31.7.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 251/7


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de rol van spaarbanken en kredietcoöperaties in het licht van territoriale samenhang — voorstellen voor een aangepast financieel regelgevingskader

(initiatiefadvies)

(2015/C 251/02)

Rapporteur:

Carlos TRIAS PINTÓ

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 10 juli 2014 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over

„De rol van spaarbanken en kredietcoöperaties in het licht van territoriale samenhang — voorstellen voor een aangepast financieel regelgevingskader”.

De afdeling Economische en Monetaire Unie, economische en sociale samenhang, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 3 februari 2015 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 18 en 19 februari 2015 gehouden 505e zitting (vergadering van 18 februari 2015) onderstaand advies uitgebracht, dat met 153 stemmen vóór en 2 tegen, bij 10 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Nu er wordt overgeschakeld op nieuwe bancaire en niet-bancaire bedrijfsmodellen is het van cruciaal belang dat de „biodiversiteit” van het financiële stelsel behouden blijft, zonder dat dit neerkomt op een willekeurige toepassing van de regels (1).

1.2.

Naast banken die zich focussen op aandeelhouderswaarde (shareholders value), moet er bij wholesale-, retail- en investeringsactiviteiten voldoende plaats zijn voor banken waar stakeholderswaarde centraal staat. Dit is de enige manier om een stabiel en doeltreffend financieel ecosysteem tot stand te brengen dat ten volle bijdraagt aan de ontwikkeling van de reële economie.

1.3.

Het EESC steunt de inspanningen die de Commissie zich heeft getroost om in de nieuwe financiële regelgeving rekening te houden met de specifieke aard van spaarbanken en kredietcoöperaties en zo te voorkomen dat de uniforme toepassing van de prudentiële voorschriften ongewenste gevolgen heeft en dat de administratieve lasten te hoog worden.

1.4.

Het grootste probleem is en blijft echter dat het evenredigheidsbeginsel niet voldoende in acht wordt genomen bij de toepassing van de nieuwe regelgeving voor banken (met name bij de Richtlijn Kapitaalvereisten — RKV IV — en de Verordening Kapitaalvereisten — VKV), terwijl het Comité van Bazel daar onder verwijzing naar de EU-verdragen wel op heeft aangedrongen. In dat geval zouden voor wereldwijd opererende banken de meest stringente eisen gelden, voor pan-Europese banken (die in Europa het karakter van een systeembank hebben) strenge eisen, en voor nationaal en lokaal opererende banken flexibelere eisen (waarbij wel een toereikende bescherming van de consument gegarandeerd wordt).

1.5.

Het is niet de bedoeling om bepaalde segmenten van de financiële sector op deze manier zomaar te bevoorrechten. Het EESC heeft zich altijd sterk gemaakt voor eerlijke concurrentievoorwaarden en pleit dan ook voor het gebruik van objectieve parameters die een specifieke regulering voor ieder bedrijfsmodel rechtvaardigen: economische en financiële functie, bijdrage aan de reële economie, risicobeheer en governance. Het EESC stelt de financiële autoriteiten voor om actoren die op deze punten het best presteren, te belonen.

1.6.

Het EESC wil een gunstig licht op het bankmodel van spaarbanken en kredietcoöperaties werpen. Dit neemt echter niet weg dat het bepaalde gedragingen van de financiële sector, waaronder sommige spaarbanken en kredietcoöperaties, verwerpelijk acht. Het is absoluut noodzakelijk dat de beroeps- en gedragscodes voor de gehele financiële sector worden aangescherpt; alleen dan kan het vertrouwen herwonnen worden.

1.7.

Als de kredietverlening aan het midden- en kleinbedrijf en huishoudens duur blijft en niet op gang komt, kunnen de gevolgen voor de toekomst van de Europese Unie dramatisch zijn. Het EESC is het ermee eens dat het Europees Parlement zich onlangs kritisch heeft uitgelaten over de vraagtekens die het Comité van Bazel bij de specifieke financieringsinstrumenten van de EU voor het midden- en kleinbedrijf heeft gezet.

1.8.

