29.8.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/78


P7_TA(2014)0162

Seksuele uitbuiting en prostitutie en de gevolgen daarvan voor de gendergelijkheid

Resolutie van het Europees Parlement van 26 februari 2014 over seksuele uitbuiting en prostitutie en de gevolgen daarvan voor de gendergelijkheid (2013/2103(INI))

(2017/C 285/11)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 4 en 5 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

gezien het VN-Verdrag van 1949 ter bestrijding van de handel in personen en van de exploitatie van de prostitutie van anderen,

gezien artikel 6 van het CEDAW-Verdrag van 1979 ter bestrijding van alle vormen van vrouwenhandel en het tegengaan van de exploitatie van de prostitutie van vrouwen,

gezien het VN-Verdrag over de rechten van het kind van 1989,

gezien de VN-Verklaring van 1993 inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen, waarin in artikel 2 wordt bepaald dat geweld tegen vrouwen onder meer het volgende omvat: „lichamelijk, seksueel en psychologisch geweld dat plaatsvindt binnen de gemeenschap, waaronder verkrachting, seksueel misbruik en seksuele intimidatie op het werk, in onderwijsinstellingenen elders, vrouwenhandel en gedwongen prostitutie”,

gezien het Protocol van Palermo van 2000 ter voorkoming, bestrijding en bestraffing van de handel in personen, met name vrouwen en kinderen, in aanvulling op het VN-Verdrag ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, en dat gehecht is aan het VN-Verdrag inzake grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit,

gezien de strategische doelstelling D.3 van het Actieplatform van 1995 en de Verklaring van Peking,

gezien AIO-Verdrag nr. 29 inzake gedwongen of verplichte arbeid, waarin in artikel 2 een definitie van gedwongen arbeid wordt gegeven,

gezien de Verklaring (11) van Brussel van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel, waarin wordt aangedrongen op een alomvattend, multidisciplinair en doelmatig gecoördineerd beleid waarbij partijen uit relevante sectoren betrokken zijn,

gezien de aanbevelingen van de Raad van Europa terzake, zoals Aanbeveling R 11 van 2000 inzake de handel in mensen met het oog op seksuele uitbuiting, Aanbeveling R 5 van 2002 inzake de bescherming van vrouwen tegen geweld, en Aanbeveling 1545 van 2002 inzake de campagne ter bestrijding van vrouwenhandel,

gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel,

gezien de ontwerpaanbeveling van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa „Het strafbaar stellen van het kopen van seks om mensenhandel voor seksuele uitbuiting te bestrijden”, Doc. 12920 van 26 april 2012,

gezien besluit nr. 1 (12) van Wenen van de OVSE-ministers (2000) tot ondersteuning van de OVSE-maatregelen en het OVSE-actieplan ter bestrijding van de mensenhandel (besluit 557 uit 2003),

gezien de artikelen 2 en 13 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien het kaderbesluit van de Raad 2002/629/JBZ van 19 juli 2002 inzake de bestrijding van mensenhandel,

gezien Richtlijn 2011/36/EU van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van 19 juli 2002,

gezien de resolutie van de Raad over initiatieven ter bestrijding van de handel in mensen, met name vrouwen (1),

gezien de EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel,

gezien zijn resolutie van 15 juni 1995 over de Vierde Wereldvrouwenconferentie in Peking: 'Actie voor gelijkheid, ontwikkeling en vrede' (2),

gezien zijn resolutie van 24 april 1997 over de mededeling van de Commissie inzake illegale en schadelijke inhoud op het internet (3),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 september 1997 over de noodzaak van een campagne in de gehele Europese Unie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen (4),

gezien zijn resolutie van 24 oktober 1997 over het Groenboek van de Commissie over de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid in de context van de audiovisuele en informatiediensten (5),

gezien zijn resolutie van 6 november 1997 over de mededeling van de Commissie over de bestrijding van kindersekstoerisme en het memorandum over de bijdrage van de Europese Unie aan de versterking van de bestrijding van seksueel misbruik en seksuele exploitatie van kinderen (6),

gezien zijn resolutie van 16 december 1997 over de mededeling van de Commissie inzake vrouwenhandel voor seksuele exploitatie (7),

gezien zijn resolutie van 13 mei 1998 over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid in de context van audiovisuele en informatiediensten (8),

