23.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 482/70


P7_TA(2014)0017

Regionale kwaliteitsmerken

Resolutie van het Europees Parlement van 14 januari 2014 over een regionaal label: de invoering van goede praktijken in plattelandseconomieën (2013/2098(INI))

(2016/C 482/10)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 174 e.v. van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin de doelstelling van economische, sociale en territoriale samenhang is neergelegd en de structurele financieringsinstrumenten voor de verwezenlijking van die doelstelling worden gedefinieerd,

gezien artikel 39 van het VWEU, waarin de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn vastgesteld,

gezien Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 (1),

gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij, en tot intrekking van Verordening van de Raad (EG) nr. 1083/2006 (2),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0456/2013),

A.

overwegende dat het concept van territoriale ontwikkeling de afgelopen jaren aan belang heeft gewonnen, zeker nu hier in het Verdrag van Lissabon expliciet naar wordt verwezen;

B.

overwegende dat het Europees beleid inzake plattelandsontwikkeling als tweede pijler van het GLB zijn definitieve beslag heeft gekregen met de hervorming van de Agenda 2000; overwegende dat het aldus als aanvulling op het landbouwmarktbeleid het zuiver sociaalstructurele beleid is ontstegen;

C.

overwegende dat de lidstaten in de toekomstige kaderverordening betreffende het regionale beleid worden uitgenodigd bij het maken van beleid en het programmeren van de uitvoering te kiezen voor een geïntegreerde aanpak, teneinde te komen tot een grotere samenhang tussen de meerjarige programma's van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (alsmede het Europees Visserijfonds), een en ander met behulp van een gemeenschappelijk strategisch kader dat dubbele financieringen en overlappende initiatieven vermijdt, is gericht op verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020 en is vastgelegd in een partnerschapscontract dat door de lidstaten is opgesteld in samenwerking met de sociaaleconomische partners en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld; dientengevolge overwegende dat de maatregelen en initiatieven voor de ontwikkeling van gebieden, met name plattelandsgebieden, moeten worden geïntegreerd in een alomvattende en sectoroverschrijdende benadering;

D.

overwegende dat de grens tussen stedelijke en plattelandsgebieden steeds vager wordt en dat de peri-urbane landbouw in opkomst is; het is van belang dat het regionaal beleid zich in aanvulling op het beleid inzake plattelandsontwikkeling ook richt op plattelandsgebieden om daar innoverende en structurele projecten te begeleiden;

E.

overwegende dat de instrumenten voor plattelandsontwikkeling die zijn vervat in de verordening betreffende plattelandsontwikkeling, de lidstaten en hun regio's verscheidene ontwikkelingsmogelijkheden bieden en dat deze mogelijkheden in de huidige programma's voor plattelandsontwikkeling onvoldoende worden benut vanwege het gebrek aan begrotingsmiddelen;

F.

overwegende dat de verordening inzake plattelandsontwikkeling voor de programmeringsperiode 2014-2020 de lidstaten meer maatregelen zal bieden op het gebied van productiesteun gericht op hoogwaardige levensmiddelen, alsmede nauwere samenwerking tussen de territoriale actoren met het oog op een betere benutting van de hulpbronnen door levering van hoogwaardige goederen en diensten, voorziet in een versterking van de producentenorganisaties en voorts maatregelen biedt ter ondersteuning van economische innovatie en diversifiëring in plattelandsgebieden;

G.

overwegende dat een betere opname van de primaire producenten in de voedselketen aan de hand van kwaliteitsborgingssystemen, de bevordering van de afzet op plaatselijke markten en korte voorzieningsketens als prioriteit voor de plattelandsontwikkeling in de periode 2014-2020 zijn aangewezen;

H.

overwegende dat de LEADER-aanpak in het kader van de plattelandsontwikkeling de beste uiting is van samenwerking tussen verschillende spelers zonder dat de landbouwactiviteiten daarbij hun centrale plaats verliezen, en dat de betrokkenen gezamenlijk een ketenproject kunnen opzetten om de specifieke kenmerken en de goede praktijken van een bepaald homogeen gebied te onderstrepen;

I.

