VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad van 25 juni 2009 betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) /* COM/2014/0460 final */
1. Inleiding Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad
betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese
onderzoeksinfrastructuur[1]
(hierna: "de ERIC-verordening") werd aangenomen om de oprichting en exploitatie
van grote Europese onderzoeksinfrastructuren tussen meerdere lidstaten en
geassocieerde landen te vergemakkelijken door een nieuw rechtsinstrument te
creëren, het Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC). De ERIC-verordening bood een oplossing voor een
van de voornaamste geconstateerde problemen bij het opzetten van nieuwe
Europese onderzoeksinfrastructuren, afgezien van een tekort aan middelen en de
complexiteit van de technische en organisatorische aspecten, namelijk het
ontbreken van een adequaat, door alle landen aanvaard rechtskader dat het
mogelijk maakt gepaste samenwerkingsverbanden met partners uit verschillende
landen op te zetten. De ERIC-verordening maakte het ook eenvoudiger om
Europese onderzoeksinfrastructuren snel op te zetten. Tijd die verloren ging
door herhaaldelijke onderhandelingen, elk project opnieuw, om de beste
rechtsvorm voor de betreffende internationale onderzoeksorganisaties en de
voor- en nadelen daarvan te bespreken, kon worden bespaard, evenals de tijd die
de nationale parlementen besteden aan de debatten over de goedkeuring van de
internationale overeenkomst die vereist zou zijn in afwezigheid van het in de
ERIC‑verordening geboden kader. De ERIC-verordening moest tegemoetkomen aan het Europese
politieke streven om een Europese onderzoeksruimte te creëren als oplossing
voor de bestaande problemen (bv. de internationalisering van onderzoek, het
bereiken van kritieke massa, de ontwikkeling van verspreide voorzieningen en de
ontwikkeling van referentiemodellen). Het moest ook bijdragen aan de ontwikkeling
van een EU‑identiteit rondom toonaangevende wetenschappelijke
voorzieningen, die het positieve imago van de Europese Unie op internationaal
niveau zou versterken door internationale tegenhangers één enkele rechtspersoon
te bieden waarvan zij lid zouden kunnen worden of waarmee zij zouden kunnen
samenwerken en eventuele partnerschappen zouden kunnen aangaan. De ERIC-verordening werd in december 2013
gewijzigd[2]
om meer recht te doen aan de bijdragen van de geassocieerde landen aan ERIC's
door hen een positie in de bestuursorganen van ERIC's te geven die meer
overeenkwam met de lidstaten voor wat stemrechten betreft, met het oog op de
vestiging van ERIC’s in geassocieerde landen, waardoor zij meer zouden
deelnemen aan ERIC's. Deze verzoeken werden mede gedaan wegens de mogelijke
vestiging in Noorwegen van drie ERIC’s die waren opgenomen in de
ESFRI-routekaart uit 2010[3]. Dit verslag is opgesteld door de Commissie
overeenkomstig artikel 19 van de ERIC‑verordening, dat bepaalt dat de
Commissie uiterlijk op 27 juli 2014 verslag uitbrengt aan het Europees
Parlement en de Raad over de toepassing ervan en in voorkomend geval
wijzigingen voorstelt. 2. Juridische kenmerken van het
ERIC De ERIC-verordening biedt een gemeenschappelijk
rechtskader gebaseerd op artikel 187 van het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie (VWEU) als aanvulling op nationale en
intergouvernementele regelingen voor de oprichting van transnationale
onderzoeksinfrastructuren. Het is een van de rechtsinstrumenten die tot nu zijn
aangenomen ter ondersteuning van de Europese onderzoeksruimte. Volgens de ERIC-verordening is een ERIC een
juridische entiteit met rechtspersoonlijkheid en volledige rechtsbevoegdheid
die in alle lidstaten wordt erkend. Er moeten ten minste drie landen aan
deelnemen: een lidstaat en twee andere landen die of een lidstaat of een
geassocieerd land zijn. De leden kunnen lidstaten, geassocieerde landen, derde
landen die geen geassocieerd land zijn en intergouvernementele organisaties zijn.