Wil de EU de toekomstige uitdagingen succesvol het hoofd bieden en zelf veranderingen in gang zetten (in plaats van veranderingen te ondergaan), dan zal zij dringend diverse maatregelen op financieel gebied moeten aannemen om ervoor te zorgen dat de Europa 2020-strategie, de Akte voor de interne markt I en II, de Small Business Act, het COSME-programma, het initiatief voor sociaal ondernemerschap enz., daadwerkelijk geïmplementeerd worden. De verwezenlijking van de desbetreffende doelstellingen staat of valt met de versterking van de rol van spaarbanken en kredietcoöperaties.

2.   Spaarbanken en kredietcoöperaties in het Europese financiële bestel

2.1.

Spaarbanken en kredietcoöperaties hebben bij de ontwikkeling van de economie altijd al een doorslaggevende rol gespeeld, met name wat de ondersteuning van de landbouw, het kleinbedrijf en de handel betreft. Zij maken momenteel circa 40 % van de financiële sector van de EU uit (en in Frankrijk en Duitsland zelfs 70 % resp. 60 %). Hun concrete vorm verschilt sterk per lidstaat: wat spaarbanken betreft is er in landen als Spanje en Finland sprake van concentratie, terwijl ze in Duitsland en Oostenrijk juist sterk versnipperd zijn.

2.2.

De herstructurering van de banksector heeft over het geheel genomen een ingeperkt en gesaneerd landschap opgeleverd, dat echter ook minder inclusief is in die zin dat kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en huishoudens de afgelopen jaren geen toegang tot financiering konden krijgen. Daar komt nog bij dat banken hun kantorennetwerk hebben afgebouwd en vele arbeidsplaatsen zijn verdwenen. Dit verschijnsel kan nog verergeren als de lokale bank van de markt wordt verdreven.

2.3.

Spaarbanken en kredietcoöperaties zijn retailbanken met een aantal zeer belangrijke specifieke kenmerken: hun banden met de lokale productiestructuur, hun lokale verankering, hun fijnmazige commerciële netwerk, de korte afstand tot de klant, de financiering van specifieke sectoren, de nauwe betrekkingen met lokale belangen en maatschappelijke actoren, en hun solidariteit.

2.4.

Door de manier waarop zij zijn opgezet, beschikken spaarbanken en kredietcoöperaties over het algemeen over een gezonde vermogensstructuur en zijn de risico’s die zij nemen redelijk; hun investerings- en kapitalisatieprocessen zijn afgestemd op het beleid voor de ruimtelijke ontwikkeling van hun regio.

2.5.

Spaarbanken en kredietcoöperaties zijn twee verschillende concepten, die zich op de volgende punten van elkaar onderscheiden:

kredietcoöperaties zijn private instellingen met een duaal karakter: het zijn coöperatieve vennootschappen én kredietinstellingen die zich in de eerste plaats richten op het verlenen van financiële diensten aan hun leden/eigenaren en klanten. De coöperatieve beginselen die aan hun bestuur ten grondslag liggen zijn democratische besluitvorming en participatie (één persoon, één stem). Een aanzienlijk deel van het behaalde resultaat wordt verplicht gestort in reservefondsen en fondsen voor maatschappelijke doeleinden,

spaarbanken zijn private stichtingen die zich op twee taken richten: financiële activiteiten en maatschappelijke betrokkenheid. Kenmerkend is dat er geen expliciete eigenaren zijn, al doen zich wel andere ondernemingsvormen voor, zoals overheidsondernemingen of naamloze vennootschappen. In het geval van stichtingen worden de bestuursorganen gekozen door de algemene vergadering, waarin lokale en regionale overheden en in sommige landen ook klanten, oprichters en/of werknemers zijn vertegenwoordigd. De winst is bestemd voor reserves en maatschappelijke activiteiten.

2.6.

De gegevens over kredietcoöperaties spreken voor zich in deze tijd van crisis: in de EU is er niet één failliet gegaan. Zij beheren ongeveer 20 % van alle spaartegoeden en verstrekken in landen als Italië, Frankrijk, Duitsland en Nederland tussen 25 en 45 % van de leningen aan kmo’s. De afgelopen jaren hebben zij hun aandeel in de spaartegoeden gestaag weten te vergroten, hetgeen een belangrijk teken van vertrouwen in kredietcoöperaties is.

