VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de toepassing van de afwijking van artikel 8, lid 6 bis, van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad (12-dagenregel) /* COM/2014/0337 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES
PARLEMENT EN DE RAAD over de toepassing van de afwijking van
artikel 8, lid 6 bis, van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees
Parlement en de Raad (12-dagenregel)
1.
Inleiding
De Europese Unie
(EU) heeft een kader van sociale voorschriften voor het wegvervoer van goederen
en passagiers ingesteld om concurrentieverstoring te voorkomen, de
verkeersveiligheid te verbeteren en de gezondheid en veiligheid van mobiele
werknemers in het wegvervoer te verzekeren. Verordening (EG) nr. 561/2006 van
het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van
bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van
Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 en tot intrekking van
Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad ("Verordening (EG) nr. 561/2006")[1]
voorziet in een gemeenschappelijke reeks minimumvoorschriften van de EU voor,
onder andere, rijtijden, onderbrekingen en rusttijden. Deze regels zijn, onder
voorbehoud van specifieke uitzonderingen en nationale afwijkingen, van
toepassing op alle professionele bestuurders, zowel werknemers als
zelfstandigen, die personen of goederen vervoeren. In de regel
bepaalt artikel 8 van Verordening (EG) nr. 561/2006 dat een wekelijkse rusttijd
van een bestuurder niet later mag beginnen dan aan het einde van zes perioden
van 24 uur, te rekenen vanaf het einde van de vorige wekelijkse rusttijd. Bij Verordening
(EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009
tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de
internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van
Verordening (EG) nr. 561/2006 (herschikking)[2]
is echter een afwijking van deze bepaling ingevoerd. Volgens het nieuwe artikel
8, lid 6 bis, mag een bestuurder die een eenmalige ongeregelde vervoersdienst
bestaande uit het internationale vervoer van passagiers verricht, de wekelijkse
rusttijd voor maximaal 12 opeenvolgende perioden van 24 uur na een eerdere
normale wekelijkse rusttijd uitstellen, mits aan bepaalde voorwaarden is
voldaan (hierna de "12-dagenregel" genoemd). Om tegemoet te
komen aan bepaalde bezwaren die zijn geuit bij de vaststelling van artikel 8,
lid 6 bis, van Verordening (EG) nr. 561/2006, is in dat artikel bepaald dat de
Commissie nauwlettend moet volgen hoe deze afwijking wordt gebruikt en een
verslag moet opstellen waarin de gevolgen voor de verkeersveiligheid en de
sociale aspecten worden geëvalueerd. Als de Commissie dit aangewezen acht, doet
zij een voorstel tot wijziging van deze verordening. In dit verslag geeft de
Commissie dan ook een overzicht van het gebruik van de 12-dagenregel in de
lidstaten en van de veronderstelde effecten in het licht van de belangrijkste
doelstellingen van de verordening.
2.
Achtergrond
De 12-dagenregel
werd het eerst ingevoerd door Verordening (EEG) nr. 3820/85 van
de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het
wegvervoer[3].
In artikel 6, lid 1, van deze verordening is het volgende bepaald: (...) De
bestuurder dient na een maximum van zes van deze dagelijkse rijtijden een
wekelijkse rusttijd in acht te nemen zoals bepaald in artikel 8, lid 3. De
wekelijkse rusttijd kan naar het einde van de zesde dag worden verschoven,
indien de totale rijtijd tijdens de zes dagen niet meer bedraagt dan het
maximum dat overeenkomt met zes dagelijkse rijtijden. In
het geval van het internationaal personenvervoer op andere dan geregelde
diensten, wordt in de tweede en derde alinea "zes" respectievelijk
"zesde" vervangen door "twaalf" respectievelijk
"twaalfde". De
lidstaten kunnen de vorige alinea ook toepassen op het nationale
personenvervoer op hun grondgebied op andere dan geregelde diensten. Deze verordening
werd ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 561/2006, waarin dergelijke bepaling
niet voorkwam. Daarom was vanaf 11 april 2007, de dag waarop Verordening (EG)
nr. 561/2006 in werking trad, de 12-dagenregel niet langer van toepassing. Deze
aanpassing leidde tot uitvoerige discussies tussen de verschillende belanghebbenden.