gezien zijn resolutie van 17 december 1998 over de eerbiediging van de mensenrechten in de Europese Unie (9),

gezien zijn resolutie van 10 februari 1999 over de harmonisatie van de vormen van aanvullende bescherming bij het statuut van vluchteling in de Europese Unie (10),

gezien zijn resolutie van 30 maart 2000 over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de uitvoering van maatregelen ter bestrijding van kindersekstoerisme (11),

gezien zijn resolutie van 11 april 2000 betreffende het initiatief van de Republiek Oostenrijk met het oog op de aanneming van een besluit van de Raad ter bestrijding van kinderpornografie op internet (12),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 mei 2000 over de follow-up van het actieplatform van Peking (13),

gezien zijn resolutie van 19 mei 2000 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement getiteld „Over nieuwe maatregelen ter bestrijding van de vrouwenhandel” (14),

gezien zijn resolutie van 15 juni 2000 over de mededeling van de Commissie over slachtoffers van misdrijven in de Europese Unie: Reflecties over normen en maatregelen (15),

gezien zijn resolutie van 12 juni 2001 over het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad inzake de bestrijding van de mensenhandel (16),

gezien zijn resolutie van 17 januari 2006 over strategieën voor de strijd tegen de handel in vrouwen en seksuele uitbuiting van kwetsbare kinderen (17),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 2 februari 2006 over de huidige situatie ten aanzien van de bestrijding van geweld tegen vrouwen en mogelijke toekomstige actie (18),

gezien zijn resolutie van 15 maart 2006 over gedwongen prostitutie in het kader van internationale sportevenementen (19),

gezien zijn resolutie van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen (20),

gezien zijn resolutie van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen (21),

gezien zijn resolutie van 6 februari 2013 over de 57e zitting van de VN-Commissie inzake de positie van de vrouw: uitbanning en voorkoming van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes (22),

gezien zijn resolutie van 23 oktober 2013 over georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen: aanbevelingen inzake de benodigde acties en initiatieven (23),

gezien de voorlichtingscampagne van de Europese Vrouwenlobby „Niet te koop”,

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0071/2014),

A.

overwegende dat prostitutie en gedwongen prostitutie gendergerelateerde verschijnselen met een wereldwijde dimensie zijn, waarbij circa 40-42 miljoen mensen over de hele wereld betrokken zijn, de geprostitueerde personen voor de overgrote meerderheid uit vrouwen en minderjarige meisjes bestaan en bijna alle afnemers van hun diensten mannen zijn, waardoor prostitutie zowel een oorzaak als een gevolg van genderongelijkheid is en deze verder verergert;

B.

overwegende dat prostitutie en gedwongen prostitutie een vorm van slavernij is die niet verenigbaar is met de menselijke waardigheid en met de grondrechten;

C.

overwegende dat de handel in mensen, met name in vrouwen en kinderen, met het oog op seksuele en andere vormen van uitbuiting, een van de meest flagrante vormen van schending van de mensenrechten is; overwegende dat de mensenhandel wereldwijd groeit vanwege de toename van de georganiseerde criminaliteit en de winstgevendheid ervan;

D.

overwegende dat werk voor mensen een van de belangrijkste bronnen van zelfverwezenlijking is, en dat individuen door middel van werk op solidaire wijze bijdragen aan het collectieve welzijn;

E.

overwegende dat prostitutie en gedwongen prostitutie intrinsiek zijn verbonden met genderongelijkheid in de samenleving en van invloed zijn op de status van mannen en vrouwen in de samenleving en op de perceptie van hun wederzijdse relaties en seksualiteit;

F.

overwegende dat de seksuele en reproductieve gezondheid bevorderd worden door een gezonde benadering van seksualiteit, op basis van wederzijds respect;

G.

overwegende dat Richtlijn 2011/36/EU van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan solide bepalingen inzake slachtoffers bevat;

H.

overwegende dat elk beleid inzake prostitutie effect heeft op de totstandbrenging van gendergelijkheid, het inzicht in gendervraagstukken beïnvloedt, en een boodschap en normen overbrengt aan een maatschappij, ook aan de jongeren in deze maatschappij;

I.

