31.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 28/2


Conclusies van de Raad over de globale dimensie van het Europese hoger onderwijs

2014/C 28/03

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:

1.

Bij de Verklaring van Bologna van 19 juni 1999 werd een intergouvernementeel proces ingesteld waarmee werd beoogd een Europese hogeronderwijsruimte (EHOR) tot stand te brengen, welke door de Europese Unie actief wordt ondersteund; de met hoger onderwijs belaste ministers van de deelnemende landen hebben tijdens hun bijeenkomst in april 2012 in Boekarest de Mobility for Better Learning Strategy 2020 voor het EHOR aangenomen, als integrerend deel van hun inspanningen om de internationalisering van het hoger onderwijs te bevorderen (1).

2.

Volgens Richtlijn 2004/114/EG (2) van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk, heeft het optreden van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs onder meer tot doel van Europa een wereldcentrum voor onderwijs en beroepsopleiding van topkwaliteit te maken.

3.

Richtlijn 2005/71/EG (3) van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek heeft een soortgelijk doel, namelijk ervoor zorgen dat de Gemeenschap voor onderzoekers uit de hele wereld aantrekkelijker wordt en haar positie als mondiaal centrum voor onderzoek wordt versterkt.

4.

In de internationale strategie die werd aangenomen tijdens de bijeenkomst van de Bolognaministers in mei 2007 in Londen (4), wordt benadrukt dat de Europese hogeronderwijsruimte open en aantrekkelijk voor andere delen van de wereld dient te zijn, en dat de samenwerking op hogeronderwijsgebied en de beleidsdialoog met landen buiten Europa moeten worden geïntensiveerd.

5.

In de Raadsconclusies van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding wordt benadrukt dat de lidstaten moeten worden gesteund in hun pogingen om, dankzij nauwe synergie met het Bolognaproces, het hoger onderwijs te moderniseren, met name uit het oogpunt van kwaliteitsborging, erkenning, mobiliteit, en transparantie.

6.

De in juni 2010 aangenomen Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei (5) bevat de specifieke doelstelling de onderwijsniveaus te verhogen, in het bijzonder door te bewerkstelligen dat uiterlijk in 2020 ten minste 40 % van alle jongeren met goed gevolg tertiair of gelijkwaardig onderwijs heeft voltooid.

7.

In de conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de internationalisering van het hoger onderwijs (6) wordt onderstreept dat programma's inzake internationale samenwerking en politieke beleidsdialogen met derde landen op het gebied van hoger onderwijs niet alleen de kennisoverdracht vergemakkelijken, maar ook de kwaliteit en het internationaal aanzien van het Europese hoger onderwijs bevorderen, onderzoek en innovatie stimuleren, mobiliteit en interculturele dialoog aanmoedigen en tevens helpen om overeenkomstig de doelstellingen van het externe beleid van de EU de internationale ontwikkeling te bevorderen.

8.

Volgens de conclusies van de Raad van 28-29 november 2011 over een benchmark betreffende leermobiliteit (7) houdt die benchmark in dat in de EU uiterlijk in 2020 gemiddeld ten minste 20 % van de afgestudeerden van het hoger onderwijs een aan het hoger onderwijs gerelateerde studie- of opleidingsperiode (bijvoorbeeld in de vorm van een stage) in het buitenland dienen te hebben doorgebracht.

9.

In de conclusies van de Raad van 28-29 november 2011 over de modernisering van het hoger onderwijs wordt gunstig gereageerd op het voornemen van de Commissie een EU-strategie voor internationaal hoger onderwijs uit te werken die gericht is op grotere internationale aantrekkingskracht en zichtbaarheid, en met partners samen te werken ter versterking van de betrekkingen en van de capaciteitsopbouw in het hoger onderwijs.

ALSMEDE IN HET LICHT VAN:

de door het voorzitterschap georganiseerde conferentie The European Higher Education in the World, op 5 en 6 september 2013 in Vilnius, die duidelijk heeft gemaakt dat de lidstaten en de hogeronderwijsinstellingen integrale internationaliseringsstrategieën moeten ontwikkelen, die:

de kwaliteit en het concurrentievermogen van het Europese hoger onderwijs vergroten;

verder reiken dan mobiliteit, en in de curricula en onderwijs- en leerprocessen naar opzet en inhoud meer en meer ruimte bieden aan de globale dimensie (ook wel „internationalisering in eigen land” genoemd);

zich richten op een diverser en breder studentenpubliek, dankzij het combineren van nieuwe digitale hulpmiddelen met meer traditionele onderwijs- en leervormen, met dien verstande dat hoge kwaliteit gewaarborgd blijft;

de ontwikkelingssamenwerking versterken, door middel van strategische partnerschappen en capaciteitsopbouw.

