29.8.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/47


P7_TA(2014)0131

Gewasveredeling

Resolutie van het Europees Parlement van 25 februari 2014 over gewasveredeling: welke mogelijkheden zijn er om de kwaliteit en de opbrengst te verbeteren? (2013/2099(INI))

(2017/C 285/06)

Het Europees Parlement,

gezien het rapport van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) uit 2009 getiteld „How to feed the world in 2050”,

gezien het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten (UPOV-Verdrag),

gezien het Internationaal Verdrag van de FAO inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw,

gezien het rapport „På väg mot 9 miljarder — Har Europa råd att gå miste om gm-grödornas potential” (Op weg naar 9 miljard — Kan Europa zich permitteren om af te zien van het potentieel van gg-gewassen?) van Ivar Virgin van het milieu-instituut van Stockholm, Timbro, april 2013,

gezien het verslag van de FAO van 1993 getiteld „Harvesting nature’s diversity”,

gezien de website over het Svalbard Global Seed Vault (1),

gezien de mededeling van de Commissie van 27 maart 2001 getiteld „Biodiversiteitsactieplan voor de landbouw” (COM(2001)0162),

gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (2),

gezien Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen (3) en Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (4),

gezien Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (5),

gezien Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (6),

gezien de nota van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, getiteld „The right to food Seed policies and the right to food: enhancing agrobiodiversity and encouraging innovation” (A/64/170, 2009, Algemene Vergadering van de Verenigde Naties),

gezien de conclusies van de Internationale beoordeling van landbouwkennis, wetenschap en technologie voor ontwikkeling (IAASTD), een intergouvernementeel proces ondersteund door de FAO, de Global Environment Facility, het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties, UNDP, het Milieuprogramma van de Verenigde Naties, UNESCO, de Wereldbank en de WHO,

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0044/2014),

A.

overwegende dat zijn Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling met dit verslag wil komen tot een diepgaand debat over en een grondig onderzoek naar de algemene stand van zaken met betrekking tot gewasveredeling binnen de Europese en mondiale landbouwsector;

B.

overwegende dat de sector gewasveredeling van fundamenteel belang is voor de productiviteit, de diversiteit, de gezondheid en de kwaliteit van de land- en tuinbouw, de productie van levensmiddelen en diervoeders en het milieu;

C.

overwegende dat volgens rapporten van niet alleen VN-instanties zoals de FAO en de WHO, maar ook van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) van de VN, de wereldbevolking naar verwachting zal groeien van de huidige 7 miljard mensen tot rond de 9 miljard tussen 2040 en 2050 en zelfs zou kunnen uitkomen op 10 of 11 miljard mensen;

D.

overwegende dat die bevolkingsgroei extreem zware eisen zal stellen aan de landbouw, met name vanwege de grotere productiviteit die nodig zal zijn om aan de forse toename van de vraag naar levensmiddelen te voldoen, en dat de FAO schat dat de voedselbevoorrading de komende 30-40 jaar met 70 % zal moeten toenemen;

E.

overwegende dat tussen 30 % en 50 % van het in de EU geproduceerde voedsel wordt verspild, met een wereldwijd gemiddelde van ongeveer 30 %, en dat dus een groot deel van de benodigde stijging van de voedselvoorziening zou kunnen worden opgevangen met betere, efficiëntere en duurzame productiepraktijken in de ontwikkelde landen in combinatie met een uitbreiding van de opslag- en distributiesystemen in de ontwikkelingslanden;

F.

overwegende de belangrijkste vraag nog steeds is hoe de bevolkingen in verschillende delen van de wereld zichzelf zullen kunnen voeden, aangezien de hoeveelheid cultiveerbare grond afneemt vanwege onjuist landgebruik en slechte landbouwpraktijken, een probleem dat nog wordt verergerd door de klimaatverandering; dat de mogelijkheid om het landbouwareaal uit te breiden uiterst beperkt is, aangezien het in veel delen van de wereld als volkomen onrealistisch wordt beschouwd om nieuwe landbouwgrond te ontginnen;

G.

overwegende dat het volgens schattingen van de FAO mogelijk zal zijn de landbouwproductie met ongeveer 10 % te verhogen door nieuwe landbouwgronden te gaan cultiveren, wat betekent dat ongeveer 90 % zal moeten worden bereikt door de opbrengst van bestaande landbouwgronden te verhogen; dat landbouwproducten tegelijkertijd ook van hoge kwaliteit moeten blijven;

H.