overwegende dat prostitutie functioneert als een bedrijf en een markt creëert, waarop verschillende actoren met elkaar verbonden zijn en pooiers en souteneurs rekenen en handelen om hun markt veilig te stellen of uit te breiden en hun winst te maximaliseren; overwegende dat afnemers van betaalde seks een belangrijke rol spelen aangezien zij de vraag op deze markt in stand houden;

J.

overwegende dat seksuele gezondheid volgens de WHO „een positieve en respectvolle benadering van seksualiteit en seksuele relaties vereist, alsook de mogelijkheid om plezierige en veilige seksuele ervaringen te hebben, vrij van dwang, discriminatie en geweld”;

K.

overwegende dat in de prostitutie alle intieme handelingen worden teruggebracht tot hun geldelijke waarde en de mens daardoor gereduceerd wordt tot handelsgoed of een gebruiksvoorwerp waarover de klant kan beschikken;

L.

overwegende dat de grote meerderheid van geprostitueerde personen afkomstig is uit kwetsbare groepen;

M.

overwegende dat het souteneurschap nauw verbonden is met georganiseerde criminaliteit;

N.

overwegende dat georganiseerde criminaliteit, mensenhandel, zeer gewelddadige misdrijven en corruptie teren op prostitutie, en dat pooiers het meest profiteren van legalisering, omdat zij daardoor „zakenmannen” kunnen worden;

O.

overwegende dat prostitutiemarkten de handel in vrouwen en meisjes bevorderen (24);

P.

overwegende dat mensenhandel fungeert als manier om het aanbod aan vrouwen en minderjarige meisjes op de prostitutiemarkten te leveren;

Q.

overwegende dat gegevens van de EU aantonen dat het huidige beleid ter bestrijding van mensenhandel niet effectief is en het problematisch is mensenhandelaars te identificeren en te vervolgen, zodat het onderzoek naar gevallen van sekshandel en de vervolging en veroordeling van mensenhandelaars moeten worden geïntensiveerd;

R.

overwegende dat steeds meer jongeren, onder wie schrikbarend veel kinderen, tot prostitutie worden gedwongen;

S.

overwegende dat prostitutie kan plaatsvinden onder directe en fysieke dwang, maar ook onder indirecte dwang, bijvoorbeeld door de familie in het land van herkomst onder druk te zetten; overwegende dat deze dwang psychologisch en vrijwel onzichtbaar kan zijn;

T.

overwegende dat de belangrijkste verantwoordelijkheid voor het aanpakken van mensenhandel bij de lidstaten ligt; overwegende dat in april 2013 slechts zes lidstaten hebben aangegeven de EU-richtlijn ter bestrijding van mensenhandel volledig te hebben omgezet, hoewel de uiterste termijn voor omzetting op 6 april 2013 is verstreken;

U.

overwegende dat de Commissie in haar Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (2010-2015) verklaart dat „de ongelijkheden tussen vrouwen en mannen (…) een schending van de grondrechten [zijn]”;

V.

overwegende dat er grote verschillen bestaan in de wijze waarop de lidstaten met prostitutie omgaan, waarbij in grote lijnen twee benaderingen kunnen worden onderscheiden: binnen de ene benadering wordt prostitutie gezien als een schending van de rechten van vrouwen — een vorm van seksuele slavernij — die resulteert in genderongelijkheid voor vrouwen en deze in stand houdt, binnen de andere benadering wordt ervan uitgegaan dat prostitutie op zich de gendergelijkheid bevordert doordat prostitutie positief uitwerkt op het recht van vrouwen om zelf te beslissen wat zij met hun lichaam doen; in beide gevallen hebben de afzonderlijke lidstaten de bevoegdheid om te besluiten hoe zij de prostitutiekwestie willen benaderen;

W.

overwegende dat er weliswaar een verschil bestaat tussen „gedwongen” en „vrijwillige” prostitutie;

X.

overwegende dat het prostitutieprobleem moet worden aangepakt op basis van een langetermijnvisie en vanuit het perspectief van gendergelijkheid;

1.

onderkent dat prostitutie, gedwongen prostitutie, en seksuele uitbuiting in hoge mate gendergerelateerde kwesties zijn en schendingen van de menselijke waardigheid die strijdig zijn met de mensenrechtenbeginselen, waaronder gendergelijkheid, en daarom indruisen tegen de beginselen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, ook tegen de doelstelling en het beginsel van gendergelijkheid;