2.7.

De spaarbanken hebben hun sterke positie binnen het financieel bestel van de EU weten te behouden. Zo nemen zij in Duitsland 43 % van de spaartegoeden en 39 % van de uitstaande leningen voor hun rekening; in Spanje is dit resp. 41 % en 42 %.

2.8.

De cruciale rol van kredietcoöperaties is ook door het Internationaal Monetair Fonds (2) benadrukt. Doordat zij minder afhankelijk van de verwachtingen van aandeelhouders zijn, kunnen ze op betrouwbare en veilige wijze in de kredietbehoeften van kmo’s en van veel huishoudens voorzien.

2.9.

Dit neemt niet weg dat er uitzonderingen zijn: sommige spaarbanken en kredietcoöperaties zijn van hun eigen doelstellingen afgestapt, hebben zich overgegeven aan speculatieve activiteiten en hebben ingezet op buitensporige expansies in andere gebieden, waardoor zij in aanzien zijn gedaald. Dit is in sommige landen aanleiding geweest om regelgevingsmaatregelen te treffen die dit bankmodel tot op zekere hoogte hebben uitgehold.

2.10.

Kort gezegd moeten zij hun kapitaalpositie versterken, een adequate omvang bereiken, hun territoriale verankering behouden en een hoog niveau van consumentenbescherming handhaven, maar tegelijkertijd moeten de fundamentele eigenschappen van hun bijzondere bedrijfsmodel beschermd worden. Het EESC dringt erop aan dat de EU-instellingen hun daarbij erkennen en steunen.

3.   Uitdagingen bij de verdere ontwikkeling van hun retailactiviteiten

3.1.

Spaarbanken en kredietcoöperaties hebben de bedrijfskenmerken van retailbanken: korte afstand tot de klant, territoriale verankering, samenwerking, maatschappelijke betrokkenheid enz. Hun mogelijkheden om zich verder te ontwikkelen worden echter door een aantal factoren beïnvloed (3):

onder druk van de toenemende concurrentie zijn de marges bij de financiële bemiddeling steeds kleiner geworden,

doordat er met meerdere distributiekanalen wordt gewerkt, moet er fors in technologie geïnvesteerd worden,

in sommige gevallen moeten de financiële entiteiten strategische allianties of fusies aangaan omdat ze zelf te klein zijn,

concentraties zijn niet zonder risico en kunnen schaalnadelen met zich brengen,

het concept van een lokale bank gaat moeilijk samen met de geografische diversificatie op de internationale markten.

3.2.

Dit alles neemt niet weg dat spaarbanken en kredietcoöperaties met hun financiële, maatschappelijke en territoriale taken nog steeds een zeer belangrijke rol bij de implementatie van de Europa 2020-strategie op zich nemen, aangevuld door niet-bancaire financieringsvormen (crowdfunding, risicokapitaal, business angels enz.), die hun intrede hebben gedaan als gevolg van het opdrogen van de kredietstroom (credit crunch) en de hoge garanties die geëist worden.

3.3.

Het EESC vindt dat de economische en monetaire autoriteiten meer moeten doen om de toegang van kmo’s tot financiering te vergemakkelijken en de langetermijnfinanciering te stimuleren, en daarbij de diversiteit van ondernemingsvormen (4) en risicodeling in de sector financiële dienstverlening moeten bevorderen.

4.   Maatschappelijke functie ten dienste van de lokale economie

4.1.

De financiële en maatschappelijke taken van spaarbanken en kredietcoöperaties zijn bij hun inspanningen ten behoeve van de territoriale samenhang nauw met elkaar verweven. Hun maatschappelijke betrokkenheid en belangstelling voor de gemeenschap zijn hun bekendste kenmerken (5).

4.2.

De winst komt ten goede van gebieden als cultuur, sociale en gezondheidszorg, onderwijs en onderzoek, kunsthistorisch erfgoed en ecologische duurzaamheid. Jaarlijks worden door spaarbanken miljarden besteed in de vorm maatschappelijk dividend.

4.3.

