Duitsland, Spanje en Portugal) of hervormingen hebben aangekondigd of hiermee hebben geëxperimenteerd (o.a. Griekenland en Italië), zijn deze hervormingen ontoereikend. Het EESC heeft gepleit voor Europese maatregelen ter ondersteuning van een passend minimuminkomen in Europa (14), evenals voor investeringen in universele, uitgebreide en adequate socialezekerheidsstelsels, die bescherming kunnen bieden tegen het risico op armoede tijdens de levensloop (15). De Raad zou al deze maatregelen moeten steunen.

4.4.

Anderzijds zijn de ongebreidelde en onverantwoorde kredietverlening voor consumptieve doeleinden en de weinig zorgvuldige beoordeling van de financiële draagkracht van gezinnen de oorzaak geweest van de zich opstapelende schuldproblemen die zich in de afgelopen crisisjaren en als gevolg van het bezuinigingsbeleid hebben voorgedaan en die al ongeveer 70 % van de mensen in Europa met schuldproblemen onder de armoedegrens hebben doen belanden, ondanks het feit dat sommigen wel werk hebben, maar hun salaris is niet voldoende om uit de schulden te geraken. Een dergelijke situatie vergt strenge maatregelen en terughoudendheid bij de verstrekking van consumptief krediet, vooral door tussenpersonen en niet-financiële instellingen die de regels niet in acht nemen en aansporen tot leningen tegen woekerrentes.

5.   Specifieke opmerkingen — maatregelen op het gebied van governance

5.1.

Vanwege de eurocrisis onderging de Europese economische governance ingrijpende veranderingen. De nadruk werd in eerste instantie gelegd op macro-economische stabiliteit en „groeibevorderende hervormingen”. Tot dusver is er onvoldoende aandacht besteed aan sociale governance. Er moet echter worden gekeken naar de impact van het economisch beleid op kwaliteitswerkgelegenheid en sociale cohesie. Aangezien de EMU baat zou hebben bij een sociale dimensie, zouden bovendien de bestuursstructuren binnen de Raad beter in balans moeten zijn en zouden de Raad Ecofin en de Raad Epsco meer moeten samenwerken.

5.2.

Het Comité voor de werkgelegenheid (EMCO) en het Comité voor sociale bescherming (SPC) moeten een actieve rol blijven spelen in de beoordeling van nationale hervormingen als onderdeel van het Europees Semester, maar zouden geleidelijk moeten beginnen met het raadplegen van de betrokken Europese belanghebbenden op EU-niveau.

5.3.

De samengestelde „armoede-indicator”, die in de Europa 2020-strategie wordt gebruikt om armoede te definiëren, is gebaseerd op drie afzonderlijke indicatoren: 1) mensen die een armoederisico lopen, 2) mensen die met ernstige materiële deprivatie kampen, en 3) mensen die in een huishouden met een zeer lage arbeidsintensiteit leven. Aan de hand van deze strategie moeten lidstaten hun eigen nationale doelen vaststellen waarmee zij kunnen bijdragen aan de overkoepelende doelstelling, op basis van deze drie indicatoren en overeenkomstig hun binnenlandse prioriteiten en omstandigheden. Maar het feit dat lidstaten de vrijheid werd gegeven om te kiezen tussen de drie genoemde indicatoren heeft volgens het EESC bijgedragen tot verschillen in nationale benaderingen, die nieuwe aanbevelingen wellicht noodzakelijk maken.

5.4.

Uit de beoordeling door het Europees Netwerk voor armoedebestrijding (EAPN) van de nationale hervormingsprogramma’s voor 2015 blijkt dat in 88 % van de gevallen armoedebestrijding niet als belangrijkste prioriteit was gesteld en dat in geen enkele van de landenspecifieke aanbevelingen voor 2015 melding werd gemaakt van armoedereductie (16). Het EAPN heeft dan ook voorgesteld om tijdens het Europees Semester meer aandacht te besteden aan sociale vraagstukken, te beginnen met de jaarlijkse groeianalyses en te eindigen met de landenspecifieke aanbevelingen voor armoedebestrijding voor alle landen (17). Het EESC staat achter dit voorstel en beveelt aan dat nationale belanghebbenden worden betrokken bij het voorbereiden, uitvoeren en uitdragen van de nationale hervormingsprogramma’s. Om lidstaten de mogelijkheid te bieden om van elkaar te leren, zouden de resultaten van de raadplegingen met de relevante belanghebbenden op Europees en nationaal niveau als onderdeel van het Europees Semester openbaar moeten worden gemaakt.

