24.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 71/33


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Verslag over het mededingingsbeleid 2014

(COM(2015) 247 final)

(2016/C 071/06)

Rapporteur:

mevrouw Reine-Claude MADER

De Commissie heeft op 6 juli 2015 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het

Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over het mededingingsbeleid 2014

COM(2015) 247 final

De afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 17 november 2015 goedgekeurd.

Het EESC heeft tijdens zijn op 9 en 10 december 2015 gehouden 512e zitting (vergadering van 9 december 2015) onderstaand advies uitgebracht, dat met 128 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 1 onthouding, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De initiatieven van de Commissie voor een eerlijke mededinging waarbij de belangen van de economische actoren (bedrijven, consumenten, werknemers) worden beschermd verdienen bijval.

1.2.

Hetzelfde geldt voor de maatregelen van de Commissie om naleving van de mededingingsregels af te dwingen. Het gaat hierbij onder meer om regels tegen antimededingingspraktijken zoals misbruik van een machtspositie, die de economische ontwikkeling van de EU — en vooral ook die van kleine en middelgrote bedrijven, die zo belangrijk zijn voor groei en werkgelegenheid, en van ondernemingen van de sociale economie, die voor sociale cohesie zorgen — in de weg staan.

1.3.

Wel is het jammer dat de Commissie eens te meer heeft verzuimd een wettelijk mechanisme voor groepsacties in te voeren met behulp waarvan slachtoffers van concurrentieverstorende praktijken hun recht op schadevergoeding op effectieve wijze kunnen doen gelden.

1.4.

De Commissie heeft de regels bekend en transparant proberen te maken, wat een stabiliserend effect op bedrijven en dus op de markt heeft. De praktijken van de distributiesector dienen wat dit betreft voortdurend in de gaten te worden gehouden.

1.5.

Het is een goede zaak dat de Commissie de nationale mededingingsautoriteiten, die onder meer voor preventie en de ontwikkeling van bewustmakingsprogramma’s over het mededingingsrecht van groot belang zijn, tot meer samenwerking aanspoort. Daarvoor dienen zij over voldoende middelen te kunnen beschikken.

1.6.

Om te voorkomen dat Europa door de globalisering het slachtoffer wordt van oneerlijke concurrentie, moet deze samenwerking een internationale dimensie krijgen.

1.7.

Het overleg tussen de verschillende Europese instanties (Europees Parlement, EESC, Comité van de Regio’s) zou geïntensiveerd moeten worden.

1.8.

Om innovatieve bedrijven te kunnen helpen, en dan vooral bedrijven die op digitaal gebied actief zijn, valt het toe te juichen dat de staatssteunregels beter zijn afgestemd op de marktrealiteit. De digitale sector bezit een groot potentieel als het gaat om economische ontwikkeling en nieuwe banen, zaken waar consumenten en bedrijven baat bij hebben.

1.9.

Hoewel het EESC beseft dat de Commissie maar weinig speelruimte heeft om belastingontwijking aan te pakken, zou zij binnen de grenzen van haar bevoegdheden, en zonder dat een neerwaartse nivellering optreedt, wel moeten blijven proberen om fiscale en sociale anomalieën te verhelpen, te beperken of te beëindigen.

1.10.

De energiemarkt verdient alle aandacht. Om de continuïteit van de voorziening en de levering van energie tegen een redelijke prijs op het hele grondgebied te waarborgen zou een energie-unie een goede zaak zijn.

1.11.

Ook maatregelen voor energiebesparing, meer energie-efficiëntie en de ontwikkeling van duurzame energie zijn belangrijk.

1.12.

De openstelling van de energiemarkt moet de individuele consument, die niet echt over onderhandelingscapaciteit beschikt, ten goede komen.

1.13.

Alles moet in het werk worden gesteld om te zorgen voor een vrije toegang tot internet, zodat het platteland zich economisch kan ontwikkelen. Gezien dat doel is het gerechtvaardigd dat de overheid particuliere investeringen aanvult.

1.14.

De Commissie moet bijzondere aandacht blijven schenken aan het aanbod van financiële diensten, zodat de reële economie zichzelf kan financieren en consumenten kunnen blijven profiteren van de beste voorwaarden voor de diensten die zij gebruiken.

1.15.

Ten slotte wijst het EESC erop dat monitoring en evaluatie van beleidsmaatregelen noodzakelijk zijn.

2.   Inhoud van het mededingingsverslag 2014

2.1.

