VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, DE EUROPESE CENTRALE BANK EN HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ Waarschuwingsmechanismeverslag 2015 (opgesteld overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van Verordening (EU) nr. 1176/2011 betreffende de preventie en de correctie van macro-economische onevenwichtigheden) /* COM/2014/0904 final */
Het
waarschuwingsmechanismeverslag vormt het startpunt van de jaarlijkse cyclus van
de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden (PMO), waarmee wordt
beoogd de onevenwichtigheden te detecteren en aan te pakken die de vlotte
werking van de economieën van de lidstaten en van de economie van de EU
hinderen en die de goede werking van de economische en monetaire unie in gevaar
kunnen brengen. In het
verslag wordt gebruikgemaakt van een scorebord van elf indicatoren,
gecompleteerd met een ruimere reeks aanvullende indicatoren, om lidstaten te
screenen op potentiële economische onevenwichtigheden die beleidsmaatregelen
vereisen. De in het verslag als te evalueren aangemerkte lidstaten worden
vervolgens door de Commissie aan een diepgaande evaluatie onderworpen om te
beoordelen hoe macro-economische risico's in die lidstaten ontstaan of afnemen,
alsook om uit te maken of er van onevenwichtigheden, dan wel van buitensporige
onevenwichtigheden sprake is. De Commissie
zal de diepgaande evaluaties in het voorjaar van 2015 bekendmaken en de
bevindingen daarvan zullen worden meegenomen in de landenspecifieke
aanbevelingen in het kader van het "Europees semester" voor de
coördinatie van het economisch beleid. 1. Samenvatting Macro-economische
onevenwichtigheden blijven een belangrijke bron van zorg en maken een kordaat,
alomvattend en gecoördineerd beleidsoptreden des te noodzakelijker. De EU-economieën blijven vooruitgang boeken bij de correctie van hun
externe en interne onevenwichtigheden. De hoge en onhoudbare tekorten op de
lopende rekening zijn sterk teruggedrongen, weggewerkt of in overschotten
omgebogen. Ook bij de reparatie van de balansen worden in de meeste landen in
alle sectoren vorderingen gemaakt. Voorts tekent er zich een bemoedigend
herstel van het concurrentievermogen af als gevolg van endogene correcties en
markthervormingen, maar het blijft zaak een
bestendige verbetering van het concurrentievermogen te bewerkstelligen, vooral
voor lidstaten met grote externe onevenwichtigheden. De hoge
particuliere en overheidsschulden in de meeste landen, alsook de in diverse
landen bestaande aanzienlijke externe verplichtingen houden nog steeds grote
risico's in voor de groei, de werkgelegenheid en de financiële stabiliteit. De
werkloosheid en andere sociale indicatoren blijven zeer verontrustend in
diverse landen en de economische groei is ontoereikend gebleken om een sterke
verbetering van de sociale en arbeidsgegevens teweeg te brengen. De
langzame groei en lage inflatie wegen op de reductie van de onevenwichtigheden
en van de macro-economische risico's. Uit tijdens de
zomer bekendgemaakte gegevens en de recentste economische prognoses[1]
blijkt dat in het grootste deel van de EU de economische activiteit aan
dynamiek heeft ingeboet en de deflatoire tendensen zijn versterkt. Verwacht
wordt dat de economische activiteit in de EU in 2014 en 2015 met
respectievelijk 1 ¼ en 1 ½ procent zal groeien, na in 2013 een
nulgroei te hebben vertoond. Voor de eurozone wordt de reële bbp-groei in 2013,
2014 en 2015 op respectievelijk –½, +¾ en iets meer dan 1 procent geraamd.
Achter de geaggregeerde cijfers gaan aanzienlijke verschillen tussen de
lidstaten schuil. Sommige lidstaten, zoals de Baltische staten, Tsjechië,
Luxemburg, Hongarije, Polen, Slowakije en het Verenigd Koninkrijk, hebben in de
eerste drie kwartalen van 2014 een vrij stevige productiegroei laten zien, en
ook lidstaten zoals Spanje en Slovenië hebben met succes een inhaalbeweging
uitgevoerd na een ernstige economische aanpassing te hebben doorgemaakt, terwijl
andere zowel grote als kleine economieën een zwakke ontwikkeling bleven
vertonen. Deze verschillen zijn niet alleen het gevolg van idiosyncratische
kenmerken, zoals een uiteenlopende druk om de schulden af te bouwen en het feit
dat de vereiste budgettaire consolidatie en het tempo daarvan van land tot land
verschillen, maar ook van verschillen in aanpassingsvermogen en vastberadenheid
bij het doorvoeren van hervormingen[2].
De zwakke economische activiteit in de EU als geheel is ook te wijten aan het
tot dusver zeer asymmetrische karakter van de herbalancering, waarbij een
zwakke binnenlandse vraag in de crediteurlanden aanzienlijk blijvende
overschotten op de lopende rekening in de hand werkt. Grote negatieve output
gaps in diverse landen, een flauwe groei, een zeer zwak presterende
arbeidsmarkt en sterke deflatoire ontwikkelingen in de wereldeconomie hebben
tot een zeer lage inflatie geleid en de verwachting is dat deze gedurende lange
tijd onder het niveau zal blijven dat de ECB als definitie van prijsstabiliteit
hanteert. Een zeer lage inflatie vergroot de risico's verbonden aan een
buitensporige schuldenlast en doet de economische kosten van herbalancering en
schuldafbouw toenemen. Met
dit verslag wordt het startschot gegeven voor de vierde ronde van de PMO-implementatie[3]. Met deze procedure wordt beoogd de onevenwichtigheden te detecteren
die een vlotte werking van de economieën van de lidstaten, de eurozone of de EU
als geheel in de weg staan en tevens de aanzet tot de juiste beleidsreacties te
geven. De implementatie van de PMO is ingepast in het "Europees
semester" voor de coördinatie van het economisch beleid, zodat de
consistentie met de in het kader van andere instrumenten voor de uitoefening
van het economisch toezicht verrichte analyses en gedane aanbevelingen wordt
verzekerd. In de jaarlijkse groeianalyse, die op hetzelfde moment als dit
verslag wordt aangenomen, wordt de balans opgemaakt van de economische en
sociale situatie in Europa en worden ook de brede beleidsprioriteiten voor de
EU als geheel voor de komende jaren uiteengezet. In dit
verslag wordt aangegeven welke lidstaten mogelijk worden geconfronteerd met
onevenwichtigheden die een beleidsoptreden vereisen, en dus aan een verdere
diepgaande evaluatie moeten worden onderworpen. Het
waarschuwingsmechanismeverslag doet bijgevolg dienst als een
doorlichtingsinstrument voor het opsporen van economische onevenwichtigheden,
dat aan het begin van elke jaarlijkse cyclus van de coördinatie van het
economisch beleid wordt gepubliceerd. Het verslag is gebaseerd op een scorebord
van indicatoren met indicatieve drempelwaarden, in combinatie met een reeks
aanvullende indicatoren. Sinds vorig jaar omvatten de aanvullende indicatoren
ook een aantal relevante sociale en werkgelegenheidsindicatoren. Van de introductie
van deze indicatoren in de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden
zou ten volle moeten worden gebruikgemaakt om een beter inzicht in de sociale
en arbeidsmarktontwikkelingen en -risico's te verwerven. Ook het meer
gedetailleerde scorebord van kernindicatoren op sociaal en
werkgelegenheidsgebied in het ontwerp van gezamenlijk verslag over de
werkgelegenheid moet het mogelijk maken om tot een beter begrip van de sociale
ontwikkelingen te komen. Voor de in het waarschuwingsmechanismeverslag
aangewezen lidstaten zullen meer gedetailleerde en uitgebreidere analyses
plaatsvinden in het kader van diepgaande evaluaties. Bij de opstelling van de
diepgaande evaluaties zal de Commissie zich baseren op een veel grotere reeks
gegevens: er zal met alle pertinente statistieken, alle relevante gegevens en
alle essentiële feiten rekening worden gehouden. Zoals in de wetgeving[4]
is vastgelegd, is het op basis van de diepgaande evaluaties dat de Commissie
zal uitmaken of er onevenwichtigheden, dan wel buitensporige onevenwichtigheden
bestaan, waarna zij passende beleidsaanbevelingen voor elke lidstaat zal
opstellen. Op basis van de
economische interpretatie van het PMO-scorebord komt de Commissie tot de
bevinding dat het raadzaam is om voor 16 lidstaten tot diepgaande
evaluaties over te gaan teneinde het ontstaan en het wegwerken van
onevenwichtigheden en van de daarmee samenhangende risico's nader te
onderzoeken. Voor diverse landen zal in de diepgaande
evaluaties nader worden ingegaan op de bevindingen van de vorige toezichtcyclus[5],
terwijl het voor andere landen de eerste keer zal zijn dat de Commissie een
diepgaande evaluatie opstelt. Dat geldt met name voor de lidstaten die hun door
financiële bijstand ondersteunde economische aanpassingsprogramma's onlangs
hebben afgerond of op het punt staan af te ronden. ·
Voor Kroatië, Italië en Slovenië
zal in het kader van de diepgaande evaluatie worden nagegaan of de eerder
gesignaleerde buitensporige onevenwichtigheden verminderen, aanhouden of
verergeren, waarbij de nodige aandacht zal worden geschonken aan de bijdrage
die het door deze lidstaten gevoerde beleid levert aan het verhelpen van deze
onevenwichtigheden. ·
Voor Ierland, Spanje, Frankrijk
en Hongarije, lidstaten met onevenwichtigheden die een
krachtdadig beleidsoptreden vereisen, zal in het kader van de diepgaande
evaluatie worden onderzocht welke risico's aan het voortbestaan van de
onevenwichtigheden verbonden zijn. ·
Voor de overige lidstaten die eerder als lidstaten
met onevenwichtigheden werden aangemerkt (België, Bulgarije,
Duitsland, Nederland, Finland, Zweden en het Verenigd
Koninkrijk), zal in de diepgaande evaluatie worden nagegaan in welke
lidstaten er nog steeds onevenwichtigheden bestaan en in welke lidstaten deze
zijn weggewerkt[6]. ·
Er zal voor het eerst ook een diepgaande evaluatie
worden verricht voor Portugal en Roemenië. Na de
voltooiing van zijn economische aanpassingsprogramma medio 2014 valt Portugal
voortaan immers onder de gewone toezichtprocedures. Voor Roemenië werd het
toezicht op de onevenwichtigheden en de genomen beleidsmaatregelen uitgeoefend
in het kader van het aanpassingsprogramma, dat met anticiperende financiële
bijstand wordt ondersteund. Deze regeling geldt weliswaar nog steeds, maar de
vertragingen bij de afronding van de halfjaarlijkse beoordelingen duiden erop
dat het beter is dat Roemenië wederom aan het PMO-toezicht wordt onderworpen. Voor de
lidstaten die financiële bijstand genieten, vindt het toezicht op hun
onevenwichtigheden en de controle van hun corrigerende maatregelen plaats in de
context van hun programma's. Het gaat om Griekenland
en Cyprus. De toestand van Griekenland in de context van de PMO
zal evenwel worden beoordeeld wanneer de huidige financiële bijstand afloopt,
afhankelijk van de regelingen die uiteindelijk worden overeengekomen. Wat de
overige lidstaten betreft, zal de Commissie in dit stadium niet overgaan tot
verdere analyses in de context van de PMO. Op grond
van de economische interpretatie van het scorebord meent de Commissie dat de
macro-economische uitdagingen waarmee Tsjechië, Denemarken, Estland,
Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Oostenrijk, Polen
en Slowakije worden geconfronteerd, geen onevenwichtigheden vormen in de
zin van de PMO. Voor alle lidstaten blijven een nauwlettend toezicht en een zorgvuldige
beleidscoördinatie echter noodzakelijk om zich aandienende risico's te
detecteren en beleidsmaatregelen voor te stellen die de creatie van groei en
banen in de hand werken. In het kader van het multilaterale toezicht en
overeenkomstig artikel 3, lid 5, van
Verordening (EU) nr. 1176/2011 verzoekt de Commissie de Raad en
de Eurogroep zich over dit verslag te buigen. Ook ziet de Commissie uit naar
feedback van het Europees Parlement. Rekening houdend met deze besprekingen met het
Parlement en binnen de Raad en de Eurogroep, zal de Commissie diepgaande
evaluaties voor de betrokken lidstaten opstellen. Deze evaluaties zullen naar
verwachting in het voorjaar van 2015 worden gepubliceerd, voordat het pakket
met landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het "Europees
semester" wordt bekendgemaakt. 2. Onevenwichtigheden
en risico's: kwesties die de landsgrenzen overstijgen De
EU-lidstaten hebben weliswaar vorderingen gemaakt bij de correctie van hun
onevenwichtigheden, maar het trage herstel vormde een hinderpaal bij het
afbouwen van de onevenwichtigheden en de daaraan verbonden macro-economische
risico's. De afgelopen paar maanden zijn de
economische berichten geleidelijk verslechterd. De groei bleef achter bij de
verwachtingen en is teruggelopen of gestagneerd in Duitsland, Italië en
Frankrijk. Ondanks een accomoderend monetair beleid blijft de kredietgroei in
de EU aan de lage kant omdat er sprake is van een zwakke vraag en omdat de
particuliere sector nog steeds zijn schuld aan het afbouwen is. Ook de lange
periode van zeer lage inflatie als gevolg van een grote negatieve output gap in
diverse landen en omdat de prijzen sterker op de economische vertraging
reageren dan in het verleden het geval was[7],
vormden een belemmering voor een vlotte schuldafbouw. Tevens kunnen de
geopolitieke spanningen op de economische activiteit wegen en macro-economische
risico's veroorzaken, vooral in landen met nauwere handelsbetrekkingen en
grotere financiële blootstellingen aan de oostelijke buurlanden. Bovendien leidt
de zwakke economische activiteit ertoe dat zowel de werkloosheid als andere
sociale indicatoren op een onaanvaardbaar niveau blijven; dit feit alleen al
kan afbreuk doen aan de groeivooruitzichten op middellange termijn. De
beleidsreacties in elke lidstaat moeten weliswaar op hun individuele situatie
zijn afgestemd, maar dienen ook rekening te houden met de ruimere dimensie (EU
en eurozone) en met mogelijke overloopeffecten. De
macro-economische onevenwichtigheden in hun verschillende vormen brengen macro-economische
risico's en uitdagingen met zich mee; deze hebben in de eerste plaats een
nationaal karakter. De onevenwichtigheden op het gebied van externe
houdbaarheid, concurrentievermogen, buitensporige schulden in de particuliere
sector en de druk om deze af te bouwen, budgettaire houdbaarheid, activaprijzen
en financiële stabiliteit hebben immers vooral gevolgen voor het vermogen van
elke economie om een krachtige en duurzame groei te genereren en banen de
creëren. Gezien de onderlinge verwevenheid van de EU-economieën zijn er echter
meerdere kanalen (zoals onder meer handel, financiële en
monetaire betrekkingen, structurele hervormingen, vertrouwen en onzekerheid) waarlangs
onevenwichtigheden van het ene land naar het andere kunnen overslaan en
waardoor efficiëntieverliezen in de ene lidstaat gederfde welvaart in een
andere kunnen veroorzaken. De zwakke binnenlandse vraag, en meer in het
bijzonder de lage investeringen, alsook de deflatoire druk lijken treffend te
illustreren hoe macro-economische uitdagingen in de lidstaten negatieve
gevolgen voor de gehele Unie kunnen hebben[8]. Het
bevorderen van efficiënte investeringen om tot een herstel van de potentiële
groei te komen, is een topprioriteit. In de loop van
de voorbije zeven à acht jaar sinds de aanvang van de crisis is het
groeipotentieel van de EU sterk verminderd[9].
Volgens de laatste ramingen is de jaarlijkse potentiële productiegroei van de
EU teruggelopen van iets meer dan 2 procent tien jaar geleden tot minder
dan 1 procent vandaag[10].
De vertraging van de activiteit op middellange termijn is niet alleen toe te
schrijven aan demografische ontwikkelingen op lange termijn[11], maar ook
aan zwakke productiviteitswinsten en een langzame kapitaalopbouw[12].