5.5.

De Commissie zou een afzonderlijk proces moeten opstarten voor het verbeteren van de Europese en nationale statistieken inzake armoede en ongelijkheid, om de monitoring van dit multidimensionale sociale probleem te verfijnen. Dit moet leiden tot een meer nauwkeurige reeks gemeenschappelijke indicatoren die relevante gegevens opleveren voor nationale en Europese maatregelen, met inbegrip van maatregelen met betrekking tot de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen en het Europees Semester.

5.6.

Sociale-effectbeoordelingen kunnen bijdragen tot het opsporen van armoedegerelateerde risico’s van maatregelen op belangrijke hervormingsgebieden, zoals begrotingsconsolidatie, beheer van de overheidsschuld, belastingen, arbeidsmarkt, regulering van de financiële markten, openbare diensten en openbare investeringen. Met name in het kader van het Europees Semester zouden tijdig sociale-effectbeoordelingen moeten worden uitgevoerd, in nauw overleg met de sociale partners, het maatschappelijk middenveld en relevante deskundigen in de lidstaten en op EU-niveau.

5.7.

Het Europees Semester zou ten volle rekening moeten houden met het streefcijfer voor armoedebestrijding van de Europa 2020-strategie en dit vraagstuk zou in de hele cyclus systematisch moeten worden aangepakt, via 1) specifieke maatregelen om armoede terug te dringen, 2) vergelijkbare indicatoren voor de mate van armoede en de doelmatigheid van het beleid, en 3) verplichte sociale effectbeoordelingen van alle hervormingsplannen die worden voorgesteld in de nationale hervormingsprogramma’s en de landenspecifieke aanbevelingen.

5.8.

De lidstaten zouden uitgebreide geïntegreerde nationale strategieën moeten opstellen en uitvoeren voor het bestrijden van armoede, sociale uitsluiting en discriminatie. Deze strategieën zouden de volgende onderdelen moeten bevatten: passende inkomenssteun, inclusieve arbeidsmarkten, kwaliteitsvolle arbeidsplaatsen, gelijke toegang tot betaalbare hoogwaardige diensten, betere benutting van de EU-structuurfondsen, de economische en sociale integratie van migranten, de aanpak van discriminatie en het aangaan van partnerschappen met sociale partners en relevante non-gouvernementele belanghebbenden.

5.9.

Daarnaast zouden schuldproblemen moeten worden bestreden door middel van een verantwoord beleid inzake kredietverlening (strenge regelgeving voor tussenpersonen en voor de verstrekking van kredietkaarten, verbod op agressieve reclame, verbod op woekerrente, verbod op inbeslagneming van woonhuizen en van andere essentiële goederen), betere bemiddeling bij geschillenbeslechting, schuldhulpverlening voor mensen met hoge schulden (tweede kans, „new start policy”), evenals voorlichting, educatie en preventie op het gebied van schuldenlast.

5.10.

De lidstaten moeten gebruikmaken van de EU-structuurfondsen om de sociale integratie van iedereen te bevorderen. Daarnaast zou de Commissie de lidstaten en belanghebbenden dringend moeten vragen of het besluit van de Raad om 20 % van het Europees Sociaal Fonds (ESF) uit te trekken voor de bevordering van sociale integratie en de bestrijding van armoede (18) wordt uitgevoerd.

6.   Specifieke opmerkingen — maatregelen met betrekking tot de participatie van belanghebbenden

6.1.

Een van de vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie, het breed opgezette Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting (EPAPSE), beslaat allerlei beleidsterreinen en is bedoeld om de Europese armoededoelstelling te helpen verwezenlijken (19). Nationale regeringen, EU-instellingen en belangrijke stakeholders hadden zich via dit platform gezamenlijk moeten inzetten voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, maar tot dusver is er alleen gediscussieerd en zijn er geen concrete resultaten bereikt op het gebied van armoedebestrijding. De Raad en de Commissie zouden moeten nagaan of het een platform kan worden voor het ondersteunen van goede praktijkvoorbeelden in de strijd tegen armoede en erop moeten toezien dat het rechtstreeks wordt gekoppeld aan de belangrijkste EU-processen, zoals bijv. het Europees Semester en de Europa 2020-strategie.