Het jaarverslag gaat vooral over de digitale eengemaakte markt, het energiebeleid en de financiële diensten. In het verslag komen ook de versterking van het concurrentievermogen van de Europese industrie, het toezicht op staatssteun, het werken aan een mededingingscultuur in de EU en daarbuiten en de interinstitutionele dialoog aan bod.

2.2.

Het rapport wijst op het grote potentiële belang van de digitale economie voor de innovatie en groei van de sectoren energie, vervoer, openbare dienstverlening, gezondheid en onderwijs. Alle instrumenten van het mededingingsrecht zijn dan ook benut om de ontwikkeling en modernisering van de infrastructuur te ondersteunen. Het gaat in dit verband onder meer om een „nieuwe generatie” breedbandnetwerken, die met staatssteun, en met inachtneming van het beginsel van technologische neutraliteit, zijn aangelegd.

2.3.

De markt voor intelligente mobiele apparaten verandert razendsnel, zoals moge blijken uit de aankoop van Whatsapp door Facebook, waarvoor de Europese Commissie na de eerste fase van het onderzoek van de concentratie krachtens de Concentratieverordening (EG) nr. 139/2004 (1) onvoorwaardelijk toestemming gaf (2).

2.4.

In 2014 is opnieuw gebleken dat de toepassing van het mededingingsrecht op de digitale sector in evenwicht moet zijn met de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten die verbonden zijn aan een octrooi, getuige de beschikkingen Samsung en Motorola (3), of aan een auteursrecht, getuige de inleiding van een formele procedure tegen een aantal Amerikaanse en Europese productiehuizen en tegen betaling uitzendende televisieomroepen in de zaak „Grensoverschrijdende toegang tot content voor betaaltelevisie” (4). De relatie tussen mededingingsrecht en intellectuele-eigendomsrechten bleek eens te meer complex te zijn.

2.5.

Vervolgens gaat de aandacht in het verslag uit naar de energiesector, waarbij erop wordt gewezen dat het Europese energiebeleid aan herziening toe is. De Commissie wil investeringen in infrastructuur ondersteunen door een kader te scheppen voor subsidies en de procedures voor de uitvoering van staatssteunmaatregelen te vereenvoudigen: op grond van de nieuwe groepsvrijstellingsverordening is onder bepaalde voorwaarden toestemming van de Commissie niet langer nodig (5) voor staatssteun voor energie-infrastructuur, energiezuinige gebouwen, de productie van duurzame energie, de sanering van verontreinigde plaatsen en recycling.

2.6.

Subsidies voor kernenergie maken echter geen deel uit van de nieuwe richtsnoeren. Deze worden nog steeds door de diensten van de Commissie onderzocht in het licht van artikel 107 VWEU, zoals ook gebeurde bij het voornemen van het Verenigd Koninkrijk om de aanleg en exploitatie van een nieuwe kerncentrale Hinkley Point te subsidiëren (6).

2.7.

Ten slotte is het mededingingsbeleid gebruikt als middel om de energieprijzen te drukken door ferm op te treden tegen misbruik of kartelpraktijken van marktdeelnemers zoals EPEX Spot en Nord Pool Spot (NPS) (7), OPCOM in Roemenië, die zijn machtspositie had misbruikt (8), de Bulgarian Energy Holding (BEH) in Bulgarije (9) en Gazprom, voor de upstreamlevering van gas in Midden- en Oost-Europa (10).

2.8.

Met het mededingingsbeleid is in 2014 ook gepoogd de financiële sector transparanter te maken en de regulering en het toezicht op het bankwezen te helpen verbeteren.

2.9.

Zo heeft de Commissie toezicht gehouden op staatsteun van Griekenland, Cyprus, Portugal, Ierland en Spanje, waarbij zij erop toezag dat de ontwikkelingsbanken geen verstorende werking op de markt zullen hebben (11).

2.10.

Ook heeft zij twee beschikkingen vastgesteld tegen de banken RBS en JP Morgan. De eerste omdat zij betrokken waren bij een verboden bilateraal kartel dat de Libor-benchmarkrente voor de Zwitserse frank probeerde te beïnvloeden, de tweede omdat zij samen met UBS en Credit Suisse in de Europese Economische Ruimte (EER) een kartel hadden lopen voor de bid-ask-spreads voor rentederivaten in Zwitserse frank (12). De Commissie heeft hun een geldboete opgelegd van 32,3 miljoen EUR (13).

