VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de toepassing in de periode 2011-2012 van Verordening (EG) nr. 561/2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en Richtlijn 2002/15/EG betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (27e verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de sociale wetgeving met betrekking tot het wegvervoer) /* COM/2014/0709 final */
I.
Inleiding Dit verslag
evalueert de uitvoering door de lidstaten van de vier onderling verbonden
wetgevingshandelingen tot vaststelling van voorschriften van sociale aard in
het wegvervoer alsmede het handhavingsregime voor die regels. Deze
wetgevingshandelingen zijn: Verordening (EG) nr. 561/2006[1],
waarin voorschriften zijn vastgesteld inzake rijtijden, onderbrekingen en
rusttijden voor professionele bestuurders; Richtlijn 2006/22/EG[2],
waarin minimumvoorwaarden voor de handhaving van deze voorschriften zijn
vastgesteld; Verordening (EEG) nr. 3821/85[3]
van de Raad betreffende het controleapparaat, d.w.z. het belangrijkste
hulpmiddel voor de controle op de naleving van de voorschriften van sociale
aard door bestuurders en Richtlijn 2002/15/EG[4],
die aanvullende bepalingen bevat inzake de organisatie van de arbeidstijd van
personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (hierna:
"de richtlijn arbeidstijd in het wegvervoer"). Op grond van artikel
17 van Verordening (EG) nr. 561/2006 dienen de lidstaten om de twee jaar de
nodige inlichtingen verstrekken om de Commissie in staat te stellen een verslag
op te stellen over de toepassing van deze verordening en over de ontwikkelingen
op de betrokken gebieden. Op grond van artikel 13 van Richtlijn 2005/15/EG dienen
zij de Commissie verslag uitbrengen over de uitvoering van de richtlijn, onder
vermelding van de standpunten van de sociale partners. De verslagen over
Richtlijn 2002/15/EG en Verordening (EG) nr. 561/2006 kunnen in één document
worden gepresenteerd, aangezien beide wetgevingshandelingen betrekking hebben
op dezelfde verslagperiode van twee jaar en aanvullende voorschriften voor
professionele bestuurders vaststellen. Dit verslag
heeft betrekking op de periode 2011-2012. Het is voornamelijk op de nationale
verslagen gebaseerd, waarvoor de indieningstermijn afliep op 30 september 2013.
Het verslag is bedoeld om een overzicht te geven van de wijze waarop de
lidstaten de bovenstaande reeks wetgevingshandelingen hebben uitgevoerd, en
gaat met name in op de belangrijkste uitdagingen op het gebied van handhaving
en de toepassing van de geldende voorschriften. Het bevat zowel kwantitatieve
als kwalitatieve gegevens met betrekking tot uitgevoerde wegcontroles en ter
plaatse bij ondernemingen uitgevoerde controles, vastgestelde inbreuken,
alsmede informatie over de uitvoering van de richtlijn arbeidstijd in het
wegvervoer. Het verslag van de Commissie wordt aangevuld door een werkdocument
van de diensten van de Commissie met aanvullende informatie over sancties,
samenwerking tussen lidstaten, opmerkingen van handhavingsinstanties en
gedetailleerde statistische gegevens. Het verslag
bestaat uit vier hoofdstukken waarin de diverse aspecten van de uitvoering van de
sociale wetgeving aan bod komen. Hoofdstuk I zoomt in op de kwaliteit van de
ingediende nationale gegevens en de naleving van de daarvoor geldende
indieningstermijn. Hoofdstuk II bevat de volledig uitgewerkte analyse van de
nationale kwantitatieve gegevens die zijn verstrekt met betrekking tot controles
en inbreuken, terwijl in hoofdstuk III een beschrijvend overzicht wordt gegeven
van de uitvoering van Richtlijn 2002/15/EG door de lidstaten. Hoofdstuk IV
presenteert de belangrijkste conclusies die zijn getrokken. Het werkdocument
van de diensten van de Commissie dat bij dit verslag is gevoegd, bevat een
beschrijving van de doelstellingen en belangrijkste bepalingen van de wetgeving
van sociale aard binnen het wegvervoer evenals andere aspecten en
gedetailleerde statistische gegevens met betrekking tot de resultaten van de
uitgevoerde controles. Indiening
van gegevens De nationale
verslagen over de uitvoering van de bepalingen van Richtlijn 2002/15/EG en
Verordening (EG) nr. 561/2006 moeten worden ingediend door middel van het
standaardschema dat is vastgesteld in Beschikking 2009/810/EG[5] van de
Commissie. Dit standaardschema combineert de verslagleggingsvereisten van deze
twee wetgevingshandelingen en verzamelt door middel van een interactief
verslagleggingsmodel kwantitatieve en kwalitatieve gegevens die essentiële
input voor dit verslag vormen. De Commissie
merkt op dat de lidstaten in het algemeen nationale verslagen van betere
kwaliteit indienden en de indieningstermijn beter naleefden dan in de
voorgaande jaren en zij moedigt de lidstaten aan deze ontwikkeling voort te
zetten. Dit geldt in het bijzonder voor gegevens met betrekking tot de
uitvoering van Verordening (EG) nr. 561/2006. Een meer gedetailleerde
beschrijving van de indiening van gegevens is opgenomen in het werkdocument van
de diensten van de Commissie dat dit verslag vergezelt (hierna: “het
begeleidende document”). II.