De Europese sector voor touringcartoerisme beschouwde dit als een negatieve
ontwikkeling en streefde systematisch naar een overeenkomst tussen de sociale
partners om de 12-dagenregel te herstellen. De uitdaging was om tegemoet te
komen aan de bezorgdheid van de sector over de efficiënte en kosteneffectieve
organisatie van toeristische reizen per touringcar en tegelijkertijd de
verkeersveiligheid en het welzijn van de bestuurders niet in gevaar te brengen. Er werden twee
studies uitgevoerd waarin deze kwestie en de desbetreffende argumenten
uitvoerig werden behandeld. In de studie "The New Regulation on Driving
and Rest Times: The Impact of the Abolition of the “12 Days Exception” for
Buses"[4],
uitgevoerd in opdracht van het Europees Parlement, werden de gevolgen van de
afschaffing van de 12-dagenregel in het internationale personenvervoer over de
weg beoordeeld, met name de economische, sociale en veiligheidseffecten. In het
kort voerde het onderzoek aan dat de afschaffing van de 12-dagenregel sterke
nadelen had voor de economie en geen voordelen van betekenis had voor de
veiligheid of sociale aspecten. De aanbevolen beleidsoptie was om de afwijking
opnieuw in te voeren, met bepaalde begeleidende maatregelen voor de veiligheid
onderweg en voor de arbeidsomstandigheden van de bestuurders. De voorgestelde
begeleidende maatregelen hadden onder meer betrekking op het effectieve gebruik
van de digitale tachograaf, het beurtelings rijden voor bestuurders op
internationale reizen om overbelasting te voorkomen, de handhaving van
Richtlijn 2003/59/EG betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en
nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over
de weg bestemde voertuigen[5]
en, uitsluitend voor voertuigen met een digitale tachograaf, de gedeeltelijke
herinvoering van de 12-dagenregel voor vervoersondernemingen die voldoen aan
specifieke kwaliteitsparameters. Naar aanleiding van deze studie keurde het
Europees Parlement een "eigen initiatiefverslag" goed om de 12-dagenafwijking
opnieuw in te voeren. In de "Study
of passenger transport by coach"[6],
die daarna in opdracht van de Europese Commissie werd uitgevoerd, werd de
bovengenoemde studie kritisch beoordeeld. De conclusie was dat in de studie van
Europees Parlement de economische gevolgen van de afschaffing van de 12-urenregel
aanzienlijk waren overschat en de sociale effecten mogelijkerwijs onderschat.
Volgens de tweede studie waren de sociale en ecologische gevolgen van de
intrekking van de 12-dagenregel gering, waarbij er een zekere twijfel bestond
of het netto-effect positief of negatief zou zijn. De twee studies waren het er
wel over eens dat, hoewel het effect moeilijk kon worden gekwantificeerd, de
gevolgen voor de verkeersveiligheid vrij klein waren, omdat reizen met touringcars
al relatief veilig is. De algemene
discussie leidde tot de herinvoering van de 12-dagenregel, met bepaalde
aanvullende vereisten. Artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1073/2009 luidt als
volgt: In
artikel 8 van Verordening (EG) nr. 561/2006 wordt het volgende lid ingevoegd: "6
bis. In afwijking van lid 6 van dit artikel mag een bestuurder die een
eenmalige ongeregelde vervoersdienst bestaande uit het internationale vervoer
van passagiers verricht, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1073/2009 van
het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van
gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor
touringcar- en autobusdiensten, de wekelijkse rusttijd voor maximaal 12
opeenvolgende perioden van 24 uur na een eerdere normale wekelijkse rusttijd
uitstellen, mits a)
de dienst ten minste aaneensluitend 24 uur omvat in een andere lidstaat of een
ander derde land waarop deze verordening van toepassing is, dan het land waar
de vervoerdienst begon; b)
de bestuurder na gebruikmaking van de afwijking: i) hetzij twee normale wekelijkse rusttijden neemt, ii)
hetzij één normale wekelijkse rusttijd en één verkorte wekelijkse rusttijd van
ten minste 24 uur. De verkorting moet evenwel worden gecompenseerd door een
equivalente ononderbroken periode van rust die voor het einde van de derde week
na het einde van de afwijkende periode moet worden genomen; c)
na 1 januari 2014, het betreffende voertuig is uitgerust met controleapparatuur
die voldoet aan de eisen die worden genoemd in bijlage I B van Verordening
(EEG) nr. 3821/85; en d)
na 1 januari 2014 het betreffende voertuig, indien de rit wordt afgelegd tussen
22.00 en 6.00 uur, dubbel bemand is, of de in artikel 7 bedoelde rijperiode
beperkt is tot drie uur. De
Commissie volgt nauwlettend welk gebruik van deze afwijking wordt gemaakt om
ervoor te zorgen dat de zeer strikte voorwaarden inzake verkeersveiligheid in
acht worden genomen, in het bijzonder door te controleren dat de totale bij
elkaar opgetelde rijtijd gedurende de periode die onder de afwijking valt, niet
buitensporig is. Uiterlijk op 4 december 2012 stelt de Commissie een verslag op
waarin de gevolgen van de afwijking voor de verkeersveiligheid alsmede de
sociale aspecten ervan worden geëvalueerd. Als de Commissie dit aangewezen
acht, doet zij een voorstel tot desbetreffende wijziging van deze
verordening." De 12-dagenregel
werd in zijn huidige vorm van toepassing op 4 juni 2010. Sindsdien is er
gediscussieerd over de eisen op grond waarvan deze bepaling kan worden toegepast,
met name de eis dat de bestuurder internationaal vervoer moet verrichten.