2.

benadrukt dat het recht op gezondheid en rechten van alle vrouwen moeten worden geëerbiedigd, met inbegrip van het recht op zelfbeschikking over hun lichaam en seksualiteit en vrijwaring van dwang, discriminatie en geweld;

3.

benadrukt dat er diverse verbanden bestaan tussen prostitutie en mensenhandel en onderkent dat prostitutie — zowel wereldwijd als in Europa — de handel in kwetsbare vrouwen en minderjarige meisjes stimuleert, van wie een groot percentage tussen de 13 en 25 jaar oud is; benadrukt dat uit gegevens van de Commissie blijkt dat een meerderheid (62 %) van de slachtoffers wordt verhandeld met het oog op seksuele uitbuiting, waarbij 96 % van de vastgestelde en vermeende slachtoffers uit vrouwen en minderjarige meisjes bestaat en waarbij het percentage slachtoffers uit derde landen de laatste paar jaar is gestegen;

4.

erkent echter dat het gebrek aan betrouwbare en nauwkeurige gegevens op grond waarvan landen onderling vergeleken kunnen worden voornamelijk te wijten is aan het illegale en dikwijls onzichtbare karakter van prostitutie en mensenhandel, waardoor de prostitutiemarkt ondoorzichtig blijft en politieke besluitvorming wordt belemmerd, hetgeen betekent dat alle cijfers louter schattingen zijn;

5.

benadrukt dat prostitutie ook een gezondheidskwestie is, aangezien er sprake is van nadelige gevolgen voor de gezondheid van de in de prostitutie werkzame personen, die een grotere kans lopen op seksuele, fysieke en mentale gezondheidstrauma's, drugs- en alcoholverslaving, en verlies van zelfrespect, en die kampen met een hoger sterftecijfer dan de bevolking in het algemeen; voegt toe en benadrukt dat veel van de afnemers van betaalde seks vragen om onveilige commerciële seks, wat de kans op schadelijke gevolgen voor de gezondheid van geprostitueerde personen en afnemers vergroot;

6.

benadrukt dat gedwongen prostitutie, prostitutie en uitbuiting in de seksindustrie voor de betrokken personen verwoestende en langdurige psychologische en lichamelijke gevolgen kan hebben (zelfs nadat zij de prostitutie verlaten hebben), vooral voor kinderen en adolescenten, en tevens zowel een oorzaak als een gevolg van genderongelijkheid is, waarbij gendergerelateerde stereotypen en clichématig denken over vrouwen die seks verkopen in stand worden gehouden, zoals het idee dat het lichaam van vrouwen en minderjarige meisjes te koop is om de behoefte van mannen aan seks te bevredigen;

7.

verzoekt de lidstaten tevens om overeenkomstig de nationale wetgeving, regelmatige en vertrouwelijke begeleiding en lichamelijke controles voor prostituees in te voeren, die buiten de prostitutielocaties plaatsvinden;

8.

onderkent dat prostituees een hoog risico lopen op hiv-infecties en andere seksueel overdraagbare aandoeningen;

9.

verzoekt de lidstaten om beste praktijken op het gebied van terugdringing van de gevaren van straatprostitutie uit te wisselen;

10.

onderkent dat prostitutie en gedwongen prostitutie invloed kunnen hebben op geweld tegen vrouwen in het algemeen, omdat onderzoek naar de afnemers van betaalde seks uitwijst dat mannen die seks kopen een denigrerend beeld van vrouwen hebben (25); stelt daarom voor dat de nationale bevoegde autoriteiten ervoor zorgen dat het verbod op afname van betaalde seksuele diensten hand in hand gaat met een voorlichtingscampagne voor mannen;

11.

benadrukt dat geprostitueerde personen sociaal, economisch, fysiek, psychologisch, emotioneel en in familieverhoudingen bijzonder kwetsbaar zijn en meer risico lopen om met geweld te worden geconfronteerd dan personen die welke andere activiteit dan ook uitoefenen; meent dat nationale politiediensten daarom moeten worden aangemoedigd om onder meer het lage percentage veroordelingen bij verkrachtingen van prostituees aan te pakken; benadrukt dat het grote publiek schande spreekt van geprostitueerde personen en dat er een sociaal stigma op hen rust, zelfs wanneer zij de prostitutie verlaten;