Analyse van de gegevens inzake de
uitvoering van Verordening (EG) nr. 561/2006 1.
Controles Overeenkomstig
artikel 2 van Richtlijn 2006/22/EG moest in 2011 en 2012 minimaal 3 procent van
de dagen die zijn gewerkt door bestuurders van voertuigen die binnen het
toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 561/2006 en Verordening (EEG) Nr. 3821/85[6]
vallen, worden gecontroleerd. Grafiek
1 – Totaal aantal gewerkte dagen dat is gecontroleerd per lidstaat Grafiek 1 geeft
een overzicht van het aantal gewerkte dagen dat in elke lidstaat is
gecontroleerd in de huidige en eerdere verslagperioden. Gemiddeld steeg het
totale aantal gewerkte dagen dat is gecontroleerd in de EU met 8,7 % van
bijna 146 miljoen tot ongeveer 158,6 miljoen gecontroleerde dagen. Deze
stijging bevestigt het algemene streven onder de lidstaten om de controles op
de naleving van de voorschriften van sociale aard in het wegvervoer te verbeteren.
Vermeldenswaardig is dat alle controles door een aanzienlijk lager aantal
handhavingsambtenaren werden verricht voor alle lidstaten. Als we nader
kijken naar het aantal gewerkte dagen dat daadwerkelijk is gecontroleerd in
verhouding met het minimumaantal te controleren gewerkte dagen (grafiek 2),
valt op dat de meerderheid van de lidstaten meer controles uitvoerde dan
vereist op grond van Richtlijn 2006/22/EG. Lidstaten die de drempelwaarde niet
haalden, zoals Griekenland Nederland, Denemarken, Italië en Letland, worden
opgeroepen om passende corrigerende maatregelen te treffen om in deze situatie
verbetering te brengen. De Commissie zal onderzoeken of moet worden ingegrepen om
de correcte toepassing van Richtlijn 2006/22/EG te waarborgen. Het begeleidende
document bevat een gedetailleerde beschrijving van de naleving van de
drempelwaarde. Grafiek
2: Percentage van gecontroleerde gewerkte dagen per lidstaat Wat betreft de
soort controle schrijft artikel 2 van Richtlijn 2006/22/EG de verhouding voor
tussen het aantal wegcontroles (in termen van het aantal te controleren
gewerkte dagen) en het aantal controles ter plaatse bij ondernemingen, die ten
minste respectievelijk 30 % en 50 % moeten uitmaken. Benadrukt moet
worden dat de berekening van deze verhouding krachtens artikel 2 van Richtlijn 2006/22/EG
wordt gebaseerd op het aantal controles dat daadwerkelijk door elke lidstaat is
verricht en niet op het minimumaantal gewerkte dagen dat moet worden
gecontroleerd. Niettemin worden voor de huidige verslagperiode de meeste
controles uitgevoerd langs de weg. Gemiddeld 80 % van alle controles
werd uitgevoerd langs de weg, wat een lichte verbetering is ten opzichte van 82 %
in de voorgaande verslagperiode. Alleen Ierland haalde het minimumpercentage
voor wegcontroles niet. 1.1
Wegcontroles In totaal zijn
gedurende de periode 2011-2012 meer dan 8,6[7]
miljoen voertuigen en ongeveer 8,7 miljoen bestuurders gecontroleerd tijdens
wegcontroles. Deze waarden vertegenwoordigen een daling van respectievelijk 11,3 %
en 19,4 % ten opzichte van de voorgaande verslagperiode en zijn het gevolg
van overeenkomstige stijgingen in het aantal controles ter plaatse bij
ondernemingen. Er zijn twee redenen voor het hogere aantal bestuurders dan het
aantal voertuigen: voertuigen met twee bestuurders en ontbrekende gegevens van
Denemarken over het aantal voertuigen dat bij wegcontroles is gecontroleerd. Controles in de
lidstaten hadden in meerderheid betrekking op binnenlandse voertuigen en
bestuurders en deze vertegenwoordigden respectievelijk 69 % en 68 %
van de bij wegcontroles gecontroleerde voertuigen en bestuurders. Slechts in
acht lidstaten is het patroon omgekeerd en zijn meer buitenlandse voertuigen of
bestuurders gecontroleerd, namelijk in Oostenrijk, Frankrijk, Hongarije,
België, Litouwen, Luxemburg, Malta en Slovenië. Dit kan in sommige gevallen
worden verklaard aan de hand van de omvang of geografische ligging van deze
lidstaten. Gedetailleerde percentages zijn opgenomen in het begeleidende
document. Aangezien non-discriminatie een van de fundamentele beginselen van de
EU-Verdragen is, kan de Commissie overwegen passende maatregelen te nemen om de
gelijke behandeling van bestuurders en ondernemers te waarborgen in lidstaten
waar de controles vaker worden verricht bij bestuurders en ondernemers die geen
ingezetenen van de lidstaat in kwestie zijn. 1.2
Controles ter plaatse bij ondernemingen Er is een duidelijke