6.2.

Het EESC herinnert aan overweging 16 van de voormalige geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid, waarin uitdrukkelijk wordt gesteld dat „de uitvoering, bewaking en evaluatie van de Europa 2020-strategie op passende wijze [dienen] plaats te vinden in partnerschap met alle nationale, regionale en lokale autoriteiten, in nauwe samenwerking met de parlementen, de sociale partners en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld”  (20). Dit citaat maakt duidelijk dat er verbeteringen moeten worden aangebracht in de wijze waarop Europese en nationale belanghebbenden worden betrokken bij de opzet, uitvoering en evaluatie van het Europees Semester.

6.3.

Het gebrek aan betekenisvolle betrokkenheid van de EU-instellingen en relevante (publieke en private) belanghebbenden, zoals de sociale partners, ngo’s en anderen, bij de opzet en uitvoering van het Semester werd benadrukt in de analyse van het EAPN. Om het maatschappelijk middenveld effectief te betrekken bij alle stadia van het Semester, moet de Commissie dringend nieuwe richtsnoeren voor participatie voorstellen en de vooruitgang in de landenverslagen en andere controledocumenten volgen.

6.4.

Ook moet er worden geluisterd naar de mensen die geconfronteerd worden met armoede om te voorkomen dat zij — en met name jongeren — de EU massaal de rug toekeren. De jaarlijkse bijeenkomsten van het EAPN met mensen die ervaringsdeskundige zijn op het gebied van armoede zijn een goed praktijkvoorbeeld. Het EESC verzoekt de Commissie om ervoor te zorgen dat deze vergaderingen financiële steun blijven krijgen en onderdeel worden van de procedure waarin, in het kader van het Europees Semester, wordt nagegaan in hoeverre vooruitgang wordt geboekt met de armoedebestrijding. Bovendien zouden deze bijeenkomsten ook op nationaal niveau moeten plaatsvinden.

7.   Specifieke opmerkingen — de verantwoordelijkheid voor goede praktijkvoorbeelden van armoedebestrijding op diverse bestuursniveaus

7.1.

Het EESC staat achter het voornemen van het Nederlandse voorzitterschap om collegiale toetsingen („peer reviews”) van goede praktijkvoorbeelden van armoedebestrijding op diverse bestuursniveaus te organiseren, maar beklemtoont dat gemeenten niet als enige dergelijke voorbeelden kunnen leveren. Het EESC is van mening dat regionale en lokale initiatieven geen vervanging zijn van centrale verantwoordelijkheden en waarborgen. regeringen en publieke en private belanghebbenden moeten systematisch en op gestructureerde wijze samenwerken, willen zij de armoede daadwerkelijk terugdringen.

7.2.

Het EESC wil erop wijzen dat bijv. in Nederland veel verantwoordelijkheden op het gebied van sociale vraagstukken zijn overgeheveld naar de gemeenten. Het concentreren van allerlei taken op gemeentelijk niveau kan misschien kostenefficiënt zijn en oplossingen op maat mogelijk maken, maar zoals gezegd in de landenspecifieke aanbevelingen aan Nederland, bestaat de kans dat er wordt gesneden in de middelen en dat moet worden vermeden. De decentralisering van initiatieven is niet verenigbaar met bezuinigingen op de gemeentelijke budgetten.

7.3.

Het EESC is dan ook van mening dat, hoewel er zeker sprake is van goede praktijkvoorbeelden op regionaal en lokaal niveau, deze niet op zichzelf kunnen en mogen staan en moeten worden geschraagd door nationale strategieën.

7.4.

Het EESC vindt ook dat, wanneer er voorbeelden worden gekozen om te worden aangeprezen, de focus moet liggen op empirisch onderbouwde benaderingen (bijv. vragen als: 1) werkt dit initiatief in de praktijk? en 2) is het van toepassing op andere situaties?) en op de bevordering van contacten tussen relevante belanghebbenden. Ook moet een passend kader voor het delen van goede praktijkvoorbeelden worden opgezet.

7.5.

Dit alles onderstreept de noodzaak om een doeltreffend sociaal beleid ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting op te stellen, sociale diensten te reorganiseren, na te gaan of maatschappelijk werkers voorzien in de behoeften van mensen die in armoede leven, de sociale actoren aan te moedigen gebruik te maken van hun beroepservaring bij de ontwikkeling van sociaal beleid en, ten slotte, rechten te verlenen aan personen die zich inzetten voor de integratie en sociale vooruitgang van mensen die in armoede leven.

