14.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 183/18


Conclusies van de Raad van 20 mei 2014 over het stimuleren van ondernemerschap bij jongeren om de sociale inclusie van jongeren te bevorderen

2014/C 183/04

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

INDACHTIG HET VOLGENDE:

1.

De economische crisis die tijdens de tweede helft van het voorbije decennium begonnen is, heeft een bijzonder lastige situatie gecreëerd voor de huidige generatie jongeren. Met 23,2 % in de EU-28 en 23,8 % in de eurozone (december 2013) ligt de jeugdwerkloosheid nog steeds op een historisch hoogtepunt.

2.

Ten gevolge van deze hoge jeugdwerkloosheid krijgen jongeren in toenemende mate te maken met armoede en sociale uitsluiting; steeds vaker zien zij zich gedwongen hun land en soms zelfs Europa te verlaten om elders betere mogelijkheden te zoeken. Dit veroorzaakt in sommige lidstaten een braindrain die misschien moeilijk terug te draaien valt.

3.

Met de Europa 2020-strategie en de bijbehorende vlaggenschipinitiatieven betreffende „Nieuwe vaardigheden en banen”, „Een digitale agenda voor Europa”, de „Innovatie-Unie” en „Jeugd in beweging” bevordert de Europese Unie het ondernemerschap door het vergroten van de ondernemingszin en de desbetreffende kennis, vaardigheden en competenties die een impuls kunnen geven aan het concurrentievermogen en aan slimme, duurzame en inclusieve groei.

4.

Ondernemerschap is een belangrijke motor voor economische groei en werkgelegenheid: het zorgt voor nieuwe bedrijven en banen, ontsluit nieuwe markten, verhoogt de productiviteit en creëert welvaart. Ondernemingszin vergroot de inzetbaarheid van jongeren. Ondernemerschap en in het bijzonder de kleine en middelgrote ondernemingen (het mkb) vormen de ruggengraat van de Europese economie en zijn de belangrijkste bron van nieuwe banen (1).

5.

Culturen waarin ondernemend gedrag, zoals het durven nemen van berekende risico's en onafhankelijk denken, wordt gewaardeerd en beloond, zijn bevorderlijk voor de ontwikkeling van nieuwe oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen. In dat verband moet er verbetering komen in de publieke perceptie van ondernemers, moet het ondernemerschapsonderwijs worden uitgebreid en moeten ondervertegenwoordigde groepen speciale aandacht krijgen en geholpen worden bij het starten, exploiteren en ontwikkelen van een zaak of bedrijf.

6.

Ondernemerschap berust niet alleen op een streven naar winst. Verschillende marktdeelnemers, zowel in de particuliere sector als bij de overheid, maatschappelijke organisaties en organisaties in de sociale economie (2) combineren een maatschappelijk en een ondernemingsaspect en pakken onze belangrijkste maatschappelijke uitdagingen aan. Dit heet „sociaal ondernemerschap” en de nieuwe soorten organisaties die zijn ontstaan, worden „sociale ondernemingen” genoemd.

7.

Cultuur en creativiteit zijn in het „nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken” aangemerkt als actiegebieden in verband met het jeugdbeleid. De culturele en creatieve sectoren (3) bieden belangrijke kansen voor het vertalen van de creativiteit en het menselijk kapitaal van jongeren in slimme groei en banen. In het digitale tijdperk is culturele participatie een krachtig instrument voor het bevorderen van sociale insluiting en maatschappelijke betrokkenheid, met name onder jongeren.

8.

In haar eindverslag onderzoekt de deskundigengroep „voor het bevorderen van de creativiteit en het innoverend vermogen van jongeren door de inventarisatie van via niet-formeel en informeel leren verworven competenties en vaardigheden” hoe de inzetbaarheid van jongeren kan worden vergroot.

IS HET VOLGENDE VAN MENING:

9.

Ondernemerschap kan een essentieel aspect zijn van de autonomie, de persoonlijke ontwikkeling en het welzijn van jongeren. Ondernemerschap kan worden beschouwd als een van de oplossingen voor de jeugdwerkloosheid.

10.

Europa moet investeren in ondernemerschapsonderwijs en -opleiding, in het scheppen van een klimaat waarin ondernemers zich kunnen ontplooien en groeien — waarbij zij zich ook op specifieke groepen kunnen richten — en in de zichtbaarheid van ondernemers als rolmodel.

11.

In het bijzonder het model van „sociaal ondernemerschap”, dat in de eerste plaats beoogt een bijdrage te leveren aan het algemeen nut voor de samenleving, kan aantrekkelijk zijn voor jongeren en kan hun de kans geven vernieuwende antwoorden te vinden op de huidige economische, maatschappelijke en ecologische uitdagingen. Sociaal ondernemerschap, dat dicht bij de mensen en de lokale gemeenschappen staat, bewerkstelligt sociale samenhang doordat jongeren, met name uit kwetsbare groepen, bij de samenleving worden betrokken.

12.

