5.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/89 |
P7_TA(2013)0180
Het VN-beginsel van „verantwoordelijkheid tot bescherming”
Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 18 april 2013 over het VN-beginsel van „verantwoordelijkheid tot bescherming” (Responsibility to Protect, R2P) (2012/2143(INI))
(2016/C 045/15)
Het Europees Parlement,
— |
gezien de waarden, doelstellingen, principes en het beleid van de Europese Unie, als onder andere verankerd in de artikelen 2, 3 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
— |
gezien het Handvest van de Verenigde Naties, |
— |
gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, |
— |
gezien het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van de genocide van 9 december 1948, |
— |
gezien het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof, |
— |
gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 7 oktober 2009 over de verantwoordelijkheid tot bescherming (A/RES/63/308), |
— |
gezien resolutie 1674 van de VN-Veiligheidsraad van april 2006 en resolutie 1894 van de VN-Veiligheidsraad van november 2009 over de „Bescherming van burgers in gewapende conflicten” (S/RES/1674) (1), |
— |
gezien de resoluties 1325 (2000) en 1820 (2008) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid, resolutie 1888 (2009) van de VN-Veiligheidsraad over seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen in gewapende conflicten, resolutie 1889 (2009) van de VN-Veiligheidsraad, die gericht is op een betere uitvoering van en controle op resolutie 1325(2000) van de VN-Veiligheidsraad, en resolutie 1960 (2010) van de VN-Veiligheidsraad, op grond waarvan een mechanisme is ingesteld voor het verzamelen van gegevens over seksueel geweld in gewapende conflicten en het opstellen van een lijst van de plegers daarvan, |
— |
gezien resolutie 1970 van de VN-Veiligheidsraad van 26 februari 2011 over Libië, waarin werd verwezen naar het R2P-beginsel en toestemming werd gegeven voor een aantal niet-dwangmaatregelen om een escalatie van de wreedheden te voorkomen, en resolutie 1973 van de VN-Veiligheidsraad van 17 maart 2011 over de situatie in Libië, waarin de lidstaten werd toegestaan alle nodige maatregelen te nemen om burgers en door burgers bevolkte gebieden te beschermen en waarin voor het eerst in de geschiedenis expliciet werd verwezen naar de eerste pijler van het R2P-concept, met vervolgens soortgelijke verwijzingen in de resoluties 1975 over Ivoorkust, 1996 over Soedan en 2014 over Jemen, |
— |
gezien de paragrafen 138 en 139 van het slotdocument van de VN-wereldtop van 2005 (2), |
— |
gezien het verslag met als titel „De verantwoordelijkheid tot bescherming” (2001) van de Internationale Commissie inzake interventie en soevereiniteit van de staat (International Commission on Intervention and State Sovereignty, ICISS), het verslag met als titel „Een veiliger wereld: onze gezamenlijke verantwoordelijkheid” (3) (2004) van het panel op hoog niveau inzake dreigingen, uitdagingen en verandering, en het verslag met als titel „In een grotere vrijheid — naar ontwikkeling, veiligheid en mensenrechten voor iedereen” (4) (2005) van de secretaris-generaal van VN, |
— |
gezien de verslagen van de secretaris-generaal van de VN, met name over „De tenuitvoerlegging van het beginsel van de verantwoordelijkheid tot bescherming” van 2009 (5), „Vroegtijdige waarschuwing, beoordeling en de verantwoordelijkheid tot bescherming” van 2010 (6), „De rol van regionale en subregionale mechanismen bij de tenuitvoerlegging van het beginsel van de verantwoordelijkheid tot bescherming” van 2011 (7) en de „Verantwoordelijkheid tot bescherming: een snelle en krachtige respons” van 2012 (8), |
— |
gezien het panel voor interne toetsing van de VN-secretaris-generaal van het VN-optreden in Sri Lanka van november 2012, dat heeft onderzocht waarom de internationale gemeenschap er niet in is geslaagd burgers te beschermen tegen grootschalige schendingen van het humanitaire recht en van het recht inzake de mensenrechten en aanbevelingen doet voor toekomstige maatregelen van de VN om doeltreffend te reageren op soortgelijke situaties van wrede massamisdaden, |