12.

vestigt de aandacht op het feit dat vrouwen die in de prostitutie werkzaam zijn het recht hebben op moederschap en op het opvoeden en verzorgen van hun kinderen;

13.

benadrukt dat de normalisatie van prostitutie gevolgen heeft voor het geweld tegen vrouwen; wijst in het bijzonder op gegevens die uitwijzen dat mannen die betaalde seks afnemen eerder geneigd zijn vrouwen te dwingen tot seksuele handelingen en andere vormen van geweld tegen vrouwen te plegen, en vaak een vrouwonvriendelijke houding hebben;

14.

merkt op dat 85 tot 90 % van de geprostitueerde personen, alvorens in de prostitutie te belanden, enige vorm van geweld heeft ondergaan (verkrachting, incest, pedofilie), dat 62 % van hen verklaart te zijn verkracht en dat 68 % lijdt aan een posttraumatische stressstoornis — een percentage dat vergelijkbaar is met het percentage dat onder slachtoffers van foltering wordt vastgesteld (26);

15.

onderstreept dat kinderprostitutie nooit vrijwillig kan zijn, aangezien kinderen niet in staat zijn 'in te stemmen' met prostitutie; dringt erop aan dat de lidstaten kinderprostitutie (waarbij personen onder de 18 betrokken zijn) zo voortvarend mogelijk bestrijden, aangezien het hier gaat om de ernstigste vorm van gedwongen prostitutie; verzoekt dringend een zero-tolerance-benadering te volgen die is gebaseerd op preventie, bescherming van slachtoffers en vervolging van klanten;

16.

merkt op dat kinderprostitutie en seksuele uitbuiting van kinderen toenemen, onder meer via de sociale media, en dat daarbij dikwijls bedrog en intimidatie worden toegepast;

17.

vraagt aandacht voor het verschijnsel minderjarigenprostitutie, dat niet mag worden verward met seksuele intimidatie en een voedingsbodem vindt in moeilijke economische omstandigheden en een gebrek aan ouderlijke zorg;

18.

benadrukt dat effectieve maatregelen nodig zijn om speciale aandacht te kunnen besteden aan het weghalen van minderjarige geprostitueerde personen van de zogeheten prostitutiemarkt en aan het voorkomen van hun toetreding tot deze markt, evenals maatregelen die speciaal gericht zijn tegen activiteiten die in strijd zijn met de doelstellingen van het VN-verdrag inzake de rechten van het kind en het bijbehorende facultatieve protocol;

19.

is van mening dat het kopen van seksuele diensten van prostituees onder de 21 jaar als strafbaar feit moet worden aangemerkt, maar dat het verlenen van deze diensten door prostituees niet strafbaar moet worden gesteld;

20.

vestigt de aandacht op het verschijnsel 'grooming', namelijk prostitutie door minderjarige of net volwassen geworden meisjes in ruil voor luxegoederen of kleine geldbedragen, die als bron van inkomsten dienen om dagelijkse uitgaven of opleidingsgerelateerde uitgaven te dekken;

21.

wijst de lidstaten erop dat onderwijs een belangrijke rol speelt bij de preventie van prostitutie en de georganiseerde criminaliteit die daarmee wordt geassocieerd, en adviseert daarom speciale leeftijdsspecifieke onderwijscampagnes ter voorlichting en preventie te voeren op scholen en opleidingsinstellingen; beveelt de lidstaten aan onderwijs over gelijkheid een fundamentele doelstelling te maken van het onderwijsproces voor jongeren;

22.

vraagt aandacht voor het feit dat advertenties voor seksuele diensten in kranten en op sociale media mensenhandel en prostitutie kunnen ondersteunen;

23.

vestigt de aandacht op de groeiende rol van internet en sociale media bij het ronselen van nieuwe, jonge prostituees door mensenhandelnetwerken; verlangt dat de preventiecampagnes ook op internet worden gevoerd en dat rekening wordt gehouden met de kwetsbare doelgroepen van deze mensenhandelnetwerken;

24.