vooruitgang geboekt wat betreft het aantal door de lidstaten gecontroleerde
ondernemingen. Dat aan tal is namelijk verdubbeld ten opzichte van de
verslagperiode 2007-2008. In de jaren 2011-2012 bedroeg dit aantal 146 000[8], een
stijging van 42 % in vergelijking met 103 000 in de voorgaande
verslagperiode. Meer dan 31,7 miljoen gewerkte dagen werden ter plaatse bij
ondernemingen gecontroleerd. Dit wijst erop dat het tempo van de stijging
afnam, aangezien de stijging tussen de verslagperiode 2007-2008 en 2009-2010 79 %
bedroeg tegenover slechts 20 % tussen de huidige en voorgaande periode. De
dynamiek van deze ontwikkelingen moet worden gezien in samenhang met
verhogingen van de minimumpercentages die hebben plaatsgevonden tijdens de
vorige verslagperioden[9].
Derhalve hebben de algemene stijging met 8,7 % van het aantal gewerkte
dagen dat is gecontroleerd, zowel langs de weg als ter plaatse bij
ondernemingen, en de dalingen van het aantal langs de weg gecontroleerde
voertuigen en bestuurders samen bijgedragen aan de meer intensieve activiteiten
ter plaatse bij ondernemingen. 2.
Inbreuken Alle lidstaten
hebben gegevens verstrekt met betrekking tot opgespoorde inbreuken, maar met
uiteenlopende detailleringsniveaus. Na een aanzienlijke en constante
stijging van voor de afgelopen zes jaar gemelde inbreuken op Europees niveau,
die verband houdt met verhogingen van het aantal te controleren gewerkte dagen,
is er voor de huidige verslagperiode een omgekeerde trend, waarbij het aantal
vastgestelde inbreuken met 14 % is gedaald ten opzichte van de voorgaande
periode. Dit aantal moet worden gezien in samenhang met de stijging van het
aantal gecontroleerde gewerkte dagen met 8,7 %. In absolute cijfers is het
aantal gemelde inbreuken gedaald van 4,5 miljoen in 2009-2010 tot ongeveer 3,9
miljoen in de huidige verslagperiode. Deze verandering kan worden
geïnterpreteerd als een verbeterde naleving van de bepalingen van de sociale wetgeving
dankzij een adequaat handhavingsbeleid en een betere kennis van de sociale
voorschriften onder bestuurders. Hierbij wordt aangenomen dat de manipulatie
van tachografen geen significant verstorend effect hadden op de bevindingen die
voortkomen uit de controles. Uit onderstaande
tabel blijkt dat de verhoudingen tussen de inbreukcategorieën op gelijke
niveaus blijven ten opzichte van eerdere verslagperioden. Tegenover de
geconstateerde lichte daling van inbreuken op de voorschriften inzake
onderbrekingen van de rijtijd en het gebrek aan gegevens voor ander werk staan
stijgingen van de inbreuken op de voorschriften inzake de registratie van de
rijtijden en registratieapparatuur. Periode || Onder- brekingen || Rust- perioden || Rijtijd || Registratie van de rijtijden || Registratie- apparatuur || Gebrek aan gegevens over ander werk en/of beschikbaar-heid 2011-2012 || 26 % || 24 % || 19 % || 17 % || 8 % || 6 % 2009-2010 || 29 % || 23 % || 18 % || 15 % || 5 % || 8 % 2007-2008 || 30 % || 25 % || 20 % || 14 % || 10 % || 1 % Tabel 1 -
Categorieën tijdens wegcontroles en ter plaatse bij ondernemingen
vastgestelde inbreuken Grafiek
3 - Categorieën tijdens wegcontroles en ter plaatse bij ondernemingen
vastgestelde inbreuken De categorieën
tijdens wegcontroles en ter plaatse bij ondernemingen vastgestelde inbreuken
worden apart beschreven in het begeleidende document. In vergelijking
met de voorgaande verslagperiode is het gemiddelde percentage van vastgestelde
inbreuken in de periode 2011-2012 met 22 % gedaald: tot 2,43 inbreuken per 100
gecontroleerde gewerkte dagen. Controles ter plaatse bij ondernemingen
blijken doeltreffender te zijn dan ad-hocwegcontroles, aangezien het
opsporingspercentage ter plaatse bij ondernemingen driemaal zo hoog is als bij
wegcontroles. Er zij echter opgemerkt dat het opsporingspercentage in de
voorgaande verslagperiode vijfmaal zo hoog was als het opsporingspercentage bij
wegcontroles. Deze verandering kan hoofdzakelijk worden toegeschreven aan een
daling in het opsporingspercentage bij controles ter plaatse bij ondernemingen
van 8,65 % in de jaren 2009-2010 tot 5,29 in de huidige verslagperiode. Er
zijn grote verschillen in de opsporingspercentages voor controles ter plaatse
bij ondernemingen per 100 gecontroleerde dagen tussen de lidstaten, gaande van 0,01
in Bulgarije tot 22,38 in Duitsland. Het ziet ernaar uit dat de verandering in
