9.8.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 289/71


P8_TA(2014)0072

Ondervoeding bij kinderen in ontwikkelingslanden

Resolutie van het Europees Parlement van 27 november 2014 over ondervoeding bij kinderen in ontwikkelingslanden (2014/2853(RSP))

(2016/C 289/12)

Het Europees Parlement,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948 en in het bijzonder artikel 25, dat het recht op voeding erkent als onderdeel van het recht op een behoorlijke levensstandaard,

gezien het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, en in het bijzonder artikel 11, dat „het recht […] op een behoorlijke levensstandaard” erkent, „daarbij inbegrepen toereikende voeding” , evenals „het fundamentele recht […] gevrijwaard te zijn van honger”,

gezien het in 2008 aangenomen facultatief protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, dat het recht op voeding op internationaal niveau afdwingbaar maakt,

gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, in het bijzonder artikel 24, lid 2, onder c), en artikel 27, lid 3,

gezien de verklaring betreffende mondiale voedselzekerheid op de door de VN-organisatie voor voedsel en landbouw (FAO) in 1996 in Rome georganiseerde wereldvoedseltop,

gezien de richtsnoeren betreffende het recht op voedsel, die in 2004 door de FAO zijn aangenomen, en die staten een leidraad bieden met betrekking tot de vraag hoe aan de verplichtingen inzake het recht op voedsel moet worden voldaan,

gezien de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, met name doelstelling 1 (uitbannen van extreme armoede en honger vóór 2015) en doelstelling 4 (vermindering van de kindersterfte),

gezien het Voedselbijstandsverdrag dat in 2012 werd aangenomen,

gezien het mondiale verslag en het syntheseverslag van de door de VN uitgevoerde Internationale beoordeling van landbouwkennis, wetenschap en technologie voor ontwikkeling, die werden gepubliceerd in 2009 (1),

gezien het verslag van het Kinderfonds van de VN (UNICEF) van 2009 over voedseltekorten die kinderen wereldwijd treffen,

gezien het verslag van de speciale VN-rapporteur voor het recht op voedsel getiteld „Agroecology and the Right to Food” , dat op 8 maart 2011 op de 16e zitting van de Raad voor de mensenrechten van de Verenigde Naties werd gepresenteerd,

gezien het feit dat de wereldtentoonstelling in Milaan in 2015 als thema heeft „Voedsel voor de planeet — Energie voor het leven”,

gezien de mededeling van de Commissie van 31 maart 2010 getiteld „Humanitaire voedselhulp” (COM(2010)0126),

gezien de mededeling van de Commissie van 31 maart 2010 getiteld „Een EU-beleidskader voor steun aan ontwikkelingslanden bij de aanpak van voedselzekerheidsproblemen” (COM(2010)0127),

gezien de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2012 getiteld „De EU-aanpak inzake weerbaarheid: lessen uit de voedselzekerheidscrises” (COM(2012)0586),

gezien de mededeling van de Commissie van 12 maart 2013 getiteld „Betere voeding voor moeders en kinderen in het kader van de buitenlandse hulp: een Europees beleidskader” (COM(2013)0141),

gezien zijn resolutie van 27 september 2011 betreffende een EU-beleidskader voor steun aan ontwikkelingslanden bij de aanpak van voedselzekerheidsproblemen (2),

gezien zijn resolutie van 11 december 2013 over „De EU-aanpak inzake weerbaarheid en het beperken van het risico op rampen in ontwikkelingslanden: lessen uit de voedselzekerheidscrises” (3),

gezien de vraag aan de Commissie over ondervoeding bij kinderen in ontwikkelingslanden (O-000083/2014 — B8-0041/2014),

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie ontwikkelingssamenwerking,

gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat nog altijd bijna een miljard mensen honger lijdt en dat ten minste 225 miljoen kinderen in de wereld onder de vijf jaar kampen met acute en chronische ondervoeding of met een groeiachterstand als gevolg van chronische ondervoeding bij moeders en kinderen, en dat daarvan naar schatting jaarlijks 2,6 miljoen kinderen in ontwikkelingslanden overlijden;

B.

overwegende dat volgens de wereldwijde index en kaarten inzake verborgen honger (4) naar schatting twee miljard mensen wereldwijd, oftewel een op de drie mensen in ontwikkelingslanden, lijden aan een chronisch gebrek aan essentiële vitaminen en mineralen (microvoedingsstoffen), een aandoening die bekend staat als „verborgen honger” en die een drastisch verhoogde kans op geboorteafwijkingen, infecties en ontwikkelingsstoornissen met zich meebrengt;

