9.8.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 289/40


P8_TA(2014)0064

Pakistan: blasfemiewetten

Resolutie van het Europees Parlement van 27 november 2014 over godslasteringswetten in Pakistan (2014/2969(RSP))

(2016/C 289/05)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Pakistan,

gezien artikel 18 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948 en artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

gezien de VN-Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie en overtuiging van 1981,

gezien de verslagen van de speciale VN-rapporteur voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging,

gezien het verslag van de speciale VN-rapporteur voor de onafhankelijkheid van rechters en advocaten, Gabriela Knaul, van 4 april 2013, dat volgde op haar bezoek aan Pakistan van 19 tot en met 29 mei 2012;

gezien zijn resolutie van 11 december 2013 over het jaarverslag inzake mensenrechten en democratie in de wereld in 2012 en het beleid van de Europese Unie ter zake (1), waarin de vervolging van christenen en andere religieuze minderheden wordt veroordeeld,

gezien de richtsnoeren van de EU tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging (2),

gezien het vijfjarig inzetplan EU-Pakistan van maart 2012, met daarin prioriteiten zoals goed bestuur en de mensenrechtendialoog, alsmede de hier nauw op aansluitende tweede strategische dialoog EU-Pakistan van 25 maart 2014,

gezien de conclusies van de Raad over Pakistan van 11 maart 2013 (3), waarin wordt herinnerd aan de verwachtingen van de EU wat betreft de bevordering en eerbiediging van de mensenrechten en waarin alle vormen van geweld, inclusief geweld tegen religieuze minderheden, worden veroordeeld,

gezien de verklaring van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 18 oktober 2014 over het besluit van het hooggerechtshof van Lahore om de veroordeling van mevrouw Asia Bibi in Pakistan te handhaven,

gezien het persbericht van de delegatie van de Europese Unie in Pakistan van 29 oktober 2014 ter gelegenheid van het bezoek van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten aan Pakistan van 26 tot en met 29 oktober 2014,

gezien zijn resolutie van 12 maart 2014 over de regionale rol van Pakistan en zijn politieke betrekkingen met de EU (4),

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Asia Bibi, een christelijke vrouw uit Punjab, in 2009 werd gearresteerd en in 2010 ter dood werd veroordeeld wegens godslastering op grond van afdeling 295-C van het Pakistaanse Wetboek van Strafrecht; overwegende dat het hooggerechtshof van Lahore het door Asia Bibi aangetekende beroep op 16 oktober 2014 heeft verworpen en de veroordeling heeft gehandhaafd; overwegende dat de beklaagde op 24 november 2014 beroep heeft aangetekend bij de Hoge Raad, een procedure die jaren kan duren; overwegende dat de president van Pakistan het vonnis van het hooggerechtshof van Lahore nog door middel van presidentiële gratie kan vernietigen en Asia Bibi amnestie kan verlenen;

B.

overwegende dat in oostelijk Pakistan een christelijk koppel, Shama Bibi en Shahbaz Masih, op 7 november 2014 in elkaar is geslagen door een menigte die hen ervan beschuldigde pagina's van de Koran te hebben verbrand; overwegende dat hun lichamen vervolgens in een steenoven werden verbrand en dat zij, volgens sommige berichten, nog leefden toen zij in de oven werden geworpen;

C.

overwegende dat onlangs een aantal Pakistaanse burgers de doodstraf kreeg opgelegd wegens schending van de godslasteringswetten, onder wie de heer Sawan Masih, een christen, wegens de vermeende belediging van de profeet Mohammed tijdens een gesprek, en een christelijk koppel, Shafqat Emmanuel en Shagufta Kausar, wegens de vermeende belediging van de profeet in een sms-bericht;

D.

overwegende dat de mensenrechtenactivist en advocaat Rashid Rehman op 7 mei 2014 werd vermoord; overwegende dat Rehman enkele weken daarvoor bedreigingen had ontvangen omdat hij een docent verdedigde die werd vervolgd op grond van de Pakistaanse godslasteringswet;

E.

overwegende dat Mohammad Asghar, een Brits staatsburger van Pakistaanse origine, bij wie in het Verenigd Koninkrijk een geestesziekte is vastgesteld maar die desalniettemin gevangen zit wegens godslastering, in oktober 2014 is verwond door een door een cipier afgeschoten kogel; overwegende dat de dader door de provinciale autoriteiten is opgepakt en in staat van beschuldiging is gesteld wegens poging tot moord, en dat acht andere gevangenbewaarders zijn geschorst;

F.

overwegende dat Tufail Haider, een 45-jarige sjiiet, op 5 november 2014 werd gedood door een politieondervrager die later beweerde dat de heer Haider zich minachtend had uitgelaten over „metgezellen van de profeet Mohammed”;

G.

overwegende dat volgens de berichten tussen 1987 en oktober 2014 in het totaal 1 438 mensen zijn beschuldigd van godslastering, onder wie 633 moslims, 494 Ahmadi's, 187 christenen en 21 hindoes; overwegende dat sinds 1990 ten minste 60 personen zijn omgekomen bij groepsgeweld in met godslastering verband houdende zaken;