Tijdens de recente herziening van Verordening (EEG) nr. 3821/85[7] heeft
het Europees Parlement voorgesteld de regel ook voor binnenlandse reizen toe te
passen, omdat de gevolgen voor de verkeersveiligheid geen verband houden met de
internationale aard van het vervoer. Tijdens het wetgevingsproces vonden de
lidstaten het niet gepast om deze wijziging in te voeren en de bepaling van
artikel 8, lid 6 bis, bleef onveranderd. In hetzelfde
verband vroeg IJsland tijdens zijn toetredingsonderhandelingen een afwijking
van deze bepaling om de regel ook voor binnenlands vervoer te kunnen toepassen.
Het wees daarbij op de geografische situatie van het land, dat ver van het
Europese vasteland ligt, de uitzonderlijk lage bevolkingsdichtheid en het
belang van de toeristische sector voor de IJslandse economie. De Commissie wees
dit verzoek af met het argument dat een dergelijke afwijking niet van
toepassing is op andere lidstaten en dat ondanks de geografische bijzonderheden
het binnenlandse vervoer in IJsland zodanig kan worden georganiseerd dat de
verplichte rusttijd na zes perioden van 24 uur wordt gerespecteerd. Bovendien
heeft de bepaling geen gevolgen voor het IJslandse toerisme, aangezien dat
nauwelijks is blootgesteld aan internationale concurrentie.
3.
Verzameling van gegevens
In juli 2012
stuurde de Commissie de lidstaten een vragenlijst om de nodige gegevens te
verzamelen. Dezelfde vragenlijst werd ook bezorgd aan de Europese sociale partners
in het wegvervoer, namelijk de Internationale Wegvervoerorganisatie (IRU) voor
de werkgevers en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) als
vertegenwoordiger van de werknemers. Aan de hand van
een aantal onderwerpen moesten de mogelijke effecten van de afwijking worden
beoordeeld wat betreft de punten die zijn genoemd in Verordening (EG) nr. 561/2006.
Elke vraag werd zo geformuleerd dat zowel kwantificeerbare als beschrijvende
antwoorden konden worden gegeven en dat de lidstaten en sociale partners de
gelegenheid hadden om naar wens te reageren. De eerste twee
vragen gingen over het toezicht door de lidstaten op het gebruik van de
afwijking door het bijhouden van statistische gegevens of via andere bronnen.
De derde vraag was gewijd aan de gevolgen van de afwijking voor de
verkeersveiligheid. Vraag vier behandelde de bevordering van het toerisme en
het gebruik van milieuvriendelijke vervoermiddelen, terwijl vraag vijf zich
toespitste op het effect van de afwijking op de eerlijke concurrentie in de
wegvervoersector. Het welzijn van de bestuurders moest worden beoordeeld in
vraag zes. In de twee laatste vragen werden de lidstaten en sociale partners
verzocht om een algemene indruk van de betrokken bepaling te geven, alsook
eventuele aanvullende opmerkingen of voorstellen te formuleren. Eind 2013
ontving de Commissie de antwoorden van 23 lidstaten en de genoemde werkgevers-
en werknemersorganisaties. Daarna heeft zij ondanks herinneringen geen verdere
informatie ontvangen. Een geaggregeerde tabel met de antwoorden is opgenomen in
bijlage II bij dit verslag. Er moet worden opgemerkt dat Roemenië antwoorden
bezorgde van de Roemeense wegvervoersautoriteit (ARR) en de dienst voor
wegvervoercontrole (ISCTR). Sinds de toepassing van de regel kregen beide instellingen
controleverantwoordelijkheid (ARR tot 4 december 2011 en ISCTR vanaf die
datum).