2.11.

Ten slotte blijft de Commissie optreden tegen concurrentieverstorende praktijken door Visa Europe, Visa Inc., Visa International et MasterCard in de vorm van multilaterale interbancaire vergoedingen. Zij heeft de toezeggingen van Visa Europe juridisch bindend verklaard en zet haar procedure tegen Visa Inc. en Visa International voort in de zaak van internationale interbancaire vergoedingen.

2.12.

Het verslag vermeldt ook de maatregelen van de Commissie om het concurrentievermogen van de Europese industrie te stimuleren, waarbij zij met name kleine en middelgrote bedrijven in hun vroege ontwikkelingsfase gemakkelijker toegang wil geven tot financiering (14) en onderzoek en innovatie wil ondersteunen met een nieuwe kader waarin voor veel staatssteunmaatregelen een groepsvrijstelling geldt (15).

2.13.

Kleine en middelgrote bedrijven zijn ook de ondernemingen waarop de herziene de minimis-mededeling in de eerste plaats betrekking heeft. Aan de hand van deze mededeling kunnen zij nagaan of hun afspraken wel of niet vallen onder artikel 101 VWEU, dat een verbod van kartels tussen ondernemingen inhoudt (16).

2.14.

In 2014 heeft de Commissie ook een waakzaam oog gehouden op een aantal ondernemingen die de verschillen tussen de belastingstelsels van bepaalde lidstaten uitbuiten om hun belastinggrondslag te versmallen. Tegen Apple in Ierland, Starbucks in Nederland en Fiat Finance & Trade in Luxemburg heeft zij een formeel onderzoek ingesteld.

2.15.

Verder was 2014 het tiende jaar dat Verordening (EG) nr. 1/2003 en de herziene concentratieverordening toegepast werden (17). De Commissie wijst er in dit verband op dat er nog vooruitgang kan worden geboekt met betrekking tot de onafhankelijkheid van de mededingingsautoriteiten en de middelen waarover zij beschikken om bedrijven voor illegale praktijken te vervolgen en te beboeten. Tevens wijst zij erop dat de EU-concentratiecontrole beter gestroomlijnd moet worden.

2.16.

Verder wijst de Commissie erop dat de goedkeuring van de richtlijn over schadevorderingen voor inbreuken op het mededingingsrecht in 2014 een belangrijke verwezenlijking in het mededingingsbeleid was. Dankzij deze richtlijn kunnen Europese burgers en bedrijven nu gemakkelijker de schade vergoed krijgen die zij lijden door inbreuken op het mededingingsrecht, zoals kartels en misbruiken van machtspositie.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC steunt het beleid ter ontwikkeling van de digitale sector en de initiatieven om innovatie en groei een impuls te geven. Breedband dient beschikbaar te zijn op het hele grondgebied van de EU. Om dat te bewerkstelligen kan staatssteun, aangevuld met extra EU-financiering, noodzakelijk zijn. De richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken zouden in dit verband van pas kunnen komen (18).

3.2.

Bovendien is een digitale markt ondenkbaar zonder een breedbandnetwerk dat zich uitstrekt over het hele grondgebied. De doelstellingen van de Commissie zijn minder ambitieus, aangezien particuliere exploitanten weinig interesse tonen voor bepaalde gebieden, met name plattelandsgebieden, die steun nodig hebben voor hun economische ontwikkeling.

3.3.

De Commissie wil terecht inbreuken op de mededingingsregels bestraffen. Van de hoogte van de geldboetes moet een afschrikwekkende werking uitgaan, en in geval van recidive moeten zij verhoogd worden. Verder dient het mededingingsbeleid te worden uitgelegd, onder meer aan bedrijven, om concurrentieverstorend gedrag te voorkomen.

3.4.

Het EESC ziet net als de Commissie het aantal gebruikers van intelligente mobiele apparaten toenemen. Innovatie speelt hierbij een cruciale rol, maar de „spelregels” moeten wel bekend en transparant zijn voor de exploitanten. De alomtegenwoordigheid van grote multinationals als Google, om slechts één voorbeeld te noemen, herbergt het gevaar dat zij hun machtspositie misbruiken. Om de komst van nieuwe exploitanten op de markt mogelijk te maken is het dan ook van belang dat de hand wordt gehouden aan de bestaande regels.

3.5.

Verder zouden octrooilicentieovereenkomsten die octrooihouders voorstellen billijk, redelijk en niet-discriminerend moeten zijn.