het gemiddelde opsporingspercentage bij controles ter plaatse bij ondernemingen
in de EU beïnvloed wordt door een grote daling (met 27 %) van het aantal
geconstateerde inbreuken bij controles ter plaatse in Duitsland, dat in deze
periode niettemin het grootste aandeel had in het totale aantal in Europa
vastgestelde inbreuken bij controles ter plaatse bij ondernemingen (53,9 %).
Grafiek
4 – Aantal vastgestelde inbreuken per 100 gecontroleerde gewerkte dagen in 2007-2008,
2009-2010 en 2011-2012 Ondanks
afwijkingen in verschillende lidstaten wat betreft het aantal vastgestelde
inbreuken per verslagperiode[10]
is het aantal gemelde inbreuken gemiddeld gedaald. Die afname is nog
opvallender is in het licht van de toename van het aantal gecontroleerde
gewerkte dagen. Het begeleidende document bevat een gedetailleerde beschrijving
van de opsporingspercentages in de lidstaten. Deze verschillen in
opsporingspercentages tonen aan dat de Europese Unie door de verschillen in de
voor handhaving gebruikte hulpmiddelen en praktijken binnen de controle op de
naleving van de wetgeving inzake wegvervoer alsmede afwijkende sanctiesystemen nog
ver verwijderd is van de totstandbrenging van een geharmoniseerde
handhavingsruimte. 2.1
Tijdens wegcontroles vastgestelde inbreuken In de periode 2011-2012
werden op Europees niveau tijdens wegcontroles 2,2 miljoen inbreuken
vastgesteld, of 58 % van alle zowel tijdens wegcontroles als bij controles
ter plaatse bij ondernemingen vastgestelde inbreuken. Dit betekende in absolute
cijfers een daling van bijna 50 000, wat neerkomt op een daling van 2 %
ten opzichte de voorgaande verslagperiode. Per 100 gecontroleerde gewerkte
dagen werden 1,74 inbreuken vastgesteld tegenover 1,9 in de voorgaande
verslagperiode. Binnenlandse
voertuigen vertegenwoordigden gemiddeld 64 % van de vastgestelde[11], wat
correleert met het percentage van 69 % gecontroleerde binnenlandse
voertuigen in Europa. Echter, er zijn lidstaten waar niet-staatsburgers de meerderheid
van de vastgestelde inbreuken vertegenwoordigen: Luxemburg (75 %), België
(72 %), Litouwen (59 %), Zweden (57 %), Bulgarije (56 %),
Slovenië (55 %), Oostenrijk (55 %), Frankrijk (54 %) en het
Verenigd Koninkrijk (53 %). Deze trend kan worden verklaard door het feit
dat alle bovengenoemde lidstaten behalve Bulgarije, Zweden en het Verenigd
Koninkrijk meer controles verrichtten op buitenlandse voertuigen. In deze drie
lidstaten worden onevenredig meer overtredingen bij niet-staatsburgers
vastgesteld dan bij staatsburgers. Dit is in het bijzonder het geval in
Bulgarije, waar 25 % gecontroleerde buitenlandse voertuigen overeenkwam
met 56 % van de gepleegde inbreuken, en Zweden, waar 34 %
gecontroleerde buitenlandse voertuigen leidde tot 57 % van de vastgestelde
inbreuken. De stijging van de door niet-staatsburgers gepleegde inbreuken zou
alarmerend kunnen zijn in Zweden, aangezien het percentage ten opzichte van de
voorgaande verslagperiode is gestegen van 31 % naar 57 %. Er zij
opgemerkt dat deze trend zich heeft voortgezet sinds de voorgaande
verslagperiode in lidstaten als België, Bulgarije, Frankrijk, Luxemburg,
Slovenië en het Verenigd Koninkrijk. 2.2
Tijdens controles ter plaatse bij ondernemingen vastgestelde inbreuken Tijdens de
huidige verslagperiode rapporteerden de lidstaten samen in totaal meer dan 1,6 miljoen
inbreuken die bij ondernemingen ter plaatse werden vastgesteld en 42 % van
het totale aantal inbreuken vertegenwoordigden. Dit is een daling van 26 %
ten opzichte van de voorgaande periode van twee jaar. Deze cijfers moeten
worden gezien in het licht van de correlatie met het aantal gecontroleerde
ondernemingen, dat met 42 %[12]
is gestegen. Wanneer deze twee aspecten in aanmerking worden genomen, kan worden
vastgesteld in hoeverre de naleving van de sociale voorschriften daadwerkelijk
is verbeterd. Wat betreft de
frequentie van de per 100 gecontroleerde gewerkte dagen vastgestelde inbreuken
liet het Europese gemiddelde een positieve trend zien in de vorm van een daling
van 8,65 tot 5,29. In het licht van de lichte afname in frequentie van de bij
wegcontroles vastgestelde inbreuken kan worden geconcludeerd dat alle
activiteiten die zijn gericht op betere naleving van de sociale wetgeving in het
wegvervoer resultaat beginnen op te leveren. III. Gegevensanalyse betreffende de
uitvoering van de richtlijn arbeidstijd in het wegvervoer (Richtlijn 2002/15/EG) 1.