4.
Analyse van de gegevens
Van de 23
lidstaten die de vragenlijst hebben beantwoord, gaven er acht geen cijfers voor
de vragen 2 tot en met 7, omdat zij geen gegevens hadden die een
kwantificeerbaar antwoord toelieten. Door de beperkte hoeveelheid kwantificeerbare
gegevens (in 15 gevallen) kan geen diepgaande statistische analyse worden
gemaakt. Op basis van de antwoorden en in samenhang met de beschrijvende delen
van de vragenlijst, kunnen echter verschillende conclusies worden getrokken. De
onderstaande analyse volgt de structuur van de vragenlijst en de elementen van
elke vraag.
4.1.
Beschikbaarheid van gegevens - gebruiksfrequentie
van de afwijking
Geen van de
lidstaten die de vragenlijst hebben beantwoord, bewaart statistische gegevens
over de toepassing van de 12-dagenregel of over de naleving van
rijtijdbeperkingen tijdens de looptijd van de afwijking. De lidstaten zijn dat
wettelijk niet verplicht. Doordat de bevoegde nationale autoriteiten geen
toezicht houden, hebben de lidstaten geen volledig overzicht van de huidige
situatie. Hoewel ze niet verplicht zijn om systematisch toezicht te houden op
het gebruik van de afwijking, hebben sommige lidstaten toch cijfers bezorgd.
Daaruit blijkt dat in de meeste gevallen de afwijking niet vaak wordt
toegepast. In vijf lidstaten (EE, LT, LV, LU, SE) wordt een gemiddeld gebruik
van de afwijking aangegeven (3 op een schaal van 0 tot 5), terwijl in alle
andere gevallen de gerapporteerde cijfers wijzen op een minder intensief
gebruik van de bepaling. Als redenen voor dat beperkte gebruik worden het
beperkende karakter van de bepaling gegeven (internationale enkele reis en
lange rusttijd achteraf) en het gebrek aan kennis van de bepaling bij de
exploitanten/bestuurders.
4.2.
Effect op de verkeersveiligheid
De meeste
lidstaten die gekwantificeerde antwoorden op deze vraag hebben gegeven, vinden
dat de bepaling geen negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid heeft.
Anderzijds wezen twee lidstaten (BE, LT) op een sterk negatief effect (4 op een
schaal van 0 tot 5). Dat is echter niet gebaseerd op ongevallenstatistieken,
maar op de veronderstelling dat 12 dagen onafgebroken rijden een rechtstreeks
effect kan hebben op de vermoeidheid van de bestuurder, waardoor de
verkeersveiligheid in het gedrang komt. De ETF volgde dezelfde redenering en
gaf een nog sterker negatief effect aan op basis van de veronderstelde
vermoeidheid van de bestuurder. In de andere antwoorden was sprake van een
minimaal nadelig gevolg, telkens gebaseerd op een veronderstelling en niet op
feitelijke gegevens over ongevallen. Volgens de IRU waren er helemaal geen
gevolgen voor de verkeersveiligheid. Zij beklemtoonde dat op dergelijke reizen
de reële dagelijkse rijtijd vrij kort is.
4.3.
Stimulans voor het toerisme en milieuvriendelijke
vervoermiddelen
Terwijl sommige
lidstaten (AT, BE, DK, ES, NL, PL) en de ETF geen gevolgen voor het toerisme en
het milieu zien, wijzen andere lidstaten die gekwantificeerde antwoorden op
deze vraag hebben gegeven op een positief effect. Drie lidstaten (LU, RO, SE)
gaven op een zeer sterk positief effect aan (4-5 op een schaal van 0 tot 5)
omdat de regel zorgt voor lagere kosten voor de passagiers, een betere
organisatie van de reizen en een betere kwaliteit van de bussen die voor
dergelijke reizen worden gebruikt. Om soortgelijke redenen hadden nog eens vier
lidstaten (BG, EE, LV, SI) het over een belangrijk positief effect (3 op een
schaal van 0 tot 5). De IRU wees op een gering positief effect door het
restrictieve karakter van de afwijking, waardoor die voor vervoersondernemingen
niet erg aantrekkelijk is.
4.4.