Zij dragen gezamenlijk bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van een
ERIC, met name de oprichting en exploitatie van een onderzoeksinfrastructuur
van Europees belang. Lidstaten, geassocieerde landen, derde landen die geen
geassocieerd land zijn en intergouvernementele organisaties kunnen ook
waarnemers zonder stemrecht zijn. De interne structuur van ERIC’s is flexibel,
waardoor leden de mogelijkheid hebben om in de statuten hun rechten en
verplichtingen, de organen en hun bevoegdheden en andere interne voorschriften
vast te leggen. De ERIC-verordening bepaalt dat lidstaten en geassocieerde
landen samen de meerderheid van stemmen in de ledenvergadering hebben, hoewel
voorstellen tot wijziging van de statuten van een ERIC die in een lidstaat is gevestigd
de instemming vereisen van de meerderheid van de lidstaten die lid zijn. De
aansprakelijkheid van de leden voor de schulden van een ERIC is beperkt tot hun
respectieve bijdragen; er zal echter de mogelijkheid worden geboden om de
statuten op dit punt te wijzigen. Het toepasselijke recht met betrekking tot
bepaalde administratieve, veiligheids- en technische aspecten is het Unierecht,
het recht van de staat waar het ERIC zijn statutaire zetel heeft of waar de
activiteiten worden verricht. De statuten en de uitvoeringsvoorschriften ervan
moeten voldoen aan het toepasselijke recht. Een ERIC wordt aangemerkt als een internationale
instelling of organisatie in de zin van de richtlijnen betreffende btw en
accijnzen, maar om daarvan te worden vrijgesteld moet het als zodanig worden
erkend door de gastlidstaat. Aangezien ERIC's ook als internationale
organisatie worden aangemerkt in de zin van de richtlijn betreffende het plaatsen
van overheidsopdrachten, kunnen zij worden vrijgesteld van de gunningsprocedures
voor overheidsopdrachten en in plaats daarvan hun eigen gunningsregels
vaststellen. Een ERIC wordt opgericht bij besluit van de
Commissie op basis van uitvoeringsbevoegdheden die haar door de Raad worden
toegekend. De Commissie besluit op grond van een verzoek dat door de lidstaten,
landen en intergouvernementele organisaties die als oprichtende leden van een
ERIC willen optreden, wordt ingediend. De procedure voor de goedkeuring van het
besluit door de Commissie omvat een beoordeling door onafhankelijke
deskundigen, met name op het gebied van de voorgenomen activiteiten van het
ERIC. De Commissie vraagt ook advies aan het bij artikel 20 van de
ERIC-verordening ingestelde comité (ERIC‑comité), dat is samengesteld uit
vertegenwoordigers van alle lidstaten en geassocieerde landen. 3. Uitvoering van de
ERIC-verordening Sinds de ERIC-verordening werd aangenomen, zijn er
zeven ERIC’s opgericht. In maart 2011 werd het SHARE-ERIC ("Survey of
Health, Aging and Retirement in Europe")[4]
opgericht, dat aanvankelijk in Nederland gevestigd was en sinds 2014 in
Duitsland, waarbij Oostenrijk, België, Tsjechië, Griekenland, Israël, Italië,
Slovenië en Nederland fungeren als leden en Zwitserland als waarnemer. In
februari 2012 werd het CLARIN ERIC ("Common Language Resources and
Technology Infrastructure" – gemeenschappelijke infrastructuur voor
taalhulpbronnen en technologie)[5]
opgericht, waarbij Nederland als gastlidstaat optrad en Tsjechië, Denemarken,