Inleiding Dit hoofdstuk
gaat in op de uitvoering door de lidstaten van Richtlijn 2002/15/EG, de
richtlijn arbeidstijd in het wegvervoer, in 2011-2012. Krachtens artikel 13 van
deze richtlijn zijn de dienen de lidstaten de Commissie om de twee jaar verslag
uit te brengen over de uitvoering van de richtlijn, onder vermelding van de
standpunten van de werknemers en werkgevers op nationaal niveau. Het
begeleidende document bevat beschrijvingen van de omzetting van deze richtlijn
in de lidstaten, de standpunten van belanghebbenden inzake de uitvoering en het
toezicht, controleregimes in de lidstaten en handhavingskwesties. 2.
Richtlijn 2002/15/EG In de richtlijn
zijn regels vastgelegd betreffende, onder meer, voldoende pauzes ter
onderbreking van de arbeidstijd, de gemiddelde maximale wekelijkse arbeidstijd
en nachtarbeid. De bepalingen van de richtlijn vormen een aanvulling op de
voorschriften van Verordening (EG) nr. 561/2006.inzake rijtijden,
onderbrekingen en rusttijden. Aangezien deze
richtlijn bepaalde voorschriften vaststelt met betrekking tot het aantal arbeidsuren
die specifiek zijn voor de sector wegvervoer, wordt de richtlijn beschouwd als een
lex specialis bij de algemene richtlijn 2003/88/EG[13]
inzake arbeidstijd, waarin de basisvereisten voor de organisatie van de
arbeidstijd voor alle werknemers worden vastgesteld. Echter, artikel 31 van het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bevat bepalingen inzake de
arbeidsduur en arbeidsomstandigheden die bij de omzetting van EU-wetgeving in
acht moeten worden genomen. Een aantal basale beschermende voorschriften van de
algemene richtlijn inzake arbeidstijd, met inbegrip van voorschriften
betreffende jaarlijkse vakantie en een gratis medische keuring voor
nachtarbeiders, zijn tevens van toepassing op mobiele werknemers in het
wegvervoer. 3.
Indiening en kwaliteit van nationale
verslagen De Commissie
heeft een gemeenschappelijk verslagleggingsmodel vastgesteld om de
verslaglegging door de lidstaten te vergemakkelijken, de administratieve lasten
te verlichten en buitensporige vertragingen bij de indiening van verslagen door
de lidstaten te voorkomen. De kwaliteit van de ingediende verslagen varieert
echter sterk. Nederland verstrekte geen informatie en deelde mede dat er geen
veranderingen waren ten opzichte van de voorgaande periode. De ingediende
verslagen van meerdere lidstaten[14]
waren onvolledig. De meerderheid van de nationale verslagen bevatte informatie
over de uitvoering van Richtlijn 2002/15/EG alsmede over de evaluatie van de
doeltreffendheid daarvan. Niettemin kunnen de resultaten van deze analyse vanwege
de onvolledige verslagen, niet worden beschouwd als representatief voor de
gehele Europese Unie. 4.