Gevolgen voor de concurrentie
De meeste
lidstaten en de IRU blijven hierover neutraal. Eén lidstaat (BG) wees op een
veeleer negatief gevolg in termen van verstoring van de concurrentie, omdat de
afwijking alleen van toepassing is op ongeregelde internationale activiteiten
en niet op geregelde, wat discriminatie inhoudt. Vijf andere lidstaten (HU, LT,
LV, LU, SE) zijn veel positiever en zeggen dat de flexibiliteit van de
afwijking de ondernemingen meer mogelijkheden biedt om activiteiten uit te
oefenen zonder inbreuk te maken op de regels. Kleine ondernemingen halen er
evenzeer voordeel uit.
4.5.
Effect op het welzijn van de bestuurders
De werknemers
namen hier een zeer negatief standpunt in. Door de afwijking zijn lange reizen
mogelijk en dat heeft een rechtstreekse invloed op de gezondheid van de
bestuurders, voornamelijk door toenemende vermoeidheid. Ook drie lidstaten (AT,
BE, RO[8])
rapporteerden een negatief effect, maar in veel mindere mate. Een aantal
lidstaten (EE, LU, RO[9],
SE) bekeek de kwestie vanuit een andere hoek en zei dat de bestuurders dankzij
de bepaling langere, ononderbroken rusttijden kunnen nemen, die ze gewoonlijk
thuis bij hun gezin doorbrengen. Volgens de werkgevers betekenen de lange
compensatierusttijden na toepassing van de afwijking dan weer inkomstenverlies
voor de bestuurders, met name tijdens het korte toeristische seizoen. Zij geven
de voorkeur aan de afwijking in haar vorige vorm.
4.6.
Algemene indruk van de bepaling
Uit de
antwoorden op de individuele aspecten van de vragenlijst blijkt dat de
meerderheid van de lidstaten die gekwantificeerde antwoorden gaven op deze
vraag, een positieve algemene indruk heeft van de bepaling en in sommige
gevallen zelfs een uitgesproken positieve indruk (HU, LU, SE, LV, EE). De IRU
is minder positief, omdat de huidige afwijking door het te restrictieve
karakter minder aantrekkelijk is dan de vorige. De lidstaten met een negatieve
opinie zijn voornamelijk bezorgd over de verkeersveiligheid (AT, BE, LT). De
ETF ziet de meerwaarde van deze afwijking niet en pleit voor een beperkte
toepassing om de negatieve gevolgen onder controle te houden. Meer
flexibiliteit vindt de Federatie niet wenselijk.
4.7.
Aanvullende opmerkingen/voorstellen
In dit deel van
de vragenlijst konden de lidstaten vrij opmerkingen maken over en voorstellen
doen voor de afwijking. Desondanks werden niet veel antwoorden gegeven. Hoewel
zij niet noodzakelijkerwijs dezelfde doelstellingen hebben, staan een aantal
lidstaten (BG, DE, LU, UK) open voor flexibelere criteria en een bepaalde
uitbreiding van de afwijking tot binnenlandse reizen of geregelde
internationale diensten. Eén lidstaat (ES) meent dat de afwijking moet worden
toegepast voor het goederenvervoer. Een onderneming zou veel efficiënter kunnen
werken omdat de voertuigen veel eerder terug zijn en de arbeidsomstandigheden
zouden verbeteren omdat bestuurders hun wekelijkse rusttijd thuis kunnen nemen.
Andere lidstaten zijn daar tegen (AT) of menen dat de bepaling moet worden
gewijzigd in overeenstemming met het goederenvervoer (LT). Andere punten die
aan de orde zijn gesteld, zijn praktische problemen in verband met de
verkeersveiligheid (BE) en de verenigbaarheid met de sociale regels van de EU
en de regels van de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de
bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR)
(FI). De ETF is sterk gekant tegen afzonderlijke sociale bepalingen voor
personenvervoer. Zij wijst erop dat een dergelijke ontwikkeling zou leiden tot
complexere regelingen en massale handhavingsproblemen en afbreuk zou doen aan
de algemene doelstellingen van de regels voor rij- en rusttijden. Anderzijds
voert de IRU aan dat de sector dringend behoefte heeft aan praktischere
regelingen en meer flexibiliteit voor alle soorten nationale en internationale
diensten, en zij steunt de uitbreiding van de werkingssfeer van de afwijking
tot binnenlandse activiteiten.
5.