Duitsland, Estland en de Nederlandse Taalunie als leden. In november 2013
werden er vier ERIC’s opgericht; het EATRIS ERIC ("European Advanced
Translational Research Infrastructure in Medicine" - Europese
infrastructuur voor geavanceerd translationeel onderzoek in de geneeskunde)[6],
waarbij Nederland optrad als gastlidstaat, Tsjechië, Denemarken, Estland,
Italië en Finland als leden en Frankrijk en Spanje als waarnemers; het ESS ERIC
("European Social Survey")[7],
waarbij het Verenigd Koninkrijk als gastlidstaat optrad en België, Tsjechië,
Duitsland, Estland, Ierland, Litouwen, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal,
Slovenië en Zweden als leden en Noorwegen en Zwitserland als waarnemers; het
BBMRI-ERIC ("Biobanking and Biomolecular Resources Research Infrastructure"
– Consortium voor een onderzoeksinfrastructuur voor biobanken en biomoleculaire
middelen)[8],
waarbij Oostenrijk als gastlidstaat optrad en België, Tsjechië, Duitsland,
Estland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Malta, Nederland, Finland en Zweden
als leden en Noorwegen, Polen, Zwitserland en Turkije als waarnemers; en het
ECRIN‑ERIC ("European Clinical Research Infrastructure Network"
- Europees netwerk voor klinische onderzoeksinfrastructuur)[9],
waarbij Frankrijk als gastlidstaat optrad en Duitsland, Spanje, Italië en
Portugal als leden. Ten slotte werd in mei 2014 het Euro-Argo ERIC[10]
opgericht, waarbij Frankrijk als gastlidstaat optrad, Duitsland, Griekenland,
Italië, Nederland, Finland en het Verenigd Koninkrijk als leden en Polen en
Noorwegen als waarnemers. Alle zeven hierboven vermelde ERIC’s werden
opgenomen in de routekaarten die zijn goedgekeurd door het Europees
Strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren (ESFRI). Twee ERIC’s (SHARE-ERIC
en ESS ERIC) zijn opgericht voor het ontwerpen, ontwikkelen en uitvoeren van
Europees onderzoeken. De vijf andere ERIC’s zijn opgericht voor de ontwikkeling
en het opzetten van verspreide infrastructuren op het gebied van biologische en
medische wetenschappen, milieuwetenschappen en sociale en geesteswetenschappen.
De juridische structuur van ERIC’s wordt gebruikt
voor de oprichting en exploitatie van verschillende soorten infrastructuren,
hetzij op één locatie of verspreid over verschillende locaties. Verspreide
infrastructuren kunnen uiteenlopen van infrastructuren met voorzieningen op
verschillende locaties die door één juridische entiteit worden geëxploiteerd,
tot infrastructuren die zijn opgezet als een centrale "hub" van
waaruit de exploitatie van verspreide faciliteiten wordt gecoördineerd, die hun
eigen rechtspersoonlijkheid kunnen behouden. De ERIC-verordening is rechtstreeks toepasselijk
in de lidstaten; omzetting is niet vereist. De lidstaten moesten echter
passende maatregelen en procedures vaststellen om als gastlidstaat te kunnen
optreden of lid van een ERIC te kunnen worden. De oprichting van een ERIC op
grond van de ERIC-verordening vereist, onder andere, een verklaring van de
gastlidstaat dat hij het ERIC als internationale organisatie in de zin van de
btw-richtlijn en als internationale instelling in de zin van Richtlijn 2008/118/EG
erkent, zodat de vrijstelling van btw en/of accijnzen toegepast kan worden. De