De investeringen in vaste activa (met inbegrip van O&O) hebben de afgelopen
jaren slechts een beperkte bijdrage geleverd aan de groei, doordat de
investeringsquote in vrijwel alle EU-landen ver onder het niveau blijft van
enkele jaren geleden[13]. De
herbalancering van de lopende rekening blijft asymmetrisch verlopen, wat te
maken heeft met de zwakke vraag in zowel de debiteur- als de crediteurlanden (grafiek 1). In
een aantal landen, met name Ierland, Cyprus, Griekenland, Spanje, Portugal,
Roemenië en Slovenië, is de noodzakelijke correctie van de lopende rekening
voortgezet. De grote tekorten die deze landen een paar jaar geleden lieten
optekenen, hebben plaats gemaakt voor saldi die variëren van een klein tekort
tot een groot overschot, en die aldus de aan de externe verplichtingen
verbonden risico's helpen verkleinen. Ook Italië boekt een licht overschot,
terwijl Frankrijk steeds een beperkt negatief saldo op de lopende rekening
heeft laten optekenen. In vele gevallen is de aanpassing echter grotendeels
terug te voeren op een inkrimping van de vraag, en met name van de
investeringen (grafiek 2), wat negatieve gevolgen kan hebben voor het
potentieel op middellange termijn als er niets aan wordt gedaan. Ook de grotere
uitvoer heeft in 2013 een belangrijke rol vervuld, vooral in Bulgarije,
Griekenland, Slovenië, Litouwen, Roemenië en Portugal, maar ook, zij het in
mindere mate, in Spanje en Ierland. Wat de sectorale aanpassing betreft,
blijven de kwetsbare landen zich in een verschillend tempo aanpassen. Spanje en
Portugal zijn reeds snel na het uitbreken van de crisis begonnen met het maken
van de overstap van niet-verhandelbare naar verhandelbare sectoren, waardoor
het aandeel van de verhandelbare sector in zowel de werkgelegenheid als de
bruto toegevoegde waarde er sinds 2010 een toename laat zien[14]. In Italië
moet dit aanpassingsproces nog een aanvang nemen. De herbalancering in deze
landen is voor een aanzienlijk deel niet-conjunctuurgebonden, wat betekent dat
deze groter is uitgevallen dan afgaande op de output gaps van de betrokken
lidstaten en hun partners zou worden verwacht[15]. Grafiek 1: Tekorten (-) en overschotten (+) op de lopende
rekening
2008, 2013 en 2015 (prognoses)
(% van het bbp) Noot: Breuk
in de reeksen in 2013 (CY, EL, ES, NL, SI, SK, BG en PL). De gegevens voor SK
zijn opgesteld volgens de BBH5/ESR95-normen. Voor nadere bijzonderheden, zie de statistische
bijlage. Bronnen:
Eurostat, Commissiediensten. Verwacht wordt
dat de eurozone als geheel een vrij groot extern overschot zal blijven boeken. Tussen 2008 en 2014 is het overschot van de eurozone met drie
procentpunten gestegen als gevolg van het feit dat de overschotten in sommige
lidstaten niet sterk genoeg zijn gedaald in reactie op de intensieve
herbalanceringsinspanningen van de economieën die gewoonlijk grote tekorten op
de lopende rekening realiseren. Duitsland en Nederland zijn zeer grote
overschotten blijven boeken, die hoger lagen dan op basis van de economische
fundamentals zou worden verwacht en die de indicatieve drempelwaarde van het
scorebord ver overtroffen. Wanneer met de positie van Duitsland in de
conjunctuurcyclus rekening wordt gehouden, kan het conjunctuurgezuiverde
overschot zelfs hoger zijn uitgekomen dan het nominale cijfer. Gezien de
reductie van de tekorten op de lopende rekening, is de geografische
samenstelling van de overschotten in de crediteurlanden, en met name in
Duitsland, gewijzigd. Het saldo ten opzichte van de rest van de wereld is
toegenomen, terwijl het saldo ten opzichte van de eurozone is gedaald. Deze
daling is vooral terug te voeren op een vermindering van de uitvoer naar de
rest van de eurozone, veeleer dan op een stijging van de invoer in Duitsland.
Hoewel overschotten op de lopende rekening niet dezelfde uitdagingen met zich
meebrengen als onhoudbare tekorten en ten dele te rechtvaardigen zijn, kunnen
grote en langdurige overschotten duiden op economische inefficiënties in de
vorm van lage binnenlandse investeringen en een geringe binnenlandse vraag,
waardoor op middellange termijn op binnenlands niveau potentiële productie verloren
gaat. Een verhoging van de binnenlandse vraag door een versnelling van de
investeringen zou de potentiële groei bevorderen en kan een bijdrage leveren
aan het herstel en aan de zich voltrekkende aanpassing in de eurozone[16]. Grafiek 2: Investeringsquote (bruto-investeringen in vaste activa; gegevens
voor 2014 en verandering in de periode 2007-2014)
Bron: Commissiediensten. De externe
verplichtingen in de EU lopen zeer sterk uiteen en de houdbaarheidsrisico's
blijven aanzienlijk (grafiek 3). Aangezien de reductie van grote tekorten en de verruiling ervan voor
externe overschotten pas een recente ontwikkeling is in de debiteurlanden, zijn
de externe verplichtingen van die landen nog niet sterk verbeterd en in sommige
landen kunnen zij zelfs zijn verslechterd. Voor de economieën met de grootste
negatieve internationale netto investeringsposities (INIP's) volstaan de saldi
op de lopende rekening al om hun externe nettoschulden op middellange termijn
te stabiliseren en langzaam terug te dringen (grafiek 4). Dat is met
name het geval voor Ierland, Spanje, Letland, Roemenië en Portugal, maar nog
niet voor Griekenland en Cyprus. Stabiliseren van de externe schuldenlast is
echter geen prudente doelstelling, vooral voor landen waar de grote INIP's
hoofdzakelijk het gevolg zijn van schulden. Om de INIP's het komende decennium
naar veiliger niveaus terug te dringen, moeten in alle genoemde landen
gematigde tot vrij grote overschotten worden geboekt. Bovendien zijn er grote
risico's verbonden aan wat een door een lage inflatie gekenmerkte omgeving voor
het concurrentievermogen en de schuldpositie kan inhouden. Een lage prijs- en
looninflatie helpt landen om concurrentievermogen terug te winnen. De
aanpassing van het concurrentievermogen wordt echter bemoeilijkt wanneer ook de
voornaamste handelspartners van elke economie met een lage inflatie te maken
krijgen. De externe houdbaarheid, in combinatie met de negatieve effecten die
uit minder positieve groeivooruitzichten voortvloeien, blijft een probleem voor
deze landen. Uit de gegevens voor Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk blijkt
dat hoewel hun externe nettoverplichtingen voortdurend zijn gestegen, hun buitenlandse
schulden vrij bescheiden blijven. Grafiek 3: Internationale netto-investeringsposities
2008, 2013 en 2015 (projecties)
(% van het bbp) Noot: Bij de projecties voor 2015 wordt ervan
uitgegaan dat er geen sprake is van waarderingswinsten of ‑verliezen. De
gegevens voor BE, IE, SK, DK, BG, HR, EZ18 en EU28 zijn opgesteld volgens de
BBH5/ESR95-normen. CY, DE, ES, NL en PL: breuk in de reeksen in 2013. Voor
nadere bijzonderheden, zie de statistische bijlage. Bronnen:
Eurostat, Commissiediensten. Grafiek 4: Vereiste saldi op de lopende rekening voor een
stabilisatie of reductie
van de externe verplichtingen (INIP)
2014 (prognoses), geselecteerde
lidstaten (% van het bbp) . Noot: In
deze grafiek zijn geen gegevens voor België, Denemarken, Duitsland, Luxemburg,
Malta, Nederland, Oostenrijk, Finland en Zweden opgenomen omdat de INIP van die
landen in 2013 positief is of volgens de prognoses in 2015 positief zal zijn.
Ook Cyprus is buiten beschouwing gelaten wegens de beperkte beschikbaarheid van
gegevens. Bij de bepaling van het vereiste saldo op de lopende rekening om de
externe nettoverplichtingen te stabiliseren of te reduceren, is van de volgende
aannamen uitgegaan: de bbp-projecties afkomstig van de recentste
Commissieprognoses (tot maximaal twee jaar in de toekomst); het kader voor prognoses
op middellange termijn (tussen twee en vijf jaar) en de recentste
langetermijnprojecties betreffende de budgettaire houdbaarheid (meer dan vijf
jaar in de toekomst); de gebruikelijke aanname dat de waarderingseffecten
tijdens de prognoseperiode gelijk zijn aan nul, wat een onvertekende prognose
voor de activaprijzen oplevert; en de gebruikelijke aanname dat de netto
kapitaaloverdrachten gelijk zijn aan nul. Bron:
Commissiediensten. In diverse
economieën is het concurrentievermogen verbeterd.
Wanneer naar het gemiddelde over drie jaar wordt gekeken, is de reële
effectieve wisselkoers in de meeste EU-landen gedaald, maar in elk van die
landen tussen de indicatieve drempelwaarden gebleven. Dit was het geval in
Ierland en Griekenland, maar ook in Frankrijk, Tsjechië, Denemarken, Kroatië,
Hongarije, Letland en Polen. Het was ook het geval in andere lidstaten, zoals
Spanje, Portugal, Cyprus en Finland, maar voor elk van deze landen is de reële
depreciatie veel geringer uitgevallen dan in Duitsland. In 2013 hadden de
bewegingen in de wisselkoers van de euro[17]
en in de nationale inflatiecijfers evenwel tot gevolg dat de op de HICP
gebaseerde reële effectieve wisselkoers in diverse landen, waaronder Duitsland,
Nederland en Oostenrijk, is gestegen. Deze ontwikkeling kan tot een meer
symmetrische herbalancering in de eurozone bijdragen. Ook een aantal landen dat
nog concurrentievermogen moet zien terug te winnen, zoals onder meer Spanje,
Italië, Cyprus, Frankrijk en Portugal, zag hun reële wisselkoers echter toenemen.
In 2013 zijn de loonkosten per eenheid product in sommige perifere
eurozonelanden, en met name in Griekenland, Cyprus, Spanje en Ierland,
afgenomen omdat de lonen er zijn gedaald. In Spanje en Griekenland hebben die
dalingen zich in een breed scala aan sectoren voorgedaan (zoals de be-
en verwerkende nijverheid, de marktdiensten en de bouwsector)[18]. In de
overige EU-economieën zijn de loonkosten per eenheid product licht toegenomen
omdat de loonstijgingen groter waren dan de productiviteitswinsten, die in
Frankrijk en Italië miniem zijn uitgevallen. Dit patroon van de loonkosten per
eenheid product kan in deze beide economieën zowel voor de belangrijkste
industriesectoren als voor de marktdiensten worden waargenomen[19]. Ook in
Nederland en Duitsland was er sprake van oplopende loonkosten per eenheid
product, omdat de loonontwikkelingen de arbeidsproductiviteit overtroffen. In
sommige oostelijke EU-economieën zijn de loonkosten per eenheid product in 2013
vrij fors gestegen, ondanks gunstige productiviteitsontwikkelingen. Dat is met
name het geval voor Bulgarije, Estland, Letland, Hongarije en Roemenië. Wat het
niet-kostenconcurrentievermogen betreft, blijkt uit gegevens over de
geografische bestemming van de uitvoer dat er winsten zijn geboekt. Analyses van
de kwaliteit van de uitvoer leveren echter een minder eenduidig beeld op[20]. In de meeste
Europese landen is de daling van het exportmarktaandeel vertraagd. De neerwaartse tendens is echter nog niet omgebogen. Algemeen genomen
hebben de meeste lidstaten de afgelopen paar jaar veel marktaandeel verloren,
waarbij Griekenland, Kroatië, Cyprus en Finland de grootste verliezen hebben
geboekt. Alleen een aantal oostelijke EU-economieën (Bulgarije, de drie
Baltische staten en Roemenië, die samen slechts 2 ½ procent van de
EU-uitvoer voor hun rekening nemen) zijn erin geslaagd hun mondiale
marktaandeel te vergroten. In 2013 hebben de meeste lidstaten echter enig
marktaandeel weten te winnen, met name in het dienstenverkeer, waardoor de
neerwaartse tendens is afgezwakt. Een deel van het verlies aan marktaandeel op
middellange termijn kan niet worden teruggewonnen omdat het toe te schrijven is
aan de opgang van de opkomende economieën. De voorbije vijf jaar hebben de
meeste lidstaten echter ook terrein verloren ten opzichte van andere
geavanceerde economieën, zoals wordt geïllustreerd door de aanvullende
indicator voor de exportprestatie ten opzichte van de OESO. Het verlies aan
exportmarktaandeel, waarin ook de handel binnen de EU is vervat, moet worden
gezien tegen de achtergrond van de zwakke binnenlandse vraag in de EU. Feit is
dat het relatieve belang van de handel binnen de EU in de periode na de crisis
is verminderd, terwijl de uitvoer naar buiten de EU doorgaans een dynamischer
verloop te zien heeft gegeven. De particuliere
sector heeft vermoedelijk nog een lange weg te gaan bij het afbouwen van zijn
schuldenlast (grafiek 5). De schuld van de particuliere sector (zowel
huishoudens als niet-financiële vennootschappen) blijft hoog en overtreft in
het merendeel van de lidstaten de indicatieve drempelwaarde van het scorebord.
Deze situatie is onveranderd gebleven, in weerwil van het feit dat in de
periode 2012-2013 aanzienlijke verminderingen van de schuldquote zijn
gerealiseerd, in het bijzonder in Denemarken, Estland en Ierland. Bovendien
verbleekt de totale reductie van de particuliere schuldenlast in de overgrote
meerderheid van de EU-lidstaten bij de enorme stijgingen die zich vóór de
crisis hebben voorgedaan, wat inhoudt dat nog aanzienlijke verdere
aanpassingsinspanningen moeten worden geleverd. Bovendien is de schuldafbouw in
een veel trager tempo verlopen dan in de Verenigde Staten[21]. Alleen in
Duitsland, waar de particuliere schuldpositie al geen groot probleem vormde
vóór het uitbreken van de crisis, is de particuliere schuld teruggelopen tot
onder het niveau van tien jaar geleden. De lidstaten stonden voor uiteenlopende
uitdagingen al naargelang de buitensporige schuld door de huishoudens (zoals in
Nederland en Denemarken), door het bedrijfsleven (zoals in Bulgarije en
Slovenië) of door beide (Ierland, Spanje en Cyprus) was opgebouwd. De afgelopen
jaren vormden negatieve kredietstromen naar de particuliere sector, die op een actieve aflossing van de schulden duiden, de voornaamste
oorzaak van de reductie van de schuld van de huishoudens (met een versnelling
in 2013 in Spanje, Portugal en Ierland) en van de schuld van het bedrijfsleven
in Malta, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk en Spanje. In een aantal andere
gevallen had de daling van de particuliere schuldquote een passiever karakter
en ging zij vergezeld van positieve netto kredietstromen in de richting van
zowel de huishoudens als het bedrijfsleven, met name in Estland en het Verenigd
Koninkrijk. Ondanks negatieve kredietstromen is Griekenland er niet in geslaagd
zijn schuldquoten (en met name die van de huishoudens) sterk terug te schroeven[22]
(grafieken 6a en 6b). Grafiek 5: Schuldpositie van de niet-financiële vennootschappen, de huishoudens en
de overheid
2013 vergeleken
met 2008 (grijs)
(% van het bbp) Noot: MT, EE en PL (overheid): breuk in de reeksen in 2013. De gegevens voor
de EZ18 en de EU28 zijn nog steeds opgesteld volgens de ESR95-normen. Voor
nadere bijzonderheden, zie de statistische bijlage. Bron: Eurostat. Grafiek 6a: Drijvende krachten achter de cumulatieve verandering in de
schuldpositie
van de huishoudens, eerste kwartaal van 2014 5 jaar || 1 jaar Noot:
De gegevens voor IE en NL hebben betrekking op de periode tot en met het vierde
kwartaal van 2014. Bronnen: Eurostat, berekeningen
van de diensten van de Commissie. Grafiek 6b: Drijvende krachten achter de cumulatieve verandering in de
schuldpositie
van het bedrijfsleven, eerste kwartaal van 2014 5 jaar || 1 jaar Noot: (1) Niet-geconsolideerde
gegevens. Cumulatieve verandering van de schuldquote, uitgesplitst in de
bijdragen van i. netto kredietstromen, ii. andere veranderingen in de
uitstaande schuld (bv. waarderingseffecten of
afschrijvingen), iii. reële bbp-groei, en iv. inflatie. (2) De x-as van het
rechterdeel geeft de bijdrage weer van de netto kredietstromen aan de daling
van de quote over de beschouwde periode. De gegevens voor
IE, HU en NL hebben betrekking op de periode tot en met het vierde kwartaal van
2014. ESR95-gegevens.
Voor nadere bijzonderheden, zie de statistische bijlage. Bronnen: Eurostat, berekeningen van de diensten van de
Commissie. Dankzij de
budgettaire consolidatie-inspanningen die de afgelopen jaren zijn geleverd, zou
de begrotingsaanpassing zich in de toekomst in een trager tempo kunnen
voltrekken. De lidstaten van de eurozone en de EU als
geheel zijn voornemens hun tekorten verder terug te dringen. In vergelijking
met de stabiliteits- en convergentieprogramma's van het voorjaar 2014 is er
echter sprake van een vertraging van de geplande tekortreductie. Deze
ontwikkeling houdt verband met een neerwaartse herziening van de economische
activiteit, maar is ook terug te voeren op een geringere begrotingsconsolidatie[23],
die in 2014 tot stilstand komt en die volgens de plannen in 2015 niet zal
worden hervat. Op geaggregeerd niveau lijkt hiermee een aanvaardbaar evenwicht
te worden gerealiseerd tussen houdbaarheidsvereisten en conjunctuurklimaat. Het
remmende effect op de activiteit in diverse lidstaten en de daaruit
voortvloeiende overloopeffecten op de eurozone (en de EU) zouden daardoor
verder afnemen. In een aantal gevallen hebben de overheden met de grootste
schuldenlast (bv. die van Griekenland, Portugal, Italië, Ierland, Cyprus
en België) of van de landen waar de schuldquote het snelst is gestegen (bv. Spanje,
Kroatië en Slovenië), echter nog steeds met ernstige problemen af te rekenen.