— |
gezien het verslag van de VN-secretaris-generaal over de „Versterking van de rol van de bemiddeling in de vreedzame beslechting van geschillen, conflictpreventie en -oplossing” van 25 juli 2012, |
— |
gezien het op 9 september 2011 bij de VN ingediende Braziliaanse initiatief met als titel „Verantwoordelijkheid bij het beschermen: elementen voor de ontwikkeling en bevordering van een concept”, |
— |
gezien het programma van de Europese Unie voor de preventie van gewelddadige conflicten (programma van Göteborg) uit 2001 en de jaarverslagen over de tenuitvoerlegging ervan, |
— |
gezien de EU-prioriteiten voor de 65ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 25 mei 2010 (9), |
— |
gezien de Nobelprijs voor de vrede van 2012, die niet alleen een erkenning is van de historische bijdrage van de EU aan een vreedzaam Europa en een vreedzame wereld, maar eveneens grotere verwachtingen wekt over haar toekomstig engagement voor een vreedzame wereldorde die meer op de regels van het internationale recht is gebaseerd, |
— |
gezien de Europese consensus inzake ontwikkeling (10) en de Europese consensus betreffende humanitaire hulp (11), |
— |
gezien zijn aanbeveling van 8 juni 2011 aan de Raad voor de 66ste zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (12) en van 13 juni 2012 voor de 67ste zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (13), |
— |
gezien zijn resolutie van 16 februari 2012 voor de 19e zitting van de VN-Raad voor de rechten van de Mens (14), |
— |
gezien zijn resolutie van 11 mei 2011„De EU als wereldspeler: de rol van de EU in multilaterale organisaties” (15), |
— |
gezien zijn resolutie van 19 februari 2009 over de Europese Veiligheidsstrategie en het EVDB (16), |
— |
gezien artikel 121, lid 3, en artikel 97 van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0130/2013), |
A. |
overwegende dat in het slotdocument van de VN-wereldtop van 2005 voor het eerst in de geschiedenis een gemeenschappelijke definitie van het R2P-beginsel is opgenomen; overwegende dat het in de paragrafen 138 en 139 van het slotdocument van de VN-wereldtop van 2005 opgenomen R2P-beginsel een belangrijke stap in de richting van een vreedzamere wereld vormt doordat landen de verplichting wordt opgelegd om hun bevolking te beschermen tegen genocide, oorlogsmisdaden, etnische zuiveringen en misdaden tegen de menselijkheid, en de internationale gemeenschap de verplichting om staten te helpen de verantwoordelijkheid op dit gebied op te nemen en om te reageren als zij er niet in slagen hun burgers tegen deze vier specifieke misdaden en schendingen te beschermen; |
B. |
overwegende dat het R2P-concept berust op drie pijlers: i) landen hebben in de eerste plaats de verantwoordelijkheid om hun bevolking te beschermen tegen genocide, oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en etnische zuiveringen; ii) de internationale gemeenschap moet landen bijstaan bij het nakomen van hun verplichting tot bescherming; iii) wanneer een land er duidelijk niet in slaagt zijn bevolking te beschermen of deze misdaden feitelijk begaat, heeft de internationale gemeenschap de verantwoordelijkheid gezamenlijk op te treden; |
C. |
overwegende dat, in overeenstemming met de werkzaamheden inzake R2P voorafgaande aan de overeenkomst over het slotdocument van de VN-wereldtop van 2005, en specifiek in het verslag over R2P van de Internationale Commissie inzake interventie en soevereiniteit van de staat (International Commission on Intervention and State Sovereignty, ICISS) van 2001, het R2P-beginsel is verbreed door insluiting van de componenten verantwoordelijkheid tot preventie (R2prevent), verantwoordelijkheid tot reactie (R2react) en verantwoordelijkheid tot wederopbouw (R2rebuild), zoals die werden voorgesteld in het ICISS-verslag; |
D. |
overwegende dat de ontwikkeling van het R2P-concept welkom is, omdat de bestaande verplichtingen van de staten om voor de bescherming van burgers te zorgen ermee worden verduidelijkt en versterkt; overwegende dat dit concept, dat is ontstaan uit het onvermogen van de internationale gemeenschap in Rwanda in 1994, van cruciaal belang is voor het overleven van de volkerengemeenschap; |