NEEMT MET BELANGSTELLING KENNIS VAN:

de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's betreffende het Europese hoger onderwijs in de wereld (8); en

de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, getiteld Naar een opener onderwijs: innovatief onderwijzen en leren voor iedereen met nieuwe technologie en open leermiddelen  (9).

CONSTATEERT HET VOLGENDE:

1.

Er is voor het hoger onderwijs een sleutelrol weggelegd bij het vormen van geëngageerde, mondige burgers die zich hebben kunnen ontplooien, en het is een krachtige motor voor slimme, duurzame en inclusieve samenlevingen, individuele welvaart en economische groei. De internationale mobiliteit van mensen en het integreren van een mondiaal perspectief in hogeronderwijsprogramma's kunnen die ontwikkeling verder bevorderen.

2.

De kracht van de Europese hogeronderwijsstelsels ligt besloten in het verzorgen van hoogwaardig onderwijs en onderzoek, in de diversiteit van de instellingen en in de Europese steun voor samenwerking op gebieden waar dat meerwaarde oplevert, zoals gezamenlijke en dubbele masteropleidingen, promovendiopleidingen („doctoral schools”) en promotietrajecten, alsmede internationale partnerschappen.

3.

In het huidige economische klimaat komt aan het hoger onderwijs en aan tertiair beroepsonderwijs en -opleiding een cruciale rol toe om de Europese onderzoeks- en innovatiecapaciteit te vergroten en daarvoor de hooggeschoolde personele middelen te leveren die nodig zijn voor het scheppen van banen, economische groei en welvaart.

4.

De competenties van afgestudeerden sluiten niet altijd aan bij de evoluerende behoeften van de arbeidsmarkt en de samenleving, en werkgevers in de overheids- en de privésector maken melding van mismatches en problemen bij het vinden van kandidaten die in de behoeften van een kennisgebaseerde economie kunnen voorzien.

5.

De vergrijzing zal de komende decennia waarschijnlijk een bepalende factor zijn in de EU, omdat de aanhoudend lage geboortecijfers het tekort aan vaardigheden op het niveau van afgestudeerden voor de Europese werkgevers alleen maar dreigen te verergeren.

6.

Als bronnen van kennis en innovatie hebben instellingen voor hoger onderwijs ook de maatschappelijke verantwoordelijkheid om zowel in nationaal verband als op ruimere schaal bij te dragen tot de menselijke ontwikkeling en het gemeenschappelijk welzijn.

IS VAN MENING DAT:

1.

De actieve betrokkenheid van internationale personeelsleden, onderzoekers en studenten in de Europese hogeronderwijsinstellingen, het verlenen van financiële en organisatorische steun voor de internationale mobiliteit van studenten en personeel, en grotere inspanningen voor het internationaliseren van onderwijsprogramma's kunnen studenten helpen competenties te verwerven die relevant zijn voor de mondiale arbeidsmarkt.

2.

De lidstaten en de Europese hogeronderwijsinstellingen hebben — met steun van de Unie — aanzienlijke vooruitgang geboekt bij het ontwikkelen van mechanismen voor een grensoverschrijdende kwaliteitsborging en de erkenning van diploma's in het kader van het proces van Bologna, via netwerken zoals ENIC/NARIC en door middel van acties als de programma's Erasmus Mundus en Tempus.

3.

De mondiale opkomst van vrije leermiddelen, vrij lesmateriaal („open courseware”) en „massive open online courses” (MOOC's) is een internationale ontwikkeling die belangrijke implicaties kan hebben voor de hogeronderwijsstelsels en kansen kan creëren voor vernieuwende vormen van grensoverschrijdende samenwerking over de hele wereld.

VERZOEKT DE LIDSTATEN DERHALVE WAAR PASSEND MET DE HOGERONDERWIJSINSTELLINGEN SAMEN TE WERKEN, DAARBIJ TERDEGE HUN AUTONOMIE IN ACHT NEMEND, OM:

1.

samen met de betrokken belanghebbenden integrale strategische internationaliseringsmethoden te ontwikkelen op de volgende drie kerngebieden:

a)

mobiliteit van studenten en personeel;

b)

de internationalisering van onderwijsprogramma's en digitaal leren;

c)

strategische samenwerking, partnerschappen en capaciteitsopbouw.