De uitdagingen waar deze landen voor staan, worden nog vergroot door de hoge
schulden van de particuliere sector (grafiek 5) en de economische en
demografische vooruitzichten[24]. In de eurozone zijn de risico's voor de financiële stabiliteit
afgenomen. Onder impuls van de aangekondigde grondige
doorlichting hebben de banken hun eigenvermogensratio's in 2013 en in de eerste
kwartalen van 2014 verder verstevigd. Mede dankzij centralebankmaatregelen en
gunstige marktomstandigheden zijn de liquiditeitstekorten verminderd en zijn de
financieringskosten van de banken laag gebleven, zowel in de eurozone als
daarbuiten. Ook de markt voor overheidsobligaties is thans minder
gefragmenteerd, doordat de grensoverschrijdende handel in obligaties van onder
zware financiële druk staande staten is hervat. Met name in de meeste perifere
landen van de eurozone hebben krimpende balansen als gevolg van de schuldafbouw
in de particuliere sector, toenemende oninbare leningen en een terugkeer naar
marktfinanciering, banken ertoe aangezet minder op centralebankfinanciering een
beroep te doen. De banken hebben zich toegelegd op het verstevigen van hun
eigenvermogensratio's. Afgaande op de op 26 oktober 2014 bekendgemaakte
uitkomsten van de beoordeling van de kwaliteit van de activa (Asset Quality
Review, AQR) en van de stresstests, is de balansreparatie bij de overgrote
meerderheid van de instellingen thans bijna volledig voltooid. De
kredietstromen blijven negatief in de onder druk staande landen en vrij gering
in de meeste andere economieën van de eurozone, al zijn er de voorbije kwartalen
prille tekenen van verbetering merkbaar. Algemeen genomen zijn de totale
verplichtingen van de financiële sector in alle lidstaten ofwel teruggelopen,
ofwel gestegen in een tempo dat onder de drempelwaarde van het scorebord lag. De zwakke kredietverlening is het gevolg van een beperkt aanbod van en
een geringe vraag naar kredieten. Gezien de
probleemactiva op hun balansen staan de banken onder druk om hun schuldhefboom
af te bouwen. Er worden nog steeds volop voorzieningen voor slechte leningen
aangelegd maar er is niet overal evenveel vooruitgang geboekt bij het aanpakken
van dergelijke leningen, al hebben er zich wel opmerkelijke verbeteringen
voorgedaan op het gebied van de adequate opneming van en voorzieningvorming
voor verliezen op leningen na de voltooiing van talrijke nationale toetsingen
in kwetsbare landen en de grondige AQR en stresstests van de ECB en de Europese
Bankautoriteit. Afschrijvingen op leningen, vervroegde aflossingen en
vooruitbetalingen beginnen in diverse landen (zoals Letland, het Verenigd
Koninkrijk en Spanje) effect op de particuliere schuldenlast te sorteren, maar
zijn in de meeste EU-economieën nog niet ver gevorderd. Gedurende geheel 2013
bleven de oninbare leningen in tal van lidstaten (waaronder Spanje, Italië,
Portugal, Ierland, Griekenland, Cyprus en Frankrijk) toenemen, zij het vanaf
een relatief laag peil, of hebben zij zich op een vrij hoog niveau
gestabiliseerd (zoals in Hongarije). Het feit dat er in de loop van 2013 meer
zekerheid kwam omtrent de bankbalansen, met name na het nooit eerder
voorgekomen diepgaande onderzoek ervan in het kader van de grondige
doorlichtingsexercitie, heeft niettemin de risico's voor de financiële
stabiliteit in de meeste economieën helpen verminderen. De recente
gebeurtenissen in Bulgarije en Portugal tonen evenwel aan dat individuele
banken voor financiële risico's kunnen blijven zorgen. Op de bancaire
retailmarkt blijft er sprake van fragmentatie, waarbij de banken van de
eurozone hun activiteiten in Midden- en Zuidoost-Europa terugschroeven. Hoewel
er voor de kredietverlening in die economieën nog een aantal risico's resteren,
is de liquidatie van activa in 2013 en 2014 er meestal ordelijk verlopen[25].
De vooruitzichten voor de kredietverlening zijn somber. De kredietvraag blijft
immers beperkt doordat het niveau van de investeringen en de consumptie wordt
getemperd door de heersende onzekerheid, de hoge schuldenlast en de lage
inkomens- en groeiverwachtingen. In 2013 gingen de woningmarkten in de gehele EU een heterogener
ontwikkeling vertonen. De jaarlijkse veranderingen in
de inflatiegezuiverde huizenprijzen liepen in 2013 uiteen van dubbelcijferige
dalingen in Kroatië en Spanje tot krachtige stijgingen van meer dan de
indicatieve drempelwaarde van 6 procent in Letland en Estland. Deze
grotere verschillen zijn het gevolg van het feit dat in de meeste lidstaten de
markt reeds het dieptepunt heeft bereikt, terwijl dat in andere naar
verwachting pas in de komende jaren het geval zal zijn. De correctie van de
huizenprijzen bleef zich in snel tempo voltrekken in de kwetsbare landen, zoals
Griekenland, Cyprus en Slovenië, waar de huizenprijzen reeds scherp waren
gedaald ten opzichte van de bereikte hoogtepunten. Een opmerkelijke
uitzondering is Ierland, waar de huizenprijzen reeds opnieuw zijn beginnen te
stijgen na de forse correctie ervan tijdens de crisis. Terwijl ongeveer een
derde van de EU-woningmarkten het dieptepunt pas achter de rug had, trokken
andere sterker aan ondanks vrij hoge prijzen (bv. Zweden en het Verenigd
Koninkrijk). Elders (bv. in Denemarken en Duitsland) heeft het herstel van
eerdere dalingen en/of lage prijzen stijgingen in de hand gewerkt. De
investeringen in woningbouw blijven op een laag pitje, vooral in de lidstaten
waar nog steeds correcties aan de gang zijn. In sommige gevallen is dat het
gevolg van de overinvesteringen van enkele jaren geleden (bv. Spanje), terwijl
het in andere te maken heeft met algemene economische onzekerheid, een
tegenvallende vraag naar en een ondermaats aanbod van kredieten, alsook regelgevende
belemmeringen. Verwacht wordt dat de voortzetting van de hervormingen van de
institutionele regelingen die op woningmarkten van invloed zijn, zoals
wijzigingen in het belastingstelsel om stimulansen voor eigen woningbezit af te
schaffen, deze markten op middellange termijn zal helpen stabiliseren[26]. Grafiek 6: Huizenprijzen (gedefleerd)
2008, 2011 en 2013
(index 2000=100, tenzij anders
vermeld.) Noot: Basisjaren =
2001 (BG), 2002 (CY), 2002 (SI), 2005 (EE), 2006 (SK en LT), 2007 (HU), 2008
(RO en PL), wegens ontbrekende gegevens. Bron:
Eurostat. Grafiek 7: Werkloosheid
2008, 2013 en 2015 (prognoses)
Bron: Commissiediensten. Kader: De sociale
en arbeidsmarktsituatie blijft zeer ernstig. Ontwikkeling
van de werkgelegenheid en de werkloosheid Sinds medio
2013 heeft de werkloosheid zich zowel in de EU-28 (10,7 % in 2014) als in
de EZ-18 (12,0 % in 2014) op een ongekend hoog niveau gestabiliseerd, al
liep de situatie in de EU sterk uiteen (grafiek 7). Nu een tragere en
zwakkere groei wordt verwacht, wordt aangenomen dat de hoge werkloosheid langer
zal aanhouden met grote verschillen tussen de lidstaten. De langdurige
werkloosheid neemt nog steeds toe omdat de crisis blijft aanslepen. In de loop van
het voorbije jaar is de langdurige werkloosheid als percentage van de totale
werkloosheid opgelopen van 45,3 % tot 48,7 % in de EU-28 (en van
47,5 % tot 51,5 % in de EZ-18). In sommige landen is de
werkgelegenheid in de verhandelbare sector evenwel niet verder gedaald, maar in
de niet-verhandelbare sector is zij verder afgenomen (Spanje en Portugal),
ontwikkelingen die terug te voeren zijn op lopende structurele veranderingen.
De vermindering van de werkloosheid houdt vooral verband met een tragere vernietiging
van arbeidsplaatsen, terwijl het percentage baanvinders weliswaar iets is
verbeterd, maar toch laag blijft. Tegelijkertijd begon de werkgelegenheid zeer
langzaam te stijgen tegen de achtergrond van onzekere vooruitzichten, een op
peil blijvende arbeidsparticipatie en een zwakke dynamiek van het aantal
gewerkte uren. Het aantal
mensen dat met armoede en sociale uitsluiting wordt bedreigd, is sinds de
crisis met 8,7 miljoen toegenomen, waarbij de verschillen tussen de
lidstaten alsmaar groter worden. Sinds 2011 zijn de besteedbare inkomens van de
huishoudens in de EU-28 en in de EZ-18 in reële termen gemiddeld gedaald. Na
2010 is het stabiliserende effect van de sociale uitgaven op de inkomens van de
huishoudens afgenomen, waarbij de herverdelingseffecten van de
begrotingsconsolidatie aanzienlijk varieerden tussen de landen. De
jeugdwerkloosheid, die in het eerste kwartaal van 2013 een hoogtepunt van
23,6 % heeft bereikt en vervolgens is teruggelopen tot 23,1 % aan het
einde van het jaar, trof in 2013 5,6 miljoen jongeren. In bijna tweederde
van de lidstaten lag de jeugdwerkloosheid in juli 2014 nog steeds in de buurt
van het historische hoogtepunt, met percentages van bijna of meer dan 40 %
in de hardst getroffen landen (Griekenland, Spanje, Kroatië, Italië, Cyprus en
Portugal). Er tekent zich echter een aantal voorzichtig positieve
ontwikkelingen af: de gemiddelden zijn afgenomen in zowel de EU-28 (met 1,2 pp)
als de EZ-18 (0,5 pp). Het gemiddelde NEET-percentage (young people not
in employment, education and training, d.w.z. jongeren die
niet werken en evenmin onderwijs of een opleiding volgen) in de EU-28 en de
EZ-18 is slechts zeer licht gedaald, waarbij er grote verschillen tussen de
lidstaten blijven bestaan. Dat neemt echter niet weg dat het percentage
jongeren die niet werken en evenmin onderwijs of een opleiding volgen, in de
loop van 2013 in bijna de helft van de lidstaten aanzienlijk is gestegen. In
het licht van de huidige stand van zaken is het dan ook duidelijk dat alle
lidstaten dringend werk moeten maken van de jongerengarantie. De reële
inkomens van de huishoudens zijn na 2011 gestagneerd of scherp gedaald in de
landen die het ergst door de verdere verslechtering van het economische klimaat
zijn geraakt. De inkomens van de huishoudens zijn in de eerste plaats negatief
beïnvloed door de verlaging van de marktinkomsten en het mettertijd afnemende
effect van de sociale overdrachten. De inkomensongelijkheid (S80/S20) neemt
zowel tussen als binnen de lidstaten toe, vooral in de lidstaten waar de werkloosheid
het sterkst is gestegen. In tal van
lidstaten ziet de bevolking in de beroepsgeschikte leeftijd (18-64 jaar)
het armoederisico toenemen. In de meeste getroffen economieën geven de lange
periode van negatieve of nagenoeg onbestaande groei, de toenemende langdurige
werkloosheid en het mettertijd verzwakkende effect van de sociale overdrachten
aanleiding tot het ontstaan van armoederisico's. Geruime tijd
aanhoudende negatieve sociale en werkgelegenheidsontwikkelingen kunnen op
diverse manieren nadelige gevolgen hebben voor de potentiële bbp-groei en
dreigen de macro-economische onevenwichtigheden nog te verergeren. Arbeidsmobiliteit In 2013 is de
arbeidsmobiliteit binnen de EU toegenomen, al bleef zij beperkter dan de
stromen die vóór 2008 zijn opgetekend. De meeste stromen vonden nog steeds
plaats van oost naar west, nl. van nieuwe lidstaten met een lager bbp per hoofd
naar oude lidstaten met een hoger bbp per hoofd, maar ook de stromen vanuit
andere perifere landen die zwaar door de crisis zijn getroffen, bleven in snel
tempo aanzwellen. De netto-uitstroom uit Estland, Letland en Ierland is
afgenomen dankzij de betere economische situatie aldaar, terwijl de
netto-uitstroom uit Griekenland, Spanje en vooral Cyprus is gestegen omdat de
crisis zich daar het sterkst heeft laten gevoelen. Het effect van deze
bewegingen op de potentiële groei zal nauwlettend moeten worden gemonitord.
Landen met stabielere economieën, zoals Duitsland, Oostenrijk, Zweden en
Denemarken, zagen de netto-immigratie uit andere EU-lidstaten enigszins verder
toenemen. Mobiele EU-burgers laten gemiddeld nog steeds hogere
participatiegraden optekenen dan de bevolking van hun land van ontvangst[27],
en maken gemiddeld genomen niet intensiever gebruik van sociale voorzieningen
dan de onderdanen van hun land van ontvangst[28].
De overkwalificatiegraad van mobiele werknemers blijft hoog doordat tal van
hooggeschoolde werknemers banen voor laag- of middengeschoolden aannemen[29].
Voor nadere
bijzonderheden over de sociale en arbeidsmarkttendensen en over de daarmee
gepaard gaande uitdagingen, zie het ontwerp van gezamenlijk verslag over de
werkgelegenheid en het daarin opgenomen, meer gedetailleerde scorebord van
kernindicatoren op sociaal en werkgelegenheidsgebied. De interpretatie van genoemd scorebord is ook
gebaseerd op aanvullende informatie afkomstig van de
werkgelegenheidsprestatiemonitor en de prestatiemonitor sociale bescherming,
alsook op de beoordeling van de door de lidstaten genomen beleidsmaatregelen.
Het scorebord is erin geslaagd de voornaamste uitdagingen op sociaal en
werkgelegenheidsgebied in de context van het "Europees semester" voor
de coördinatie van het economisch beleid te belichten en een bijdrage te
leveren aan de discussies op institutioneel niveau. 3. Onevenwichtigheden en
risico's: landenspecifieke opmerkingen In
dit deel wordt voor elke lidstaat een beknopte economische interpretatie
gegeven van het scorebord en de aanvullende indicatoren. Samen met de
bespreking van de grensoverschrijdende kwesties, helpt dit overzicht bij het
bepalen van de lidstaten waarvoor tot een diepgaande evaluatie moet worden
overgegaan. Zoals hierboven reeds is uitgelegd, zal de Commissie op basis van
de diepgaande evaluaties uitmaken of er van onevenwichtigheden, dan wel van
buitensporige onevenwichtigheden sprake is. De
PMO is niet van toepassing op lidstaten die financiële bijstand ontvangen ter
ondersteuning van hun macro-economische aanpassingsprogramma's[30]. Momenteel
zijn dat Griekenland, Cyprus en Roemenië. Hierna zijn echter ook opmerkingen
met betrekking tot Griekenland en Roemenië geformuleerd. De toestand van
Griekenland in de context van de PMO, met inbegrip van de opstelling van een
diepgaande evaluatie, zal worden bekeken als de huidige financiële bijstand
afloopt. De situatie van Roemenië in de context van de PMO moet worden
herbekeken, omdat de toetsing van zijn preventieve regeling meerdere maanden
vertraging heeft opgelopen. De
volledige reeks statistieken waarop deze economische interpretatie en het
volledige verslag zijn gebaseerd, is te vinden in de statistische bijlage[31]. België: In maart 2014
heeft de Commissie geconcludeerd dat België kampte met macro-economische
onevenwichtigheden die in het oog dienden te worden gehouden en een
beleidsoptreden vereisten. Het betrof meer in het bijzonder de ontwikkelingen
op het vlak van het externe concurrentievermogen voor goederen. In het
geactualiseerde scorebord overtreffen sommige indicatoren de indicatieve
drempelwaarde, namelijk het exportmarktaandeel (ondanks een verbetering in
vergelijking met de gegevens voor eerdere jaren), de schuldpositie van de
particuliere sector en de schuldpositie van de overheidssector. In 2013 liet de driejarige indicator voor de
lopende rekening een vrij gering tekort zien, dat naar verwachting iets zal verbeteren.