meeste lidstaten hadden hier verscheidene jaren voor nodig, met uitzondering
van Nederland dat al in 2010 over interne procedures beschikte om als
gastlidstaat van een ERIC te kunnen optreden. De reden hiervoor was dat de
nieuwe juridische structuur moest worden opgenomen in de nationale
regelgevings- en administratieve systemen en dat een groot aantal praktische
kwesties moest worden opgelost door zowel de diensten van de Commissie als de
betrokken lidstaten, voordat de ERIC’s konden worden opgericht en in werking
konden treden op grond van deze nationale regelgevings- en administratieve
systemen. Met betrekking tot geassocieerde landen of derde
landen waarop de ERIC‑verordening niet rechtstreeks van toepassing is:
deze moeten een bindende verklaring overleggen waarin zij de
rechtspersoonlijkheid en de voorrechten van een ERIC erkennen indien zij als
gastlidstaat willen optreden (in het geval van geassocieerde landen) of lid van
een specifieke ERIC willen worden. Vijf jaar na goedkeuring van de ERIC-verordening
hebben de meeste lidstaten en een aantal geassocieerde landen de nodige
maatregelen genomen om als gastlidstaat te kunnen optreden of lid te kunnen
worden van een ERIC. Deze positieve ontwikkeling blijkt ook uit het feit dat
ongeveer 20 van de 48 projecten die in de ESFRI-routekaart uit 2010 zijn
opgenomen een ERIC gebruiken of voornemens zijn te gebruiken voor het opzetten
van onderzoeksinfrastructuur. De Commissie heeft bovendien twee ERIC-verzoeken
ontvangen voor de oprichting van Europese onderzoeksinfrastructuren die niet
zijn opgenomen in de ESFRI-routekaart: het Consortium voor een Midden-Europese
onderzoeksinfrastructuur (CERIC-ERIC), dat in Italië zal worden gevestigd, en
het Joint Institute for Very Long Baseline Interferometry (JIV ERIC), dat in
Nederland zal worden gevestigd. De administratieve en procedurele maatregelen die
de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en geassocieerde landen hebben
genomen, de informatie die tijdens de regelmatige bijeenkomsten van het
ERIC-comité is uitgewisseld en de toelichting die de verschillende diensten van
de Commissie hebben verstrekt naar aanleiding van vragen van de lidstaten en de
vertegenwoordigers van geassocieerde landen, zijn sterk bevorderlijk geweest
voor de uitvoering van de ERIC-verordening. De Commissie verwacht dat eind 2015 ongeveer 15
ERIC’s zullen zijn opgericht. 4. Uitdagingen voor de uitvoering
van de ERIC-verordening De ERIC-verordening werd aangenomen en wordt ten
uitvoer gelegd op een moment waarop de lidstaten en geassocieerde landen
bezuinigingsmaatregelen hebben getroffen om de overheidstekorten terug te
dringen. De bundeling van middelen op de lange termijn, die noodzakelijk is
voor de oprichting en exploitatie van een goede pan-Europese
onderzoeksinfrastructuur, vormt daarom een grote uitdaging en wordt nog
complexer als gevolg van de verschillende tijdschema's die de afzonderlijk
betrokken lidstaten en geassocieerde landen hanteren voor de
besluitvormingsprocedures over de begrotingen. Als gevolg hiervan is de
voorbereidingstijd om de minimale financiering voor de oprichting van de
onderzoeksinfrastructuren rond te krijgen relatief lang. Dit geldt niet alleen
voor het ERIC-instrument, maar voor alle Europese onderzoeksinfrastructuren.