overwegende dat overexploitatie van landbouwgronden kan leiden tot bodemverarming en in het ergste geval tot erosie en woestijnvorming; dat dit ook geldt voor bosgrond, aangezien het veranderen van bosgrond in landbouwgrond dusdanig ernstige gevolgen zou hebben voor het klimaat, het waterbeheer en de biodiversiteit dat dit geen aanvaardbare optie is voor het opvoeren van de voedselproductie;

I.

overwegende dat niet alleen de hoeveelheid landbouwgrond achteruit is gegaan, maar dat ook de landbouwproductiviteit stagneert en dat er zorgwekkende trends, waaronder ook dalende productiviteit, zijn gesignaleerd; dat dit alles ernstige negatieve gevolgen zal hebben voor de landbouw in de toekomst en de menselijke voedingsbehoeften;

J.

overwegende dat de voedselproductie niet alleen afhankelijk is van voldoende landoppervlakte, maar ook van factoren zoals klimaat, water, energie en de beschikbaarheid van productiemiddelen; dat deze basishulpbronnen in de toekomst schaarser zullen zijn en dat dit gebrek aan hulpbronnen waarschijnlijk een nadelig effect zal hebben op de hogere eisen die aan het agrarisch landgebruik, de productie en levensvatbaarheid worden gesteld;

K.

overwegende dat er in de toekomst grote klimaatveranderingen te verwachten zijn; dat dit voor Europa betekent dat het klimaat in de zuidelijke delen, waar zich gebieden bevinden die van groot belang zijn voor de productie van fruit en groente, beduidend droger zal worden; dat er in de centrale en noordelijke delen van Europa daarentegen mildere winters worden verwacht en zomers met veel meer regen dan nu; dat dit zeer waarschijnlijk onder meer tot gevolg zal hebben dat er meer plant- en dierziekten zullen uitbreken en dat er behoefte zal zijn aan nieuwe landbouwtechnieken;

L.

overwegende dat het buiten kijf staat dat de Europese landbouw voor enorme uitdagingen staat en dat de landbouw zich vanwege extremere weersomstandigheden, zoals droogte, overstromingen en andere natuurrampen, zal moeten aanpassen om de productie in stand te houden; dat we in de toekomst andere gewassen zullen moeten verbouwen dan nu als we in de stijgende voedselbehoefte willen voorzien;

M.

overwegende dat de beschermingstermijn van de kwekersrechten voor planten waarvoor een lange ontwikkelingsperiode nodig is voordat ze in de handel kunnen worden gebracht, niet lang genoeg is om commerciële investeringen in het onderzoek naar en de ontwikkeling van deze planten te stimuleren;

1.

benadrukt dat een goed functionerende en concurrerende gewasveredelingssector van uitzonderlijk belang is om het hoofd te kunnen bieden aan toekomstige uitdagingen, zoals de toekomstige voedselvoorziening en klimaatveranderingen;

2.

benadrukt dat een gezonde bodem en diversiteit weliswaar van primair belang zijn voor een veerkrachtig agrarisch-ecologisch systeem, maar dat het eveneens belangrijk is soorten te ontwikkelen die bestand zijn tegen de omstandigheden die zich naar verwachting in de toekomst zullen voordoen, zoals toegenomen neerslaghoeveelheden en de verwachte toename van het aantal plantenziekten; merkt op dat het ook belangrijk is om de bestaande Europese biodiversiteit te behouden en verder te ontwikkelen, zowel binnen het agrarisch-ecologische systeem in zijn geheel als met betrekking tot de genetische diversiteit binnen variëteiten en het absolute aantal verschillende soorten en landrassen, aangezien die allemaal nodig zijn om ervoor te zorgen dat we ons kunnen aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering;

3.

merkt op dat er behoefte is aan gewassen die bijvoorbeeld stikstof en fosfor doeltreffend opnemen, droogte en meer neerslag beter verdragen, resistent zijn tegen schadelijke organismen en bestand zijn tegen temperatuursveranderingen; benadrukt dat het ook noodzakelijk is meerjarige gewassen te ontwikkelen; wijst erop dat de landbouwgrond met meerjarige gewassen niet ieder jaar bewerkt hoeft te worden, waardoor de landbouw milieuvriendelijker wordt;

4.

benadrukt dat het minstens tien jaar duurt om een nieuwe soort te ontwikkelen, van de onderzoeksfase tot het bruikbare zaad en de aanvullende tijd voor tests en commerciële vermeerdering, en dat het daarom nu al noodzakelijk is om aanzienlijk meer investering in onderzoek aan te moedigen teneinde in de toekomst te kunnen voorzien in de voedselbehoefte en het hoofd te kunnen bieden aan de klimaatverandering;