De internationale netto investeringspositie blijft zeer positief. In 2013 heeft de Belgische uitvoer
voor het eerst sinds 2009 marktaandeel gewonnen, wat resulteerde in een
aanzienlijke verbetering van de indicator voor het exportmarktaandeel (gemiddelde
over vijf jaar), al vertoont dit nog steeds een verlies dat hoger ligt dan de
drempelwaarde. Wat het kostenconcurrentievermogen betreft, is de indicator voor
de loonkosten per eenheid product (gemiddelde over drie jaar) als gevolg van de
toename van deze kosten in de periode 2011-2012 gestegen, maar onder de
drempelwaarde gebleven. Sinds 2013 is er echter sprake van een vertraging, die
naar verwachting op middellange termijn zal aanhouden. De schuldenlast van de
particuliere sector is enigszins gestegen ten opzichte van 2012 en blijft boven
de drempelwaarde; deze ontwikkeling is vooral toe te schrijven aan de hoge
bedrijfsschulden. De meer dan 100 procent van het bbp belopende
overheidsschuld blijft min of meer stabiel. In 2013 zijn de verplichtingen van
de financiële sector teruggelopen, terwijl de schuldhefboom van de financiële
sector tot het laagste niveau in vijf jaar is teruggebracht. De
inflatiegezuiverde huizenprijzen zijn in 2013 stabiel gebleven, na ook de
afgelopen jaren een vrij vlakke tendens te hebben vertoond. Al met al acht
de Commissie het, mede in het licht van de vaststelling in maart 2014 van
onevenwichtigheden, nuttig verder na te gaan of de onevenwichtigheden aanhouden
of ongedaan worden gemaakt. Bulgarije: In maart 2014 heeft de Commissie
geconcludeerd dat Bulgarije werd geconfronteerd met macro-economische
onevenwichtigheden die in het oog dienden te worden gehouden en een
beleidsoptreden vereisten. Het betrof meer in het bijzonder de langdurige
aanpassing van de arbeidsmarkt, terwijl de correctie van de externe positie en
de schuldafbouw door de bedrijven goed opschoten. In het geactualiseerde
scorebord overtreffen sommige indicatoren de indicatieve drempelwaarde,
namelijk de internationale netto-investeringspositie (INIP), de loonkosten per
eenheid product, de schuld van de particuliere sector en de werkloosheid. De INIP blijft zeer negatief, ook al is deze in 2013 verder verbeterd
als gevolg van een overschot op de lopende rekening. Dankzij een positieve
exportprestatie is marktaandeel gewonnen, ondanks toenemende loonkosten per
eenheid product. De schuldpositie van de particuliere sector is dichtbij maar iets
boven de scoreborddrempel gebleven, waarbij de schulden in het bedrijfsleven
zijn geconcentreerd. Tijdens de eerste helft van 2014 is de werkloosheid in
Bulgarije voor het eerst sinds 2009 teruggelopen, maar met meer dan
12 procent in 2013 bevindt zij zich nog steeds op een hoog peil. Bovendien
is de jeugdwerkloosheid blijven toenemen en is er nog steeds sprake van een hoge
langdurige werkloosheid. Samen met de voortgaande daling van de werkgelegenheid
vergroot dit de aanzienlijke sociale uitdagingen waarmee het land reeds wordt
geconfronteerd en die tot uiting komen in het zeer hoge armoedecijfer en
sociale-uitsluitingspercentage. In juni 2014 kwam de Bulgaarse banksector in
zeer zwaar weer terecht toen geruchten over zwakheden een run op een aantal
binnenlandse banken veroorzaakten. Als gevolg daarvan werd een bank onder
buitengewoon beheer geplaatst, terwijl een andere liquiditeitssteun van de
overheid ontving. De problemen in de financiële sector kunnen ernstige gevolgen
hebben voor de macro-economische stabiliteit doordat zij een rem zetten op de
economische groei, de deflatie bestendigen en in een verergering van de budgettaire
uitdagingen resulteren. Al met al acht de Commissie het, mede in het licht
van de vaststelling in maart 2014 van onevenwichtigheden, nuttig verder na te
gaan of de onevenwichtigheden aanhouden of ongedaan worden gemaakt. Tsjechië: Tijdens de vorige PMO-ronden werden
er in Tsjechië geen onevenwichtigheden geconstateerd. In het geactualiseerde
scorebord bevinden er zich twee indicatoren boven de indicatieve
drempelwaarden, namelijk de INIP en, voor het eerst, het verlies aan
exportmarktaandeel. Het tekort op de lopende rekening is de afgelopen jaren
verminderd, een tendens die zich naar verwachting zal voortzetten. De INIP
blijft weliswaar ver boven de drempelwaarde maar ook vrijwel stabiel. De aan de
externe positie verbonden risico's blijven beperkt omdat een groot deel van de
buitenlandse verplichtingen de vorm van buitenlandse directe investeringen
aanneemt en de buitenlandse nettoschuld derhalve zeer laag is. De met deze
positie samenhangende primaire-inkomensstromen vereisen aanhoudende handelsoverschotten
om de externe houdbaarheid te ondersteunen, wat betekent dat het
concurrentievermogen op peil moet worden gehouden. De indicator betreffende het
verlies aan exportmarktaandeel heeft de drempelwaarde overschreden, al zijn de
verliezen in 2013 afgenomen in vergelijking met 2012 en zullen zij in de
komende jaren naar verwachting beperkt blijven. Tegelijkertijd hebben er zich
gunstige ontwikkelingen voorgedaan in de indicatoren voor het
concurrentievermogen, zoals de reële effectieve wisselkoers en de loonkosten
per eenheid product. De schuldenlast van de particuliere sector is weliswaar
gestegen, maar blijft toch vrij laag en ver onder de drempelwaarde.
Tegelijkertijd is er sprake van een zwakke kredietgroei. Hoewel de
overheidsschuld de afgelopen jaren sterk is toegenomen, is zij thans gelijk
gebleven en ligt zij nog steeds onder de drempelwaarde. De banksector, die
grotendeels in buitenlandse handen is, blijft stabiel, al zijn de totale
verplichtingen van de financiële sector in 2013 vrij fors gestegen. De
werkloosheid is tijdens de gehele crisis onveranderd gebleven en is onlangs
beginnen te dalen. Al met al zal de Commissie in dit stadium niet overgaan
tot een verdere diepgaande analyse in de context van de PMO. Denemarken: In maart 2014
heeft de Commissie geconcludeerd dat de macro-economische uitdagingen in
Denemarken geen grote macro-economische risico's inhielden die als
onevenwichtigheden in de zin van de PMO zouden kunnen worden aangemerkt. In het
geactualiseerde scorebord overtreffen sommige indicatoren de indicatieve
drempelwaarde, namelijk het overschot op de lopende rekening, het verlies aan
exportmarktaandeel en de schuldpositie van de particuliere sector. Het overschot op de
lopende rekening laat al een aantal jaar een stijgende tendens zien en is boven
de drempelwaarde van het scorebord uitgekomen. Dit weerspiegelt tot op zekere
hoogte de zwakte van de groei van de binnenlandse vraag in Denemarken in
vergelijking met de voornaamste handelspartners van het land. Verwacht wordt
dat het overschot op de lopende rekening zal afnemen naarmate het herstel
vastere voet krijgt. De uitvoer heeft in 2013 marktaandeel gewonnen, wat de
neergang van de afgelopen jaren verzacht. De indicatoren voor het
kostenconcurrentievermogen duiden niet op verdere verliezen. De schuld van de
particuliere sector blijft hoog en boven de drempelwaarde van het scorebord, al
bevindt zij zich al sinds 2009 op een neerwaarts pad. De hoge schuld van de
huishoudens is een specifiek kenmerk van de Deense economie, dat samenhangt met
het in dat land bestaande systeem van hypothecaire kredieten. Dit heeft tot
gevolg dat tegenover de hoge schuld van de huishoudens een hoog niveau van
activa, zoals onroerend goed, en zeer hoge pensioenspaargelden staan. Bovendien
hebben de huishoudens de aanpassingen van de huizenprijzen welke tot en met
2012 hebben plaatsgevonden, zonder al te grote stijgingen van de
betalingsachterstanden weten te doorstaan. Dat heeft tot gevolg dat de risico's
voor de reële economie en de financiële stabiliteit onder controle lijken.
Bovendien is de financiële sector versterkt aan de hand van regelgevende en
toezichtmaatregelen. Al met al zal de Commissie in dit stadium niet overgaan
tot een verdere diepgaande analyse in de context van de PMO. Duitsland: In maart 2014 heeft de Commissie geconcludeerd dat Duitsland kampte met
macro-economische onevenwichtigheden die in het oog dienden te worden gehouden
en een beleidsoptreden vereisten. Deze onevenwichtigheden houden verband met
grote en blijvende overschotten op de lopende rekening die het gevolg zijn
zowel van een lage binnenlandse vraag, waaronder de investeringen, als van een
sterk concurrentievermogen. Het is van het grootste belang dat de zwakke vraag
en investeringen, die een rem zetten op de Duitse economische groei, worden
aangepakt, omdat de Duitse economie een prominente rol speelt en potentiële
overloopeffecten heeft op de EU en de eurozone. In het geactualiseerde
scorebord blijven sommige indicatoren boven de indicatieve drempelwaarde,
namelijk het overschot op de lopende rekening, het verlies aan
exportmarktaandeel en de schuldpositie van de overheidssector. De indicator voor het overschot op de Duitse lopende
rekening (een gemiddelde over drie jaar) is verder gestegen. Verwacht wordt dan
ook dat het jaarlijkse overschot, dat het leeuwendeel van het overschot op de
lopende rekening van de eurozone voor zijn rekening neemt, de komende jaren
hoog zal blijven. Het Duitse saldo ten opzichte van de eurozone is afgenomen,
vooral onder invloed van een daling van de uitvoer, terwijl het saldo van
Duitsland ten opzichte van de rest van de wereld is toegenomen. De positieve
internationale netto investeringspositie wordt alsmaar sterker. De indicator
voor het verlies aan exportmarktaandeel over een horizon van vijf jaar bevindt
zich boven de drempelwaarde, al was er in 2013 sprake van kleine
marktaandeelwinsten. De verliezen zijn beperkter dan in het grootste deel van
de eurozone en liggen grotendeels in de lijn van die van andere geavanceerde
economieën. De indicatoren voor de kostenconcurrentie laten recentelijk enige
verslechtering zien, al blijven de tijdens de afgelopen tien jaar opgebouwde
winsten bestaan. De op het HICP gebaseerde reële effectieve wisselkoers is in
2013 sterker gestegen dan het gemiddelde voor de eurozone, waarmee de dalingen
van eerdere jaren gedeeltelijk ongedaan zijn gemaakt. De loonkosten per eenheid
product zijn in 2013 verder opgelopen als gevolg van vrij forse
loonsverhogingen. In de jaren 2012 en 2013 hebben de investeringen een negatieve
bijdrage geleverd aan de groei. In het tweede kwartaal van dit jaar zijn de
particuliere investeringen teruggelopen, waarmee het in 2013 ingezette herstel
werd onderbroken. Ondanks recente beleidsinitiatieven blijft er sprake van een
achterstand op het gebied van de overheidsinvesteringen. De schuldafbouw in de
particuliere sector is voortgezet bij een zwakke kredietgroei, die te wijten is
aan een lage vraag naar kredieten en een hoog aandeel van de interne middelen
in de financiering. Het verdient wellicht aanbeveling de dynamiek van de
huizenprijzen en de ontwikkelingen op de woningmarkt, met name in bepaalde
segmenten en regio's, nauwlettend in het oog te houden. De overheidsschuldquote
is in 2013 teruggelopen en zal naar verwachting verder dalen. De arbeidsmarkt
blijft robuust en de werkloosheid vertoont een neerwaartse tendens. Al met
al acht de Commissie het, mede in het licht van de vaststelling in maart 2014
van onevenwichtigheden, nuttig verder na te gaan of de onevenwichtigheden
aanhouden of ongedaan worden gemaakt. Estland: Tijdens de vorige PMO-ronden werden er in Estland geen
onevenwichtigheden geconstateerd. In het geactualiseerde scorebord liggen
enkele indicatoren boven de indicatieve drempelwaarde, namelijk de negatieve
INIP, de nominale loonkosten per eenheid product, de inflatiegezuiverde
huizenprijzen en de werkloosheid. De negatieve INIP blijft boven de drempelwaarde maar
loopt wel terug. Aangezien de helft van de externe verplichtingen echter uit
buitenlandse directe investeringen bestaat, blijven de externe
financieringsrisico's beperkt. De lopende rekening van Estland vertoont
momenteel een tekort, dat naar verwachting verder zal toenemen. De stijging van
de nominale loonkosten per eenheid product weerspiegelt de door de binnenlandse
vraag geschraagde economische groei en het beperkte arbeidsaanbod. De
schuldenlast van de particuliere sector bevindt zich in Estland weliswaar onder
de drempelwaarde, maar is wel vrij hoog ten opzichte van vergelijkbare landen.
De particuliere sector is zijn schulden echter aan het afbouwen, geholpen door
een vrij robuuste nominale bbp-groei. De huizenprijzen, die vrij snel stijgen,
weerspiegelen een kwaliteitseffect en een woningaanbod dat zich pas sinds kort
aan de herstellende vraag is beginnen aan te passen. De overheidsschuld is de
laagste in de gehele EU. De werkloosheid laat een neerwaartse tendens zien.
Verwacht wordt dan ook dat de indicator volgend jaar onder de drempelwaarde zal
uitkomen. Dat neemt echter niet weg dat de langdurige werkloosheid van
laaggeschoolde arbeiders en andere met armoede en sociale uitsluiting verband
houdende indicatoren relatief hoog blijven. De blootstelling van Estland aan
geopolitieke risico's, en met name het conflict tussen Rusland en Oekraïne,
leidt tot een verslechtering van het groeipotentieel van het land en dient op
de voet te worden gevolgd. Al met al zal de Commissie in dit stadium niet
overgaan tot een verdere grondige analyse in de context van de PMO. Ierland: In maart 2014 heeft de Commissie geconcludeerd dat Ierland
macro-economische onevenwichtigheden kende die specifiek in het oog dienden te
worden gehouden en een krachtdadig beleidsoptreden vereisten. Het betreft met
name ontwikkelingen in de financiële sector, de schuldenlast van de
particuliere en de overheidssector, de hoge externe bruto- en
nettoverplichtingen en de arbeidsmarkt. Zoals in maart 2014 was aangekondigd en
conform de aanbeveling voor de eurozone, heeft de Commissie voor Ierland een
specifieke monitoring van de beleidsimplementatie in gang gezet[32]. In het
geactualiseerde scorebord overschrijden sommige indicatoren de indicatieve
drempelwaarde, namelijk de INIP, de schuldpositie van de particuliere en de
overheidssector, alsook de werkloosheid. De INIP is in 2013 weliswaar sterk negatief gebleven,
maar loopt al sinds 2011 terug wegens de voortgaande schuldafbouw door de
particuliere sector en het ontstaan van zeer grote overschotten op de lopende
rekening. De indicator betreffende het verlies aan exportmarktaandeel bevindt
zich thans onder de drempelwaarde en in 2013 was er sprake van enige winst
omdat de uitvoer van diensten snel bleef toenemen. Nadat er zich de afgelopen
jaren een aanzienlijk herstel van het concurrentievermogen heeft voltrokken,
zijn de indicatoren voor het kostenconcurrentievermogen thans min of meer
stabiel. De schuld van de particuliere sector is afgenomen maar blijft zeer
hoog, hetgeen erop duidt dat de huishoudens hun schulden verder in aanzienlijke
mate moeten terugschroeven. Wat het bedrijfsleven betreft, wordt het
schuldniveau opgedreven door de aanwezigheid van grote multinationale
ondernemingen die door hoge, met buitenlandse middelen gefinancierde
investeringen worden gekenmerkt en die in Ierland zijn gevestigd maar vooral op
mondiale markten actief zijn. De hoge schuldenlast van de overheidssector is in
2013 verder toegenomen als percentage van het bbp, maar zal vanaf 2014 naar
verwachting een daling te zien geven. De woningmarkt heeft het dieptepunt
bereikt en de prijzen beginnen thans wederom te stijgen, vooral in Dublin. De
werkloosheid blijft boven de indicatieve drempelwaarde en medio 2014 had meer
dan de helft van de werklozen al ten minste sinds twaalf maanden geen baan. Dat
neemt niet weg dat de werkloosheid onder invloed van een duurzame banengroei sinds
begin 2013 afneemt, maar niettemin zeer hoog blijft (dat geldt voor zowel de
totale, de langdurige als de jeugdwerkloosheid). Al met al vindt de
Commissie het, mede in het licht van de vaststelling in maart 2014 van
onevenwichtigheden die een krachtdadig optreden vereisen, nuttig de risico's
die samengaan met de aanhoudende onevenwichtigheden of het ongedaan maken
daarvan, verder te onderzoeken. Griekenland: Sinds mei 2010 ontvangt Griekenland financiële bijstand ter
ondersteuning van de macro-economische aanpassing. Het toezicht op de
onevenwichtigheden en de monitoring van de corrigerende maatregelen hebben in
deze context plaatsgevonden en niet in het kader van de PMO. In het kader van
zijn programma heeft Griekenland aanzienlijke vooruitgang geboekt in de
richting van de correctie van zijn onevenwichtigheden en de vermindering van de
macro-economische risico's. Dat neemt echter niet weg dat in het
geactualiseerde scorebord diverse indicatoren boven de indicatieve
drempelwaarde blijven: de INIP en het verlies aan exportmarktaandeel; de
schuldpositie van de particuliere sector, de schuldpositie van de
overheidssector en de werkloosheid. In 2013 was er sprake van een verdere
aanpassing van het saldo op de Griekse lopende rekening, vooral onder invloed van
de krimp van de invoer, enige invoersubstitutie en hogere inkomsten uit
toerisme. De uitvoer exclusief toerisme blijft echter zwak presteren. Over de
afgelopen vijf jaar lag het cumulatieve verlies aan exportmarktaandeel ver
boven de drempelwaarde. Griekenland wint echter kostenconcurrentievermogen
terug, zoals blijkt uit de scherpe daling van de loonkosten per eenheid product
onder invloed van de brede structurele hervormingen die in het kader van het
programma zijn doorgevoerd. De op het HICP gebaseerde reële effectieve
wisselkoers is scherp gedaald. De negatieve INIP als percentage van het bbp is
verder gestegen van een reeds hoog niveau, als gevolg van het effect van de
langdurige recessie op het nominale bbp en het uitgestelde effect van tekorten
op de lopende rekening. In 2013 zijn de huizenprijzen gedaald wegens de diepe
recessie en de aan de gang zijnde aanpassing in de vastgoedsector. De schuld
van de particuliere sector is hoog gebleven en lag iets boven de drempelwaarde:
de inspanningen om de schuld af te bouwen hebben niet in een scherpe daling van
de particuliere schuldquote geresulteerd, ondanks sterk negatieve
kredietstromen. Ook de overheidsschuld blijft zeer hoog, al wordt verwacht dat
zij in 2014 een piek zal bereiken en daarna geleidelijk zal teruglopen. De
werkloosheid is zeer hoog, maar zal in 2014 naar verwachting beginnen te dalen.
