29.8.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/147


P7_TA(2014)0177

Toekomst van het visumbeleid van de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 27 februari 2014 over de toekomst van het visumbeleid (2014/2586(RSP))

(2017/C 285/21)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 77,

gezien de mededeling van de Commissie met als titel „Uitvoering en ontwikkeling van het gemeenschappelijk visumbeleid voor snellere groei in de EU” (COM(2012)0649),

gezien het verslag van de Commissie over de werking van de plaatselijke Schengensamenwerking tijdens de eerste twee jaren van de uitvoering van de visumcode (COM(2012)0648),

gezien het zevende verslag van de Commissie betreffende de handhaving, door bepaalde derde landen, van de visumplicht in strijd met het wederkerigheidsbeginsel (COM(2012)0681),

gezien de recente herzieningen (1) van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (2),

gezien de recente visumversoepelingsovereenkomsten met Georgië (3), Oekraïne (4), Moldavië (5), Kaapverdië (6), Armenië (7) en Azerbeidzjan (8),

gezien de vraag aan de Commissie over de toekomst van het visumbeleid van de EU (O-000028/2014 — B7-0108/2014),

gelet op artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het gemeenschappelijk visumbeleid een noodzakelijk uitvloeisel is van de opheffing van de controles aan de binnengrenzen binnen het Schengengebied;

B.

overwegende dat de belangrijkste elementen van het gemeenschappelijk visumbeleid de volgende zijn: de gezamenlijke lijsten met landen waarvan de onderdanen aan de visumplicht zijn onderworpen en met landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, die als bijlage bij Verordening (EG) nr. 539/2001 zijn gevoegd; de in de visumcode opgenomen gemeenschappelijke regels inzake de afgifte van visa; het uniform visummodel; de uitwisseling van informatie via het visuminformatiesysteem; en een reeks internationale overeenkomsten met derde landen betreffende visumvrijstelling en -facilitering;

C.

overwegende dat, in overeenstemming met het Verdrag van Lissabon, de gewone wetgevingsprocedure van toepassing is op alle aspecten van het gemeenschappelijk visumbeleid en dat instemming van het Parlement vereist is voor alle internationale overeenkomsten ter zake;

D.

overwegende dat het belangrijk is denkoefeningen en interinstitutionele discussies over de toekomst van het gemeenschappelijk visumbeleid van de EU op te starten, met name met betrekking tot mogelijke stappen op weg naar de verdere harmonisatie van de visumprocedures, met inbegrip van gemeenschappelijke regels inzake de afgifte van visa;

Algemeen visumbeleid en herziening van de visumcode

1.

is ingenomen met de geboekte vooruitgang op het vlak van het visa-acquis, maar roept de Commissie en de lidstaten eveneens op de tenuitvoerlegging van het huidige visa-acquis te verbeteren; vraagt met name versterkte plaatselijke Schengensamenwerking om de tenuitvoerlegging van de visumcode op korte termijn te verbeteren;

2.

is van mening dat er in de toekomst stappen moeten worden genomen op weg naar de verdere harmonisatie van de visumprocedures, met inbegrip van echte gemeenschappelijke regels inzake de afgifte van visa;

3.

is van mening dat de consulaire vertegenwoordiging in veel derde landen duidelijk niet volstaat;

4.

is van oordeel dat gemeenschappelijke visumaanvraagcentra een nuttig instrument gebleken zijn en in de toekomst de norm zouden kunnen worden;

5.

betreurt het feit dat de Commissie geen studie gepresenteerd heeft over de mogelijkheid om een „gemeenschappelijk Europees afgiftemechanisme voor visa voor kort verblijf” in te voeren, met inbegrip van een beoordeling van de vraag „in hoeverre de beoordeling van een individueel risico de aan de nationaliteit van de aanvrager gebonden risicoanalyse zou kunnen aanvullen”, zoals gevraagd in het programma van Stockholm (punt 5.2);

6.

is van mening dat reizen verder vergemakkelijkt moet worden voor bonafide en frequente reizigers, met name door middel van een toegenomen gebruik van meervoudige inreisvisa met een langere geldigheidsduur;

7.

roept de lidstaten op gebruik te maken van de huidige bepalingen van de visumcode en de Schengengrenscode die de afgifte van visa op humanitaire gronden mogelijk maken, en het aanbieden van tijdelijke opvang voor mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen in derde landen te vergemakkelijken;

8.

ziet uit naar het verwachte voorstel voor een herziening van de visumcode, maar betreurt het feit dat de goedkeuring ervan meermaals is uitgesteld door de Commissie;

9.

betreurt het feit dat de algemene evaluatie van de visumcode nog steeds niet is gepresenteerd door de Commissie; betreurt het voornemen van de Commissie om deze evaluatie samen met het voorstel voor een herziening van de visumcode in te dienen; is van oordeel dat het passender zou zijn indien de Commissie eerst het evaluatieverslag zou presenteren, waardoor de instellingen de mogelijkheid zouden hebben om hierover een discussie te voeren;

Visumfacilitering

10.

vraagt om de sluiting van verdere visumfaciliteringsovereenkomsten wanneer dit passend is, en roept op tot toezicht op en de verbetering van de reeds bestaande visumfaciliteringsovereenkomsten;

11.