Aspecten van de uitvoering in de
lidstaten Het overzicht
van wetgevingshandelingen waarmee Richtlijn 2002/15/EG op het nationale niveau
is omgezet, staat in het begeleidende document. Gedurende deze verslagperiode deelden
vele lidstaten mede dat zij hun rechtskader hadden gewijzigd om zelfstandige
bestuurders onder het betreffende toepassingsgebied te laten vallen,
namelijk Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Ierland, Luxemburg, Malta (lopend),
Polen, Portugal, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Wat betreft
collectieve overeenkomsten zijn er binnen de Europese Unie onderling
verschillende systemen. Deze variëren van geen collectieve overeenkomsten
(Malta) tot erkende collectieve overeenkomsten die kunnen voorzien in
afwijkingen van de arbeidstijdlimiet (bijvoorbeeld Italië). In Spanje kwam na
onderhandelingen op regeringsniveau een collectieve kaderovereenkomst voor het
wegvervoer tot stand en werden op het niveau van de autonome gemeenschap of
provincie 26 collectieve overeenkomsten gesloten. In Luxemburg werden
collectieve overeenkomsten gesloten voor bestuurders van bussen en aanvullende
werknemers van particuliere busmaatschappijen alsmede voor de sectoren vervoer
en logistiek. Portugal meldde
positieve aspecten van de omzetting dankzij de verduidelijking van
beschikbaarheidstijden en de organisatie van de arbeidstijd van mobiele
werknemers. Litouwen en Estland stelden dat bij de uitvoering van Richtlijn 2002/15/EG
geen problemen waren ontstaan, aangezien Litouwen werkgevers en hun gemachtigde
vertegenwoordigers opleidingen en advies had aangeboden. Richtlijn 2002/15/EG
wordt als coherent geheel van voorschriften behulpzaam geacht om tot een
definitie van de arbeidstijd en de grenzen daaraan te komen. Griekenland heeft
er echter op gewezen dat bepaalde bepalingen van deze richtlijn overlappen met
die van Verordening (EG) nr. 561/2006, wat een bron van problemen is voor
ondernemingen en werknemers. Spanje stelde vast dat er problemen waren bij de
uitvoering van regels inzake de berekening van beschikbaarheidstijden van
bestuurders. Ook Tsjechië heeft op dit probleem gewezen. Er bestaat verwarring
over de toepassing van de arbeidstijdvoorschriften, in het bijzonder wanneer
bestuurders tussen twee ritten in moeten wachten en deze wachttijden vooraf
bekend zijn[15].
Om de uitvoering
van Richtlijn 2002/15/EG in de praktijk te vergemakkelijken hebben Ierland en
Zweden voor marktdeelnemers ondersteunend materiaal ontwikkeld en verspreid met
betrekking tot de naleving van de bepalingen van deze richtlijn. 4.1
Inbreuken op de regels inzake de
arbeidstijd Slechts een
klein aantal lidstaten[16]
heeft statistische gegevens verstrekt met betrekking tot vastgestelde
inbreuken, wat niet voldoende is als basis voor algemene gevolgtrekkingen.
Hetzelfde aantal lidstaten als in de voorgaande verslagperiode heeft gegevens
met betrekking tot inbreuken verstrekt. Alle lidstaten wordt verzocht deze
informatie in de volgende verslagen op te nemen. 5.
Standpunten van de belanghebbenden over de uitvoering van Richtlijn 2002/15/EG Zestien
lidstaten[17]
hebben bevestigd dat belanghebbenden werden geraadpleegd overeenkomstig
Richtlijn 2002/15/EG. Dat is een stap vooruit ten opzichte van de
verslagperiode 2007-2008, toen slechts negen lidstaten aangaven aan deze plicht
te hebben voldaan. Er bestond onder
werkgevers en werknemers een algemene consensus dat Richtlijn 2002/15/EG
bijdroeg aan de bescherming van de gezondheid en veiligheid van bestuurders. In
Ierland waren werkgevers van oordeel dat beperkingen aan de arbeidstijd de
aantrekkelijkheid van het beroep van bestuurder verhoogde. Enkele nationale
sociale partners uitten hun bezorgdheid over het gebrek aan consistentie in de
handhaving en de toepassing van de van kracht zijnde regels en stelden dat er
behoefte was aan verduidelijking van bepaalde specifieke aspecten, zoals
compensatie voor nachtarbeid. De standpunten van de geraadpleegde partijen
worden in het begeleidende document in nader detail beschreven. IV.