Conclusies
Ondanks
het genoemde gebrek aan feitelijke gegevens kunnen bepaalde conclusies worden
getrokken over de gevolgen van het gebruik van de afwijking op de
verkeersveiligheid en de arbeidsomstandigheden in het internationaal vervoer. Volgens
de meeste lidstaten en de werkgevers zijn er geen echt negatieve gevolgen voor
de verkeersveiligheid merkbaar. Volgens de werknemers leiden 12 opeenvolgende
dagelijkse rijtijden wel tot verhoogde en buitensporige vermoeidheid bij de
bestuurder. Er waren echter geen feitelijke bewijzen voor een verslechterde
verkeersveiligheid als gevolg van het gebruik van de afwijking. Anderzijds
menen de werkgevers dat tijdens dit soort reizen de dagelijkse rijtijd
gewoonlijk korter is dan de in de wetgeving vastgestelde maxima. De specifieke
aard van internationale touringcarreizen was het belangrijkste uitgangspunt
voor de invoering van de afwijking. Wat
de andere punten betreft (toerisme, milieu, concurrentieverstoring en het
welzijn van de bestuurders) waren er zowel negatieve als positieve geluiden.
Daarbij overheersten de positieve antwoorden, behalve wat betreft de
levenskwaliteit van de bestuurders. Beide partijen uit de sector hadden het
over negatieve gevolgen voor het welzijn van de bestuurder, maar om
verschillende redenen en op verschillende niveaus. De werknemers wezen op de
grotere vermoeidheid als gevolg van het uitstellen van de wekelijkse rusttijd.
De werknemers wezen er dan weer op dat een bestuurder beperktere mogelijkheden
heeft om meer te verdienen, omdat als compensatie voor het gebruik van de
afwijking de wekelijkse rusttijd moet worden verlengd. De positieve aspecten
van de afwijking zijn onder meer de lagere kosten voor toeristen, het gebruik
van betere voertuigen voor lange, internationale reizen, meer mogelijkheden
voor (kleine) ondernemingen en een betere organisatie van de rusttijden,
waardoor bestuurders meer thuis kunnen zijn. De meeste kritiek betrof het
beperkende karakter van de 12-dagenregel, hoewel de afwijking op zich als
waardevol wordt erkend. Vermeldenswaardig
is ook de tegenstrijdige antwoorden op de meeste vragen, waaruit blijkt dat de
maatregel op verschillende manieren wordt geïnterpreteerd. Een uitstekend
voorbeeld zijn de standpunten van beide sectororganisaties die aan de enquête
deelnamen. Terwijl de vertegenwoordigers van de werkgevers de aanvullende eisen
van de afwijking beschouwen als de belangrijkste hinderpaal voor een goede
uitvoering, vinden de vertegenwoordigers van de bestuurders elke poging om de
bepalingen of een uitbreiding van het toepassingsgebied van de afwijking af te
zwakken, onaanvaardbaar. Na
een analyse van de standpunten van de lidstaten en de sociale partners en
gezien de behoeften van de markt, zoals een vereenvoudiging van de regels en
een kosteneffectieve handhaving, acht de Commissie het niet wenselijk om een
wijziging van de toepasselijke wetgeving voor te stellen. De huidige regeling
werd vastgesteld na lange besprekingen, lijkt zonder veel problemen te werken
en is algemeen bekend bij de belanghebbenden. De Commissie zal haar inspanningen
voortzetten om, in samenwerking met de lidstaten, de naleving van de bestaande
regels verder te versterken, in het bijzonder met betrekking tot de correcte
toepassing van de afwijkingen. De Commissie
nodigt de lidstaten en de sociale partners uit om te blijven toezien op de
uitvoering en de gevolgen voor de verkeersveiligheid en de
arbeidsomstandigheden van de 12-dagenregel. Als dat nodig zou blijken, zal zij
dit punt weer opnemen. [1] PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1. [2] PB L 300 van 14.11.2009, blz. 88. [3] PB L 370 van 31.12.1985, blz. 1. [4] http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/etudes/join/2008/405378/IPOL-TRAN_ET(2008)405378_EN.pdf [5] PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4. [6] http://ec.europa.eu/transport/modes/road/studies/doc/2009_06_passenger_transport_by_coach.pdf [7] Ingetrokken bij Verordening (EU) nr. 165/2014 van het
Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014, PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1. [8] Staatsinspectiedienst voor controle van het wegvervoer
(ISCTR). [9] Roemeense wegvervoerautoriteit (ARR).