De economische ontwikkelingen hebben een grote invloed gehad op andere sociale
indicatoren, zoals de jeugdwerkloosheid, de langdurige werkloosheid en de armoede-indicatoren.
De financiëlebijstands- en aanpassingsprogramma's hebben Griekenland
geholpen bij het terugdringen van zijn buitensporige macro-economische
onevenwichtigheden en bij het beheersen van de daaraan verbonden risico's. De
toestand van Griekenland in de context van de PMO zal worden beoordeeld wanneer
het huidige financiëlebijstandsprogramma afloopt en zal afhangen van de
post-programmaregelingen die uiteindelijk worden overeengekomen. Spanje: In maart 2014 heeft de Commissie
geconcludeerd dat Spanje met macro-economische onevenwichtigheden kampte die
specifiek in het oog dienden te worden gehouden en een krachtdadig
beleidsoptreden vereisten. Het betrof meer in het bijzonder de hoge binnen- en
buitenlandse schuld. Zoals in maart 2014 was aangekondigd en conform de
aanbeveling voor de eurozone, heeft de Commissie voor Spanje een specifieke
monitoring van de beleidsimplementatie in gang gezet[33]. In het
geactualiseerde scorebord overschrijden diverse indicatoren de indicatieve
drempelwaarde, namelijk de internationale netto investeringspositie, het exportmarktaandeel,
de schuldpositie van de particuliere sector, de schuldpositie van de
overheidssector en de werkloosheid. De indicator voor de lopende rekening bevindt zich thans ver onder de
drempelwaarde omdat Spanje in 2013 een overschot op de lopende rekening heeft
geboekt, vooral wegens de inkrimping van de binnenlandse vraag. Nu de
binnenlandse vraag aantrekt, is de duurzaamheid van de externe herbalancering
van primair belang, te meer omdat er nog steeds van een zeer negatieve INIP
sprake is. De stijging van 2013 is echter vooral het gevolg van
waarderingseffecten, die een groeiend vertrouwen van beleggers in de Spaanse
economie weerspiegelen. Het cumulatieve verlies aan exportmarktaandeel is weliswaar
nog steeds hoger dan de drempelwaarde, maar het is scherp gedaald als gevolg
van in 2013 behaalde winsten, waardoor de kloof ten aanzien van andere
geavanceerde economieën is overbrugd. De betere exportprestatie is ten dele toe
te schrijven aan een hersteld kostenconcurrentievermogen, hetgeen tot uiting
komt in de gegevens over de loonkosten per eenheid product. De schuld van de
particuliere sector blijft op een zeer hoog peil, hoewel zij in 2013 verder is
afgebouwd, vooral wegens negatieve kredietstromen, al zijn er ook prille
verbeteringen in de kredietverlening aan het midden- en kleinbedrijf
waargenomen. De herstructurering van het bankwezen is voortgezet, hetgeen tot
een geleidelijke normalisering van de voorwaarden voor de kredietverlening heeft
bijgedragen. De overheidsschuld is aanzienlijk gestegen, ten dele wegens de
balansreparatie in de financiële sector, maar ook als gevolg van het hoog
blijvende overheidstekort. De huizenprijzen en de woningbouw als percentage van
het bbp zijn in 2013 verder gedaald, maar uit recente gegevens blijkt dat de
woningmarkt zich aan het stabiliseren is. De zeer hoge werkloosheid in Spanje
is in 2013 verder toegenomen, maar loopt thans terug omdat de bbp-groei wederom
positief wordt en de recente arbeidsmarkthervormingen vruchten beginnen af te
werpen. De zeer hoge jeugd- en langdurige werkloosheid ondermijnen de
toekomstige groeivooruitzichten en doen de sociale ongelijkheid toenemen. Al
met al vindt de Commissie het, mede in het licht van de vaststelling in maart
2014 van onevenwichtigheden die een krachtdadig optreden vereisen, nuttig de
risico's die samengaan met de aanhoudende onevenwichtigheden of het ongedaan
maken daarvan, verder te onderzoeken. Frankrijk: In
maart 2014 heeft de Commissie geconcludeerd dat Frankrijk nog steeds
macro-economische onevenwichtigheden kende die specifiek in het oog dienden te
worden gehouden[34]
en een krachtdadig beleidsoptreden vereisten. De onevenwichtigheden zijn terug
te voeren op de verslechtering van de handelsbalans en het concurrentievermogen,
alsook op de gevolgen van de schuldenlast van de particuliere sector. Zoals in
maart 2014 was aangekondigd en conform de aanbeveling voor de eurozone, heeft
de Commissie voor Frankrijk een specifieke monitoring van de beleidsimplementatie
in gang gezet. In het geactualiseerde scorebord overschrijdt een aantal
indicatoren hun indicatieve drempelwaarde, namelijk het verlies aan
exportmarktaandeel, de schuldpositie van de particuliere sector en de
schuldpositie van de overheidssector. Het handelssaldo en de tendens van het concurrentievermogen laten geen
tekenen van beterschap zien. De lopende rekening blijft een stabiel tekort
vertonen dat tussen de drempelwaarden ligt, terwijl de INIP gematigd negatief
is. De exportprestatie blijft zwak, met aanzienlijke cumulatieve verliezen aan
exportmarktaandeel, al was er in 2013 sprake van enige beperkte winsten. De
toename van de loonkosten per eenheid product is vrij gematigd gebleven, maar
duidt niet op een verbetering van het kostenconcurrentievermogen. De
winstgevendheid van het bedrijfsleven blijft beperkt, hetgeen ongunstig is voor
de vooruitzichten inzake schuldafbouw en een rem zet op het
investeringsvermogen. De particuliere schuld ligt boven de drempelwaarde en
gaat vergezeld van een hoge en oplopende overheidsschuldquote, die de
100 procent van het bbp nadert. De arbeidsmarktsituatie is aan het
verslechteren, waarbij de werkloosheid zodanige stijgingen vertoont dat deze
zeer dicht in de buurt van de drempelwaarde komt. Ook de jeugdwerkloosheid is
hoog en neemt alsmaar verder toe. In een context van lage groei en inflatie
komt het er vooral op aan de macro-economische onevenwichtigheden van Frankrijk
aan te pakken, gezien de omvang van de Franse economie en het feit dat de
mogelijke overloopeffecten ervan de werking van de eurozone nadelig kunnen
beïnvloeden. Al met al vindt de Commissie het, mede in het licht van de
vaststelling in maart 2014 van onevenwichtigheden die een krachtdadig optreden
vereisen, nuttig de risico's die samengaan met de aanhoudende
onevenwichtigheden of het ongedaan maken daarvan, verder te onderzoeken. Kroatië: In
maart 2014 heeft de Commissie geconcludeerd dat Kroatië met buitensporige
macro-economische onevenwichtigheden werd geconfronteerd die specifiek in het
oog dienden te worden gehouden en een krachtdadig beleidsoptreden vereisten.
Deze onevenwichtigheden hielden verband met externe verplichtingen, een
verzwakkende exportprestatie, diep in de schulden stekende ondernemingen en een
snel stijgende overheidsschuld, tegen de achtergrond van een lage groei en een
zwak aanpassingsvermogen. Zoals in maart 2014 was aangekondigd, heeft de
Commissie voor Kroatië een specifieke monitoring van de beleidsimplementatie in
gang gezet[35].
In het geactualiseerde scorebord overschrijden sommige indicatoren de
indicatieve drempelwaarde, namelijk de INIP, het verlies aan
exportmarktaandeel, de schuldpositie van de overheidssector en de werkloosheid.
De grote negatieve INIP is enigszins verkleind doordat het tekort op de
lopende rekening in een overschot is omgeslagen. De drijvende krachten achter
de aanpassing van de lopende rekening waren de afnemende binnenlandse vraag en
investeringen, wat schadelijke gevolgen kan hebben voor het groeipotentieel van
Kroatië. De exportprestatie is zwak en de cumulatieve verliezen aan
exportmarktaandeel blijven zeer groot, al is er sinds kort enige vertraging en
een bescheiden vooruitgang merkbaar. De verbetering van het
concurrentievermogen blijft niettemin beperkt; de loonkosten per eenheid
product en de reële effectieve wisselkoersen zijn in 2013 zelfs opnieuw
beginnen te stijgen, na sinds 2010 een daling te hebben vertoond. Hoewel de
schuld van de particuliere sector onder de drempelwaarde ligt, is zij toch vrij
hoog ten opzichte van vergelijkbare landen en loopt zij nog niet terug, ondanks
een negatieve kredietgroei. De totale schuldenlast van de overheidsbedrijven
houdt aanzienlijke additionele latente verplichtingen voor de overheid in en
duidt op zwakke punten in het bestuur van deze bedrijven. De krimpende economie
en de grote begrotingstekorten resulteren in een snel stijgende schuldquote van
de overheid, waarbij begrotingsconsolidatie een moeilijke opgave is in een
omgeving die door een recessie wordt gekenmerkt. De langzame aanpassing van de lonen
werkt een alsmaar snellere vernietiging van arbeidsplaatsen en een toenemende
en hoge werkloosheid in de hand. Zowel de hoge jeugd- en langdurige
werkloosheid als de lage participatiegraden doen verder afbreuk aan de
groeivooruitzichten, sorteren negatieve terugkoppelingseffecten en zetten het
sociale weefsel onder druk. Al met al acht de Commissie het, mede in het
licht van de vaststelling in maart 2014 van buitensporige onevenwichtigheden,
nuttig over te gaan tot een verdere analyse van het voortbestaan van de
macro-economische risico's en tot het monitoren van de bij het ongedaan maken
van de buitensporige onevenwichtigheden gemaakte vorderingen. Italië: In maart
2014 heeft de Commissie geconcludeerd dat Italië buitensporige
macro-economische onevenwichtigheden kende die specifiek in het oog dienden te
worden gehouden en een krachtdadig beleidsoptreden vereisten. De
onevenwichtigheden betreffen met name de zeer hoge overheidsschuld en het
zwakke externe concurrentievermogen, die beide hun oorsprong vinden in de
zwakke productiviteitsgroei. Zoals in maart 2014 was aangekondigd en conform de
aanbeveling voor de eurozone, heeft de Commissie voor Italië een specifieke
monitoring van de beleidsimplementatie in gang gezet[36]. In het
geactualiseerde scorebord overschrijden sommige indicatoren de indicatieve
drempelwaarde, namelijk het verlies aan exportmarktaandeel, de schuldquote van
de overheid en de werkloosheid. Er heeft weliswaar een aanpassing van de externe positie plaatsgevonden
en het in 2013 opgetekende overschot op de lopende rekening zal naar
verwachting verder toenemen, maar die ontwikkelingen zijn vooral toe te
schrijven aan een zwakke binnenlandse vraag en een bescheiden exportgroei. Over
een periode van vijf jaar bezien, blijven de cumulatieve verliezen aan
exportmarktaandeel aanzienlijk, en ook de exportprestatie is nog steeds zwak in
vergelijking met andere geavanceerde economieën. De indicatoren voor het
kostenconcurrentievermogen zijn stabiel maar laten geen verbetering zien. De
nominale stijging van de loonkosten per eenheid product is in 2013 vertraagd,
ten dele dankzij een stabilisatie van de arbeidsproductiviteit na de scherpe
daling ervan die het jaar voordien was opgetekend. De schuldenlast van de
particuliere sector is gematigd, terwijl de zeer hoge schuldquote van de
overheid is blijven toenemen onder impuls van een negatieve reële groei en een
gematigde inflatie. De zwakte van de economie komt ook tot uiting in het
afnemende aandeel van de investeringen in vaste activa in het bbp, wat terug te
voeren is op de onzekere economische vooruitzichten en de sterke krimp van de
kredietverlening aan de particuliere sector in 2013. De werkloosheid in Italië
is in 2013 verder opgelopen, maar heeft zich in de eerste helft van 2014
gestabiliseerd. De jeugdwerkloosheid is sterk toegenomen tot een zeer hoog
niveau, terwijl ook de langdurige werkloosheid zeer hoog is gebleven. De
participatiegraad is de laagste in de gehele EU. Hoewel de sociale en
armoede-indicatoren in 2013 min of meer stabiel zijn gebleven, bevinden zij
zich nog steeds op een verontrustend hoog peil en kunnen zij een negatief
effect sorteren op de groeivooruitzichten op middellange termijn. In een
context van lage groei en inflatie komt het er vooral op aan de buitensporige
onevenwichtigheden van Italië aan te pakken, gezien de omvang van de Italiaanse
economie en het feit dat de mogelijke overloopeffecten ervan de werking van de
eurozone nadelig kunnen beïnvloeden. Al met al acht de Commissie het, mede
in het licht van de vaststelling in maart 2014 van buitensporige
onevenwichtigheden, nuttig over te gaan tot een verdere analyse van het
voortbestaan van de macro-economische risico's en tot het monitoren van de bij
het ongedaan maken van de buitensporige onevenwichtigheden gemaakte vorderingen.