5.

benadrukt dat de mogelijkheid om nieuwe landbouwgrond te ontginnen zeer beperkt is en het dus van uitzonderlijk belang is om het ontwikkelingsproces te faciliteren van nieuwe gewassen die zich kenmerken door hun vermogen om zich aan de omstandigheden van hun omgeving aan te passen, om toe te kunnen met schaarse hulpbronnen, om bij te dragen aan de duurzaamheidsdoelstellingen en om voldoende productiviteit en een hoge kwaliteit te waarborgen; wijst erop dat het tevens belangrijk is om reeds wijdverbreid gebruikte gewassen verder te ontwikkelen teneinde meer flexibiliteit te geven aan de toekomstige technische en wetenschappelijke ontwikkelingen in de sector van de plantaardige productie;

6.

merkt op dat het voortdurende verlies van specifieke plantbeschermingsproducten voor beperkt gebruik een zeer groot effect heeft op de kwaliteit en opbrengst van de groente- en fruitteelt en de productie van sommige gespecialiseerde gewassen in gevaar brengt; benadrukt dat voor de teelt van deze gewassen zowel voor de korte als voor de lange termijn oplossingen moeten worden gevonden;

7.

merkt op dat het gemiddeld 10 jaar kan duren om een nieuwe soort tarwe, koolzaad of een ander gewas te ontwikkelen en dat het daarom belangrijk is nieuwe teelttechnieken te ontwikkelen en toe te passen die beantwoorden aan de behoeften van de maatschappij en de landbouw, en open te staan voor de beschikbare technieken waarmee in deze behoeften kan worden voorzien en het concurrentievermogen van de land- en tuinbouwsector kan worden vergroot; is bezorgd over de traagheid van de Commissie bij de beoordeling van nieuwe teelttechnieken en verzoekt haar de status in de regelgeving ter zake met spoed te verduidelijken;

8.

verzoekt de Commissie gebruik te maken van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie van Horizon 2020 voor het financieren van toegepast onderzoek ter ondersteuning van de ontwikkeling van nieuwe en innovatieve gewasveredelingstechnieken, zoals versnelde veredeling;

9.

wijst erop dat de diversiteit van de landbouwgewassen volgens schattingen van de FAO in de loop van de 20e eeuw met circa 75 % achteruit is gegaan en dat een derde van de huidige diversiteit voor 2050 verloren zou kunnen gaan; benadrukt dat het om de voedselzekerheid op lange termijn voor een groeiende wereldbevolking en voor bestendige voedselproductiesystemen van cruciaal belang is dat de Europese biologische en genetische diversiteit wordt beschermd en in stand gehouden; is van mening dat daarom de overgrote meerderheid van de lokale en regionale soorten lokaal en op het landbouwbedrijf in stand moet worden gehouden om de genetische en teeltdiversiteit zowel binnen rassen en teelten als in absolute aantallen te behouden en te vergroten;

10.

benadrukt dat de beschikbaarheid van een groot aantal genetische variaties van cruciaal belang is voor de ontwikkeling van nieuwe soorten; vindt daarom deze snelle achteruitgang zeer verontrustend;

11.

verwelkomt de totstandbrenging van partnerschappen tussen de overheid, de industrie en de onderzoeksorganisaties, bijvoorbeeld op het gebied van participatieve plantenveredeling, met als doel het onderzoek naar voorkweek en kweek en de karakterisering en instandhouding van genetische hulpbronnen te stimuleren; benadrukt de voordelen van versterking en uitbreiding van dergelijke partnerschappen en van transnationale initiatieven op dit gebied, en wijst erop dat ervoor moet worden gezorgd dat de regelingen ter ondersteuning van dergelijke partnerschappen zo gestructureerd zijn dat de impact en de samenhang van de investeringen over de hele linie optimaal is;

12.

is van mening dat het voor de toekomst van Europa van cruciaal belang is dat er serieus werk wordt gemaakt van de instandhouding van ons genetische erfgoed en dat het met name van belang is om lokale en regionale soorten te verbouwen en te behouden teneinde zowel de genetische als de teeltdiversiteit te bewaren;

13.

merkt op dat, in een poging om de genetische diversiteit binnen de landbouw en de gewasveredeling te behouden en in stand te houden, zaden en kweekmateriaal worden verzameld in verschillende genenbanken overal ter wereld; wijst in het bijzonder op het bestaan van een genenbank op Spitsbergen met genetisch materiaal uit de hele wereld, en benadrukt dat dit een zeer belangrijk en ambitieus project is om genetische diversiteit voor de toekomst te waarborgen;