Een betere synchronisatie, meer transparantie en een betere afstemming tussen
de lidstaten, geassocieerde landen en derde landen die betrokken zijn bij de
voorbereidingen voor het opzetten van een onderzoeksinfrastructuur kunnen sterk
bijdragen aan de versnelling van het uitvoeringsproces. De voorwaarde dat alleen staten en
intergouvernementele organisaties een verzoek kunnen indienen voor het opzetten
van een ERIC vormt een extra moeilijkheidsfactor voor de wetenschappelijke
gemeenschappen die de oprichting en uitvoering van onderzoeksinfrastructuren
voorbereiden, aangezien ministeries en financieringsorganen die door
ministeries worden aangestuurd doorgaans niet vanaf het allereerste begin bij
het opstellen van de ERIC-verzoeken betrokken zijn. Dit vormt ook aanleiding
voor discussies tussen de beoogde partners van een ERIC, bijvoorbeeld over de
relatie tussen de verstrekte bijdragen en de stemrechten, die niet door alle
wetenschappelijke gemeenschappen op dezelfde wijze worden benaderd. Indien vertegenwoordigers
van het ministerie en de financieringsorganen vanaf het allereerste begin
betrokken zouden zijn bij de voorbereiding van de oprichting van Europese
onderzoeksinfrastructuren, zouden onnodige vertragingen later in de
voorbereidingsfase kunnen worden voorkomen, wanneer de locatie, de financiële
bijdragen en de verplichtingen van de partners moeten worden vastgelegd voordat
een formeel ERIC‑verzoek kan worden ingediend. Bovendien leidt het horizontale karakter van veel
Europese onderzoeksinfrastructuren in diverse gevallen tot een complexer
besluitvormingsproces bij de partners van deze infrastructuren, aangezien daarbij
verschillende ministeries en financieringsorganen betrokken moeten worden,
bijvoorbeeld op gebieden als gezondheidszorg, onderzoek, mariene
aangelegenheden, milieu en energie. De bepalingen betreffende btw en accijnzen, alsook
betreffende de gunning van overheidsopdrachten, die in de ERIC-verordening zijn
opgenomen, maakten dat verschillende ministeries, waaronder de ministeries van
Financiën en Buitenlandse Zaken, in de betrokken lidstaten, geassocieerde
landen en derde landen bij de voorbereiding en goedkeuring van de
ERIC-verzoeken betrokken moesten worden, waardoor het proces enigszins
ingewikkelder werd en er specifieke interne procedures moesten worden gecreëerd
om het goedkeuringsproces te faciliteren. De ervaringen die zijn opgedaan met
de oprichting van de zeven ERIC’s laten zien dat meer lidstaten en
geassocieerde landen zich bewust zijn geworden van deze complexiteit en interne
besluitvormingsprocedures hebben opgezet om het interne goedkeuringsproces
beter te structureren en te versnellen. Ten slotte mogen ERIC’s nu voor het eerst
voorstellen indienen en deelnemen aan onderzoeksprogramma’s in het kader van
Horizon 2020. Ook in het werkprogramma onderzoeksinfrastructuur wordt diverse
malen melding gemaakt van mogelijke ondersteuning van ERIC- en
ESFRI-onderzoeksinfrastructuren. De Commissie verwacht dat zij een belangrijke
rol kunnen spelen bij het beheren van gegevens, alsook in clusters op bepaalde
thematische gebieden zoals gezondheids- en milieuonderzoek. 5. De rol van de diensten van
de Commissie De diensten van de Commissie hebben het uitvoeringsproces
van de ERIC‑verordening vergemakkelijkt door de vergaderingen van het
ERIC-comité, die drie tot vier keer per jaar gehouden worden, te organiseren en
voor te zitten. Behalve voor adviesverlening over formele ERIC-verzoeken
ingevolge de ERIC-verordening dienen deze bijeenkomsten om informatie te
verstrekken en uit te wisselen over lopende ERIC-verzoeken en over de interne
maatregelen die lidstaten en geassocieerde landen hebben ingevoerd met
betrekking tot het besluitvormingsproces over ERIC-lidmaatschap. Daarnaast
geven vertegenwoordigers van toekomstige Europese onderzoeksinfrastructuren die
op het punt staan hun ERIC-verzoek voor te bereiden presentaties tijdens deze
bijeenkomsten, zodat alle lidstaten en geassocieerde landen op de hoogte worden
gebracht over de tijdsplanning, het verwachte niveau van financiering, de
diensten en andere activiteiten die zullen worden ontwikkeld, alsook over de