Gezien de noodzaak om waarde voor de lokale economie te creëren gaat er steeds meer aandacht uit naar de stakeholderwaarde. Concreet gezien bevorderen maatschappelijke banken de financiële inclusie en de territoriale samenhang door ondernemerschap en het opstarten van projecten op het gebied van microfinanciering en maatschappelijk verantwoord investeren te steunen.

4.4.

Spaarbanken en kredietcoöperaties vervullen een belangrijke rol als tussenpersoon bij de instrumenten en programma’s van de EU. Het EESC pleit ervoor de bemiddelende rol van de kleinste coöperatieve banken bij de financiële instrumenten van de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Investeringsfonds (EIF) te vergemakkelijken door de administratieve eisen te vereenvoudigen; dit is van cruciaal belang, wil het plan Juncker kans van slagen hebben. Ook is het van essentieel belang dat zij hun rol bij de uitvoering van het Initiatief voor sociaal ondernemerschap kunnen versterken.

5.   Gevolgen van de herstructurering van het maatschappelijke bankwezen

5.1.

Spaarbanken in Europa zijn de laatste tijd aan ingrijpende herstructureringen onderworpen en in sommige landen is hun aard als stichting veranderd.

5.2.

Naar aanleiding van de wereldwijde financiële crisis is men overgegaan tot reddings- en saneringsoperaties, fusies en overnames, nationalisaties en zelfs tot omzetting van de Spaanse spaarbanken in reguliere banken.

5.3.

Als gevolg van de corporate governance-problemen, de nieuwe, strengere financiële eisen en de noodzaak om de omvang van de sector aan te passen aan de krimpende markt vallen bepaalde bankconcentraties waar te nemen. Terwijl het voor deze entiteiten moeilijk is om internationale activiteiten te ontplooien en zo te groeien, zijn de risico’s die door multinationals worden genomen juist meestal groter.

5.4.

De Commissie heeft op basis van het rapport van de groep Liikanen (2012) een verordening voorgesteld over structurele maatregelen om de weerbaarheid van kredietinstellingen in de EU te verbeteren — een document waarover het EESC met ruime meerderheid een advies heeft goedgekeurd (6). Op deze manier wil de Commissie iets doen aan het feit dat de belastingbetaler opdraait voor de problemen van banken die te groot zijn om om te laten vallen.

5.5.

Sommige artikelen van de voorgestelde verordening bevatten uitzonderingen op de eisen inzake kapitaal en stemrechten voor spaarbanken en kredietcoöperaties vanwege hun zeer specifieke economische en eigendomsstructuur.

5.6.

Het EESC meent dat bepaalde regels inzake de scheiding van retailbanken en investeringsbanken een bedreiging vormen voor het functioneren van kleine lokale banken en voor hun mogelijkheden om de reële economie dagelijks ter plekke te ondersteunen, en dus buitenproportioneel zijn.

5.7.

De genoemde veranderingen zijn niet zonder gevolgen voor de Europese burger: de capaciteit (kantoren en personeel) is ingekrompen, met alle gevolgen van dien voor de werkgelegenheid en de kredietverlening aan particulieren en kmo’s.

5.8.

Als er bij de nieuwe regelgevingseisen niet enige flexibiliteit wordt geboden, dreigt het gevaar dat de spaarbanken en kredietcoöperaties omgevormd worden tot reguliere banken en daarmee hun specifieke karakter verliezen. In dat geval zou de maatschappij een belangrijk, eeuwenoud maatschappelijk goed kwijtraken.

6.   Strategische opties met het oog op de toekomstige uitdagingen

6.1.

Spaarbanken en kredietcoöperaties hebben bijgedragen aan de stabiliteit, solventie en concurrentie binnen het Europese bankenstelsel. Nu de marktvoorwaarden veranderd zijn, moeten zij echter het hoofd bieden aan de volgende uitdagingen:

consolidatie van hun bedrijfsmodel als lokale detailhandelsbank,

intensivering van de zakelijke samenwerking,

verbetering van hun interne risicobeheerssystemen,

aanpassing aan de nieuwe maatregelen op het vlak van regelgeving, toezicht en veerkracht,

ondersteuning van de professionaliteit van hun directie,

versterking van de bestuurlijke efficiëntie,

bescherming van hun kapitaalniveau om insolventie te voorkomen,

bevordering van de transparantie en de corporate governance.