Sociale ondernemingen (4) dragen bij tot slimme groei doordat zij aan nieuwe behoeften voldoen door middel van sociale innovatie. Zij creëren duurzame groei door rekening te houden met het milieueffect en een langetermijnvisie te hanteren. Doordat zij de nadruk leggen op mensen en sociale samenhang vormen zij de hoeksteen van inclusieve groei.

IN DIT VERBAND ZIJ HET VOLGENDE OPGEMERKT:

13.

Jeugdbeleid kan een rol spelen in de intersectorale samenwerking waarmee belemmeringen uit de weg kunnen worden geruimd. Net zoals dat op veel andere gebieden het geval is, vergt ondernemerschap een langetermijnaanpak en een groot vertrouwen in de capaciteiten van jongeren. Daarom dienen jongeren te worden aangemoedigd en dient ondernemingszin — initiatief, vertrouwen, het nemen van berekende risico’s, creativiteit, organisatievermogen en volharding — van jongs af aan te worden gestimuleerd teneinde jongeren in staat te stellen hun potentieel volledig te ontwikkelen en met succes de arbeidsmarkt te betreden. Voor het bevorderen van ondernemerschap bij jongeren, en in het bijzonder het sociaal ondernemerschap, zijn de volgende prioriteiten vastgesteld:

het vergroten van de ondernemingszin en de vaardigheden van jongeren door middel van formeel, niet-formeel en informeel leren. De ondernemerscompetentie omvat transversale vaardigheden en attitudes, en kennis. Jeugdwerk is een essentieel hulpmiddel voor het ontwikkelen van transversale vaardigheden.

het bevorderen van jeugdwerk (via voorlichting, counseling en coaching) en vrijwilligersactiviteiten voor jongeren, als middel om de vaardigheden te verwerven die nodig zijn voor het vinden van een baan of het opstarten van een eigen project. Het erkennen van de bijdrage van de activiteiten van jeugdwerk tot het bevorderen en ondersteunen van de creatieve energie en het innovatievermogen van jongeren als essentieel onderdeel van hun zelfontplooiing en hun actieve inclusie.

het bevorderen en verder versterken van „sociaal ondernemerschap” als ondernemersmodel onder jongeren, zodat hun inzetbaarheid wordt vergroot en er tegelijkertijd rekening wordt gehouden met duurzame en ecologische waarden.

het bevorderen van de verwerving, door alle jongeren, van digitale vaardigheden, zodat zij het potentieel van het digitale tijdperk ten volle kunnen benutten.

het bevorderen van een cultureel bewustzijn bij jongeren, als actoren en als gebruikers, om hun zin voor initiatief en hun ondernemingszin aan te wakkeren. De toegang tot cultuur en de actieve deelname aan culturele activiteiten kunnen het welzijn van jongeren vergroten, alsmede het besef een gemeenschappelijk cultureel erfgoed te bezitten, versterken.

VERZOEKT DE LIDSTATEN, MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL:

14.

Te erkennen dat ondernemerschap en ondernemingen een belangrijke rol spelen in het bestrijden van de jeugdwerkloosheid; beleidsmaatregelen te formuleren en nader uit te werken om de kennis over de diverse aspecten van het ondernemerschap onder jongeren te vergroten.

15.

Het belang te erkennen van ondernemerschapsonderwijs van jongs af aan, de rol te benadrukken van niet-formeel en informeel leren voor het verzekeren van een holistische aanpak van de persoonlijke ontwikkeling van jongeren, en om hun geslaagde integratie op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken.

16.

Jeugdwerk en vrijwilligersactiviteiten voor jongeren te stimuleren als essentiële instrumenten voor het ontwikkelen van de transversale, „zachte” vaardigheden die nodig zijn om een bedrijf te leiden en ondernemer te zijn. In dit verband de erkenning of validering van niet-formeel en informeel leren verder te ontwikkelen en onder de aandacht te brengen, met inachtneming van de leerresultaten die relevant zijn voor ondernemerschap.

17.

Te overwegen om jeugdorganisaties te erkennen als een van de belangrijkste aanbieders van niet-formeel en informeel leren dat de ondernemingszin en desbetreffende vaardigheden aanwakkert. In dat verband zouden de lidstaten kunnen overwegen om de steun voor jeugdorganisaties ten behoeve van het verschaffen van sturing, mentoring en kwaliteitsvolle opleiding, op te voeren.

18.

De oprichting van nieuwe bedrijven en sociale ondernemingen te bevorderen, en deze te helpen bij het overwinnen van belangrijke obstakels voor de toegang tot financiering, tot bedrijfsondersteunende diensten en tot mentoraatmogelijkheden (met inbegrip van een doeltreffend gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen, waar dat aansluit bij de partnerschapsovereenkomsten).

19.

Waar passend steun te bieden door mogelijke belemmeringen met inachtneming van de maatschappelijke en ecologische impact uit de weg te ruimen.

VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE, BINNEN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN EN MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL:

20.