overwegende dat de keuze van de methode en de soort van de in het kader van plattelandsontwikkelingsprogramma's te verlenen steun moet worden overgelaten aan de lidstaten of hun regio's als zij kiezen voor een regionale programmering; overwegende dat de lidstaten het best in staat zijn uit te maken waar het zwaartepunt van dergelijke programma's op nationaal of regionaal niveau moet liggen;

J.

overwegende dat er methoden bestaan om via gezamenlijke acties alle actoren uit de publieke en particuliere sector, ongeacht het niveau waarop zij actief zijn, te mobiliseren en in te schakelen en zo te komen tot meervoudige samenwerkingsvormen en een betere benutting van het potentieel van een bepaald gebied rond een gemeenschappelijk project, waarbij met name gewezen moet worden op het belang van de verenigingen voor plaatselijke ontwikkeling en producentenverenigingen en -coöperaties, aangezien zij geprivilegieerde partners kunnen zijn bij de toegang tot de plaatselijke, regionale, nationale en internationale markten;

K.

overwegende dat succesvolle en brede programma's voor plattelandsontwikkeling een concrete positieve invloed kunnen hebben op de werkgelegenheid en het concurrentievermogen van bedrijven in plattelandsgebieden, en bijgevolg de kans op werkloosheid of het risico van bittere armoede op het platteland als gevolg van lage inkomens, kunnen verkleinen;

L.

overwegende dat territoriale labels van uitmuntendheid kunnen bijdragen tot de weerbaarheid en ontwikkeling van territoriale economieën, met name in de meest kwetsbare gebieden, berggebieden en de ultraperifere regio's, door hoogwaardige goederen (voedingsmiddelen en non-foodproducten) en diensten op elkaar af te stemmen die onlosmakelijk zijn verbonden met de specifieke kenmerken en het (historische, culturele, geografische…) erfgoed van een bepaalde streek; overwegende dat deze goederen en diensten wanneer ze aan elkaar worden gekoppeld onvervangbaar zijn, voor regionale inkomsten en nieuwe economische kansen zorgen op zowel lokale als internationale markten, en eveneens als „koepel” kunnen fungeren voor het bevorderen van regio's als toeristische bestemming; overwegende dat deze territoriale labels bedoeld zijn om gebieden te identificeren die de handen elkaar hebben geslagen om solidariteit en samenwerking tussen hun actoren tot stand te brengen, met als doel hun hulpbronnen duurzaam te benutten, plaatselijke en regionale producenten een duwtje in de rug te geven en hun economie een boost te geven, wat noodzakelijk is voor de levenskwaliteit op het platteland en voor een evenwichtige ontwikkeling van stedelijke en plattelandsgebieden; overwegende dat deze labels niet mogen worden verward met de kwaliteitsaanduidingen die aan levensmiddelen worden gegeven, zoals de beschermde oorsprongsbenaming, beschermde geografische aanduiding en gegarandeerde traditionele specialiteit, waarmee ze absoluut niet onverenigbaar maar integendeel volledig complementair zijn; overwegende dat de labels moeten bijdragen tot de promotie van deze regelingen zowel binnen als buiten de EU en tot het vergroten van het concurrentievermogen van plattelandseconomieën en tegelijk werkgelegenheidskansen moeten bieden;

M.

overwegende dat beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen een doeltreffend systeem vormen dat in grote mate bijdraagt tot de territoriale en plattelandsontwikkeling door de verwezenlijking en levering van meerwaarde, door gezamenlijke inspanningen van producenten en alle betrokken actoren, en door de bevordering van het bewuste gebied die zij op de lokale, regionale en internationale markten mogelijk maken; overwegende dat regionale marges bijgevolg in geen geval in de plaats mogen komen van of op wat voor manier dan ook afbreuk mogen doen aan het systeem van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen;

N.

overwegende dat met de stimulering en ondersteuning van synergieën tussen de primaire en de tertiaire sector op regionaal en lokaal niveau de duurzame ontwikkeling van de landbouw en het toerisme in de EU kunnen worden gewaarborgd;

O.

overwegende dat er een doeltreffend marketinginstrument ontworpen en toegepast moet worden om het concurrentievermogen van regionale producten een impuls te geven, lokale producenten te stimuleren en bij te dragen tot de ontwikkeling van een regionale identiteit op het gebied van de landbouw, maar ook op andere gebieden;

1.