3.6.

Het EESC is het ermee eens dat het EU-wetgevingskader voor auteursrechten moet worden aangepast aan het digitale tijdperk (19). Het is, zoals de Commissie terecht stelt, belangrijk om „gelijke tred [te] houden met de veranderende technologie”.

3.7.

Wat de werking van de energiemarkten betreft is het EESC van mening dat de ontwikkeling van de economie niet mogelijk is zonder gemeenschappelijk energiebeleid. Het voornemen van de Commissie om een Europese energie-unie op te richten verdient dan ook bijval.

3.8.

Een dergelijke unie zou goed zijn voor bedrijven en consumenten, die ook moeten kunnen rekenen op redelijke prijzen en een veilige energievoorziening.

3.9.

Het valt toe te juichen dat de Commissie zorgt voor echte concurrentie op de energiemarkt en maatregelen neemt om concurrentieverstorende factoren op deze ongereguleerde markten aan te pakken. De Commissie zou alles in het werk moeten stellen om marktverstoringen, die schadelijk zijn voor de economie, te voorkomen.

3.10.

Ook maatregelen voor energiebesparing, voor meer energie-efficiëntie en voor de ontwikkeling van duurzame energie en bio-energie zijn van groot belang.

3.11.

De hele financiële sector zou ethischer en transparanter te werk moeten gaan en de economische groei moeten bevorderen.

3.12.

Het is een goede zaak dat het staatssteuntoezicht heeft bijgedragen aan het solide karakter van de maatregelen om de financiële problemen het hoofd te bieden en concurerentieverstoringen te beperken, terwijl het belastinggeld daarbij zo weinig mogelijk is aangesproken. Dankzij staatssteuntoezicht en betere controlemechanismen zijn bepaalde verstoringen van de mededinging op de markt binnen de perken gebleven.

3.13.

Hierbij zij erop gewezen dat op de interne markt de kosten voor het gebruik van pinpassen dankzij het optreden van de Commissie met 30 tot 40 % zijn gedaald.

3.14.

Het door de Commissie aangekondigde streven naar meer economische groei is een absolute noodzaak. In dit verband kan het beleid voor innovatiesubsidies, zoals dat wordt omschreven in de „kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie”, goede diensten bewijzen.

3.15.

In eerdere adviezen toonde het EESC zich ingenomen met het initiatief van de Commissie voor de modernisering van de staatssteun en kwam het tot de conclusie dat de nieuwe richtsnoeren (20) beter zijn afgestemd op de behoeften van de lidstaten en de situatie op de markt. Meer transparantie zal leiden tot een beter inzicht in de toekenning van staatssteun. Het toezicht van de Commissie zal waarborgen dat de toekenning van de steun volgens de regels verloopt. Ten slotte kunnen de lidstaten door middel van de evaluatie achteraf nagaan of de toegewezen steungelden goed zijn gebruikt.

3.16.

De mededeling van de Commissie over de voorwaarden die nodig zijn voor de uitvoering van Europese projecten en het Europees Fonds voor strategische investeringen, waarvan de oprichting is aangekondigd, zouden dit doel moeten helpen verwezenlijken.

3.17.

Verder wordt terecht onderkend dat er staatssteun nodig is voor de redding en herstructurering van in moeilijkheden verkerende, maar levensvatbare ondernemingen. Het EESC staat achter de maatregelen om een einde te maken aan kartels, die vooral schadelijk zijn voor de ontwikkeling van kleine en middelgrote bedrijven, waar banen worden gecreëerd, en de werkgelegenheid en de prijzen negatief beïnvloeden.

3.18.

Door de verschillen tussen de belastingstelsels blijven grote ondernemingen belasting ontwijken. Het EESC is ingenomen met de maatregelen van de Commissie om, binnen de grenzen van haar bevoegdheden, belastingontwijking als gevolg van fiscale distorsies aan te pakken, te beperken of er een eind aan te maken.

3.19.

De inspanningen van de Commissie om te komen tot convergentie met en tussen de nationale mededingingsautoriteiten (NMA’s) zijn bijzonder belangrijk.

3.20.

Het EESC volgt met belangstelling de follow-up van het Witboek „Naar een effectievere EU-concentratiecontrole”, dat verbetering van de bestaande regelingen tot doel heeft.

3.21.

Gezien de mondialisering van het handelsverkeer is het EESC voorstander van multilaterale samenwerking (OESO, ROR, Unctad) en van de programma’s voor samenwerking en technische bijstand.