6.2.

Het relationele kapitaal is een immaterieel actief dat in het bankbedrijf van cruciaal belang is. Daarom moeten de financiële entiteiten van de sociale economie gebruikmaken van hun contactennetwerken en hun interne ondersteunende netwerken. Bij de toepassing van de prudentiële voorschriften moeten de financiële autoriteiten de waarde van deze solidariteitsmechanismen tussen kredietcoöperaties onderkennen.

6.3.

Daarnaast dient gelet te worden op het niveau van de betalingsachterstanden, onzekere situaties als gevolg van de geopolitieke risico’s en technologische innovaties (Digitale Agenda); deze factoren scheppen een nieuw ecosysteem voor het financieel bestel waarin de toekomstige interactie tussen vier actoren in het oog gehouden moet worden: de traditionele bank, de nieuwe digitale spelers, de regelgever en de consument.

6.4.

Zij moeten hun sterke punt als lokale bank (zij kennen mensen en zetten zich in voor projecten van de plaatselijke gemeenschap) combineren met de toepassing van ict, om zo nieuwe initiatieven ten behoeve van het herstel van de productieve economie te steunen.

6.5.

Zij moeten hun corporate governance verbeteren door adequate structuren voor opleiding, beheer en toezicht in te voeren. Concreet genomen moeten er strenge gedragscodes worden ingevoerd om bij de vertegenwoordiging van de verschillende belangen in de bestuursorganen professioneel en ethisch handelen te garanderen.

6.6.

Het EESC stelt voor dat er voor spaarbanken en kredietcoöperaties een nieuw model voor intern toezicht wordt ontwikkeld, waarin ook plaats is voor werknemers, vertegenwoordigers van kmo’s en andere belanghebbenden.

6.7.

Een nieuwe uitdaging is dat zij de strijd moeten aangaan met niet-bancaire concurrenten; willen zij naast de opkomende crowdfundingplatforms en toepassingen in het kader van de deel- en ruileconomie nog kunnen groeien, dan zullen zijn allianties met deze platforms en toepassingen moeten aangaan en gehoor moeten geven aan de nieuwe wensen van burgers.

7.   Verbetering van de veerkracht van en het toezicht op het Europese bankwezen

7.1.

Het EESC pleit ervoor de systemen voor financiële regulering en toezicht te vervolledigen en de financiële entiteiten weerbaar genoeg te maken om toekomstige crises te doorstaan.

7.2.

In dit licht heeft de Commissie een gedelegeerde verordening (7) uitgevaardigd waarin op basis van de ontwerpen van technische normen die door de Europese Bankautoriteit zijn opgesteld, aspecten met betrekking tot de eigenvermogensvereisten gereguleerd worden, rekening houdend met het feit dat de kapitaalinstrumenten van spaarbanken en kredietcoöperaties maatschappijen anders zijn. Daarbij zijn de kwesties inzake de beperkingen op aflossing van tier 1-kapitaalinstrumenten in het geval van kredietcoöperaties van bijzonder belang.

7.3.

Een andere hoeksteen voor de voltooiing van de bankenunie bestaat uit het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme en het beheer van het fonds voor de financiering van eventuele reddingsmaatregelen. Volgens het EESC zullen banken toekomstige crises dankzij dit instrument beter het hoofd weten te bieden (8).

7.4.

In het licht van het feit dat onderlinge waarborging van risico’s noodzakelijk is, pleit het EESC ervoor dat bij het bepalen van de bijdrage van iedere entiteit aan het toekomstige gemeenschappelijk afwikkelingsfonds rekening wordt gehouden met het risicomodel van die entiteit. Het roept de Commissie op om de in de Richtlijn inzake het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen vastgestelde indicatoren op adequate wijze toe te passen (9). Het EESC is verheugd over het feit dat wordt bekeken of de entiteit onder een institutioneel protectiestelsel valt (10).

7.5.