H.

overwegende dat momenteel enkele tientallen personen, onder wie moslims, hindoes, christenen en anderen, in de gevangenis zitten op beschuldiging van godslastering; overwegende dat tot op heden geen enkele terdoodveroordeling op grond van beschuldigingen van godslastering ten uitvoer is gelegd, maar dat diverse verdachten zijn omgekomen door groepsgeweld; overwegende dat bepaalde religieuze leiders enorme druk uitoefenen op het Pakistaanse rechtsstelsel om de terdoodveroordelingen, die doorgaans worden uitgesproken door lagere rechtbanken, te handhaven en ten uitvoer te leggen; overwegende dat juridische procedures vaak vele jaren duren en een verwoestend effect hebben op onschuldige Pakistaanse burgers en hun families en gemeenschappen;

I.

overwegende dat het wegens de godslasteringswetten in Pakistan gevaarlijk is voor religieuze minderheden zich vrijelijk te uiten of in het openbaar aan religieuze activiteiten deel te nemen; overwegende dat het wijdverbreide misbruik van deze wetten goed gedocumenteerd is; overwegende dat de wetten in plaats van religieuze gemeenschappen te beschermen een deken van angst over de Pakistaanse samenleving hebben geworpen; overwegende dat alle pogingen om de wetten of de toepassing ervan te hervormen zijn gesmoord in bedreigingen en moorden; overwegende dat pogingen om deze kwesties ter discussie te stellen in de media, online en offline, vaak stuiten op bedreigingen en intimidatie, onder meer van de zijde van de regering;

J.

overwegende dat Pakistan een belangrijke rol speelt bij het bevorderen van de stabiliteit in Zuid-Azië en daarom geacht mag worden het voortouw te nemen bij het versterken van de rechtsstaat en de mensenrechten;

K.

overwegende dat Pakistan recentelijk zeven van de negen belangrijkste internationale mensenrechtenverdragen heeft geratificeerd, met name het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, die talrijke bepalingen bevatten inzake rechtspraak, het recht op een eerlijk proces, de gelijkheid voor de wet en het verbod op discriminatie;

L.

overwegende dat Pakistan door VN-mensenrechteninstanties is verzocht de godslasteringswetten in te trekken of ten minste onmiddellijk waarborgen in te stellen om te voorkomen dat de wet wordt misbruikt om burgers, vaak afkomstig uit religieuze minderheidsgroeperingen, tot slachtoffer te maken;

M.

overwegende dat de EU en Pakistan hun bilaterale betrekkingen hebben verdiept en verbreed, zoals blijkt uit het in februari 2012 gepresenteerde vijfjarige inzetplan en uit de tweede strategische dialoog EU-Pakistan, die in maart 2014 werd gehouden; overwegende dat het vijfjarig inzetplan EU-Pakistan ten doel heeft strategische betrekkingen op te bouwen en een partnerschap voor vrede en ontwikkeling tot stand te brengen dat geworteld is in gedeelde waarden en beginselen;

N.

overwegende dat Pakistan op 1 januari 2014 voor het eerst is toegetreden tot de SAP+-regeling; overwegende dat deze regeling „moet voorzien in een stevige stimulans om de fundamentele mensen- en arbeidsrechten, het milieu en beginselen van goed bestuur te eerbiedigen”;

1.

is ernstig bezorgd over en betreurt het besluit van het hooggerechtshof van Lahore van 16 oktober 2014 om de terdoodveroordeling van Asia Bibi wegens godslastering te handhaven; dringt er bij de Hoge Raad op aan de procedures in verband met deze zaak onverwijld in gang te zetten en de rechtsstaat en de volledige eerbiediging van de mensenrechten te beschermen;

2.

dringt er bij de Pakistaanse rechtbanken op aan zo spoedig mogelijk over te gaan tot de herziening van de terdoodveroordelingen van Sawan Masih, Mohammad Asgar en Shafqat Emmanuel en zijn vrouw Shagufta Kausar, en van die van alle andere burgers die momenteel in de dodencel zitten wegens de vermeende schending van de godslasteringswetten;

3.

veroordeelt krachtig de moorden op Shama Bibi en Shahbaz Masih en betuigt zijn medeleven aan de families van alle onschuldige slachtoffers die zijn vermoord als gevolg van de godslasteringswetten in Pakistan; dringt erop aan dat plegers van deze daden worden berecht; neemt kennis van het besluit van de regering van Punjab om een commissie op te zetten teneinde het onderzoek naar de moorden op Shama Bibi en Shahbaz Masih te versnellen en om te zorgen voor extra politiebescherming in de christelijke wijken in de provincie; onderstreept evenwel dat het noodzakelijk is een einde te maken aan het klimaat van straffeloosheid en dat bredere hervormingen nodig zijn om de kwestie van geweld jegens religieuze minderheden, hetgeen een wijdverbreid verschijnsel blijft in Pakistan, aan te pakken;

4.