Conclusies Dit verslag
analyseert de ontwikkelingen wat betreft de uitvoering en handhaving van de
richtlijn in de periode 2011-2012 in alle lidstaten, in de context van de
naleving van de EU-voorschriften van sociale aard. De reikwijdte
van dit document is vastgesteld bij Richtlijn 2006/22/EG en Beschikking 2009/810/EG
van de Commissie, die de standaardgegevens definiëren die krachtens Verordening
(EG) nr. 561/2006 en Richtlijn 2002/15/EG moeten worden ingediend; hierbij gaat
het hoofdzakelijk om het aantal en de aard van de controles die zijn uitgevoerd
en het aantal en de aard van de vastgestelde inbreuken. De kwaliteit van de
verslagen over de onderhavige verslagperiode was beter en de indieningstermijn
werd beter nageleefd. Hierdoor kon Commissie meer betrouwbare conclusies
trekken over de toepassing van sociale voorschriften op Europees niveau. Het verslag laat
zien dat bepaalde verbeteringen op het gebied van de handhaving en uitvoering
van de wetgeving inzake sociale voorschriften tot stand zijn gekomen. Gemiddeld
steeg het totale aantal gewerkte dagen dat is gecontroleerd in de EU met 8,7 %
van bijna 146 miljoen tot ongeveer 158,6 miljoen gecontroleerde dagen, terwijl
het minimumpercentage van 3 % voor controles ongewijzigd bleef. Vermeldenswaardig
is dat alle controles door een aanzienlijk lager aantal handhavingsambtenaren
werden verricht voor alle lidstaten. Deze stijging bevestigt het algemene
streven onder de lidstaten om de controles op de naleving van de voorschriften
van sociale aard in het wegvervoer te verbeteren. Zoals in de twee voorgaande
verslagen zijn de meeste lidstaten er echter niet in geslaagd om het ten minste
50 % van het totale aantal gecontroleerde gewerkte dagen die moeten worden
gecontroleerd ter plaatse bij ondernemingen te controleren en werd de overgrote
meerderheid van de controles langs de weg verricht. De Commissie zal toezicht
houden op de ontwikkelingen op dit gebied. Indien er in de desbetreffende
lidstaten geen verbeteringen worden geconstateerd in de volgende verslagperiode
2013-2014, zal de Commissie een officieel onderzoek openen voor de lidstaten
die niet voldoen aan de vereiste om controles ter plaatse uit te voeren. Op grond van
artikel 2 van Richtlijn 2006/22/EG wordt het minimumpercentage voor te controleren
dagen die door bestuurders van voertuigen worden gewerkt verhoogd tot 4 %,
zodra 90 % van alle gecontroleerde voertuigen is uitgerust met een
digitale tachograaf. In deze verslagperiode was 56 % van de bij
wegcontroles gecontroleerde voertuigen uitgerust met een digitale tachograaf.
Derhalve bestaat er geen grondslag om voor de verhoging van het
minimumpercentage van het aantal door bestuurders gewerkte te controleren dagen
tot 4 %. Het is
belangrijk dat de nationale autoriteiten waarborgen dat controles worden
uitgevoerd zonder discriminatie op grond van de nationaliteit van
bestuurders/de lidstaat van inschrijving van voertuigen. Lidstaten moeten hun
gegevens nauwgezet onderzoeken en de controle-autoriteiten dienovereenkomstig
instrueren om een discriminatoire behandeling van niet-staatsburgers te
voorkomen. Na een
aanzienlijke en constante stijging van in de afgelopen zes jaar gemelde
inbreuken op Europees niveau, die verband houdt met verhogingen van het aantal
te controleren gewerkte dagen, is er voor de huidige verslagperiode een
omgekeerde trend met een daling van het aantal vastgestelde inbreuken ten
opzichte van de voorgaande periode. Deze verandering in combinatie met de
verhogingen van het aantal te controleren gewerkte dagen kan worden geïnterpreteerd
als een betere naleving van de sociale wetgeving dankzij adequate
handhavingspraktijken en een grotere kennis van de sociale regels onder
bestuurders. Dit zou betekenen dat de inspanningen van de lidstaten en de
Commissie, zoals het beschikbaar stellen van richtsnoeren, opleidingen voor
handhavingsambtenaren, enz. resultaat beginnen op te leveren. De analyse van
de opsporingspercentages voor wegcontroles en controles ter plaatse bij
ondernemingen duidt erop dat controles ter plaatse doeltreffender blijven dan
wegcontroles. Deze verschillen in opsporingspercentages tussen lidstaten tonen
aan dat de Europese Unie, door de verschillen in de voor handhaving gebruikte
hulpmiddelen en praktijken binnen de controle op de naleving van de wetgeving
inzake wegvervoer, nog ver verwijderd is van de totstandbrenging van een
geharmoniseerde handhavingsruimte. Bijna alle
lidstaten hebben informatie over gezamenlijke controles verstrekt, wat een
verbetering is ten opzichte van de voorgaande periode, niet alleen wat betreft
de kwaliteit van de verslaglegging, maar ook wat betreft het aantal
samenwerkingsinitiatieven. Er wordt voornamelijk samengewerkt tussen
buurlanden, aangevuld met acties binnen het kader van Euro Controle Route
(ECR), dat de samenwerking op grotere schaal regelt. Omdat de
nationale verslagen betreffende de uitvoering van Richtlijn 2002/15/EG
onvolledig zijn, is het niet mogelijk om de effecten van deze
wetgevingshandeling op de gezondheid en veiligheid van bestuurders of op de
verkeersveiligheid diepgaand te analyseren. In vele lidstaten vallen
zelfstandige bestuurders onder het toepassingsgebied van de in dit verslag