In deze nieuwe financiële context dringt het EESC erop aan dat maatschappelijk verantwoord ondernemen, ethisch gedrag en financiële transparantie een echte impuls krijgen en dat de toezichthoudende organen de financiële cultuur trachten te verbeteren door middel van educatie (11), met name over de verschillende formules op het vlak van de sociale economie, die nog altijd weinig bekendheid genieten. In dit verband dient beslist een grotere rol en zichtbaarheid toebedeeld te worden aan de netwerken die hen vertegenwoordigen: de Europese Vereniging van Coöperatieve Banken (EACB), de Europese Federatie van ethische en alternatieve banken (FEBEA) en de Europese Spaarbankenvereniging (ESBG).

7.6.

Het EESC is zeer te spreken over het feit dat er nieuwe financiële instrumenten worden ontworpen om de huidige governance te verbeteren. Wel moeten deze instrumenten dusdanig gereguleerd worden dat er ruimte is voor de diversiteit van de betrokken financiële actoren, en dat de instrumenten stabiel zijn terwijl de lasten voor financiële entiteiten met minder middelen beperkt blijven. Uiteindelijk komt dit neer op een betere regelgeving.

8.   Versterking van de maatschappelijk verantwoorde bank

8.1.

Herstel van de productiesectoren, versterking van de lokale economie en aanpak van de sociale problemen — dat zijn de punten waarop de EU zich zou moeten richten. Het EESC dringt er dan ook bij de EU-instellingen op aan om via de vaste overlegfora die bankmodellen te versterken die het financiële bestel verankeren in de reële economie en zo de lokale gemeenschap stabiliteit en welvaart bieden.

8.2.

De tendens in de richting van steeds grotere banken, die het gevolg is van de herstructureringen, is zorgwekkend gezien het daarmee gepaard gaande systeemrisico. Het EESC pleit daarom voor een terugkeer naar de traditionele bankactiviteiten (back to basics) in het kader van een grotere afbakening van entiteiten die zich in retailbanking specialiseren ten opzichte van banken die daarnaast ook activiteiten als investeringsbank ontplooien. De ervaring heeft geleerd dat diversificatie, spreiding en deling van risico’s goed voor het Europees financieel bestel is.

8.3.

De vitaliteit en de ontwikkeling van spaarbanken en kredietcoöperaties stoelen op het democratische bestuur en op de vrijheid om op verantwoordelijke wijze te bepalen waar winsten voor bestemd worden. Versterking van hun financiële dienstverlening ten behoeve van de reële economie is de manier om hun voortbestaan te garanderen, in overeenstemming met de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling in de periode tot 2015 en de verklaring van de VN van 2012 over coöperaties.

8.4.

Spaarbanken en kredietcoöperaties verdienen daarom bij de toepassing van de prudentiële voorschriften een speciale behandeling, aangezien zij het bankmodel vormen waar de Europese burgers om vragen: een bank met een op verantwoordelijkheid en solidariteit gebaseerd bestuur (12) die gestoeld is op de beginselen en de waarden van de sociale economie.

Brussel, 18 februari 2015.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  PB C 451 van 16.12.2014, blz. 45.

(2)  Redesigning the Contours of the Future Financial System, IMF staff position note, 16 augustus 2010 (SPN/10/10).

(3)  Banco de España: Cooperative and savings banks in Europe: Nature, challenges and perspectives, april 2011; Europese Vereniging van Coöperatieve Banken: EACB answer to the Green Paper on territorial cohesion turning territorial diversity into strength, februari 2009; WSBI-ESBG: 200 years of savings banks: a strong and lasting business model for responsible, regional retail banking, september 2011; CESE: De sociale economie in de Europese Unie, 2014.

(4)  PB C 318 van 23.12.2009, blz. 22.

(5)  Castelló, E.: El liderazgo social de las cajas de ahorros. FUNCAS, Madrid 2005.

(6)  PB C 451 van 16.12.2014, blz. 45.

(7)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 241/2014 van de Commissie van 7 januari 2014.

(8)  PB C 67 van 6.3.2014, blz. 58.

(9)  Zie Richtlijn 2014/59/EU.

(10)  Zie Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 2015/63 van de Commissie.

(11)  PB C 318 van 29.10.2011, blz. 24.

(12)  PB C 100 van 30.4.2009, blz. 84.