uit zijn diepe bezorgdheid over het feit dat de controversiële godslasteringswetten zodanig kunnen worden misbruikt dat personen van elk geloof in Pakistan kunnen worden getroffen; spreekt in het bijzonder zijn bezorgdheid uit over het feit dat de godslasteringswetten, die openlijk werden bestreden door wijlen minister Shahbaz Bhatti, wijlen gouverneur Salman Taseer en Rashid Rehman, die wegens hun pleidooi voor religieuze tolerantie werden vermoord, in toenemende mate worden gebruikt om kwetsbare minderheidsgroeperingen in Pakistan, met inbegrip van Ahmadi's en christenen, te treffen;

5.

roept de regering van Pakistan op een grondige herziening van de godslasteringswetten en de huidige toepassing ervan uit te voeren, in het bijzonder van afdeling 295 B en C van het Wetboek van Strafrecht, waarin levenslange gevangenisstraffen (295 B en C) en zelfs de doodstraf (295 C) verplicht worden voorgeschreven voor vermeende daden van godslastering, teneinde de wetten in te trekken; dringt er bij de regering van Pakistan op aan de doodstraf af te schaffen, met inbegrip van de doodstraf wegens godslastering of afvalligheid, en waarborgen in te stellen om het misbruik van wettelijke bepalingen met betrekking tot godslastering en afvalligheid te voorkomen;

6.

verzoekt de Pakistaanse autoriteiten de onafhankelijkheid van de rechtbanken, de beginselen van de rechtsstaat en deugdelijke processen te garanderen, in overeenstemming met internationale normen over gerechtelijke procedures, onder meer door rekening te houden met de recente aanbevelingen van de speciale VN-rapporteur voor de onafhankelijkheid van rechters en advocaten; dringt er voorts bij de Pakistaanse autoriteiten op aan voldoende bescherming te bieden aan degenen die betrokken zijn bij godslasteringsprocessen, onder andere door rechters te behoeden voor druk van buitenaf, de beklaagden en hun families en gemeenschappen te beschermen tegen groepsgeweld en oplossingen te bieden aan de mensen die vrijgesproken zijn maar niet terug kunnen keren naar hun woonplaats;

7.

herinnert eraan dat de vrijheid van godsdienst en de rechten van minderheden worden gewaarborgd in de grondwet van Pakistan; is verheugd over de maatregelen die de Pakistaanse regering sinds november 2008 heeft genomen in het belang van religieuze minderheden, zoals de invoering van een quotum van 5 % voor minderheden op overheidsposten, de erkenning van niet-islamitische feestdagen en het uitroepen van een nationale dag van de minderheden;

8.

dringt er echter bij de regering van Pakistan op aan zich meer in te spannen voor een beter begrip tussen de verschillende geloofsgemeenschappen, religieuze vijandigheid door maatschappelijke actoren actief aan te pakken, religieuze intolerantie, gewelddaden en intimidatie te bestrijden en op te treden tegen werkelijke of vermeende straffeloosheid;

9.

veroordeelt ten stelligste alle gewelddaden tegen religieuze gemeenschappen en alle vormen van discriminatie en onverdraagzaamheid op grond van godsdienst en levensbeschouwing; benadrukt dat het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst een fundamenteel mensenrecht is; onderstreept voorts dat alle Pakistanen, ongeacht hun overtuiging of religie, in gelijke mate recht hebben op de eerbiediging, bevordering en bescherming van hun mensenrechten;

10.

dringt er bij de EDEO en de Commissie op aan alle instrumenten waarover zij beschikken te benutten, met inbegrip van de reeds genoemde EU-richtsnoeren tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging, teneinde religieuze gemeenschappen te helpen en druk uit te oefenen op de Pakistaanse regering om meer te doen voor de bescherming van religieuze minderheden; is in dit verband ingenomen met het recente bezoek van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten aan Pakistan en de aldaar gevoerde besprekingen;

11.

onderstreept dat de toekenning van de SAP+-status voorwaardelijk is en, onder andere, afhangt van de ratificatie en tenuitvoerlegging van 27 internationale verdragen, als uiteengezet in bijlage VIII bij de nieuwe SAP-basisverordening, waarvan het merendeel betrekking heeft op mensenrechten; benadrukt voorts dat de EU kan besluiten de SAP+-preferenties in te trekken indien een land niet aan zijn verplichtingen voldoet;

12.

spoort de EDEO en de Commissie aan om nauwlettend toe te zien op de naleving door Pakistan van zijn verplichtingen in het kader van SAP+, en om de mensenrechten in Pakistan te bevorderen en te verdedigen;

13.

dringt er bij de EDEO en de Commissie op aan samen te werken met de Pakistaanse autoriteiten teneinde de manier waarop de godslasteringswetten worden gebruikt te hervormen, onder meer door de in paragraaf 6 voorgestelde maatregelen ten uitvoer te leggen;

14.

moedigt de regering van Pakistan aan om samen te werken met de VN-organen, met inbegrip van de VN-rapporteur voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, teneinde de gerechtvaardigde zorgen over mensenrechtenproblemen weg te nemen;

15.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Europese Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de VN-Mensenrechtenraad en de regering en het parlement van Pakistan.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0575.

(2)  http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_Data/docs/pressdata/EN/foraff/137585.pdf

(3)  http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/EN/foraff/135946.pdf

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0208.