mogelijkheden voor deelname aan de voorbereiding en de aanvraag van ERIC’s. In 2010 publiceerde de Commissie richtsnoeren met
praktische informatie voor potentiële aanvragers over hoe een verzoek tot
oprichting van een ERIC moet worden ingediend, inclusief een toelichting op de
artikelen van de ERIC‑verordening, waarbij de nadruk ligt op de
juridische aspecten. Een bijgewerkte versie van deze richtsnoeren, waarin de
ervaringen tot op heden zijn verwerkt, zal in 2014 worden gepubliceerd. De diensten van de Commissie hebben toelichtingen gegeven
over de bepalingen van de ERIC‑verordening, naar aanleiding van een groot
aantal vragen van lidstaten, geassocieerde landen en vertegenwoordigers van onderzoeksinfrastructuren
die bezig waren een ERIC-verzoek voor te bereiden. De vragen hadden onder meer
betrekking op de juridische aard van ERIC’s, op de vraag of het hoofddoel van
een ERIC kan bestaan uit het verrichten van nucleair onderzoek, de aansprakelijkheid
van de leden, het toepasselijke recht, met name in het geval van verspreide
infrastructuren met knooppunten en personeel in verschillende landen, de
liquidatie van een ERIC en de rol van de nationale rechter. De diensten van de Commissie hebben in 2013 de
modellen beschikbaar gesteld die nodig zijn voor verklaringen van erkenning van
ERIC’s door derde landen en intergouvernementele organisaties, waardoor het
proces om gastlidstaat of lid van een ERIC te worden, werd verduidelijkt en
vereenvoudigd. De diensten van de Commissie hebben in 2013 ook
een werkdocument met modelbepalingen voor een ERIC gepubliceerd, op basis van
de ervaringen die zijn opgedaan bij de aanvraagprocessen van de eerste ERIC’s,
teneinde het opstellen van de bepalingen door aanvragers te vergemakkelijken en
meer samenhang in de bepalingen te brengen, zonder daarbij afbreuk te doen aan
de flexibiliteit en aanpasbaarheid die nodig zijn om het uiteenlopende karakter
van ERIC’s in termen van structuur (één locatie, verspreid, virtueel) en
onderzoeksgebieden (sociale wetenschappen en geesteswetenschappen,
milieuwetenschappen, energie, biologische en medische wetenschappen, materialen
en analysefaciliteiten, natuurwetenschappen en techniek) weer te geven. De diensten van de Commissie hebben een actieve
rol gespeeld bij de voorbereiding van ERIC-verzoeken door deel te nemen aan
vergaderingen van de raad van bestuur en andere voorbereidende vergaderingen
van lidstaten en geassocieerde landen, waarbij zij mogelijke oplossingen hebben
aangedragen en compromissen hebben voorgesteld tijdens discussies tussen de
toekomstige partners. Nadat een ERIC is opgericht, vervullen de diensten
van de Commissie een beperkte rol in de activiteiten het ERIC, aangezien deze
bestuurd en aangestuurd wordt door de ERIC‑leden binnen de
grensvoorwaarden van de ERIC-verordening en de statuten en
uitvoeringsvoorschriften die voor de betreffende ERIC zijn vastgesteld. De
diensten van de Commissie kunnen alleen optreden naar aanleiding van informatie
over problemen die zich hebben voorgedaan of op verzoek van de leden, alsook op
grond van het jaarlijkse verslag van het ERIC aan de Commissie, waarin is voorzien
in de ERIC-verordening. Gezien de oprichting van zeven ERIC’s die
statutair gevestigd zijn in vijf verschillende lidstaten, organiseert de
Commissie met het oog op de bevordering van de verdere ontwikkeling van de
consortia ERIC-netwerkbijeenkomsten, waar bestaande ERIC’s beste praktijken
kunnen uitwisselen en gemeenschappelijke problemen kunnen bespreken. Vertegenwoordigers
van het ERIC-comité en potentiële ERIC’s waarvan het verzoek zich in de laatste
fase van het proces bevindt, worden voor deze bijeenkomsten uitgenodigd. De
eerste ERIC‑netwerkbijeenkomst vond in juni 2014 plaats. 6. Conclusies In het licht van de succesvolle oprichting van
zeven ERIC’s tot mei 2014 en het vooruitzicht dat er eind 2015 circa 15 ERIC’s
zullen zijn, kan worden geconcludeerd dat het gebruik van het juridisch kader
in de vorm van nieuwe of aangepaste Europese infrastructuren die gebruikmaken
van een ERIC, een impuls heeft gekregen en als geslaagd mag worden beschouwd.