2.

een internationale, in beide richtingen werkende diploma- en studieonderdelenmobiliteit voor studenten te bevorderen, en kansen te scheppen voor personeelsmobiliteit tussen Europa en derde landen, onder andere door:

i)

een belangrijke mobiliteitscomponent voor studenten, onderzoekers en personeel in de internationaliseringsstrategieën in te bouwen en daaromheen een kwaliteitskader te ontwikkelen dat onder meer begeleidings- en adviesdiensten kan omvatten;

ii)

regelingen voor onderlinge mobiliteit, in wederzijds belang, tussen de EU en derde landen te ontwikkelen — met een redelijk evenwicht tussen fysieke en virtuele, en tussen inkomende en uitgaande mobiliteit — die een breed terrein bestrijken, met de nodige aandacht voor gebieden met tekorten aan vaardigheden;

iii)

steun te verlenen voor de erkenning van in het buitenland door internationaal mobiele studenten, onderzoekers en personeelsleden verworven studiepunten, diploma's, opleidingstitels en competenties, in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijk;

iv)

meer nadruk te leggen op leerresultaten en op samenhang met Europese transparantie-instrumenten als het Europees systeem voor het verzamelen en overdragen van studiepunten, het diplomasupplement en het Europees kwalificatiekader, alsook met kwaliteitsborgingsmechanismen; alsmede

v)

sneller vooruitgang te boeken met de voorgestelde herschikking van de richtlijnen betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op onderzoek en studie.

3.

internationalisering in eigen land en digitaal leren te bevorderen, door een grote meerderheid van de Europese studenten die niet deelnemen aan acties voor fysieke mobiliteit, toch de gelegenheid te geven internationale vaardigheden op te doen, onder andere dankzij:

i)

hoogwaardige, aan de behoeften van de studenten beantwoordende faciliteiten en studentendiensten in het tertiair onderwijs;

ii)

doeltreffend gebruik van de internationale ervaring en competenties van het personeel van hogeronderwijsinstellingen, dat ertoe moet worden aangemoedigd bij te dragen aan de ontwikkeling van hoogwaardige internationaal georiënteerde onderwijsprogramma's ten behoeve van zowel niet-mobiele als mobiele leerders;

iii)

grotere mogelijkheden voor studenten, onderzoekers en personeelsleden tot ontwikkeling van hun taalvermogen — met name dankzij taalonderwijs in de taal van het gastland voor wie lessen volgt in een taal die niet zijn moedertaal is — waardoor de Europese talendiversiteit en de sociale integratie van studenten, onderzoekers en personeelsleden in het gastland optimaal worden benut;

iv)

grotere kansen voor internationaal coöperatief onlineleren, en verkenning van de mogelijkheden om informatie- en communicatietechnologieën en vrije leermiddelen toe te passen in nieuwe onderwijsmethoden, ten einde ruimere toegang te bewerkstelligen, de onderwijsprogramma's te internationaliseren en de weg te effenen voor nieuwe partnerschapsvormen.

4.

de vorming van partnerschappen, zowel binnen als buiten Europa, ter versterking van de institutionele capaciteit op het gebied van onderwijs, onderzoek en innovatie te bevorderen, onder andere door:

i)

onderwijsprogramma's aan te bieden die ondernemerschap en innovatie stimuleren en de ontwikkeling van overdraagbare vaardigheden bevorderen, en voorts internationale opleidingsmogelijkheden te scheppen door nauwe samenwerking met werkgevers binnen en buiten de EU;

ii)

de nadruk te helpen leggen op de specifieke kracht en prioriteiten van elke hogeronderwijsinstelling, als middel om doelmatig en doeltreffend gebruik van overheidsinvesteringen te garanderen;

iii)

de resterende obstakels voor het ontwikkelen en invoeren van gezamenlijke, dubbele en meervoudige masteropleidingen weg te werken, en de voorzieningen voor kwaliteitsborging en grensoverschrijdende erkenning te verbeteren;

iv)

de samenhang tussen de internationaliseringsstrategieën van de lidstaten en het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de EU te bevorderen door rekening te houden met de beginselen billijkheid en partnerlandownership, en met de behoeften van de hogeronderwijsinstellingen;

v)

gebruik te maken van de ervaringen van studenten, onderzoekers en personeelsleden uit derde landen als ambassadeurs voor de samenwerking met hogeronderwijsinstellingen in die landen;

vi)

hogeronderwijsinstellingen aan te moedigen hun eigen algemene internationaliseringsstrategie uit te stippelen, in het besef dat internationalisering een horizontaal karakter heeft en van invloed is op alle terreinen van het academische leven — zoals onderzoek, onderwijs, management, administratie en dienstverlening — en hen daarbij te ondersteunen.