besproken regelgeving, hoewel dit soms wordt gezien als een oorzaak van
handhavingsproblemen. De meerderheid
van de lidstaten bevestigden dat zij de belanghebbenden hadden geraadpleegd. In
het algemeen erkennen de sociale partners dat de correcte handhaving van
Richtlijn 2002/15/EG een voorwaarde is voor het waarborgen van passende
arbeidsomstandigheden en onbelemmerde mededinging. De Commissie zal
het initiatief nemen om een omvattende evaluatie te verrichten van het
functioneren van de werking van de sociale wetgeving in het wegvervoer om
andere belangrijke aspecten van de uitvoering van de sociale voorschriften voor
het wegvervoer te beoordelen, met inbegrip van de toepassing van jurisprudentie
van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de uitvoering van afwijkende
voorschriften en sancties in het licht van het Handvest van de grondrechten van
de Europese Unie. [1] Verordening (EG)
nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot
harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer,
tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98
van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de
Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1). [2] Richtlijn 2006/22/EG van
het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden
voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85
van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en
tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006,
blz. 36). [3] Verordening (EEG) nr. 3821/85
van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het
wegvervoer (PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8), ingetrokken bij Verordening
(EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari
2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening
(EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het
wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees
Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale
aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1). [4] Richtlijn 2002/15/EG van
het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie
van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer
uitoefenen (PB L 80 van 23.3.2002, blz. 35). [5] Beschikking 2009/810/EG
van de Commissie van 22 september 2008 tot vaststelling van het standaardschema
als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees
Parlement en de Raad (PB L 289 van 5.11.2009, blz. 9). [6] Het minimumpercentage
wordt voor iedere lidstaat afzonderlijk berekend op basis van het totale aantal
gewerkte uren per bestuurder tijdens de tweejarige periode en het totale aantal
voertuigen dat binnen het toepassingsgebied van deze verordeningen valt. Deze
twee factoren worden met elkaar vermenigvuldigd om het totale aantal dagen dat
wordt gewerkt door bestuurders van voertuigen die binnen het toepassingsgebied
van deze verordeningen vallen te berekenen. 3 % van dat totaal is het
minimumaantal controles dat in de betrokken lidstaat moet worden verricht. [7] Denemarken heeft
verzuimd om het aantal bij wegcontroles gecontroleerde voertuigen mee te delen. [8] Finland heeft geen
gegevens verstrekt over het aantal ondernemingen dat ter plaatse is
gecontroleerd voor de verslagperiode 2011-2012. Voor de periode 2009-2010
hebben Finland, Luxemburg, Spanje en Zweden geen gegevens verstrekt over het
aantal gecontroleerde ondernemingen. [9] In 2008 werd het
minimumpercentage van 1 % tot 2 % verhoogd en in 2010 tot 3 %,
terwijl het minimumpercentage in de huidige verslagperiode niet is veranderd. [10] Het begeleidende document bevat een gedetailleerde beschrijving van de
veranderingen in bepaalde lidstaten. [11] In Denemarken
vertegenwoordigde het aantal vastgestelde inbreuken door niet-staatsburgers 90 %.
Deze uitkomst is echter niet representatief, omdat een grote hoeveelheid
gegevens waarop deze berekening gebaseerd was, ontbreekt. Derhalve is met dit
aantal geen rekening gehouden voor de berekening van het Europese gemiddelde. [12] Zie voetnoot 12. [13] Richtlijn 2003/88/EG
van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een
aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299 van 18.11.2003,
blz. 9). [14] België, Cyprus,
Hongarije, Letland, Nederland, Roemenië en Zweden. [15] In artikel 3, lid a) van
Richtlijn 2002/15/EG wordt "arbeidstijd" gedefinieerd als "de
periode tussen het begin en het einde van het werk, waarin de werknemer op het
werk is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn taken of activiteiten
uitoefent, dat wil zeggen: de tijd die wordt besteed aan alle
wegvervoersactiviteiten en de periode waarin de werknemer niet vrijelijk over
zijn tijd kan beschikken en op de werkplek moet blijven, gereed om aan het werk
te gaan, en daarbij belast is met bepaalde aan de dienst verbonden taken, met
name de wachttijden bij het laden of lossen wanneer de verwachte duur daarvan
niet vooraf bekend is". [16] Bulgarije, Cyprus,
Griekenland, Oostenrijk, Polen, Spanje en Tsjechië. [17] Bulgarije, Denemarken,
Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Litouwen, Malta,
Polen, Slowakije, Slovenië, Spanje, Tsjechische Republiek en het Verenigd
Koninkrijk.