Letland: Tijdens de vorige
PMO-ronde werden er in Letland geen macro-economische onevenwichtigheden
geconstateerd. In het geactualiseerde scorebord overschrijden sommige
indicatoren de indicatieve drempelwaarde, namelijk de INIP, de werkloosheid en
de verandering in de inflatiegezuiverde huizenprijzen. De negatieve INIP
bevindt zich ver boven de indicatieve drempelwaarde, al is zij de afgelopen
jaren afgenomen. Ruim tweederde van de nettoverplichtingen zijn buitenlandse
directe investeringen en er is sprake van een gematigde externe nettoschuld. De
lopende rekening van Letland geeft een gering tekort te zien. De toename van
het Letse exportmarktaandeel vertraagt weliswaar, maar is in cumulatieve termen
nog steeds aanzienlijk. Hoewel de loonkosten per eenheid product onder de
drempelwaarde blijven, blijkt uit projecties dat er op korte termijn een risico
op overschrijding bestaat. Deze ontwikkeling zou zich evenwel voordoen tegen de
achtergrond van een verbeterend niet-kostenconcurrentievermogen, en tevens
algemeen genomen in de lijn liggen van de ontwikkelingen bij de voornaamste
handelspartners. De schuldquote van zowel de particuliere als de
overheidssector ligt ver onder de drempelwaarde. De financiële sector kan bogen
op hoge liquiditeits- en solvabiliteitsratio's, maar de kredietgroei is nog
steeds negatief tegen de achtergrond van een voortgaande afbouw van de
schuldhefboom in de banksector. In 2013 lag de toename van de
inflatiegezuiverde huizenprijzen boven maar dichtbij de drempelwaarde, waarmee
een aanzienlijke prijsdaling in eerdere jaren werd gecorrigeerd. De
blootstelling van Letland aan geopolitieke risico's, en met name het conflict
tussen Rusland en Oekraïne, leidt tot een verslechtering van het
groeipotentieel van het land. De werkloosheidsindicator (een gemiddelde over
drie jaar) komt dichter in de buurt van de drempelwaarde en zal naar
verwachting verder afnemen. De jeugdwerkloosheid blijft teruglopen. Hoewel de
langdurige werkloosheid zich nog steeds op een hoog niveau bevindt, is zij het
voorbije jaar scherp gedaald, waardoor ook de bestaande aanzienlijke sociale
risico's verkleinen. Al met al zal de Commissie in dit stadium niet overgaan
tot een verdere diepgaande analyse in de context van de PMO. Litouwen: Tijdens de vorige PMO-ronden werden
er in Litouwen geen macro-economische onevenwichtigheden geconstateerd. In het
geactualiseerde scorebord liggen een paar indicatoren boven hun indicatieve
drempelwaarde, namelijk de INIP en de werkloosheid. De negatieve INIP van Litouwen blijft weliswaar boven
de drempelwaarde maar is sterk verbeterd. Bovendien is de externe nettoschuld
aanzienlijk lager, wat de hoge stand van de inkomende buitenlandse directe
investeringen weerspiegelt. In 2013 liet de lopende rekening een gering
overschot zien, maar voorspeld wordt dat dit in 2015 onder invloed van een
aantrekkende binnenlandse vraag in een klein tekort zal omslaan. De
exportprestatie lijkt sterk, met aanzienlijke winsten aan exportmarktaandeel.
De indicatoren voor het kostenconcurrentievermogen lijken vrij stabiel, ook al
hebben de loonkosten per eenheid product wegens een verkrappende arbeidsmarkt
een gematigde stijging te zien gegeven. De door Rusland opgelegde sancties
zullen op korte termijn wellicht een rem zetten op de uitvoer en de bbp-groei.
Meer in het algemeen leidt de blootstelling van Litouwen aan geopolitieke
risico's, en met name het conflict tussen Rusland en Oekraïne, tot een
verslechtering van het groeipotentieel van het land. De schuldquote van zowel
de particuliere als de overheidssector is vrij gering. De particuliere sector
blijft zijn schulden afbouwen en er is sprake van een zwakke toename van nieuwe
kredieten aan niet-financiële vennootschappen. De reële huizenprijzen hebben
zich de afgelopen jaren gestabiliseerd. De werkloosheid, de jeugdwerkloosheid
en de langdurige werkloosheid zijn aanzienlijk gedaald en de totale
werkloosheid zal de komende jaren naar verwachting verder teruglopen tot dicht
in de buurt van de drempelwaarden. De betere arbeidsmarktsituatie draagt bij
tot een vermindering van de armoede en de sociale uitsluiting, die echter zeer
wijdverbreid blijven. Al met al zal de Commissie in dit stadium niet
overgaan tot een verdere diepgaande analyse in de context van de PMO. Luxemburg: In maart 2014 heeft de Commissie geconcludeerd dat de macro-economische
uitdagingen in Luxemburg geen grote macro-economische risico's inhielden die
als onevenwichtigheden in de zin van de PMO zouden kunnen worden aangemerkt. In
het geactualiseerde scorebord overtreffen een paar indicatoren de indicatieve
drempelwaarde, namelijk de loonkosten per eenheid product, de groei van de
kredietverlening aan de particuliere sector en de schuldpositie van de
particuliere sector. Het grote overschot op de Luxemburgse lopende rekening
is in 2013 verder teruggelopen onder invloed van een hoge invoer maar ook van
dalende investeringen, hetgeen ertoe heeft geleid dat de indicator (een
gemiddelde over drie jaar) thans tussen de drempelwaarden ligt. De cumulatieve
verliezen aan exportmarktaandeel zijn afgenomen tot onder de drempelwaarde,
nadat in 2013 een aantal aanzienlijke winsten was opgetekend. De loonkosten per
eenheid product blijven vrij dynamisch, al liet het stijgingstempo ervan in
2013 een gematigder ontwikkeling zien. De grote schuldpositie van de
Luxemburgse particuliere sector, vooral van niet-financiële vennootschappen, is
grotendeels terug te voeren op substantiële grensoverschrijdende leningen
tussen ondernemingen waar aanzienlijke activa tegenover staan. De schuldpositie
van de overheid is momenteel gunstig, maar op langere termijn is er sprake van
grote houdbaarheidsrisico's als gevolg van toenemende leeftijdsgerelateerde
verplichtingen. Er bestaan nog steeds risico's voor de binnenlandse financiële
stabiliteit als gevolg van de grote financiële sector van het land, maar deze
blijven betrekkelijk onder controle omdat de sector tegelijkertijd
gediversifieerd en gespecialiseerd is. De binnenlandse banken van hun kant
worden gekenmerkt door solide kapitaal- en liquiditeitsratio's. De dynamische
ontwikkeling van de huizenprijzen vormt evenwel een bron van zorg. Het risico
van een scherpe prijscorrectie lijkt weliswaar beperkt, maar er zijn problemen
aan de aanbodzijde en de investeringen in woningbouw laten een daling zien. Al
met al zal de Commissie in dit stadium niet overgaan tot een verdere diepgaande
analyse in de context van de PMO. Hongarije: In maart 2014 heeft de Commissie geconcludeerd dat Hongarije met
macro-economische onevenwichtigheden kampte die in het oog dienden te worden
gehouden en een krachtdadig beleidsoptreden vereisten. Het betrof meer in het
bijzonder de voortgaande aanpassing van de zeer negatieve internationale
netto-investeringspositie (INIP) van het land en zijn vrij hoge overheidsschuld[37].
In het geactualiseerde scorebord overschrijden diverse indicatoren de
indicatieve drempelwaarde, namelijk de INIP, het verlies aan
exportmarktaandeel, de schuldpositie van de overheidssector en de werkloosheid.
De sinds 2010 oplopende overschotten op de lopende en kapitaalrekening
hebben voor een gestage daling van de INIP gezorgd, al blijft deze zeer groot.
Tot voor kort was deze verbetering van de lopende rekening grotendeels terug te
voeren op een zwakke binnenlandse vraag bij een doorgaans ondermaatse
exportprestatie, hetgeen in grote cumulatieve verliezen aan marktaandeel
resulteerde. Tegelijkertijd was er sprake van een vrij dynamische toename van
de loonkosten per eenheid product, al is de reële effectieve wisselkoers
afgenomen. De particuliere sector heeft zijn schulden verder afgebouwd, en dat
in een moeilijke context die werd gekenmerkt door een aanzienlijk volume
oninbare leningen, een buitensporige druk op de financiële sector, negatieve
kredietstromen en een aanhoudende daling van de inflatiegezuiverde huizenprijzen.
Sinds medio 2013 verloopt de schuldafbouw niettemin in een trager tempo als
gevolg van gesubsidieerde kredietverlening en een aantrekkende groei. De
overheidsschuld is gestaag blijven dalen, maar de neerwaartse tendens is niet
sterk genoeg omdat er zich negatieve schokken kunnen voordoen. Negatieve
terugkoppelingseffecten tussen het beperkte groeipotentieel van de economie en
de blootstelling aan wisselkoersschommelingen kunnen de kwetsbaarheden van het
land verergeren. Vooral wegens de toegenomen participatiegraad bevindt de
werkloosheidsindicator zich iets boven de drempelwaarde. Aangenomen wordt dat
hij verder zal verbeteren. De situatie van jongeren op de arbeidsmarkt is erop
vooruitgegaan, maar de langdurige werkloosheid is nog steeds hoog. De participatiegraad
neemt weliswaar toe, maar blijft tot de laagste in de EU behoren. Sinds het
uitbreken van de crisis zijn alle armoede-indicatoren echter sterk blijven
verslechteren. Al met al vindt de Commissie het, mede in het licht van de
vaststelling in maart 2014 van onevenwichtigheden die een krachtdadig optreden
vereisen, nuttig de risico's die samengaan met de aanhoudende
onevenwichtigheden of het ongedaan maken daarvan, verder te onderzoeken. Malta: In maart
2014 heeft de Commissie geconcludeerd dat de macro-economische uitdagingen in
Malta geen grote macro-economische risico's inhielden die als
onevenwichtigheden in de zin van de PMO zouden kunnen worden aangemerkt. In het
geactualiseerde scorebord overtreffen sommige indicatoren de indicatieve drempelwaarde,
namelijk de verandering in de nominale loonkosten per eenheid product, de
schuldpositie van de particuliere sector en de schuld van de overheidssector. Het proces van externe herbalancering is verder gevorderd en in 2013 is
op de lopende rekening een overschot geboekt. De aan grootschalige
investeringsprojecten toe te schrijven toename van de invoer zal in 2014-2015
naar verwachting in een tijdelijke verslechtering van het saldo op de lopende
rekening resulteren. Hoewel het externe saldo de voorbije jaren is verbeterd,
is het exportmarktaandeel van Malta in 2013 voor het vijfde jaar op rij
gedaald, al blijft de cumulatieve verandering nog steeds onder de indicatieve
drempelwaarde. De stijging van de nominale loonkosten per eenheid product is iets
boven de drempelwaarde uitgekomen. Deze ontwikkelingen vloeien voort uit de
veranderende structuur van de economie, maar kunnen ook duiden op het risico
van een uitholling van het concurrentievermogen als zij blijven voortduren.
Tegelijkertijd blijft de vrij hoge particuliere schuld, die bij niet-financiële
vennootschappen is geconcentreerd, op een neerwaarts pad, wat ten dele terug te
voeren is op een aanhoudende economische groei, maar ook te wijten is aan een
negatieve kredietstroom in de richting van het bedrijfsleven omdat banken hun
kredietverleningsnormen hebben verstrengd, met name ten aanzien van de
bouwsector. De schuldquote is blijven stijgen maar zal zich naar verwachting
stabiliseren en vanaf volgend jaar beginnen te dalen. Hoewel de grote en hoofdzakelijk
internationaal georiënteerde banksector zijn schuldhefboom aan het afbouwen is,
is het effect daarvan op de economische activiteit beperkt gebleven omdat de
binnenlandse activa en passiva maar een gering aandeel in de bankbalansen
vertegenwoordigen. Een stabiele ontwikkeling van de huizenprijzen, een solide
banengroei (die evenwel met een vrij lage participatiegraad gepaard gaat) en
een lage werkloosheidsgraad beperken het risico dat er interne
onevenwichtigheden ontstaan. Al met al zal de Commissie in dit stadium niet
overgaan tot een verdere diepgaande analyse in de context van de PMO. Nederland: In maart 2014 heeft de Commissie geconcludeerd dat Nederland
macro-economische onevenwichtigheden kende, met name in het licht van de
voortgaande correctie op de woningmarkt en de hoge schuldpositie van de
huishoudens. In het geactualiseerde scorebord bevinden er zich sommige
indicatoren boven de indicatieve drempelwaarde, namelijk: het overschot op de
lopende rekening; het verlies aan exportmarktaandeel; de schuldpositie van de
particuliere sector en de schuldpositie van de overheidssector. Het hoog blijvende overschot op de lopende rekening van
Nederland is het gevolg van hoge besparingen en structureel zwakke binnenlandse
particuliere investeringen, die in 2013 verder zijn teruggelopen. Verwacht
wordt evenwel dat het geleidelijk herstel de investeringen vanaf 2014 zal
ondersteunen en een geringe neerwaartse druk op het overschot op de lopende
rekening zal uitoefenen. Het cumulatieve verlies aan exportmarktaandeel is
enigszins teruggelopen nadat er in 2013 beperkte winsten zijn geboekt, vooral
wegens de dynamiek van de wederuitvoer. De toename van de loonkosten per
eenheid product was positief en bleef onder de drempelwaarde. De schuldpositie
van de particuliere sector heeft zich gestabiliseerd op een niveau dat ver
boven de drempelwaarde ligt, hoewel er van een actieve schuldafbouw door de
huishoudens sprake was. De risico's zijn beperkt doordat de particuliere sector
over een zeer grote hoeveelheid financiële activa beschikt. Daarnaast zullen
beleidswijzigingen, zoals de beperking van de aftrekbaarheid van de
hypotheekrente en de verlaging van de leenquotiteit, de schuldafbouw door de
huishoudens in de hand werken en tot een beter evenwicht in de financiële
sector bijdragen. De woningmarkt lijkt zich te herstellen: de huizenprijzen
lopen op en het aantal transacties en bouwvergunningen stijgt, wat het pad
effent voor een toename van de investeringen van de huishoudens. De
overheidsschuld bevindt zich op een stabiel peil boven de drempelwaarde. Al
met al acht de Commissie het, mede in het licht van de vaststelling in maart
2014 van onevenwichtigheden, nuttig verder na te gaan of de onevenwichtigheden
aanhouden of ongedaan worden gemaakt. Oostenrijk: Tijdens de vorige PMO-ronden werden er in Oostenrijk geen
macro-economische onevenwichtigheden geconstateerd. In het geactualiseerde
scorebord blijven een paar indicatoren boven de indicatieve drempelwaarde,
namelijk het verlies aan exportmarktaandeel en de schuldpositie van de
overheidssector. De lopende rekening blijft een stabiel en bescheiden
overschot vertonen, terwijl de INIP bijna nul bedraagt. De aanzienlijke
cumulatieve verliezen aan exportmarktaandeel zijn verminderd nadat er in 2013
een aantal beperkte winsten is behaald. Deze ontwikkeling is toe te schrijven
aan het feit dat Oostenrijk heeft geprofiteerd van de integratie van zijn
leveringsketen met Duitsland en Midden-Europa. De recentere exportprestatie
ligt min of meer in de lijn van de prestatie van de EU-partners. De problemen
met betrekking tot het kostenconcurrentievermogen lijken beperkt: de loonkosten
per eenheid product laten een gematigde toename zien die onder de drempelwaarde
blijft, en de ontwikkeling van de reële effectieve wisselkoers sluit aan bij
die bij de partners in de eurozone. De schuldpositie van de particuliere sector
bevindt zich iets onder de drempelwaarde en op een vrij stabiel niveau. De
kredietstromen naar de particuliere sector blijven gematigd positief. De
overheidsschuld ligt nog steeds boven de drempelwaarde, mede als gevolg van de
met de crisis verband houdende herstructurering en herkapitalisatie van
instellingen uit de financiële sector, waardoor de overheidsschuld in 2014 met
naar schatting 6 procentpunten van het bbp zal toenemen. Hoewel er nog
steeds aanzienlijke risico's bestaan, is de negatieve wisselwerking tussen de
overheid en de financiële sector verminderd, ten dele dankzij het
herstructureringsproces van essentiële financiële instellingen. Dat neemt
echter niet weg dat het Oostenrijkse bankwezen, wegens de nauwe integratie
ervan met landen van Midden-, Oost- en Zuidoost-Europa, zowel aan geopolitieke
risico's als aan macrofinanciële ontwikkelingen op die markten is blootgesteld.
Deze blootstelling lijkt algemeen genomen evenwel iets kleiner te zijn geworden
dan in het verleden, een ontwikkeling die vergezeld gaat van een geleidelijke
schuldafbouw door de Oostenrijkse banken, hetgeen tot uiting komt in dalende
verplichtingen van de financiële sector en een verschuiving in de richting van
minder riskante landen en stabielere lokale financieringsbronnen. Wat de
huizenprijzen betreft, zijn er indicaties dat de in 2012 waargenomen sterke
dynamiek ervan aanzienlijk is afgenomen, zij het niet in hetzelfde tempo in alle
delen van het land. Al met al zal de Commissie in dit stadium niet overgaan
tot een verdere diepgaande analyse in de context van de PMO. Polen: Tijdens
de vorige PMO-ronden werden er in Polen geen macro-economische
onevenwichtigheden geconstateerd. In het geactualiseerde scorebord overtreffen
sommige indicatoren de indicatieve drempelwaarde, namelijk de INIP en de
werkloosheid. De INIP blijft zeer
negatief en is in 2013 iets verder verslechterd. De externe nettoschuld is
echter veel kleiner dan de INIP omdat de buitenlandse directe investeringen een
groot deel van de buitenlandse verplichtingen voor hun rekening nemen. Ook is
het tekort op de lopende rekening verbeterd, waardoor het voor het eerst sinds
2007 onder de drempelwaarde is uitgekomen. Deze ontwikkeling is te danken aan
een overschot op de handelsbalans en een kleiner tekort op de inkomensrekening.