IS INGENOMEN MET HET VOORNEMEN VAN DE COMMISSIE OM:

1.

steun te verlenen aan de inspanningen van de lidstaten en de hogeronderwijsinstellingen om integrale internationaliseringsstrategieën te volgen en de kansen voor internationale samenwerking op hogeronderwijsgebied te benutten die worden geboden in de programma's Erasmus+ en Horizon 2020, onder andere door:

i)

meer financiële steun te verlenen, via Erasmus+, voor de mobiliteit van lerenden en personeelsleden van en naar derde landen, en via de Marie Skłodowska-Curie-acties in het kader van Horizon 2020, voor de mobiliteit van onderzoekers van en naar derde landen;

ii)

internationale consortia van hogeronderwijsinstellingen voor de ontwikkeling van gezamenlijke diploma's op masters- en doctoraal niveau te steunen via respectievelijk Erasmus+ en de Marie Skłodowska-Curie-acties, en aan studenten en promovendi kansen op studie- en onderzoeksbeurzen op hoog niveau te bieden;

iii)

steun te verlenen aan strategische partnerschappen voor samenwerking en innovatie in het hoger onderwijs, met name partnerschappen voor capaciteitsopbouw tussen hogeronderwijsinstellingen in de EU en in derde landen.

2.

zich in samenwerking met de lidstaten ervoor in te zetten dat overal ter wereld het Europese hoger onderwijs aantrekkelijker en diverser wordt, onder andere door:

i)

via internationale samenwerking en dialoog de kwaliteit en de transparantie te verhogen, grensoverschrijdende kwaliteitsborging te begunstigen, en de vergelijkbaarheid van kwalificatie-, studiepunten- en erkenningssystemen te bevorderen;

ii)

de academische mobiliteit te verbeteren door het Erasmus-handvest voor het hoger onderwijs aan te vullen, onder meer met richtsnoeren inzake zelfevaluatie en monitoring door de hogeronderwijsinstellingen;

iii)

voor zover van toepassing, met inachtneming van de autonomie van de hogeronderwijsinstellingen te ijveren voor de implementatie van U-Multirank, het nieuwe multidimensionale, internationale transparantie-instrument, bedoeld om de vergelijkbaarheid van hogeronderwijsinstellingen te vergroten;

iv)

ertoe bij te dragen dat de lidstaten en de nationale promotiebureaus en alumniverenigingen onderling samenwerken door informatie uit te wisselen en gezamenlijk acties te ondernemen en te coördineren, om Europa als hoogstaande bestemming voor studie en onderzoek aan te prijzen, bijvoorbeeld op studentenbeurzen en door middel van gezamenlijke promotie-instrumenten.

3.

de samenwerking bij hoger onderwijs ten behoeve van innovatie en ontwikkeling tussen de Unie en haar mondiale partners te bevorderen, onder andere door:

i)

overeenkomstig het externe beleid van de Unie, bilaterale en multilaterale beleidsdialogen met cruciale internationale partners te voeren;

ii)

het Europees Instituut voor innovatie en technologie en zijn kennis- en innovatiegemeenschappen te gebruiken als toegangspoort tot internationale samenwerking inzake innovatie, onderzoek en hoger onderwijs, om maatschappelijke uitdagingen te kunnen aangaan;

iii)

de beleidsvorming op het gebied van internationaal onderwijs meer en beter op empirische gegevens te doen steunen, door middel van onderzoek, verzameling en analyse van statistische gegevens, en dialoog met deskundigen.


(1)  Communiqué van Boekarest van 27 april 2012, blz. 3.

(2)  PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12.

(3)  PB L 289 van 3.11.2005, blz. 15.

(4)  „The European Higher Education Area in a Global Setting”.

(5)  EUCO 13/10.

(6)  PB C 135 van 26.5.2010, blz. 12.

(7)  PB C 372 van 20.12.2011, blz. 31.

(8)  12453/13.

(9)  14116/13 + ADD 1.