3.22.

Het overleg tussen DG Concurrentie en het EP, het EESC en het Comité van de Regio’s moet de transparantie van het interinstitutionele debat over het gevoerde beleid waarborgen.

3.23.

Aangezien voorzitter Juncker in zijn opdrachtbrief aan mevrouw VESTAGER veel belang hecht aan deze politieke samenwerking, mag deze bereidheid tot overleg niet verflauwen.

3.24.

Anders dan de Commissie is het EESC niet van mening dat Richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad (21) en de Aanbeveling over gemeenschappelijke beginselen voor mechanismen voor de collectieve beslechting van geschillen bij inbreuken op het mededingingsrecht de slachtoffers van deze inbreuken voldoende collectieve vergoeding bieden.

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1.   Het delicate evenwicht — tussen innovatie, concurrentie en industriële-eigendomsrechten — dat nodig is voor een connectieve digitale markt

4.1.1.

Volgens de Commissie zijn betere procedures voor het vastleggen van standaarden en een grotere interoperabiliteit bepalend voor de doeltreffendheid van haar digitale strategie. De vraag is wat zij verstaat onder „betere” procedures voor het vastleggen van standaarden.

4.1.2.

Als verklaring voor de richtsnoeren waaraan de sector zich zou moeten houden wijst zij bij wijze van voorbeeld op de zaak Motorola (22), een van de slagen in de „oorlog” om octrooien voor smartphones. In deze zaak oordeelde de Commissie dat Motorola, houder van essentiële octrooien (SEP’s) voor GPRS-standaarden, haar machtspositie had misbruikt door in Duitsland op grond van een essentieel octrooi een inbreukverbod tegen Apple te vorderen. Deze SEP’s gelden als „essentieel” omdat zij noodzakelijk zijn voor de toepassing van de GSM-standaard. Houders van essentiële octrooien beschikken in potentie over een aanzienlijke marktmacht. Daarom eisen normalisatie-instellingen doorgaans van hen dat zij op eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden („fair, reasonable and non-discriminatory”, ofwel FRAND-voorwaarden) licenties verlenen voor hun essentiële octrooien, zodat alle marktdeelnemers er eventueel gebruik van kunnen maken.

4.1.3.

Zonder toegang tot het essentiële octrooi van zijn concurrent Motorola was het in dit geval voor Apple onmogelijk om een bepaalde categorie van smartphones te vervaardigen en in de handel te brengen.

4.1.4.

Een octrooihouder mag bij een nationale rechterlijke instantie een verbodsactie instellen als zijn octrooi wordt geschonden. Er is echter sprake van misbruik als hij een dominante marktpositie heeft, zich ertoe verbonden heeft om onder FRAND-voorwaarden toegang tot zijn octrooi te verlenen en de concurrerende onderneming op wie de verbodsactie betrekking heeft er geen bezwaar tegen heeft om onder deze voorwaarden een licentie te verkrijgen. De Commissie heeft Motorola echter geen geldboete opgelegd, omdat er geen jurisprudentie van de rechtscolleges van de EU bestaat over de rechtmatigheid van verbodsacties tegen houders van essentiële octrooien op grond van artikel 102 VWEU en omdat de nationale rechterlijke instanties niet op één lijn zitten. Wel heeft de Commissie Motorola opgedragen het misbruik te beëindigen.

4.1.5.

In een soortgelijke zaak heeft de Commissie zich akkoord verklaard met de toezeggingen van Samsung om in de EER geen verbodsacties voor inbreuken op zijn essentiële octrooi voor smartphones en tablets in te stellen tegen bedrijven die instemmen met een specifiek kader voor de verlening van licenties.

4.1.6.

Uit deze zaken blijkt dat het zeer lastig is om een balans te vinden tussen concurrentie, octrooirecht en innovatie. Het uiteindelijke doel van die balans is dat de consument voor een redelijke prijs technologische producten kan aanschaffen en daarbij kan kiezen uit een zo groot mogelijk aanbod van onderling compatibele producten.

4.1.7.

De inspanningen van de Commissie op dit gebied verdienen bijval. Zij zou daarbij wel voor ogen moeten houden dat de mededingingsregels niet de mededinging als zodanig als doel hebben, maar een mededinging die uiteindelijk de consument ten goede komt.

4.1.8.