Het cumulatieve exportmarktaandeel is de afgelopen vijf jaar stabiel gebleven,
al moet worden vermeld dat de in recente jaren geleden verliezen door winsten
in 2013 zijn gecompenseerd. De schuldquote van de particuliere sector blijft
tot de laagste in de EU behoren en is slechts zeer weinig gestegen. De
overheidsschuld is min of meer stabiel gebleven op een niveau dat iets onder de
drempelwaarde ligt. Zij zal in 2014 naar verwachting teruglopen, vooral ten
gevolge van de wijzigingen die onlangs in het pensioenstelsel van de tweede
pijler zijn aangebracht. De banksector beschikt over voldoende kapitaal en is
liquide en winstgevend; de kredietstroom naar de particuliere sector blijft
weliswaar beperkt in vergelijking met de periode vóór 2007, maar is nog steeds
positief. De in vreemde valuta luidende hypotheken zijn nog steeds goed voor
een groot deel van de totale hypotheken, maar lopen gestaag terug. De werkloosheid
heeft in de referentieperiode de drempelwaarde bereikt, maar uit recentere
gegevens blijkt dat er sprake is van een neerwaartse tendens, die echter in het
gedrang kan komen als gevolg van de mogelijke nadelige economische effecten van
de spanningen tussen Rusland en Oekraïne, en van het feit dat het economische
klimaat in de EU somberder is dan eerder werd aangenomen. Al met al zal de
Commissie in dit stadium niet overgaan tot een verdere diepgaande analyse in de
context van de PMO. Portugal: Tussen mei 2011 en juni 2014 heeft Portugal financiële bijstand
ontvangen ter ondersteuning van een macro-economisch aanpassingsprogramma[38].
Het toezicht op de onevenwichtigheden en de monitoring van de corrigerende
maatregelen hebben dan ook in deze context plaatsgevonden en niet in het kader
van de PMO. In het kader van zijn programma heeft Portugal grote stappen gezet
in de richting van de correctie van zijn economische zwakheden en de
vermindering van de macro-economische risico's. Dat neemt echter niet weg dat
in het geactualiseerde scorebord diverse indicatoren boven de indicatieve
drempelwaarde blijven: de INIP, de schuldpositie van de particuliere sector, de
schuldpositie van de overheidssector en de werkloosheid. De negatieve INIP is zeer hoog en laat een stijgende
tendens zien. De toename van de INIP is echter bijna tot stilstand gekomen als
gevolg van de herbalancering van de lopende rekening onder invloed van de groei
van de uitvoer en de inkrimping van de invoer. De cumulatieve verliezen aan exportmarktaandeel
zijn wegens de in 2013 behaalde winsten afgenomen tot onder de drempelwaarde.
Deze recente winsten stroken met de verbeteringen in het
kostenconcurrentievermogen, welke tot uiting komen in gestaag teruglopende
loonkosten per eenheid product en een stabiele reële effectieve wisselkoers. De
particuliere schuld bevindt zich op een zeer hoog peil en de door de
huishoudens en het bedrijfsleven geleverde inspanningen om de schulden af te
bouwen, hebben slechts tot een geringe daling van de particuliere schuldquoten
geleid. Ook de overheidsschuld blijft zeer hoog, al wordt aangenomen dat zij in
2013 een piek heeft bereikt en thans geleidelijk zal teruglopen. Ondanks de
recente gebeurtenissen die zich met betrekking tot een welbepaalde bank hebben
voorgedaan, is de Portugese banksector met succes gestabiliseerd: de
bankkapitalisatie is toereikend en de toegang tot op de markt aangetrokken
liquiditeiten blijft verbeteren. Dat neemt evenwel niet weg dat banken wegens
het hoge niveau van de oninbare leningen en het zwakke algemene economische
klimaat kwetsbaar blijven voor macro-economische schokken en zich beperkt zien
in hun vermogen om financiering aan de reële economie te verstrekken. De
werkloosheid blijft zeer hoog, al is zij geleidelijk verder gedaald na begin
2013 een hoogtepunt te hebben bereikt. De jeugdwerkloosheid en de langdurige
werkloosheid zijn zeer hoog en andere sociale indicatoren blijven zorgen baren.
In de context van de integratie van Portugal in de normale EU-toezichtcyclus
acht de Commissie het nuttig de risico's in kwestie verder te onderzoeken in
het kader van een diepgaande evaluatie om uit te maken of er van
onevenwichtigheden sprake is. Roemenië: Gezien de resterende risico's voor
de Roemeense betalingsbalans ontvangt het land sinds het voorjaar van 2009
financiële bijstand, momenteel preventief, ter ondersteuning van
aanpassingsprogramma's. Het toezicht op de onevenwichtigheden en de monitoring
van de corrigerende maatregelen hebben in deze context plaatsgevonden. Sinds in
het najaar van 2013 overeenstemming over de lopende regeling is bereikt, is er
echter nog geen enkele evaluatie van het programma met succes afgerond, en
volgens de plannen loopt dit in september 2015 af. In
het geactualiseerde scorebord bevindt de internationale netto
investeringspositie (INIP) zich nog steeds ver boven de indicatieve
drempelwaarde. De zeer negatieve INIP van Roemenië
is het gevolg van het feit dat het land in de periode voor de crises
voortdurend tekorten op de lopende rekening heeft geboekt, die grotendeels met
buitenlandse directe investeringen werden gefinancierd. Dat houdt in dat de
externe nettoschuld enigszins lager is dan de INIP, maar toch vrij hoog blijft. De lopende rekening heeft een
herbalanceringsproces doorgemaakt, maar in 2013 was er nog steeds sprake van
een gering tekort, dat de komende jaren naar verwachting iets zal toenemen.
De buitenlandse directe investeringen blijven duidelijk onder het niveau van
vóór de crisis. Er was sprake van een sterke exportprestatie en Roemenië heeft
dan ook aanzienlijke winsten aan exportmarktaandeel behaald, vooral in 2013. De
arbeidsproductiviteit heeft zich sterk hersteld sinds 2012, maar de loonkosten
per eenheid product zijn in 2013 sneller gestegen. De schuldenlast van de
particuliere sector is vrij beperkt en zou in 2013 scherp zijn gedaald, mede
dankzij een krachtige nominale groei. De financiële
sector beschikt over voldoende kapitaal en is liquide, maar de intermediatie
blijft beperkt. Hoewel de druk om de schulden af te bouwen en de hoge bedragen
aan oninbare leningen in 2014 een aanmerkelijke daling te zien hebben gegeven,
wegen zij op de toename van de kredietverlening aan de particuliere sector. Op
de woningmarkt zet de correctie van de inflatiegezuiverde huizenprijzen door,
zij het in een trager tempo dan in de voorgaande jaren. De zwakke vastgoedmarkt
brengt uitdagingen met zich mee voor de leningportefeuilles van banken, welke
vooral uit hypotheekleningen bestaan. Op de arbeidsmarkt is er nog steeds
sprake van een hoge jeugdwerkloosheid en een hoog percentage jongeren die niet
werken en evenmin onderwijs of een opleiding volgen, terwijl de
participatiegraad tot de laagste in de EU blijft behoren. Roemenië is één van
de EU-landen met de meeste armoede en sociale uitsluiting. De achtereenvolgende financiëlebijstandsprogramma's
hebben de economische risico's in Roemenië helpen verkleinen. Gezien de
vertragingen die zich hebben voorgedaan bij de afronding van de halfjaarlijkse
beoordelingen van de preventieve regeling, die uiterlijk in september 2015
afloopt, zou Roemenië wederom aan het PMO-toezicht moeten worden onderworpen.
Dit houdt onder meer in dat zal worden overgegaan tot een diepgaande
evaluatie om de hardnekkigheid van de onevenwichtigheden en de risico's, dan
wel het afbouwen daarvan, verder te onderzoeken. Slovenië: In
maart 2014 heeft de Commissie geconcludeerd dat Slovenië buitensporige
macro-economische onevenwichtigheden kende die specifiek in het oog dienden te
worden gehouden en een voortgezet kordaat beleidsoptreden vereisten. Er zijn
meer in het bijzonder krachtdadige beleidsmaatregelen vereist om de risico's
aan te pakken die voortvloeien uit een economische structuur die door een
zwakke corporate governance, een grote betrokkenheid van de staat, een diep in
de schulden stekend bedrijfsleven, verliezen aan kostenconcurrentievermogen en
een stijgende overheidsschuld wordt gekenmerkt. Zoals in maart 2014 was
aangekondigd en conform de aanbeveling voor de eurozone, heeft de Commissie
voor Slovenië een specifieke monitoring van de beleidsimplementatie in gang
gezet[39].
In het geactualiseerde scorebord overtreffen sommige indicatoren de indicatieve
drempelwaarde, namelijk de internationale netto investeringspositie, de
verandering in het exportmarktaandeel en de overheidsschuld. De scherpe correctie van de lopende rekening heeft zich voortgezet,
waardoor deze in 2013 een omvangrijk overschot te zien gaf doordat de uitvoer
was toegenomen en de binnenlandse vraag was gedaald. Als gevolg daarvan is de
internationale netto investeringspositie van Slovenië aanzienlijk verbeterd, al
bevindt zij zich nog altijd iets boven de drempelwaarde. Na vijf jaar te zijn
teruggelopen, is het exportmarktaandeel van Slovenië in 2013 toegenomen. Het
herstel van het prijs- en kostenconcurrentievermogen is beperkt gebleven omdat
de loonkosten per eenheid product zich enkel hebben gestabiliseerd, na tijdens
de eerste crisisjaren fors te zijn gestegen. De schuld van de particuliere
sector is verder afgenomen onder invloed van dalende bedrijfsschulden. Deze
ontwikkeling was vooral terug te voeren op een negatieve kredietgroei en niet
zozeer op een herstructurering van bestaande schulden. De in de financiële
sector aan de gang zijnde afbouw van de schuldhefboom is in 2013 sterk versneld
omdat oninbare leningen zijn overgedragen aan de overheidsmaatschappij voor het
beheer van bankactiva en omdat er bankherkapitalisaties door de overheid hebben
plaatsgevonden. Als gevolg daarvan is de totale overheidsschuld fors gestegen,
waardoor zij zich thans ver boven de drempelwaarde bevindt. De
werkloosheidsgraad heeft in 2013 een hoogtepunt bereikt maar ligt wel nog onder
de indicatieve drempelwaarde. In 2013 heeft de langdurige werkloosheid echter
een recordniveau bereikt. Al met al acht de Commissie het, mede in het licht
van de vaststelling in maart 2014 van buitensporige onevenwichtigheden, nuttig
over te gaan tot een verdere analyse van het voortbestaan van de
macro-economische risico's en tot het monitoren van de bij het ongedaan maken
van de buitensporige onevenwichtigheden gemaakte vorderingen. Slowakije: Tijdens de
vorige PMO-ronden werden er in Slowakije geen macro-economische
onevenwichtigheden geconstateerd. In het geactualiseerde scorebord blijven een
paar indicatoren de indicatieve drempelwaarde overtreffen, namelijk de INIP en
de werkloosheid. De INIP van Slowakije is in 2013 iets verslechterd,
maar de externe schuld van het land blijft laag en relatief stabiel wegens de
hoge stand van de buitenlandse directe investeringen. Het saldo op de lopende
rekening is verbeterd met kleine overschotten in 2012 en 2013. De uitvoer lijkt
een stabiele ontwikkeling te vertonen: in 2013 waren de cumulatieve verliezen
aan marktaandeel zeer beperkt en zijn er geringe winsten behaald. De
ontwikkelingen op het gebied van het prijs- en het kostenconcurrentievermogen
vormen geen reden tot zorg: zowel de reële effectieve wisselkoers als de
toename van de loonkosten per eenheid product is onveranderd gebleven. De
schuld van de particuliere sector is stabiel gebleven omdat er sprake was van
een licht positieve kredietstroom. De banksector blijft over een stevige
kapitaalbasis beschikken en volgens schattingen zijn de totale verplichtingen
in 2013 iets afgenomen. De overheidsschuldquote is in 2013 blijven stijgen,
maar blijft onder de drempelwaarde. Na vier jaar op rij te zijn gedaald, hebben
de huizenprijzen zich in 2013 gestabiliseerd. De ontwikkeling op de
arbeidsmarkt weerspiegelt de aanzienlijk blijvende regionale verschillen in
economische groei en werkgelegenheid. De werkloosheid blijft de dringendste
economische beleidsprioriteit, gezien de sociale gevolgen ervan. De
werkloosheid neemt meestal de vorm aan van langdurige werkloosheid, wat laat
vermoeden dat deze een structureel karakter heeft; ook de jeugdwerkloosheid
vormt een ernstig probleem. Al met al zal de Commissie in dit stadium niet
overgaan tot een verdere diepgaande analyse in de context van de PMO. Finland: In maart 2014 heeft de Commissie
geconcludeerd dat Finland met macro-economische onevenwichtigheden werd geconfronteerd,
met name wat de ontwikkelingen op het gebied van het concurrentievermogen
betrof. In het geactualiseerde scorebord overtreffen drie indicatoren de
indicatieve drempelwaarde, namelijk de verandering in het exportmarktaandeel,
de verandering in de loonkosten per eenheid product en de schuldpositie van de
particuliere sector. De trendmatige
achteruitgang van de externe positie, die in geringe tekorten op de lopende
rekening resulteerde, heeft zich in 2013 gestabiliseerd, terwijl de positieve
INIP van Finland iets is verzwakt. Finland heeft sneller exportmarktaandeel
verloren dan enig ander land in de EU. Hoewel de meeste verliezen in 2009-2010
hebben plaatsgevonden, is Finland er evenmin in geslaagd om, net zoals de
meeste andere EU-landen, bescheiden winsten aan exportmarktaandeel te behalen.
Van de ongunstige ontwikkelingen van de loonkosten per eenheid product gaat ook
een negatief effect op het kostenconcurrentievermogen uit. De herstructurering
van de traditionele bedrijfstakken is weliswaar volop aan de gang, maar er
dient ook aandacht te worden geschonken aan de potentiële structurele zwakheden
die aan het verlies aan concurrentievermogen ten grondslag liggen en het
aanpassingsvermogen van zowel de particuliere als de overheidssector beperken. De
schuldquote van de particuliere sector blijft hoog, vooral onder invloed van de
bedrijfsschulden. Tegelijkertijd blijkt uit het feit dat de verplichtingen van
de financiële sector in 2013 zijn afgenomen, dat de schulden worden afgebouwd.