C.

overwegende dat ondervoeding volgens de WHO veruit de belangrijkste oorzaak is van kindersterfte en 35 % van de ziektelast bij kinderen jonger dan vijf jaar veroorzaakt;

D.

overwegende dat bijna 20 miljoen kinderen in zowel noodsituaties als niet-noodsituaties nog steeds in ernstige mate lijden aan acute ondervoeding en overwegende dat slechts 10 % van hen toegang heeft tot medische behandeling;

E.

overwegende dat de voedingstoestand bij kinderen van vijf jaar of jonger in grote mate afhankelijk is van de voedingstoestand van hun moeders tijdens de zwangerschap en de borstvoedingsperiode;

F.

overwegende dat ondervoeding tevens een oorzaak is van ziekte en verlies van productiviteit, en een belemmering vormt voor sociale en economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden;

G.

overwegende dat degenen die ondervoeding overleven vaak hun leven lang fysieke en cognitieve beperkingen houden waardoor hun leervermogen en hun integratie op de arbeidsmarkt worden beperkt en waardoor zij gevangen blijven in een patroon van ziekte en armoede dat zich van generatie op generatie herhaalt;

H.

overwegende dat als gevolg van het effect van de klimaatverandering op de landbouwproductie — en derhalve op voeding — het aantal ondervoede kinderen naar verwachting zal toenemen;

I.

overwegende dat massale armoede in stedelijke en plattelandsgebieden een belangrijke oorzaak is van honger in ontwikkelingslanden, een situatie die nog wordt verergerd door de trek naar de steden en die het gevolg is van het feit dat kleinschalige landbouw voor velen geen levensvatbare optie is;

J.

overwegende dat 25 jaar na vaststelling van het Verdrag inzake de rechten van het kind sommige landen die partij zijn bij het verdrag er nog steeds niet in zijn geslaagd een gunstige omgeving te creëren waarin de toegang van kinderen tot voldoende voedsel kan worden gewaarborgd;

K.

overwegende dat regeringen tijdens de wereldvoedseltop in 1996 het recht op voedsel opnieuw hebben bevestigd en zich ertoe hebben verbonden het aantal mensen dat honger lijdt en ondervoed is tot uiterlijk 2015 te halveren van 840 tot 420 miljoen; overwegende echter dat het aantal mensen, met name kinderen, dat honger lijdt en ondervoed is de afgelopen jaren is gestegen, hoofdzakelijk als gevolg van de voedselcrises in 2008 en 2011;

L.

overwegende dat verschillende internationale rechtsinstrumenten het recht op voedsel verbinden met andere mensenrechten, zoals het recht op leven, middelen van bestaan, gezondheid, eigendom, onderwijs en water;

M.

overwegende dat het recht van eenieder op voedsel en goede voeding van cruciaal belang is voor de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen; overwegende dat voeding is gekoppeld aan de meeste, zo niet alle, millenniumontwikkelingsdoelstellingen, die op hun beurt onderling sterk verweven zijn;

N.

overwegende dat internationale organisaties bevestigen dat de voedselproductie toereikend is om de gehele wereldbevolking van voedsel te voorzien en dat ondervoeding van kinderen verband houdt met voedselonzekerheid en armoede in gezinnen, alsmede uitsluiting, inadequate zorg- en voedingspraktijken, een ongezonde gezinsomgeving en ontoereikende gezondheidszorg;

O.

overwegende dat het recht op voedsel en goede voeding van essentieel belang is om weerbare families en gemeenschappen te kunnen opbouwen die in staat zijn om na een noodsituatie weer snel overeind te komen, gezien de huidige toename van het aantal rampen en de omvang daarvan;

P.

overwegende dat een optimale voedingssituatie ontstaat wanneer kinderen toegang hebben tot betaalbare en gevarieerde voeding die rijk is aan nutriënten, alsook tot passende zorg voor moeders en kinderen, adequate gezondheidszorg en een gezonde omgeving met inbegrip van schoon drinkwater, sanitaire voorzieningen en goede hygiënepraktijken;

1.

wijst erop dat er talrijke oorzaken zijn van ondervoeding bij kinderen, en dat de meeste het gevolg van menselijk handelen en derhalve te voorkomen zijn, variërend van inefficiënte economische systemen, een ongelijke verdeling en/of een niet duurzaam gebruik van middelen, slecht bestuur, te grote afhankelijkheid van individuele oogsten en monocultuurpraktijken alsmede discriminatie van vrouwen en kinderen tot een slechte gezondheid als gevolg van gebrekkige gezondheidszorgstelsels in combinatie met een gebrek aan opleiding, met name voor moeders;