Het EESC is het eens met het plan om particuliere investeringen aan te vullen met overheidsinvesteringen, zodat een digitale kloof binnen de EU kan worden voorkomen, mits de staatssteun geen belemmering vormt voor de particuliere investeringen. De „EU-richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken” (23) was de eerste tekst die bij de modernisering van de staatssteunregels definitief werd aangenomen, wat als een indicatie van de belangstelling van de Commissie voor dit onderwerp mag gelden.

4.1.9.

Het voornemen van de Commissie om ervoor te zorgen dat in 2020 alle Europeanen gebruik kunnen maken van snelle breedbanddiensten (30 Mbps) en 50 % van hen van ultrasnelle breedbanddiensten (100 Mbps) is echter niet ambitieus genoeg.

4.2.   De energiemarkten

4.2.1.

Voor de toegang tot energie, het uitbannen van energie-eilanden en de voorzieningszekerheid is het van cruciaal belang dat de energie-onafhankelijkheid van Europa wordt gewaarborgd en naar een geïntegreerde energiemarkt wordt toegewerkt. De EU moet deze doelstelling met een krachtige politieke wil trachten te verwezenlijken en zich bovendien sterk maken voor de diversificatie van energiebronnen, waarbij duurzame energie ruim baan moet krijgen. De door voorzitter JUNCKER nagestreefde Europese energie-unie (24) zou in dit verband zeker voor politieke impulsen kunnen zorgen.

4.2.2.

Het derde energiepakket moet snel worden uitgevoerd, temeer daar de regels voor de grensoverschrijdende handel in energie nog steeds geen samenhangend geheel vormen.

4.2.3.

Er moet nu onverwijld werk worden gemaakt van de structurele hervormingen die nodig zijn om de belemmeringen voor investeringen in — met name grensoverschrijdende -infrastructuur uit de weg te ruimen.

4.2.4.

Toepassing van de concurrentieregels zal ongetwijfeld bijdragen aan de openstelling van de nationale energiemarkten, zoals ook blijkt uit de zaken „Elektriciteitsbeurzen” en „OPCOM/Roemeense elektriciteitsbeurs”, die genoemd worden in het verslag van de Commissie (25). De Commissie legde in beide zaken geldboetes op. Enerzijds, op basis van artikel 101 VWEU, aan twee beurzen die hadden afgesproken elkaar niet te beconcurreren en het grondgebied onderling hadden verdeeld, en anderzijds, op basis van artikel 102 VWEU, aan OPCOM, de Roemeense elektriciteitsbeurs, wegens discriminatie van elektriciteitshandelaren uit andere lidstaten.

4.2.5.

Toch plaatst het EESC vraagtekens bij de bewering dat de daling van de groothandelsprijzen voor elektriciteit, die te danken is aan de intensievere concurrentie, vaak niet heeft geleid tot een lager algemeen prijspeil voor eindverbruikers (26).

4.2.6.

Het is in dit verband een goede zaak dat de Commissie op grond van artikel 102 VWEU onderzoek heeft gedaan naar misbruik door Gazprom van zijn machtspositie op de markt voor de levering van aardgas in Centraal- en Oost-Europa (27).

4.3.   Financiële en bankdiensten

4.3.1.

In 2014 werd de grondige herziening van de regelgeving voor en het toezicht op banken voortgezet. De voorgestelde regels moeten de financiële markten vooral transparanter maken.

4.3.2.

De Commissie heeft er ook op toegezien dat financiële instellingen die staatssteun ontvangen geherstructureerd worden of de markt verlaten, en bijzondere aandacht besteed aan het gevaar van concurrentieverstoring tussen deze financiële instellingen (28).

4.3.3.

Het EESC volgt met belangstelling het door de Commissie gevoerde onderzoek naar concurrentiebeperkende praktijken en is ingenomen met de beschikkingen van de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten om sancties op te leggen voor „interbancaire vergoedingen”.

4.3.4.

Het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak MasterCard (29), waarin de analyse van de Commissie werd bevestigd, kon op bijval van het EESC rekenen. De interbancaire vergoedingen die consumenten moeten betalen voor transacties met hun pinpas werden steeds hoger, talrijker en ondoorzichtiger.

4.3.5.

Bovendien belemmeren deze handelspraktijken de toegang tot de betaalmarkt van andere marktdeelnemers dan banken, die consumenten andere — mobiele en veilige — mogelijkheden voor elektronische betaling kunnen bieden, bijvoorbeeld via hun smartphone.