betuigt zijn instemming met de geïntegreerde benadering van territoriale ontwikkeling die is vervat in de verordening inzake het gemeenschappelijk strategisch kader voor de Europese fondsen; merkt op dat coördinatie van en samenhang tussen de verschillende Europese fondsen onontbeerlijk is voor een harmonieuze, duurzame en evenwichtige territoriale ontwikkeling;

2.

stelt vast dat territoriale ontwikkeling expliciet is opgenomen als een van de doelstellingen van het GLB, naast de twee andere doelstellingen van voedselzekerheid en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, en de bestrijding van de klimaatopwarming;

3.

benadrukt dat de landbouwregio's een multifunctionele rol spelen waarbij niet alleen landbouwontwikkeling van belang is, maar ook andere economische en sociale activiteiten die draaien om de lokale capaciteitsopbouw op het gebied van vaardigheden, knowhow en investeringen in het in kaart brengen en aanwenden van alle lokale middelen, waardevol en latent potentieel en hulpbronnen;

4.

betuigt zijn instemming met het concept van „lokale ontwikkeling vanuit de gemeenschap” en verzoekt de lidstaten dit concept ook inderdaad toe te passen en eventuele belemmeringen weg te nemen tussen de ministeries en andere bestuursorganen die betrokken zijn bij het in praktijk brengen van deze innovatieve benadering; benadrukt dat de administratieve procedures niet belastend mogen zijn en ook geen extra kosten mogen veroorzaken voor de bevoegde autoriteiten in de lidstaat;

5.

nodigt de lidstaten en hun regionale overheden uit zich in te zetten voor dynamischer en op participatieve leest geschoeide bestuursstructuren met het oog op de collectieve ontwikkeling van territoriale projecten die betrekking kunnen hebben op alle economische sectoren, inclusief de toeristische sector en — binnen de landbouwsector — de voedingsmiddelen- en non-foodbranches, zoals projecten voor geregionaliseerde bedrijfsketens (korte afzetkanalen, voedselketens, lokale slachthuizen, project voor de methanisering van agrarische biomassa, groene chemicaliën, agromaterialen enz.), en zich in het bijzonder op micro-ondernemingen en start-ups moeten richten, uitgaande van de geleidelijke erkenning van het specifieke karakter van iedere streek, dat onlosmakelijk samenhangt met zijn erfgoed; merkt op dat deze bestuurlijke concepten berusten op complexe partnerschappen tussen actoren en structuren, die een federatief karakter kunnen krijgen rond het concept territoriaal label van uitmuntendheid; verzoekt de lidstaten daarom een platform voor de uitwisseling van beste praktijken tot stand te brengen en daarbij met name gebruik te maken van de LEADER-instrumenten betreffende plattelandsontwikkelingsprogramma's;

6.

is van oordeel dat een betere coördinatie tussen de plaatselijke actoren de plattelandseconomieën kan helpen verbeteren, met name in de meest kwetsbare gebieden (inclusief berggebieden) en de meest afgelegen regio's zoals de ultraperifere regio's; benadrukt dat streken baat zouden kunnen hebben bij een betere organisatie met het oog op de identificatie van het volledige potentieel van hun hulpbronnen (met inbegrip van latente hulpbronnen), hetgeen in het belang is van alle partners, die immers met elkaar verbonden zijn in een solidaire, onderlinge afhankelijkheid (d.w.z. de partners die actief zijn in de landbouw, ambachten, toerisme en erfgoed en in producentenorganisaties, verenigingen en kamers van koophandel…); stelt vast dat deze strategische samenwerkingsverbanden bedoeld zijn om sectoriële of bedrijfstakgebonden hulpbronnen te benutten en verder te gaan dan dat, en, uitgaande van een territoriale logica, gericht zijn op het genereren van nieuwe inkomsten uit territoriale kwaliteit in de vorm van aanvullende goederen en diensten die onlosmakelijk zijn verbonden met de specifieke kenmerken van een bepaalde streek; verduidelijkt in dat opzicht dat dit territoriale bestuur de totstandkoming, de ontwikkeling en de versterking van de bevordering van landbouwproducten en levensmiddelen die onder de bestaande kwaliteitsregelingen zijn geplaatst en gebaseerd zijn op de bescherming van de intellectuele eigendom, sterk ondersteunt en dat tegelijkertijd de bevordering van hoogwaardige diensten (die niet officieel erkend wordt op Europees niveau), de bevordering van landbouwproducten en van diensten elkaar versterken, waarbij alle actoren door middel van solidair gedrag de bevordering van alle goederen en diensten van het gebied waar zij zijn gevestigd waarborgen;