vraagt een systematische evaluatie van bestaande visumfaciliteringsovereenkomsten om te beoordelen of ze hun beoogde doelstelling bereiken;

Verordening (EG) nr. 539/2001

12.

is ingenomen met de recente bijwerkingen van de in Verordening (EG) nr. 539/2001 opgenomen lijst met derde landen waarvan de onderdanen visumvrij mogen reizen, en met name met de opneming van bijkomende vrijstellingen van de visumplicht; wijst er opnieuw op dat visumvrij reizen belangrijk is voor derde landen en met name voor personen uit hun maatschappelijk middenveld, maar eveneens in het belang is van de EU zelf;

13.

is in dit verband van mening dat een visumvrijstelling tussen de EU en Oekraïne een manier is om in te gaan op de oproepen van het Oekraïense maatschappelijk middenveld en de studenten die de afgelopen dagen hebben gedemonstreerd; wijst erop dat een dergelijke vrijstelling uitwisselingen en intermenselijke contacten tussen organisaties uit het maatschappelijk middenveld zou intensiveren, waarbij het wederzijds begrip wordt aangewakkerd en economische uitwisselingen een positieve impuls krijgen; verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen teneinde Oekraïne op de lijst van derde landen te zetten waarvan de onderdanen visumvrij mogen reizen; verzoekt de lidstaten daarnaast om de huidige visumversoepelingsovereenkomst volledig ten uitvoer te leggen en zo de toegang tot de EU te vergemakkelijken, met name voor studenten en wetenschappers;

14.

is ingenomen met de bijwerking van de criteria voor visumvrijstelling zodat eveneens rekening wordt gehouden met overwegingen met betrekking tot de grondrechten en economische voordelen, met name op het vlak van toerisme en buitenlandse handel, en met de opname ervan in een artikel van de verordening;

15.

benadrukt dat voor verdere visumliberalisering meer kennis nodig is met betrekking tot de toepassing van de huidige visumvrijstellingen, bijvoorbeeld door middel van het elektronisch systeem voor reisvergunningen van de EU (EU-ESTA); roept de Raad en de Commissie op ervoor te zorgen dat het Parlement beter geïnformeerd is over de situatie van derde landen waarover wordt onderhandeld, zodat een passende democratische toetsing mogelijk is;

16.

nodigt de Commissie uit te bekijken hoe er in de toekomst, in voorkomend geval, samen kan worden gezorgd voor wijzigingen van de bijlagen bij de verordening en bilaterale visumvrijstellingsovereenkomsten, zodat wordt vermeden dat er een risico bestaat dat een wijziging van de bijlagen niet onmiddellijk gevolgd wordt door de noodzakelijke visumvrijstellingsovereenkomst;

17.

neemt kennis van de overeenkomst betreffende het opschortingsmechanisme; verwacht dat de lidstaten te goeder trouw beroep zullen doen op dit mechanisme en enkel als laatste hulpmiddel in een noodsituatie, wanneer een dringend antwoord nodig is om de moeilijkheden op te lossen waar de hele Unie mee te kampen heeft, en wanneer de relevante criteria vervuld zijn;

18.

is van mening dat volledige wederkerigheid op visumgebied een doel is dat de Unie op proactieve wijze dient na te streven in het kader van haar betrekkingen met derde landen om aldus bij te dragen tot verbetering van de geloofwaardigheid en logische samenhang van het buitenlands beleid van de Unie op internationaal niveau;

19.

verzoekt om een debat over het verband tussen verdere visumliberalisering en de oproepen van bepaalde lidstaten voor strengere veiligheidsmaatregelen en grenscontroles voor reizigers die vrijgesteld zijn van de visumplicht;

Visuminformatiesysteem (VIS)

20.

roept eu-LISA op het verwachte evaluatieverslag over VIS zo spoedig mogelijk te presenteren;

Betrokkenheid van het Europees Parlement

21.

roept de Raad en de Commissie op de informatiestroom naar het Parlement te verbeteren met betrekking tot onderhandelingen over internationale overeenkomsten op het gebied van visa, in overeenstemming met artikel 218, lid 10, van het VWEU en de kaderovereenkomst over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie;

22.

kondigt aan binnen de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken een contactgroep visumbeleid te willen opzetten; nodigt het Voorzitterschap van de Raad en de lidstaten uit om samen met de Commissie deel te nemen aan de bijeenkomsten van deze contactgroep;

o

o o

23.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Verordening (EU) nr. 1091/2010, PB L 329 van 14.12.2010, blz. 1; Verordening (EU) nr. 1211/2010, PB L 339 van 22.12.2010, blz. 6; Verordening (EU) nr. 1289/2013, PB L 347 van 20.12.2013, blz. 74; COM(2012)0650; COM(2013)0853.

(2)  PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1.

(3)  Besluit 2011/117/EU van de Raad, PB L 52 van 25.2.2011, blz. 33.

(4)  Besluit 2013/297/EU van de Raad, PB L 168 van 20.6.2013, blz. 10.

(5)  Besluit 2013/296/EU van de Raad, PB L 168 van 20.6.2013, blz. 1.

(6)  Besluit 2013/521/EU van de Raad, PB L 282 van 24.10.2013, blz. 1.

(7)  Besluit 2013/628/EU van de Raad, PB L 289 van 31.10.2013, blz. 1.

(8)  COM(2013)0742.