vestigt de aandacht op een aantal gevolgen, voornamelijk negatieve, van de massamediaproductie en pornografie, met name op het internet, die een negatief beeld van vrouwen creëren dat ertoe kan leiden dat de menselijke persoonlijkheid van vrouwen wordt geminacht en zij als koopwaar worden gepresenteerd; waarschuwt er tevens voor dat seksuele vrijheid niet moet worden opgevat als vrijbrief voor het minachten van vrouwen;

25.

benadrukt dat de normalisatie van prostitutie gevolgen heeft voor de voorstelling die jongeren van seksualiteit en relaties tussen vrouwen en mannen hebben;

26.

benadrukt dat geprostitueerde personen niet moeten worden gecriminaliseerd en doet een beroep op de lidstaten om repressieve wetgeving tegen geprostitueerde personen in te trekken;

27.

verzoekt de EU-lidstaten af te zien van het criminaliseren en straffen van geprostitueerde personen en programma's te ontwikkelen om geprostitueerde personen/sekswerkers te ondersteunen bij het verlaten van het beroep, wanneer zij dit wensen;

28.

is van mening dat het terugdringen van de vraag onderdeel moet zijn van een integrale strategie tegen mensenhandel in de lidstaten;

29.

wijst erop dat een manier om de handel in vrouwen en meisjes met het oog op seksuele uitbuiting te bestrijden en de gendergelijkheid te verbeteren het in Zweden, IJsland en Noorwegen toegepaste model is (het zogeheten „Scandinavische model”), dat momenteel wordt overwogen in diverse Europese landen, waarbij het afnemen van betaalde seksuele diensten strafbaar wordt gesteld, en niet het aanbieden van de diensten door de geprostitueerde personen;

30.

benadrukt dat prostitutie een grensoverschrijdend probleem is en dat de lidstaten daarom de verantwoordelijkheid moeten nemen om het kopen van seks buiten het eigen grondgebied tegen te gaan;

31.

wijst er met nadruk op dat bepaalde gegevens over Zweden die het afschrikkende effect van het Scandinavische model op de mensenhandel bevestigen, aangezien de omvang van de prostitutie en de sekshandel daar niet is toegenomen, en wijst erop dat dit model in toenemende mate wordt gesteund door de bevolking, in het bijzonder door jongeren, waaruit blijkt dat de wetgeving tot een mentaliteitsverandering heeft geleid;

32.

neemt kennis van de uitkomst van een recent overheidsrapport in Finland, waarin wordt opgeroepen tot de volledige criminalisering van het kopen van seks, aangezien de Finse benadering — op grond waarvan het kopen van seks bij slachtoffers van mensenhandel strafbaar is — ineffectief is gebleken voor de aanpak van mensenhandel;

33.

is van mening dat wetgeving een mogelijkheid biedt om duidelijk te maken wat aanvaardbare maatschappelijke normen zijn, en om een maatschappij te creëren waarin deze waarden worden weerspiegeld;

34.

is van mening dat het aanmerken van prostitutie als legaal 'sekswerk', het decriminaliseren van de seksindustrie in het algemeen en het legaliseren van het souteneurschap kwetsbare vrouwen en minderjarige meisjes niet beschermt tegen geweld en uitbuiting, maar juist het tegenovergestelde effect heeft en hen blootstelt aan het risico op meer geweld, en tegelijkertijd de groei van prostitutiemarkten in de hand werkt, waarmee het aantal misbruikte vrouwen en minderjarige meisjes toeneemt;

35.

veroordeelt alle beleidsmatige pogingen en uiteenzettingen die ervan uitgaan dat prostitutie een oplossing kan zijn voor migrantenvrouwen in Europa;

36.

verzoekt de lidstaten derhalve om overeenkomstig de nationale wetgeving de voor prostitutielocaties verantwoordelijke politie en instanties de bevoegdheid te verlenen deze locaties te betreden en steekproefsgewijs controles uit te voeren;

37.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om de noodzakelijke middelen beschikbaar te stellen en alle benodigde instrumenten te gebruiken om mensenhandel en seksuele uitbuiting te bestrijden en prostitutie terug te dringen, aangezien prostitutie een schending van de grondrechten van vrouwen en met name van minderjarige meisjes is, en een inbreuk op de gendergelijkheid;

38.