De ERIC-verordening heeft bewezen dat het inderdaad de kloof tussen de
traditionele, op verdragen gebaseerde internationale organisaties en de
nationale juridische entiteiten bij de oprichting van pan-Europese
onderzoeksinfrastructuren heeft overbrugd. Dit blijkt ook uit het beoogde
gebruik van ERIC’s bij circa twintig projecten die zijn opgenomen in de ESFRI‑routekaart
voor de uitvoering van de onderzoeksinfrastructuur. Doordat de bepalingen betreffende de toetreding,
de besluitvorming en de behandeling van kwesties als aansprakelijkheid veel
elementen gemeen hebben, hebben ERIC’s de mogelijkheden voor de lidstaten,
geassocieerde landen en derde landen om samenwerking of toetreding tot deze
Europese onderzoeksinfrastructuren te overwegen sterk verruimd. De diensten van
de Commissie hebben het uitvoeringsproces van de ERIC-verordening
vergemakkelijkt door de vergaderingen van het ERIC‑comité te organiseren
en voor te zitten. De aanvraagprocedure voor een ERIC en het
gebruiksgemak van de consortia moeten nog verder worden geoptimaliseerd. De
lidstaten, de wetenschappelijke gemeenschap en de diensten van de Commissie
bevinden zich immers nog in een leerperiode waarin zij de praktische
implicaties proberen te begrijpen van dit nieuwe rechtsinstrument. Verwacht mag
worden dat, indien er passende maatregelen worden genomen in de diensten van de
Commissie, de lidstaten en de geassocieerde landen, het gebruiksgemak
geleidelijk zal toenemen als gevolg van de opgebouwde ervaring en het proces
verder kan worden gestroomlijnd, zodat Europese onderzoeksinfrastructuren
sneller tot stand kunnen worden gebracht. De Commissie doet derhalve in dit
stadium geen aanbevelingen voor wijzigingen. 7. Hangende kwesties en
volgende stappen Op grond van de ervaringen die zijn opgedaan bij
de verzoekprocedures voor het oprichten van ERIC’s, zijn er diverse nieuwe
onderwerpen die door ERIC-leden en de diensten van de Commissie zullen moeten
worden onderzocht. Deze hebben betrekking op praktijken in de verschillende
lidstaten, bijvoorbeeld de manier waarop een ERIC volgens het nationale
rechtssysteem moet worden geregistreerd bij de kamer van koophandel of bij
andere instanties, waardoor ERIC’s de mogelijkheid krijgen om bankrekeningen te
openen en te verzoeken om terugbetaling van btw en accijnzen. Aangezien ERIC’s
een vorm van publiek‑publieke samenwerking zijn, moet bovendien in veel
gevallen de status van hun personeel worden verduidelijkt, omdat deze van
invloed is op salarissen, aspecten van de inkomstenbelasting en de
personeelskosten. Ook moeten diverse kwesties worden verduidelijkt betreffende
de bijdragen in natura die de leden aan ERIC’s doen, met name de vraag of deze
bijdragen in aanmerking komen voor vrijstelling van btw en accijnzen, en zo ja,
onder welke voorwaarden. Dit is van belang omdat ERIC-leden er in veel gevallen
de voorkeur aan geven hun bijdrage gedeeltelijk in natura te voldoen, in plaats
van in contanten. De kwestie van activiteiten met of zonder
winstoogmerk moet nader worden verduidelijkt door de diensten van de Commissie,
aangezien er in toenemende mate "innovatieve" en "sociaal-economische"
resultaten worden geëist van de activiteiten van onderzoeksinfrastructuren, die
de investeringen van hun leden moeten rechtvaardigen. Deze kwestie moet
eveneens worden bezien in het kader van "slimme specialisatie" met
het oog op de eventuele steun van regionale fondsen en staatssteun (voor de