7.

hoewel het territoriale kwaliteitslabel moet leiden tot een betere waardering van de verschillende streken, waarbij de identiteit en het maatschappelijk verantwoorde karakter van producten en diensten wordt benadrukt, gestreefd wordt naar integratie, en synergieën tussen de bestaande kwaliteitsmerken voor de oorsprong van landbouwproducten worden aangevuld en tot stand gebracht, reikt dit merk verder dan dat, aangezien het alle streekproducten, -goederen en –diensten omvat en eveneens betrekking heeft op het bestuursmodel van de ondernemingen, entiteiten en plaatselijke actoren in de streek;

8.

benadrukt dat vormen van samenwerking tussen de verschillende regio's en een sectoroverschrijdend partnerschap moeten worden bevorderd teneinde de concurrentie het hoofd te kunnen bieden; erkent dat vertegenwoordigende instanties, zoals verenigingen, op regionaal, nationaal en Europees niveau, die regionale merken onder de aandacht brengen en de groeiende zichtbaarheid van hun regio vergroten en versterken, een belangrijke rol vervullen; dringt erop aan te overwegen of initiatieven op het gebied van regionale merken een gemeenschappelijk thema van de Europese territoriale samenwerking en Europese financieringsinitiatieven zouden kunnen worden, en tevens een instrument dat een investering vormt in de langetermijnvitaliteit van het concurrentievermogen van de regio;

9.

is van mening dat een regionaal kwaliteitsmerk het beeld van Europa als een kwaliteitsbestemming voor toeristen moet helpen behouden, dankzij diverse terreinen van het regionaal toerisme, zoals agrotoerisme, plattelandstoerisme, ecotoerisme en gastronomisch toerisme, evenals het industriële, historische, natuurlijke en culturele erfgoed, zo ook fietsroutes in combinatie met openbaar vervoer; benadrukt dat er geen Europees merk bestaat voor de sector van aan het grondgebied gekoppelde diensten dat de consument de mogelijkheid biedt op basis van kwaliteit een onderscheid te maken in toeristische producten; beveelt in dit verband aan om te helpen bij de invoering van een kwaliteitsdynamiek in de toeristische sector, met name voor het plattelandstoerisme en kleine ondernemingen; vindt dat mede daarmee een alternatief kan worden geboden voor de traditionele sectoren, zoals de landbouw en veeteelt; is van mening dat een kwaliteitsmerk dat gekoppeld is aan een bepaalde plaats vergezeld moet gaan van een aantal specificaties die kwaliteitsgarantie bieden, en bestaande merken moet eerbiedigen en daarop moet voortbouwen, zoals aanduidingen op levensmiddelen, waarbij elke verwarring met landbouwproducten die voorzien zijn van een EU-kwaliteitsaanduiding moet worden voorkomen;

10.

is van mening dat initiatieven zoals het EDEN-netwerk (Europese topbestemmingen) het concurrentievermogen bevorderen, duurzaam kwaliteitstoerisme in een regio tot stand helpen brengen dankzij het potentieel van kleine en micro-ondernemingen, en bijdragen aan de betrokkenheid van plaatselijke instellingen, aan de oprichting van partnerschappen en aan de verscheidenheid van deelnemers bij het opzetten van een regionaal kwaliteitsmerk; verzoekt de Commissie om de diverse, met plattelandsactiviteiten verband houdende vormen van toerisme op te nemen in aanverwante maatregelen en programma's, zoals onder meer het EDEN-netwerk en het Calypso-programma; wijst erop dat activiteiten op het vlak van plattelandstoerisme moeten worden ondersteund door middel van gerichte initiatieven en programma's;

11.