14.

acht het belangrijk dat de overgrote meerderheid van de soorten en plantgenetische hulpbronnen lokaal en op het landbouwbedrijf in stand wordt gehouden; vestigt de aandacht op het feit dat de overheidsinstellingen momenteel niet genoeg doen en onvoldoende steun bieden om dit doel te bereiken;

15.

benadrukt dat deze en andere soortgelijke projecten van essentieel belang zijn voor de toekomstige gewasveredeling, de landbouwproductie en de voedselvoorziening;

16.

benadrukt dat het onderzoek en de werkwijzen op het gebied van de gewasveredeling van cruciaal belang zijn voor de toekomst van de landbouwproductie, met name het werken aan de ontwikkeling van zowel bestaande als nieuwe soorten, teneinde de voedselvoorziening in de toekomst veilig te stellen;

17.

erkent het belang van gewaarborgde toegang tot genetische hulpbronnen als basisvereiste voor plantveredeling; verdedigt met name het in het UPOV-Verdrag verankerde grondbeginsel van het internationale stelsel van kwekersrechten, en benadrukt dat het gebruik van een beschermde soort voor verdere veredeling en de exploitatie van nieuw gekweekte soorten niet mag worden tegengehouden door de houders van dergelijke rechten; wijst erop dat dit grondbeginsel ook wordt erkend in artikel 13, lid 2, onder d), punt ii), van het Internationale Verdrag van de FAO inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw;

18.

begrijpt dat de ontwikkeling van nieuwe soorten zowel kostbaar als tijdrovend is, maar benadrukt dat dit is nodig om het Europese concurrentievermogen op dit gebied in stand te houden; stelt voor dat deze kosten gecompenseerd zouden kunnen worden door de duur van de kwekersrechten na een passende effectbeoordeling te verlengen;

19.

vindt het zorgwekkend dat de wereldwijde markt voor gewasveredeling gedomineerd wordt door een handjevol grote multinationals die alleen in een beperkt aantal soorten investeren, terwijl die markt in Europa, waar de sector in belangrijke mate uit kleine en middelgrote bedrijven bestaat, meer gediversifieerd blijft in vergelijking tot de rest van de wereld; benadrukt dat de Europese markt voor gewasveredeling omwille van een gezonde concurrentie verder verbeterd moet worden;

20.

vindt dat de grote wereldwijde gewasveredelingsondernemingen een zorgwekkend grote invloed hebben gekregen op de mondiale landbouw en het mondiale landbouwbeleid; benadrukt de rol van door de overheid gefinancierd onafhankelijk onderzoek dat gericht is op het algemeen belang en de voedselzekerheid op de lange termijn;

21.

is tevens van mening dat de grotere ondernemingen hun gewasveredelingstechnieken beter zouden moeten exploiteren en delen, omdat die technieken, als ze indien juist worden toegepast, kunnen bijdragen aan het oplossen van aan het milieu, het klimaat en de voedselvoorziening gerelateerde problemen;

22.

wijst erop dat voor kmo's een belangrijke rol is weggelegd op de zadenmarkt en in de gewasveredelingssector in de EU vanwege hun belangrijke bijdrage aan de commerciële kweek, en vestigt de aandacht op het vermogen van die ondernemingen om onderzoek en kennis om te zetten in nieuwe commerciële producten; stelt vast dat, nu de gewasveredelingssector steeds onderzoeksintensiever en steeds meer hightech wordt, de kosten en middelen voor het ontwikkelen en uiteindelijk op de markt brengen van een nieuwe soort in de toekomst een belemmering zouden kunnen vormen voor kleinere bedrijven; meent dat een adequate beschermingsduur van hun kwekersrechten en de volledige toegang tot onderzoeksresultaten in belangrijke mate zou kunnen bijdragen tot eerlijkere concurrentieverhoudingen en benadrukt dat het van vitaal belang is dat de investeringen in deze ondernemingen in de EU onverminderd doorgaan;

23.

benadrukt dat het van groot belang is dat Europa het onderzoek en de praktijken op het gebied van gewasveredeling weer in eigen hand neemt en verder ontwikkelt;

24.

wijst nadrukkelijk op het belang van de diversiteit van soorten in Europa en van Europees gewasveredelingsonderzoek dat gericht is op Europese behoeften, waaronder gewassen, granen en vruchten die geschikt zijn voor de lokale en regionale omstandigheden; merkt op dat elke ontwikkeling op dit gebied de Europese landbouwers zal helpen de kwantiteit en kwaliteit van hun levensmiddelen- en diervoerproductie te verbeteren;