Brussel, 18 februari 2016.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  PB L 307 van 18.11.2008, blz. 11.

(2)  PB L 59 van 2.3.2013, blz. 5.

(3)  Finland: EAPN (2011), Active Inclusion. Making it happen, blz. 49.

Finland/Duitsland: Eurofound (2012), Active inclusion of young people with disabilities or health problems, Publicatiebureau van de Europese Unie, Luxemburg. blz. 62-63.

Kroatië: Social Cooperative Humana Nova.

Oostenrijk, België, Noorwegen, Slovenië: European Association of service providers for persons with disabilities en Inclusive Vocational Education and Specialised Tailor-made Training (Investt).

Zweden: Project EU Citizen — Crossroads.

VK: EAPN (2011), Active Inclusion. Making it happen, blz. 30.

Schotland: Links Worker Programme (Alliance).

Letland: EU Alliance for Investing in Children, Implementation Handbook: Putting the Investing in Children Recommendation into Practice, blz. 69-74.

Spanje: EU Alliance for Investing in Children, Implementation Handbook: Putting the Investing in Children Recommendation into Practice, blz. 87-92.

Duitsland: Social Inclusion and Dignity in Old Age — Promoting participatory approaches to use reference budgets, blz. 46-50.

Bulgarije, Roemenië: Amalipe — Center for Interethnic Dialog and Tolerance.

Spanje: EAPN (2011), Active Inclusion. Making it happen, blz. 21.

(4)  Davidson, R., Mitchell, R., Hunt., K., (2008), Location, location, location: The role of experience of advantage in lay perceptions of area inequalities in health, Health & Place, 14(2): 167-81.

(5)  Health Inequalities in Scotland.

(6)  Zie UN Sustainable Development Knowledge Platform.

(7)  „Transforming our world: the 2030 Agenda for Sustainable Development”, VN-Resolutie van 25 september 2015.

(8)  PB C 13 van 15.1.2016, blz. 40.

(9)  COM(2013) 83 final en bijgevoegde documenten.

(10)  PB C 226 van 16.7.2014, blz. 21.

(11)  Zie Hemerijck 2014 en ook Social Justice Ireland:„Europe. A union for the powerless as well as the powerful”.

(12)  Zie „Social Investment in Europe — A study of national policies” (2015), Europese Commissie.

(13)  Zie Bouget et al. 2015 en ook „Europe. A union for the powerless as well as the powerful” van Social Justice Ireland.

(14)  Zie PB C 170 van 5.6.2014, blz. 23.

(15)  Zie PB C 226 van 16.7.2014, blz. 21.

(16)  Ondanks het feit dat Bulgarije in 2015 een extreem hoog percentage armen kende, kwam dit in de landenspecifieke aanbevelingen voor 2015 niet aan de orde.

(17)  Cf. de EAPN-conferentie 2015 „Can the Semester deliver on poverty and participation?EAPN Assessment of the National Reform Programmes 2015”.

(18)  Zie Europees Sociaal Fonds 2014-2020.

(19)  Zie Europees Platform tegen armoede en sociale uitsluiting en PB C 248 van 25.8.2011, blz. 130.

(20)  Zie Besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten.


BIJLAGE

Het volgende wijzigingsvoorstel is verworpen, hoewel er meer dan een kwart van de stemmen op is uitgebracht.

Wijzigingsvoorstel 15 (ingediend door Lech Pilawski)

Paragraaf 1.15

Als volgt wijzigen:

„moedigt de Commissie ten sterkste aan om beginselen voor meer doeltreffende en betrouwbare sociale normen en zekerheidsstelsels op te nemen in de aangekondigde „Europese pijler van de sociale rechten” en de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting een van de belangrijkste onderdelen van die pijler te maken. Als zij in het kader daarvan maatregelen voorstelt, zou zij rekening moeten houden met de uiteenlopende sociaaleconomische ontwikkelingsniveaus van de lidstaten en met de mogelijke gevolgen, met name van de verhoging van sociale normen, voor de werkgelegenheid en het risico op armoede en sociale uitsluiting.

Het wijzigingsvoorstel werd met 59 stemmen vóór en 131 stemmen tegen, bij 13 onthoudingen, verworpen.