2.

benadrukt dat overheden de drie aspecten van het recht op voedsel en goede voeding moeten waarborgen: beschikbaarheid, dat wil zeggen dat een persoon in staat is het eigen voedsel rechtstreeks te verkrijgen uit landbouwgrond of andere natuurlijke hulpbronnen, dan wel dat er goed functionerende distributie-, verwerkings- en marktsystemen aanwezig zijn; toegankelijkheid, namelijk dat zowel de economische als de fysieke toegang tot voedsel gewaarborgd is; en geschiktheid, dat wil zeggen dat het voedsel veilig dient te zijn en dient te voldoen aan de voedingsbehoeften van iedere persoon, waarbij rekening wordt gehouden met leeftijd, leefomstandigheden, gezondheid, beroep, geslacht, cultuur en godsdienst;

3.

onderstreept dat, vanuit een levenscyclusperspectief, de meest cruciale periode om in de voedingsbehoeften van een kind te voorzien wordt gevormd door de eerste duizend levensdagen, met inbegrip van de zwangerschapsperiode, aangezien het kind gedurende deze periode verhoogde voedingsbehoeften heeft om de snelle groei en ontwikkeling te ondersteunen, gevoeliger is voor infecties, en voor voeding, zorg en sociale interactie volledig afhankelijk is van anderen;

4.

herhaalt nogmaals dat de aanpak van ondervoeding bij kinderen en moeders een geïntegreerde benadering vergt alsmede een gecoördineerd optreden in een aantal sectoren die van invloed zijn op ondervoeding, zoals gezondheid, onderwijs, landbouw, water, toegang tot energie en sanitaire voorzieningen, alsook een verantwoordelijke betrokkenheid van alle belanghebbenden, en dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan consistente ontwikkelingsstrategieën voor de lange termijn vast te stellen en zich in te spannen om ondervoeding ook in de context van noodsituaties en humanitaire interventies terug te dringen;

5.

dringt erop aan dat de EU met haar programma's voor ontwikkelingshulp meer steun geeft aan de — hoofdzakelijk — voor de plaatselijke consumptie bestemde productie van duurzame kleinschalige landbouw, eenmans- en middelgrote landbouwbedrijven, en investeert in participatieve, op nationaal niveau aangestuurde plannen die op lokaal niveau in samenwerking met de boeren en hun vertegenwoordigers en met lokale en regionale overheden en maatschappelijke organisaties worden uitgevoerd;

6.

prijst de verbeteringen die de afgelopen jaren zijn bewerkstelligd met betrekking tot de bestrijding van ondervoeding van kinderen, zoals blijkt uit de indicatoren inzake de vooruitgang bij de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstelling 1; is evenwel van mening dat het aantal kinderen dat sterft als gevolg van of lijdt aan ondervoeding nog steeds onaanvaardbaar hoog is en dat dit bijdraagt aan de instandhouding van de vicieuze cirkel van armoede en honger;

7.

benadrukt in dit verband dat de strijd tegen ondervoeding van kinderen en het verschaffen van universele toegang tot toereikende voedzame voeding een van de belangrijkste punten van de agenda voor de periode na 2015 ten behoeve van het uitroeien van honger moet blijven, en roept er met name toe op om vóór 2030 een einde te maken aan alle vormen van ondervoeding en om vóór 2025 de internationaal overeengekomen doelstellingen inzake groeistoornissen en acute ondervoeding bij kinderen onder de vijf jaar te behalen;

8.

is van mening dat het een vergissing is geweest om de middelen voor landbouw in het kader van het 10e Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) ten opzichte van het 9e EOF te verlagen; doet derhalve een dringend beroep op de Raad om zich hierover te beraden en corrigerende maatregelen te nemen met het oog op het 11e EOF;

9.

benadrukt het belang van politieke wil bij de aanpak van ondervoeding; is ingenomen met het stappenplan „Scaling Up Nutrition” (SUN) („voeding op een hoger plan”) dat door het permanent voedingscomité van de VN (UNSCN) is ontwikkeld om de verbetering van voeding te versnellen, met name in landen die op dit gebied met grote problemen kampen, met de deelname van diverse belanghebbenden waaronder VN-agentschappen met een mandaat op het gebied van voeding; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de in SUN opgenomen beginselen toe te passen; dringt er bij de Commissie op aan de deelname aan het SUN-platform van maatschappelijke organisaties en basisorganisaties die in direct contact staan met kleine producenten en hun gezinnen, te bevorderen en deze organisaties van middelen te voorzien;