4.3.6.

De bijzonderheid van de zaak MasterCard was onder meer gelegen in het feit dat het systeem voor het vaststellen van multilaterale afwikkelingsvergoedingen concurrentiebeperking niet tot doel, maar wel tot gevolg had

4.3.7.

Het EESC is verheugd dat het Hof, net als het Gerecht, tot de bevinding is gekomen dat de multilaterale afwikkelingsvergoedingen niet objectief noodzakelijk waren voor de werking van het MasterCard-systeem.

4.4.   Meer steun voor het mkb

4.4.1.

Het is goed dat aandacht wordt besteed aan kleine en middelgrote bedrijven, die belangrijk zijn voor de economie en voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020. Het EESC is het eens met de besluiten van de Commissie, die erop gericht zijn kleine en middelgrote bedrijven in hun activiteiten te ondersteunen en de regels af te stemmen op hun specifieke behoeften.

4.4.2.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ermee ingenomen dat dit beleid ook is opengesteld voor intellectuele beroepen en erkent de doorslaggevende rol ervan voor Europese beroepsbeoefenaars, die immers, elk in hun sector, zorgen voor de onmisbare bijdrage aan kennis die nodig is om complexe problemen van burgers en bedrijven op te lossen. Het EESC zou dan ook graag zien dat de Commissie haar inspanningen in die richting voortzet en indien mogelijk ook opvoert.

4.4.3.

Op basis van de „Richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen” (30) zouden de lidstaten deze bedrijven in hun opstartfase bijvoorbeeld een betere toegang tot financiering kunnen bieden. Bovendien lijken deze richtsnoeren beter aan te sluiten op de realiteit van de markt.

4.4.4.

Het EESC steunt ook de maatregelen van de Commissie tegen misbruik van een machtspositie, dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen kan belemmeren en hun activiteiten negatief kan beïnvloeden.

4.4.5.

De de minimis-mededeling van 2014 (31) voorziet dan ook in een safe harbour voor overeenkomsten die geen merkbaar effect op de mededinging hebben, omdat deze worden afgesloten tussen ondernemingen waarvan het marktaandeel onder een bepaalde grens blijft. Verder heeft de Commissie voor kleine en middelgrote bedrijven een leidraad gepubliceerd. Niettemin zou ook enige actieve voorlichting welkom zijn.

4.5.   Meer middelen voor de nationale mededingingsautoriteiten en internationale samenwerking

4.5.1.

Het EESC is ingenomen met de goede samenwerking tussen de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten. Die samenwerking staat borg voor de interactie die cruciaal is voor een goed functionerende markt.

4.5.2.

Het EESC is voorstander van alle maatregelen die noodzakelijk zijn voor de samenwerking tussen de NMA’s, Hiervoor dienen zij over de nodige middelen te beschikken en onafhankelijk te zijn.

4.5.3.

Het EESC steunt de initiatieven van de Commissie om een Europese onderzoeksruimte te creëren. Daarvoor moeten de basisregels van de nationale wetgevingen geharmoniseerd worden, aangezien op die manier de economische activiteit op de interne markt wordt veiliggesteld.

4.5.4.

Ook moeten de lidstaten over een compleet juridisch arsenaal beschikken waarmee zij de noodzakelijke onderzoeken kunnen uitvoeren en boeten kunnen opleggen die doeltreffend en proportioneel zijn.

4.5.5.

Clementieregelingen, die hun waarde hebben bewezen in de strijd tegen kartels, moeten in alle lidstaten ingang vinden.

4.5.6.

De multilaterale samenwerking met de OESO, het Internationale Concurrentienetwerk (ICN) en de Unctad moet overeind blijven, en de Commissie moet daaraan een prominente bijdrage trachten te leveren.

4.5.7.

Tot slot dient de technische bijstand een grotere rol te spelen bij de toetredingsonderhandelingen met kandidaat-lidstaten.

Brussel, 9 december 2015.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).

(2)  Zaak M. 7217 Facebook/Whatsapp, beschikking van de Commissie van 3 oktober 2014.

(3)  Zaak AT. 39985 — Motorola — Handhaving van essentiële octrooien voor GPRS-standaarden, beschikking van de Commissie van 29 april 2014. Zaak AT. 39939 — Motorola — Handhaving van essentiële UMTS-octrooien, beschikking van de Commissie van 29 april 2014.