De lichte daling van de reële huizenprijzen heeft zich in 2013 voortgezet,
waardoor het risico van een oververhitting op de huizenmarkt beperkt bleef. De
toenemende regionale verschillen verdienen evenwel bijzondere aandacht. De
werkloosheid neemt toe bij een zeer somber blijvend economisch klimaat. Al
met al acht de Commissie het, mede in het licht van de vaststelling in maart
2014 van onevenwichtigheden, nuttig verder na te gaan of de onevenwichtigheden
aanhouden of ongedaan worden gemaakt. Zweden: In maart 2014 heeft de Commissie geconcludeerd dat Zweden met
macro-economische onevenwichtigheden werd geconfronteerd, met name met
betrekking tot de schuldenlast van de huishoudens en de inefficiënties op de
huizenmarkt. In het geactualiseerde scorebord overtreffen het overschot op de
lopende rekening, het verlies aan exportmarktaandeel en de schuldpositie van de
particuliere sector de indicatieve drempelwaarde. Het overschot op de lopende rekening blijft stabiel op
een niveau dat net boven de drempelwaarde ligt, wat toe te schrijven is aan de
vrij hoge besparingen in zowel de particuliere als de overheidssector en aan de
lage investeringen van de afgelopen jaren, welke zich evenwel naar verwachting
zullen herstellen. Zweden heeft in de loop der jaren veel exportmarktaandeel
verloren. Hoewel deze verliezen in 2013 zijn verminderd, liggen de cumulatieve
verliezen toch boven de drempelwaarde. De indicatoren voor het
kostenconcurrentievermogen duiden echter niet op problemen: de loonkosten per
eenheid product lieten in 2013 slechts een vrij geringe toename zien. De hoge
schuldenlast van de particuliere sector is weliswaar stabiel maar blijft
aandacht verdienen. De bedrijfsschulden zijn sinds 2009 aan het teruglopen,
maar dat neemt niet weg dat deze aan de hoge kant blijven. Verwacht wordt
overigens dat zij wederom zullen toenemen naarmate de kredietstromen opnieuw
aanzwellen. De stijging van de schulden van de huishoudens is weliswaar
vertraagd na de doorgevoerde hypotheekhervormingen, maar sinds 2012 geeft de
schuldenlast van de huishoudens opnieuw een toename te zien. De overheidsschuld
is vrij klein. De inflatiegezuiverde huizenprijzen, die zich in de loop van
2011 en 2012 op een hoog niveau hebben gestabiliseerd, laten sinds medio 2013
wederom een dynamischer stijging zien; de woningmarkt is nog altijd vatbaar
voor onevenwichtige ontwikkelingen bij ernstige aanbodbeperkingen. De bancaire
risico's lijken onder controle, al zijn de banken wegens de hoge schulden van
de huishoudens nog steeds kwetsbaarder voor vertrouwensverliezen mochten de
huizenprijzen een scherpe daling te zien geven. Aangezien banken sterk van
marktfinanciering afhankelijk zijn, kan een vertrouwenscrisis hun
financieringskosten snel doen toenemen en ertoe leiden dat de druk om hun
schuldhefboom af te bouwen acuter wordt. Al met al acht de Commissie het,
mede in het licht van de vaststelling in maart 2014 van onevenwichtigheden,
nuttig verder na te gaan of de onevenwichtigheden aanhouden of ongedaan worden
gemaakt. Verenigd Koninkrijk: In
maart 2014 heeft de Commissie geconcludeerd dat het Verenigd Koninkrijk met
macro-economische onevenwichtigheden kampte, met name op het gebied van de
schuldpositie van de huishoudens (als gevolg van de hoge hypotheekschuld en
structurele kenmerken van de woningmarkt), en omdat er sprake was van een
dalend exportmarktaandeel van het land. In het geactualiseerde scorebord
overtreffen er drie indicatoren de indicatieve drempelwaarde, namelijk het
verlies aan exportmarktaandeel, de schuldpositie van de particuliere sector en
de overheidsschuld. Het tekort op de
lopende rekening is in 2013 verder opgelopen, al is de driejarige indicator net
onder de drempelwaarde uitgekomen. Tegelijkertijd is de negatieve INIP van het
Verenigd Koninkrijk bescheiden gebleven. De cumulatieve verslechtering van het
exportmarktaandeel blijft ver boven de indicatieve drempelwaarde, al is de
achteruitgang in 2013 wel vertraagd. De indicatoren voor het
kostenconcurrentievermogen zijn vrij stabiel. De hoge schuldquote van de
particuliere sector loopt gestaag terug, mede dankzij de nominale groei, maar
bevindt zich toch nog altijd ruim boven de indicatieve drempelwaarde. Na een
kortstondige correctiefase te hebben doorgemaakt, zijn de huizenprijzen wederom
verder gaan stijgen. De regionale verschillen in de toename van de
huizenprijzen, in combinatie met hoog blijvende schulden, laten evenwel
vermoeden dat de woningsector kwetsbaar kan zijn voor schokken op middellange
termijn, die een weerslag kunnen hebben op de economie in bredere zin. De hoge
overheidsschuld blijft zorgen baren. De stijging ervan is weliswaar onlangs
vertraagd, maar het hoogtepunt is nog niet bereikt. De werkgelegenheid laat nog
steeds een gezonde groei zien en de jeugdwerkloosheid en het NEET-percentage
zijn afgenomen. Al met al acht de Commissie het, mede in het licht van de
vaststelling in maart 2014 van onevenwichtigheden, nuttig verder na te gaan of
de onevenwichtigheden aanhouden of ongedaan worden gemaakt. [1] Zie "European Economic Forecast-Autumn 2014," European
Economy, 2014(7). [2] Voor synthetische indicatoren betreffende het gegeven gevolg
aan beleidsaanbevelingen, zie Deroose, S. en J. Griesse, "Implementing
Economic Reforms – Are EU Member States Responding to European Semester
Recommendations?" ECFIN Economic Brief, 2014(37). [3] Dit verslag gaat vergezeld van een Statistische bijlage
die een uitgebreide reeks statistieken bevat op basis waarvan dit verslag is
opgesteld. Noch in de definities van de scorebordvariabelen, noch in de
aanvullende indicatoren, noch in de indicatieve drempelwaarden ervan zijn er
wijzigingen aangebracht in vergelijking met het verslag van vorig jaar. Wel
zijn de statistische normen verbeterd met de overschakeling van het ESR95 naar
het ESR2010 en van het vijfde naar het zesde handboek voor de betalingsbalans
en de internationale investeringspositie. Zie ook voetnoot 31. [4] Verordening (EU) nr. 1176/2011 (PB L 306 van 23.11.2011,
blz. 25). [5] In maart 2014 heeft de Commissie onevenwichtigheden
geconstateerd in België, Bulgarije, Duitsland, Ierland, Spanje, Frankrijk,
Italië, Hongarije, Nederland, Slovenië, Finland, Zweden en het Verenigd
Koninkrijk, waarbij er voor Kroatië, Italië en Slovenië van buitensporige
onevenwichtigheden sprake was (zie: "Resultaten van de diepgaande
evaluaties," COM(2014) 150 final van 5.3.2014, en "Macroeconomic
Imbalances - 2014," European Economy - Occasional Papers, 172-188).
Voor de volledige reeks door de Raad aangenomen landenspecifieke aanbevelingen,
met inbegrip van die welke relevant zijn voor de PMO, zie PB C 247 van
29.7.2014. [6] Aangezien het bestaan van onevenwichtigheden wordt vastgesteld
na een gedetailleerde analyse in het kader van eerdere diepgaande evaluaties,
moet volgens de Commissie ook de conclusie dat een evenwichtigheid is verholpen
tot stand komen na een grondige analyse van alle relevante factoren in het
kader van een andere diepgaande evaluatie. [7] "Analysing Euro Area Inflation Using the Phillips
Curve," Quarterly Report on the Euro Area, 2014(2):21-6. [8] In verband met grensoverschrijdende overloopeffecten, met
bijzondere nadruk op de eurozone, zie: "Cross-Border Spillovers within the
Euro Area," Quarterly Report on the Euro Area, 2014(4): verschijnt
binnenkort. [9] "The Euro Area's Growth Prospects over the Coming
Decade," Quarterly Report on the Euro Area, 2013(4):7-16. Zie ook
"The Growth Impact of Structural Reforms," Quarterly Report on the
Euro Area, 2013(4):17-27, en "Growth Differences between Euro Area
Member States since the Crisis," Quarterly Report on the Euro Area,
2014(2):7-20. [10] Voor een gedetailleerde beschrijving van de huidige versie van
de door de Ecofin-Raad goedgekeurde methode die voor de beoordeling van de
potentiële productie en output gaps wordt gehanteerd, zie Havik, K. et al.,
"The Production Function Methodology for Calculating Potential Growth
Rates and Output Gaps," European Economy-Economic Papers, 535. [11] Zie het onlangs gepubliceerde "2014 Ageing Report -
Underlying Assumptions and Projection Methodologies," European Economy,
2014(8). [12] "The Drivers of Total Factor Productivity in Catching-up
Economies," Quarterly Report on the Euro Area, 2014(3):7-19. [13] "Drivers and Implications of the Weakness of Investment in
the EU," kader I.1 in "European Economic Forecast-Autumn 2014," European
Economy, 2014(7):40-3. [14] "Market Reforms at Work," European Economy,
2014(5). [15] Zie tabel I.4 in "European Economic Forecast-Autumn
2014," op.cit.:29. [16] Zie overweging 17 van Verordening (EU) nr. 1176/2011: "Bij
het beoordelen van macro-economische onevenwichtigheden moet rekening worden
gehouden met de ernst ervan en met de mogelijke negatieve economische en
financiële overloopeffecten ervan, welke de kwetsbaarheid van de economie van
de Unie vergroten en een bedreiging vormen voor de soepele werking van de
economische en monetaire unie. In alle lidstaten, vooral in het eurogebied,
zijn maatregelen nodig om macro-economische onevenwichtigheden en verschillen
in het concurrentievermogen het hoofd te bieden. De aard, de omvang en de
urgentie van de beleidsuitdagingen kunnen, afhankelijk van de betrokken
lidstaten, evenwel sterk verschillen. Gelet op de zwakke punten en de omvang
van de vereiste aanpassing is actie vooral urgent in de lidstaten met
aanhoudende grote tekorten op de lopende rekening en met een tanend
concurrentievermogen. Bovendien moet het beleid in lidstaten die grote
overschotten op de lopende rekening opbouwen, erop gericht zijn maatregelen
vast te stellen en uit te voeren die de binnenlandse vraag stimuleren en het
groeipotentieel doen toenemen." [17] "Member State Vulnerability to Changes in the Euro
Exchange Rate," Quarterly Report on the Euro Area, 2014(3):27-33. [18] De begrotingsconsolidatie kan ook gevolgen voor de lonen hebben
gehad. Zie "The Relationship between Government
and Export Sector Wages and Implications for Competitiveness," Quarterly
Report on the Euro Area, 2014(1):27-34. [19] Voor een sectorale analyse van het concurrentievermogen, zie
"A Competitiveness Measure Based on Sector Unit Labour Costs," Quarterly
Report on the Euro Area, 2014(2):34-40. Voor ramingen
van het potentiële effect van een selectie van markthervormingen in
geselecteerde economieën, zie "Market Reforms at Work," op.cit.
Voor meer gedetailleerde evaluaties van de sectorale hervormingen, zie Turrini
A. et al. "A Decade of Labour Market Reforms in the EU," European
Economy-Economic Papers, 522; Lorenzani, D. en J. Varga, "The Economic
Impact of Digital Structural Reforms," European Economy-Economic Papers,
529; Lorenzani, D en F. Lucidi, "The Economic Impact of Civil Justice
Reforms," European Economy-Economic Papers, 530; Connell, W.,
"Economic Impact of Late Payments," European Economy-Economic
Papers, 531; Ciriaci, D., "Business Dynamics and Red Tape
Barriers," European Economy-Economic Papers, 532, en Canton E. et
al., "The Economic Impact of Professional Services
Liberalisation," European Economy-Economic Papers, 533. [20] Vandenbussche, H. "Quality in Exports," European
Economy-Economic Papers, 528. [21] "Corporate Balance Sheet Adjustment in the Euro Area and
the United States," Quarterly Report on the Euro Area,
2014(3):40-6. [22] Voor een gedetailleerde analyse van de aan de gang zijnde
schuldafbouw, met inbegrip van de manieren (actief, passief en zonder succes),
de drijvende krachten ervan en de blijvende noodzaak om de schulden af te bouwen
in de huishoudens en bedrijven van de eurozone, zie "Private Sector
Deleveraging: Where Do We Stand?", Quarterly Report on the Euro Area,
2014(3):7-19, en "Private Sector Deleveraging: Outlook and Implication for
the Forecast," kader 1.2, in "European Economic Forecast-Autumn
2014," op.cit.:44-8. [23] Voor de methodiek om aan de hand van het conjunctuurgezuiverde
begrotingssaldo de geleverde budgettaire inspanningen te ramen, zie Mourre, G.,
et al., "Adjusting the Budget Balance for the Business Cycle: The
EU Methodology," European Economy-Economic Papers, 536. [24] "Assessing Public Debt Sustainability in EU Member States:
A Guide," European Economy-Occasional Papers, 200 en
"Identifying Fiscal Sustainability Challenges in the Areas of Pension,
Healthcare and Long-term Care," European Economy-Occasional Papers,
201. Zie ook "The Impact of Unanticipated Disinflation on Debt,"
kader I.3, in "European Economic Forecast-Autumn 2014," op.cit.:49-50. [25] In verband met het effect dat strenge kredietvoorwaarden kunnen
hebben op onderinvesteringen, zie "Firms’ investment decisions in
vulnerable Member States," Quarterly Report on the Euro Area,
2013(4):29-35. [26] "Institutional Features and Regulation of Housing and
Mortgage Markets," Quarterly Report on the Euro Area, 2014(3):27-33.
Zie ook "Tax Reforms in EU Member States 2014," European
Economy, 2014(6), waarin met name de bevoordeling van schulden in de
belastingstelsels en de belasting van onroerend goed worden besproken. [27] Zie bv. Arpaia, A., A. Kiss, en B. Palvolgyi (2014), "Labour
Mobility and Labour Market Adjustment in the EU," European
Economy-Economic Papers, verschijnt binnenkort. [28] Zie Juravle, C. et al. (2013):
"A Fact-Finding Analysis on the Impact on the Member States' Social
Security Systems of the Entitlements of Non-Active Intra-EU Migrants to Special
Non-Contributory Cash Benefits and Healthcare Granted on the Basis of
Residence," Report by ICF GHK for DG Employment, Social Affairs, and
Inclusion. [29] Volgens de arbeidskrachtenstatistieken van Eurostat bedroeg de
overkwalificatiegraad in 2013 20 procent voor in hetzelfde land geboren
personen, 31 procent voor in een ander EU-land geboren personen en
36 procent voor buiten de EU geboren personen. [30] Deze aanpak, waarmee parallelle procedures en rapportageverplichtingen
worden vermeden, is vastgelegd in Verordening (EU) nr. 472/2013
(PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1). Hij sluit ook aan bij het
Commissievoorstel tot instelling van een faciliteit voor het toekennen van
financiële bijstand aan lidstaten die de euro niet als munt hebben (COM(2012)
336 van 22.6.2012). Voor een grondige bespreking van de economische situatie en
van de geboekte vooruitgang bij het afbouwen van de onevenwichtigheden en
macro-economische risico's in deze lidstaten, zie de laatste nalevingsverslagen
in European Economy ‑ Occasional Papers, 192 (Griekenland), 197
(Cyprus), en 156 (Roemenië). [31] In het scorebord is met de overschakeling van het ESR95 naar het
ESR2010 en van het vijfde naar het zesde handboek voor de betalingsbalans en de
internationale investeringspositie rekening gehouden. Zoals meer in detail in
de statistische bijlage is toegelicht, zijn volgens de oude statistische normen
opgestelde gegevens gehanteerd wanneer de op de nieuwe normen gebaseerde
gegevens op de afsluitdatum (1 november 2014) nog niet beschikbaar waren.
De daaruit resulterende breuken in de reeksen zijn op passende wijze
gesignaleerd. Voor de meeste lidstaten geldt dat voor het merendeel van de
variabelen de wijzigingen in de gegevens welke uit de overschakeling op de
nieuwe statistische systemen voortvloeien, macro-economisch niet significant
zijn; slechts in weinig gevallen heeft de statistische omschakeling tot een
herziening van de variabelen van onder tot boven (of van boven tot onder) de
indicatieve drempelwaarden geleid. De overschakeling van het ESR95 naar het
ESR2010 en van het vijfde naar het zesde betalingsbalanshandboek resulteert in
een verbetering van de gegevenskwaliteit en is daarom positief voor de
economische analyse, ondanks de tijdelijke breuken in de reeksen. [32] Zie COM(2014) 150 van 5.3.2014 en Aanbeveling 2014/C 247/27
voor de eurozone (PB C 247 van 29.7.2014, blz. 141). Deze specifieke
monitoring voor Ierland steunt op post-programmatoezicht. Het meest recente
verslag over het post-programmatoezicht voor Ierland is beschikbaar in European
Economy - Occasional Papers, 195. [33] Zie COM(2014) 150 van 5.3.2014 en Aanbeveling 2014/C 247/27
voor de eurozone (PB C 247 van 29.7.2014, blz. 141). Deze specifieke
monitoring voor Spanje steunt op post-programmatoezicht. Het meest recente
verslag over het post-programmatoezicht voor Spanje is beschikbaar in European
Economy - Occasional Papers, 193. [34] Zie COM(2014) 150 van 5.3.2014 en Aanbeveling 2014/C 247/27
voor de eurozone (PB C 247 van 29.7.2014, blz. 141). De verslagen
over de specifieke monitoring zullen openbaar worden gemaakt. [35] Zie COM(2014)150 van 5.3.2014. Het verslag van november 2014 is
beschikbaar op:
http://ec.europa.eu/economy_finance/economic_governance/documents/2014-11-07_croatia_mip_
specific_ monitoring_report_to_epc_en.pdf. [36] Zie COM(2014) 150 van 5.3.2014 en Aanbeveling 2014/C 247/27
voor de eurozone (PB C 247 van 29.7.2014, blz. 141). Het verslag van
november 2014 is beschikbaar op: http://ec.europa.eu/economy_finance/economic_governance/documents/2014-11-07_italy_mip_specific_
monitoring_report_to_epc_en.pdf. [37] De economische ontwikkeling en de beleidsimplementatie in
Hongarije worden niet alleen gemonitord in het kader van de PMO en andere
gewone toezichtprocedures, maar worden ook scherp in het oog gehouden door de
Commissie in het kader van het post-programmatoezicht. Het recentste verslag is
beschikbaar op:
http://ec.europa.eu/economy_finance/assistance_eu_ms/documents/hu_efc_note_5th_pps_mission_en.pdf.
[38] Zie "The Economic Adjustment Programme for Portugal,
2011-2014," European Economy - Occasional Papers, 202, voor een
beoordeling van de algemene implementatie van het aanpassingsprogramma en de
beleidsuitdagingen voor de Portugese economie. [39] Zie COM(2014) 150 van 5.3.2014 en Aanbeveling 2014/C 247/27
voor de eurozone (PB C 247 van 29.7.2014, blz. 141). De verslagen
over de specifieke monitoring zullen openbaar worden gemaakt.