Sociaal ondernemerschap meer zichtbaarheid te geven en instrumenten te ontwikkelen om het inzicht in deze sector te verbeteren. in dat verband de kennis betreffende diverse vormen van ondernemingen, sociale ondernemingen (met inbegrip van coöperaties), culturele en creatieve ondernemingen enz. te verdiepen en deze ondernemingen te stimuleren.

21.

Stages en uitwisselingen, het delen van ervaring en andere leeractiviteiten te bevorderen, waardoor de ondernemingszin en de ondernemersvaardigheden worden verbeterd (bijvoorbeeld door jongeren rechtstreeks ervaring te laten opdoen met ondernemerschap, opleidingen op de werkplek, netwerken en het bevorderen van gespecialiseerde vaardigheden), alsmede ondersteuning te verlenen voor de inspanningen om de leerresultaten van deze activiteiten te omschrijven. De ontwikkeling te stimuleren van instrumenten om jongeren in staat te stellen hun ondernemersvaardigheden en -competenties te beoordelen en te presenteren.

22.

Kleine ondernemingen en jonge ondernemers aan te moedigen om te innoveren en optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden van de interne EU-markt, door hen te stimuleren om naar het buitenland te trekken en deel te nemen aan grensoverschrijdende kennisoverdracht en samenwerking. Om die doelstellingen te bereiken, moeten netwerken van jonge sociale ondernemers en potentiële partners worden gestimuleerd.

23.

Het delen van kansen en de samenwerking tussen jonge ondernemers uit diverse lidstaten aan te moedigen. de wederzijdse intergenerationele solidariteit te bevorderen via de uitwisseling van kennis tussen meer ervaren ondernemers en jonge kandidaat-ondernemers. Op nationaal en Europees niveau mentoringprogramma's voor ondernemerschap te bevorderen.

24.

De intersectorale samenwerking te intensiveren en de toegang tot informatie en ondersteuning te garanderen teneinde gunstige voorwaarden te scheppen voor jonge ondernemers en hun administratieve lasten te verlichten.

25.

De toegankelijkheid van Europese programma’s (zoals Erasmus +, Erasmus voor jonge ondernemers binnen het Cosme-programma, het Europees Sociaal Fonds en andere financiële programma's voor sociale ondernemingen en microfinanciering uit hoofde van het programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie) voor alle relevante belanghebbenden te verbeteren, en het gebruik van deze programma’s aan te moedigen, teneinde de ondernemersvaardigheden van jongeren te verbeteren, te garanderen dat jonge ondernemers waar passend bijzondere ondersteuning krijgen, en de capaciteiten van degenen die met jongeren werken om hen te helpen hun potentieel optimaal te benutten, uit te breiden.

VERZOEKT DE COMMISSIE:

26.

Ondernemerschap onder jongeren onder de aandacht te brengen, met name op de Europese Jongeren Site, en (eventueel in combinatie met de Europese week van het mkb) goede praktijken in verband met ondernemerschap onder jongeren te presenteren.

27.

Een onderzoek of studie op te zetten en meer kennis te vergaren over ondernemerschap onder jongeren, en met name over jonge ondernemers, sociaal ondernemerschap en groene banen, alsmede de rol van het jongerenwerk in dit verband.

28.

De actieve samenwerking tussen jonge ondernemers en relevante zakelijke en sociale partners en andere belanghebbenden te versterken, onder meer door middel van het Erasmus+-programma en het Erasmus-programma voor jonge ondernemers.


(1)  Ruim 99 % van alle Europese ondernemingen maakt namelijk deel uit van het mkb. Zij verschaffen 2 op 3 banen in de particuliere sector, en zijn goed voor meer dan de helft van de totale toegevoegde waarde die door ondernemingen in de EU wordt gecreëerd (website Europese Commissie — DG Ondernemingen en Industrie).

(2)  Er werken in de EU meer dan 14,51 miljoen mensen in de sociale economie, wat overeenkomt met 6,5 % van de totale werkgelegenheid. Zij omvat organisaties met een bijzondere rechtsvorm (coöperaties, stichtingen, verenigingen en onderlinge maatschappijen) en sociale ondernemingen in de vorm van besloten of naamloze vennootschappen (Social Business Initiative — SEC (2011)1278 final).

(3)  De culturele en creatieve sectoren zijn goed voor 4,5 % van het Europese bbp, en stellen ongeveer 8 miljoen mensen te werk (Steun aan culturele en creatieve sectoren ten behoeve van groei en banen in de EU, COM(2012) 537 final).

(4)  Een sociale onderneming is een onderneming in de sociale economie die vooral een maatschappelijke impact wil hebben, veeleer dan winst te maken voor haar eigenaren of aandeelhouders. Zij produceert goederen en diensten voor de markt op een bedrijfsmatige en innoverende wijze en gebruikt haar winsten hoofdzakelijk voor het verwezenlijken van maatschappelijke doelen. De onderneming wordt gerund op een open en verantwoordelijke wijze waarbij met name werknemers, consumenten en belanghebbenden bij de zakelijke activiteiten worden betrokken (Social Business Initiative — SEC (2011)1278 final).