10.

is verheugd over de toezegging van de Europese Commissie om tussen 2014 en 2020 3,5 miljard EUR te investeren in de verbetering van voeding in een aantal van 's werelds armste landen, en dringt er bij de Commissie op aan meer toezeggingen te doen ten aanzien van specifieke op voeding gerichte interventies, teneinde haar doelstelling te verwezenlijken om het aantal kinderen onder de vijf jaar dat een ontwikkelingsachterstand heeft, tot 2025 met zeven miljoen te verminderen;

11.

benadrukt dat vrouwen een cruciale rol vervullen met betrekking tot de voeding van kinderen en de voedselzekerheid, namelijk door middel van borstvoeding, door de productie, aankoop en bereiding van voedsel en verstrekking ervan aan het gezin, door de zorg voor kinderen en zieken en door het waarborgen van goede hygiëne; wijst erop dat hoewel 60 % van de mensen met chronische honger vrouwen en meisjes zijn, 60 tot 80 % van het voedsel in ontwikkelingslanden door vrouwen wordt geproduceerd;

12.

onderstreept dat vrouwen voor ongeveer 80 % verantwoordelijk zijn voor de landbewerking in Afrika, maar slechts 2 % van het land formeel in eigendom hebben; wijst er verder op dat uit recente programma's in India, Kenia, Honduras, Ghana, Nicaragua en Nepal is gebleken dat huishoudens onder vrouwelijke leiding over meer voedselzekerheid en betere gezondheidszorg beschikken en zich meer richten op onderwijs dan huishoudens onder mannelijke leiding;

13.

benadrukt dat er een sterke correlatie bestaat tussen het opleidingsniveau van de moeder en de voedingsstatus van haar gezin; dringt er dan ook op aan dat de genderbarrières bij onderwijs en alfabetisering geslecht worden zodat vrouwen betere toegang tot onderwijs krijgen;

14.

dringt er in dit verband op aan de genderdimensie en de bevordering van zelfredzaamheid van vrouwen op te nemen in alle beleidsmaatregelen die zijn gericht op de bestrijding van ondervoeding bij kinderen;

15.

benadrukt dat ondervoeding van zwangere vrouwen rampzalige gevolgen heeft voor zuigelingen en de toekomstige ontwikkeling van het kind op onomkeerbare wijze kan belemmeren; dringt er in dit verband op aan bijzondere aandacht te besteden aan de bescherming van de gezondheid en rechten van vrouwen, en voorlichting over voeding als integraal onderdeel op te nemen in de onderwijsprogramma's en leerplannen voor meisjes;

16.

bevestigt eens te meer dat alfabetisering een krachtig instrument is om armoede te bestrijden en economische ontwikkeling te stimuleren; benadrukt derhalve de noodzaak om onderwijs voor meisjes te ondersteunen, aangezien investeringen in meisjes ertoe leiden dat de kansen op een gezond en productief leven voor henzelf en hun toekomstige kinderen toenemen;

17.

benadrukt dat ondervoeding van kinderen hoofdzakelijk voorkomt in ontwikkelingslanden, niet alleen onder de rurale bevolking, maar ook in stedelijke gebieden; is bijgevolg van mening dat een van de belangrijkste manieren om honger onder kinderen uit te roeien bestaat uit beleidsmaatregelen en hervormingen voor de landbouw die kleine boeren in staat stellen op een doeltreffendere en duurzamere manier te produceren teneinde voldoende voedsel voor henzelf en hun families te waarborgen;

18.

benadrukt dat het onvermogen om ondervoeding van kinderen tijdig aan te pakken, zowel door middel van ontwikkelingssamenwerking als door middel van humanitaire interventies, een bedreiging kan vormen voor alle aspecten van de menselijke ontwikkeling, de nationale gezondheidszorguitgaven kan doen toenemen en de sociaaleconomische ontwikkeling van ontwikkelingslanden kan belemmeren, hetgeen voor deze landen zou kunnen leiden tot economische verliezen van naar schatting 2 à 8 % van hun bbp;

19.