(4)  Zaak AT. 40023 Grensoverschrijdende toegang tot content voor betaaltelevisie, 13 januari 2014.

(5)  Verordening (EU) nr. 316/2014 van de Commissie van 21 maart 2014 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen overeenkomsten inzake technologieoverdracht (PB L 93 van 28.3.2014, blz. 17), Richtsnoeren voor de toepassing van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op overeenkomsten inzake technologieoverdracht (PB C 89 van 28.3.2014, blz. 3).

(6)  Zaak SA. 34947 Verenigd Koninkrijk — Steun voor de kerncentrale Hinkley Point C, 8 oktober 2014.

(7)  Zaak AT.39952, Elektriciteitsbeurzen, beschikking van de Commissie van 5 maart 2014.

(8)  Zaak AT 39984, OPCOM/Roemeense elektriciteitsbeurs, beschikking van de Commissie van 5 maart 2014.

(9)  Zaak AT 39767, BEH Electricity

(10)  Zaak AT 39816, Upstreamgasleveringen in Centraal- en Oost-Europa, 4 september 2012.

(11)  Zaak SA.36061, Verenigd Koninkrijk — British Business Bank, besluit van de Commissie van 15 oktober 2014. Zaak SA.37824, Instituição Financeira de Desenvolvimento, besluit van de Commissie van 28 oktober 2014.

(12)  Zaak AT 39924, Rentederivaten in Zwitserse frank, beschikking van 21 oktober 2014 http://europa.eu/rapid/press-release_IP-14-1190_fr.htm

(13)  Er is uit hoofde van de mededeling over medewerking (2006) geen geldboete opgelegd aan RBS. Door het bestaan van het kartel aan de Commissie te onthullen ontliep zij een boete van 5 miljoen EUR voor betrokkenheid bij de inbreuk. In het kader van de clementieregeling van de Commissie werd de aan UBS en JP Morgan opgelegde geldboete verminderd omdat zij medewerking verleenden aan het onderzoek. De vier banken die ervoor kozen om het geschil via een transactie met de Commissie te beslechten kregen nog een een korting van 10 % op hun geldboete.

(14)  Mededeling van de Commissie „Richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen” (PB C 19 van 22.1.2014, blz. 4).

(15)  Mededeling van de Commissie „Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie” (PB C 198 van 27.6.2014, blz. 1).

(16)  Mededeling van de Commissie getiteld „Bekendmaking inzake overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 101, lid 1, van het Verdrag over de werking van de Europese Unie (de minimis)” (PB C 291 van 30.8.2014, blz. 1).

(17)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1) en zie voetnoot 1.

(18)  Mededeling van de Commissie „EU-richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken” (PB C 25 van 26.1.2013, blz. 1).

(19)  PB C 230 van 14.7.2015, blz. 72; PB C 44 van 15.2.2013, blz. 104.

(20)  Mededeling van de Commissie „Richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen” (PB C 19 van 22.1.2014, blz. 4).

(21)  Richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie (PB L 349 van 5.12.2014, blz. 1).

(22)  Zie voetnoot 3.

(23)  PB C 25 van 26.1.2013, blz. 1.

(24)  Jean-Claude Juncker, „Een nieuwe start voor Europa: mijn agenda voor banen, groei, billijkheid en democratische verandering — politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie” — toespraak bij de opening van de zitting van het Parlement, 15 juli 2014.

(25)  Zaak AT.39952 Elektriciteitsbeurs, beschikking van de Commissie van 5 maart 2014 en zaak AT 39984 OPCOM/Roemeense elektriciteitsbeurs, besluit van de Commissie van 5 maart 2014.

(26)  Mededeling van de Commissie „Energieprijzen en -kosten in Europa” van 29 januari 2014.

(27)  Zaak AT 39816, Upstreamgasleveringen in Centraal- en Oost-Europa.

(28)  Zaak SA 38994, regeling voor liquiditeitssteun voor Bulgaarse banken, beschikking van de Commissie van 29 juni 2014.

(29)  Arrest van het Hof van 11 september 2014 in de Zaak C-382/12 P, MasterCard e.a./Commissie

(30)  Mededeling van de Commissie „Richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen” (PB C 19 van 22.1.2014, blz. 4).

(31)  Mededeling van de Commissie getiteld „Bekendmaking inzake overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 101, lid 1, van het Verdrag over de werking van de Europese Unie (de minimis)” (PB C 291 van 30.8.2014, blz. 1).