verzoekt de lidstaten Richtlijn 2011/36/EU van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad, zo snel mogelijk in nationale wetgeving om te zetten, met name in het licht van de bescherming van slachtoffers;

39.

dringt er bij de Commissie op aan om het effect dat het Europees wettelijk kader voor het uitbannen van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting tot op heden heeft gehad te evalueren en nader onderzoek te verrichten naar prostitutiepatronen, mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting en het toenemende sekstoerisme in de EU, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan minderjarigen, en om de uitwisseling van optimale praktijken tussen de lidstaten te bevorderen;

40.

benadrukt dat de Commissie de financiering van projecten en programma's ter bestrijding van mensenhandel en seksuele uitbuiting moet voortzetten;

41.

verzoekt de lidstaten om beleid te ontwikkelen en uit te voeren dat gericht is op het aanpakken van mensenhandel, seksuele uitbuiting en prostitutie, en om erop toe te zien dat alle betrokken partijen, zoals ngo's, politie en andere wetshandhavingsinstanties, en sociale en medische diensten, worden ondersteund en betrokken bij besluitvormingsprocessen, en met elkaar samenwerken;

42.

erkent dat de overgrote meerderheid van de geprostitueerde personen zou willen stoppen maar zich niet in staat acht dit te doen; benadrukt dat deze personen de juiste ondersteuning nodig hebben, in het bijzonder psychologische en sociale ondersteuning, om te kunnen ontsnappen aan de netwerken van seksuele uitbuiting en aan de afhankelijkheid die dikwijls met deze netwerken in verband wordt gebracht; stelt daarom voor dat de bevoegde autoriteiten in nauwe samenwerking met de betrokken partijen programma's uitwerken om deze personen te helpen aan de prostitutie te ontsnappen;

43.

benadrukt het belang van adequate training in meer algemene zin voor politiediensten en justitieel personeel over de diverse aspecten van seksuele uitbuiting, met inbegrip van de gender- en immigratiegerelateerde aspecten, en roept de lidstaten op de politie te stimuleren tot samenwerking met de slachtoffers en hen aan te moedigen tot het afleggen van getuigenissen, zich in te zetten voor gespecialiseerde diensten binnen de politie en vrouwelijke agenten in dienst te nemen; benadrukt dat samenwerking tussen de lidstaten op justitieel gebied noodzakelijk is om mensenhandelnetwerken in Europa beter te kunnen bestrijden;

44.

vestigt de aandacht van de nationale autoriteiten op het effect van de economische neergang op het aantal vrouwen en minderjarige meisjes, waaronder migrantenvrouwen, dat gedwongen in de prostitutie terechtkomt;

45.

wijst erop dat economische problemen en armoede de voornaamste oorzaken zijn van prostitutie door jonge vrouwen en minderjarige meisjes, en dat genderspecifieke preventiestrategieën, nationale en Europese campagnes die speciaal gericht zijn op sociaal geïsoleerde gemeenschappen en degenen die zich in extra kwetsbare situaties bevinden (zoals personen met een handicap en jongeren die onder de kinderbescherming vallen), maatregelen om armoede terug te dringen, voorlichting onder zowel de afnemers als de aanbieders van betaalde seks, en de uitwisseling van beste praktijken alle cruciaal zijn om seksuele uitbuiting van vrouwen en minderjarige meisjes, met name van migranten, te kunnen bestrijden; beveelt de Commissie aan een 'Europese week ter bestrijding van de mensenhandel' uit te roepen;

46.

benadrukt dat sociale uitsluiting een belangrijke factor is die ertoe bijdraagt dat kansarme vrouwen en meisjes meer risico lopen om het slachtoffer van mensenhandel te worden; onderstreept eveneens dat de economische en sociale crisis tot werkloosheid heeft geleid, waardoor dikwijls de kwetsbaarste vrouwen, ook vrouwen die hoger op de maatschappelijke ladder staan, in de prostitutie of de seksindustrie terechtkomen om zich te ontworstelen aan armoede en sociale uitsluiting; verzoekt de lidstaten de onderliggende sociale problemen aan te pakken die mannen, vrouwen en kinderen ertoe aanzetten zich te prostitueren;

47.