aanleg van een deel van de ERIC-voorzieningen). Het houdt ook verband met
andere onderwerpen, zoals de wijze waarop ERIC’s spin-offs kunnen creëren,
technologie kunnen overdragen en inkomsten kunnen genereren met diensten die
zij hebben ontwikkeld, met inachtneming van de voorwaarde dat zij slechts in beperkte
mate economische activiteiten mogen uitoefenen die hun ERIC‑status niet
in gevaar brengen. ERIC’s spelen een belangrijke rol bij de
vermindering van de fragmentatie van de Europese onderzoeksruimte door op
geharmoniseerde en structurele wijze diensten voor de wetenschappelijke
gemeenschappen in de hele Unie te creëren, die mede te danken zijn aan de
transparantie die wordt geïntroduceerd op het gebied van gegevensverzameling,
de toegang tot gegevens, gegevensinstrumenten en het onderhoud van gegevens en
diensten. Dit dient niet enkel ter ondersteuning van wetenschappelijke
gemeenschappen, maar kan ook leiden tot empirisch gefundeerde beleidsvorming op
gebieden als gezondheidszorg, milieu en sociaal en cultureel beleid. De
Commissie zal samen met de lidstaten onderzoeken hoe ERIC’s eventueel andere
onderzoeksinfrastructuren met dergelijke diensten kunnen ondersteunen. Hoewel er tot nu toe 20 lidstaten betrokken zijn
geweest bij de oprichting van ERIC’s, zijn hun statutaire zetels beperkt tot
een aantal lidstaten. De lidstaten en geassocieerde landen zouden bij de
voorbereiding van het opzetten van nieuwe Europese onderzoeksinfrastructuren
moeten overwegen op de langere termijn te streven naar een meer evenwichtige
spreiding over de lidstaten. ERIC’s kunnen een belangrijke rol spelen bij de
internationale samenwerking, bijvoorbeeld met de Afrikaanse Unie, Australië,
Rusland, de Verenigde Staten, Canada en door de VN gecoördineerde
samenwerkingsverbanden. In dit verband kan worden opgemerkt dat het ERIC in het
kader van het Global Science Forum (GSF) van de OESO als mogelijk model voor de
oprichting van verspreide internationale onderzoeksinfrastructuren wordt
aangemerkt. Bij dit type infrastructuren zouden met name kwesties als bestuur,
rechtspersoonlijkheid en geschillenbeslechting aandacht moeten krijgen. De
Commissie zal, waar gepast, de inspanningen in het kader van het GSF of andere
internationale organisaties ondersteunen om verder onderzoek te doen naar de
mogelijkheden voor het vaststellen van een regelgevingskader voor
internationale onderzoeksinfrastructuren die, zoals ERIC heeft gedaan in de
Europese Unie, de kloof kunnen dichten tussen op verdragen gebaseerde
instellingen en nationale organisaties. Ten slotte werd de ERIC-verordening, zoals al
eerder vermeld, in 2013 gewijzigd om tegemoet te komen aan verzoeken van
geassocieerde landen, met name Noorwegen, om volledige erkenning van hun
bijdragen aan ERIC’s in de vorm van stemrechten. De Commissie zal nauwlettend
nagaan of de wijziging leidt tot een grotere deelname van geassocieerde landen
als gastland of als ERIC-leden. [1] PB L 206 van 8.8.2009, blz. 1. [2] PB L 326 van 6.12.2013, blz. 1. [3] Namelijk: het Consortium of European Social Science Data
Archives (CESSDA), het Svalbard Integrated Arctic Earth Observation System
(SIOS) en de European Carbon Dioxide Capture and Storage Laboratory
Infrastructure (ECCSEL). [4] PB L 71 van 18.3.2011, blz. 20. [5] PB L 64 van 3.3.2012, blz. 13. [6] PB L 298 van 8.11.2013, blz. 38. [7] PB L 320 van 30.11.2013, blz. 44. [8] PB L 320 van 30.11.2013, blz. 63. [9] PB L 324 van 5.12.2013, blz. 8. [10] PB L 136 van 9.6.2014, blz. 35.