herinnert eraan dat een tekort aan vitaminen en mineralen de oorzaak is van ongeveer 7 % van de mondiale ziektelast en ernstige gevolgen heeft voor de fysieke en cognitieve ontwikkeling van zuigelingen en jonge kinderen; onderstreept dat in de twintig landen die het hoogst scoren op de index inzake verborgen honger (waarvan 18 in Afrika bezuiden de Sahara en twee, namelijk India en Afghanistan, in Azië), groeistoornissen, bloedarmoede door ijzergebrek en een tekort aan vitamine A een hoge prevalentie hebben onder kinderen in de voorschoolse leeftijd;

20.

wijst erop dat ondervoeding van kinderen niet alleen voortvloeit uit een tekort aan voedsel en een gebrek aan infrastructuur, maar ook uit problemen met betrekking tot de voedseldistributie, ontoereikende toegang tot voedsel en een gebrek aan koopkracht, in het bijzonder gezien de hoge voedselprijzen die nog eens verder stijgen als gevolg van speculatie met grondstoffen; merkt op dat een gebrek aan koopkracht met name de armen in stedelijke gebieden treft, die niet in staat zijn hun eigen voedsel te produceren; acht het daarom belangrijk om kleine boeren en traditionele landbouwmethodes te beschermen;

21.

verzoekt de Commissie om de lidstaten die hebben deelgenomen aan Expo 2015 te betrekken bij de opzet van een gezamenlijk initiatief dat, met het thema „Voedsel voor de planeet — Energie voor het leven” als uitgangspunt, bindende toezeggingen en doelstellingen zal opleveren voor de bestrijding van honger en ondervoeding met strategieën variërend van landbouw tot samenwerking;

22.

erkent dat verbeteringen met betrekking tot de voeding van kinderen en moeders en voedselzekerheid in het algemeen een doeltreffend en gecoördineerd optreden vereisen met betrekking tot een aantal beleidsterreinen en sectoren, zoals doeltreffende en duurzame plattelandsontwikkeling, beleid inzake het gebruik van land en water, toereikende gezondheidszorg, schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen, adequate zorg voor moeders en kinderen, bescherming van het zeeleven en andere ecosystemen en biodiversiteit, beperking van de ontbossing en de klimaatverandering, aanpassing aan en beperking van het risico op rampen, duurzame productie en consumptie, duurzame en zekere toegang tot energie, handel, visserij, alsmede sociale inclusie en behoorlijk werk;

23.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan voeding, voedselveiligheid en duurzame landbouw in al hun ontwikkelingsbeleidsmaatregelen op te nemen, teneinde voeding te beschermen en te bevorderen en van lokaal tot mondiaal niveau een alomvattende benadering te waarborgen; verzoekt de Raad en de Commissie om, indien nodig, prioriteit te geven aan voeding als een kerndoel voor ontwikkeling in het kader van de instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking, met name het 11e EOF en het nieuwe financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking;

24.

benadrukt dat ontwikkelings- en noodprogramma's met het oog op een grotere doeltreffendheid nauw aan elkaar gekoppeld moeten zijn, teneinde te anticiperen op voedselcrises en deze te voorkomen, de veroorzaakte schade te beperken en herstel te vergemakkelijken;

25.

dringt er bij de regeringen van ontwikkelingslanden op aan een gunstig klimaat te creëren voor betere voeding voor kinderen door middel van een beter beleid, coördinatie tussen nationale plannen en strategieën inzake voeding en donorprogramma's, bestuur en verantwoordingsplicht ten aanzien van hun burgers; dringt aan op meer transparantie in de begrotingen van ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld door middel van budget tracking, zodat het aantal en de kwaliteit van projecten ter bestrijding van ondervoeding beter kunnen worden beoordeeld;

26.

onderstreept de noodzaak van betere en gecoördineerde gegevens over ondervoeding en tekorten aan microvoedingsstoffen om de interventieprogramma's beter te kunnen begeleiden en de betrokken landen doelgerichte en geïnformeerde ondersteuning te kunnen bieden;

27.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan financiële langetermijninvesteringen en middelen te mobiliseren voor voeding in samenwerking met actoren zoals agentschappen van de Verenigde Naties, de G8/G20, opkomende landen, internationale en niet-gouvernementele organisaties, academische instellingen, maatschappelijke organisaties en de private sector, en daarnaast voeding aan te merken als een prioriteit voor innovatieve financiering;

28.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en het permanent voedingscomité van de Verenigde Naties.


(1)  http://www.unep.org/dewa/Assessments/Ecosystems/IAASTD/tabid/105853/Default.aspx

(2)  PB C 56 E van 26.2.2013, blz. 75.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0578.

(4)  Global Hidden Hunger Indices and Maps: An Advocacy Tool for Action.