beveelt de Commissie en de lidstaten aan ervoor te zorgen dat in de volgende programma's voor plattelandsontwikkeling voldoende middelen worden uitgetrokken en gepaste maatregelen worden genomen om goed en duurzaam territoriaal bestuur te vergemakkelijken door in de nieuwe verordeningen inzake plattelandsonwikkeling maatregelen in te stellen of te versterken op basis van collectief functioneren, met name maatregelen op het gebied van samenwerking (inclusief voor wat systemen voor duurzame productie betreft), coördinatie, uitwisseling, netwerken, innovatie, opleiding, producentenorganisaties, bevordering, voorlichting en investeringen; verzoekt de plaatselijke actiegroepen om in het kader van het LEADER +-programma de oprichting te bevorderen van een samenwerkingsnetwerk tussen lokale en regionale producenten, dienstverleners en culturele instellingen, zoals universiteiten, musea en onderzoekscentra, opdat de culturele en historische aspecten van het gebied hun beslag kunnen vinden in een regionaal label waarmee een duurzaam verband kan worden gelegd tussen opleiding, onderzoek en productie en aldus duurzame banen kunnen worden gecreëerd;

12.

merkt op dat deze projecten weliswaar een multisectoraal karakter moeten hebben maar de landbouwactiviteiten hun centrale plaats daarin niet mogen verliezen, en dat deze projecten beoordeeld moeten worden door de voor het beheer van de ontwikkelingsplannen bevoegde autoriteit;

13.

verzoekt de Commissie om steun te verlenen aan de inspanningen van de lidstaten om nieuwe vormen van samenwerking voor de plattelandsgebieden te identificeren en te stimuleren, rond het territoriale label van uitmuntendheid en met behulp van de middelen die deel uitmaken van de hervorming van het GBL, zoals het EU-initiatief LEADER, de middelen voor technische ondersteuning en netwerken, Europese innovatiepartnerschappen en het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling, en van alle overige instrumenten en middelen die noodzakelijk blijken te zijn; deze nieuwe vormen van Europese territoriale samenwerking moeten gebaseerd zijn op een objectieve toetsing van regionale synergieën, rekening houdend met sociale, economische en milieufactoren, duurzaamheid, de diversiteit van de economische en sociale partners (inclusief die uit de toeristische sector) die betrokken zijn bij de promotie van territoriale identiteit, en de specifieke goederen en diensten die in elk gebied kunnen worden ontwikkeld, met als doel toegevoegde waarde te creëren en te handhaven;

14.

is van mening dat de lidstaten in het kader van deze nieuwe vormen van territoriale samenwerking moeten kunnen gebruik maken van alle plattelandsontwikkelingsmaatregelen die verband houden met een kwaliteitsbeleid inzake levensmiddelen, met als doel in eerste instantie de verkoop op plaatselijke markten en korte toevoerketens te bevorderen en voor een grotere duurzaamheid van en kennis over de productiemethoden te zorgen, en wijst erop dat de EU-voorschriften hierbij volledig moeten worden nageleefd en dat de bestaande EU-kwaliteitsregelingen (zoals de beschermde oorsprongsbenaming, beschermde geografische aanduiding en gegarandeerde traditionele specialiteit) hier niet negatief mogen worden door beïnvloed, ondermijnd of verzwakt; is van mening dat territoriale labels van uitmuntendheid in de voedingsmiddelensector beperkt moeten blijven tot de bevordering van bestaande kwaliteitsregelingen van beschermde oorsprongsbenamingen, beschermde geografische aanduidingen en gegarandeerde traditionele specialiteiten, of indien deze regelingen nog niet bestaan, tot de ondersteuning van de invoering ervan; vraagt dat de Commissie, rekening houdend met de proliferatie van labels en regionale branding betreffende levensmiddelen in Europa, een inventaris opstelt van merken met specifieke regionale eigenschappen, met als doel eventuele negatieve effecten op de kwaliteitsregelingen te vermijden; merkt op dat het concept „regionaal label” duidelijk moet worden gedefinieerd, gelet op de positieve ervaringen die zijn opgedaan met de bestaande kwaliteitslabels (beschermde oorsprongsbenaming, beschermde geografische aanduiding en gegarandeerde traditionele specialiteit), en dat er moet worden gezorgd voor de vaststelling van gecoördineerde strategieën om doublures en overlappingen te voorkomen en een gemeenschappelijke aanpak gebaseerd op een op Europees niveau vast te stellen kader;

15.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487.

(2)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.