verzoekt de lidstaten organisaties te financieren die ter plaatse werken met strategieën voor hulp en het verlaten van de prostitutie, en om innovatieve sociale diensten aan te bieden aan slachtoffers van mensenhandel of seksuele uitbuiting, ook aan migranten en mensen zonder papieren, en daarbij een inschatting te maken van hun individuele behoeften en de risico's die zij lopen, zodat adequate hulp en bescherming kan worden geboden; verzoekt de lidstaten daartoe om vanuit een holistisch perspectief en via de diverse politie- en immigratiediensten en gezondheids- en onderwijsinstellingen beleid uit te voeren waarmee zij kwetsbare vrouwen en minderjarigen ondersteuning bieden bij het verlaten van de prostitutie, en waarbij zij erop toezien dat deze programma's een rechtsgrondslag hebben en de vereiste financiering beschikbaar is om dit doel te verwezenlijken; wijst erop hoe belangrijk psychologische begeleiding is en benadrukt dat slachtoffers van seksuele uitbuiting in de maatschappij gere-integreerd moeten worden; wijst erop dat dit proces tijd kost en dat daartoe een levensplan opgesteld moet worden dat een geloofwaardig en haalbaar alternatief is voor voormalig geprostitueerde personen;

48.

benadrukt dat meer onderzoek en statistisch bewijs vereist is om te kunnen beoordelen welk model het effectiefst is voor de bestrijding van handel in vrouwen en minderjarige meisjes met het oog op seksuele uitbuiting;

49.

dringt er bij de lidstaten op aan om zowel de positieve als de negatieve effecten te evalueren van het criminaliseren van het afnemen van betaalde seksuele diensten op het terugdringen van prostitutie en mensenhandel;

50.

verzoekt de EU en de lidstaten genderspecifiek preventiebeleid te ontwikkelen in de landen van herkomst van personen die worden geprostitueerd na te zijn verhandeld, dat zowel is gericht op de afnemers van betaalde seks als op vrouwen en minderjarigen, en dat bestaat uit sancties, voorlichtingscampagnes en onderwijs;

51.

verzoekt de EU en de lidstaten maatregelen te nemen ter ontmoediging van sekstoerisme, zowel binnen als buiten de EU;

52.

verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden maatregelen te nemen om een einde te maken aan prostitutie in conflictgebieden waar EU-strijdkrachten aanwezig zijn;

53.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 260 van 29.10.2003, blz. 4.

(2)  PB C 166 van 3.7.1995, blz. 92.

(3)  PB C 150 van 19.5.1997, blz. 38.

(4)  PB C 304 van 6.10.1997, blz. 55.

(5)  PB C 339 van 10.11.1997, blz. 420.

(6)  PB C 358 van 24.11.1997, blz. 37.

(7)  PB C 14 van 19.1.1998, blz. 39.

(8)  PB C 167 van 1.6.1998, blz. 128.

(9)  PB C 98 van 9.4.1999, blz. 279.

(10)  PB C 150 van 28.5.1999, blz. 203.

(11)  PB C 378 van 29.12.2000, blz. 80.

(12)  PB C 40 van 7.2.2001, blz. 41.

(13)  PB C 59 van 23.2.2001, blz. 258.

(14)  PB C 59 van 23.2.2001, blz. 307.

(15)  PB C 67 van 1.3.2001, blz. 304.

(16)  PB C 53 E van 28.2.2002, blz. 114.

(17)  PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 75.

(18)  PB C 288 E van 25.11.2006, blz. 66.

(19)  PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 292.

(20)  PB C 285 E van 21.10.2010, blz. 53.

(21)  PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 26.

(22)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0045.

(23)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0444.

(24)  In het verslag van Sigma Huda, de speciale rapporteur van de VN voor mensenhandel, en met name de handel in vrouwen en kinderen, wordt gewezen op het rechtstreekse effect van prostitutiebeleid op de omvang van de mensenhandel.

(25)  Diverse studies naar afnemers van betaalde seks zijn te vinden op: http://www.womenlobby.org/spip.php?article1948&lang=en.

(26)  Farley, M., „Violence against women and post-traumatic stress syndrome”, Women and Health, 1998; Damant, D. et al., „Trajectoires d’entrée en prostitution: violence, toxicomanie et criminalité”, Le Journal International de Victimologie, nr. 3, april 2005.