25.

benadrukt dat Europa behoefte heeft aan een verscheidenheid aan marktdeelnemers binnen de gewasveredelingssector en dat meer ondernemingen en onderzoekscentra de mogelijkheid moeten krijgen om onderzoeksprojecten uit te voeren en binnen de gewasveredelingssector actief te zijn;

26.

is van mening dat het onderzoek in de gewasveredelingssector alleen kan functioneren met financiële steun op de lange termijn en dat het niet zinvol is om slechts gedurende een korte periode financiële steun te geven aan een onderzoeksproject op het gebied van gewasveredeling, aangezien het gemiddeld tien jaar duurt om een nieuwe soort te ontwikkelen;

27.

benadrukt dat de EU uit hoofde van haar gemeenschappelijke landbouwbeleid de plicht heeft om de verantwoordelijkheid te nemen voor de wijze waarop het hoofd zal worden geboden aan toekomstige uitdagingen in de landbouw- en gewasveredelingssector in Europa; is van mening dat de EU een leidende rol speelt bij de ontwikkeling van duurzame gewasveredelingstechnieken en de bevordering van het onderzoek en de werkwijzen op het gebied van landbouw en gewasveredeling;

28.

benadrukt dat fundamenteel onderzoek op het gebied van gewasveredeling binnen Europa moet worden gefinancierd met middelen van de EU en haar lidstaten; denkt niet dat kleine en middelgrote kweekbedrijven in de EU zelf een groot deel van het onderzoek kunnen financieren en tegelijkertijd concurrerend kunnen zijn;

29.

verzoekt de Commissie om financiële middelen te reserveren en een samenhangende structuur voor onderzoek en werkwijzen op het gebied van gewasveredeling te creëren binnen onderzoeksprogramma's en andere passende beleidsinstrumenten, zodat de Europese diversiteit in stand gehouden en ontwikkeld kan worden; acht het met name van belang dat er voor onderzoeksprojecten voldoende tijd en financiële middelen worden uitgetrokken om resultaten te kunnen opleveren; benadrukt dat het ook zeer belangrijk is dat gewasveredelingsondernemingen onbeperkt toegang krijgen tot onderzoeksresultaten en dat er genoeg verschillende onderzoeksprojecten zijn om te zorgen dat een mislukking minder ernstige consequenties heeft;

30.

benadrukt dat er voortdurend behoefte zal zijn aan hooggekwalificeerde banen om aan de toekomstige vraag op het gebied van gewasveredelingsonderzoek te voldoen en dat plantkunde en gewasveredeling op scholen en universiteiten en onder het grote publiek meer moeten worden gestimuleerd; wijst er met name op dat de op 18 mei 2013 gehouden „Fascination of Plants Day” een groot succes was;

31.

benadrukt dat het bevorderen van de toepassing van gewasveredelingstechnieken en van het onderzoek op het gebied van landbouw en gewasveredeling het ultieme doel van wetgeving inzake gewasveredeling moet zijn; is van mening dat dit moet leiden tot producten die beter aangepast zijn aan de plaatselijke klimatologische en geografische omstandigheden, waardoor uiteindelijk hoge opbrengsten kunnen worden gerealiseerd die veilig zijn voor de menselijke gezondheid en het milieu;

32.

stelt vast dat de huidige wetgeving inzake gewasveredeling op techniek is gebaseerd, en dat het moeilijk is gebleken om achteraf te bepalen welke techniek er ten tijde van de gewasveredeling is toegepast, wat aantoont dat op techniek gebaseerde wetgeving problematisch is;

33.

verzoekt de Commissie, gezien de uitdagingen voor en de huidige staat van de Europese en wereldwijde gewasveredelingssector zoals die hierboven beschreven zijn, om de situatie zorgvuldig te onderzoeken en te analyseren en om doeltreffende en concrete maatregelen voor te stellen als antwoord op de enorme uitdagingen waarvoor de Europese kwekers en landbouwers zich geplaatst zien;

34.

verzoekt de Commissie een omvattende strategie voor productiemiddelen in de landbouw uit te werken, vooral met betrekking tot gewasveredeling; vraagt haar tevens om een beleidskader ter ondersteuning de productiemiddelensector, die een van de kerngebieden voor de ontwikkeling en de duurzaamheid van de landbouw is;

35.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  http://www.regjeringen.no/en/dep/lmd/campain/svalbard-global-seed-vault.html?id=462220.

(2)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(3)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 1.

(4)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 33.

(5)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24.

(6)  PB L 227 van 1.9.1994, blz. 1.