E. |
overwegende dat in de gevallen in kwestie legitiem geweld uitsluitend op bedachtzame en evenredige wijze en met mate moet worden gebruikt; |
F. |
overwegende dat de ontwikkeling van het R2P-beginsel een belangrijke stap is op weg naar het anticiperen, het voorkomen en het reageren op genocide, oorlogsmisdaden, etnische zuiveringen en misdaden tegen de menselijkheid en het handhaven van fundamentele beginselen van het internationale recht, in het bijzonder het internationale humanitaire en vluchtelingenrecht en het internationale recht inzake de mensenrechten; overwegende dat de beginselen zo consequent en uniform mogelijk moeten worden toegepast, waarvoor het cruciaal is dat de vroegtijdige waarschuwing eerlijk, voorzichtig en professioneel wordt gegeven en de beoordeling op dezelfde manier wordt uitgevoerd en dat het gebruik van geweld een ultieme maatregel blijft; |
G. |
overwegende dat meer dan tien jaar na de opkomst van het R2P-concept en acht jaar na de erkenning ervan door de internationale gemeenschap tijdens de VN-wereldtop van 2005, recente gebeurtenissen opnieuw het belang en de uitdagingen van een tijdige en krachtige respons op de vier belangrijkste misdaden waarop dit concept betrekking heeft, hebben aangetoond, evenals de noodzaak om dit beginsel verder te concretiseren om het doeltreffend te kunnen toepassen en wreedheden op grote schaal te voorkomen; |
H. |
overwegende dat de ontwikkeling van het R2P-beginsel, in het bijzonder de preventiecomponent, een impuls kan geven aan de wereldwijde inspanningen om de wereld vreedzamer te maken, aangezien vele wrede massamisdaden worden begaan tijdens gewelddadige conflicten en dit het nodig maakt om effectieve capaciteiten voor structurele en operationele conflictpreventie te creëren, zodat de noodzaak van geweld als ultieme maatregel wordt beperkt; |
I. |
overwegende dat het gebruik van alle instrumenten op grond van de hoofdstukken VI, VII en VIII van het Handvest, van niet-dwangmaatregelen tot gezamenlijk optreden, van fundamenteel belang is voor de verdere ontwikkeling en legitimiteit van het R2P-beginsel; |
J. |
overwegende dat de meest doeltreffende vorm van preventie van conflicten, geweld en menselijk lijden de bevordering is van de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de handhaving van de rechtsstaat, goed bestuur, menselijke veiligheid, economische ontwikkeling, de uitbanning van de armoede, inclusiviteit, sociaaleconomische rechten, gendergelijkheid en democratische waarden en praktijken en de vermindering van economische ongelijkheden; |
K. |
overwegende dat de militaire interventie in Libië heeft aangetoond dat de rol van regionale en subregionale organisaties bij toepassing van het R2P-beginsel, moet worden verduidelijkt; overwegende dat deze organisaties bij de uitvoering van het R2P-beginsel zowel toestemming kunnen geven voor acties als hieraan actief kunnen deelnemen, maar dat zij vaak niet over voldoende capaciteiten en middelen beschikken; |
L. |
overwegende dat de rechten van de mens een vooraanstaande plaats innemen in de internationale betrekkingen; |
M. |
overwegende dat er een aanpassing nodig is van de manier waarop R2P wordt aangepakt, onder andere door het op te nemen in al onze modellen voor ontwikkelingssamenwerking, hulp en crisisbeheer en door voort te bouwen op programma's waarin R2P reeds is geïntegreerd; |
N. |
overwegende dat een consequentere tenuitvoerlegging van de preventiecomponent van R2P (R2prevent), met inbegrip van bemiddelingsmaatregelen en preventieve diplomatie in een vroeg stadium, de kans op conflicten en geweld kan voorkomen of verminderen en kan helpen de escalatie ervan te voorkomen, zodat eventueel kan worden bijgedragen tot de voorkoming van internationale interventie op grond van de reactiecomponent van R2P (R2react); overwegende dat diplomatie door niet-overheidsactoren een belangrijk instrument is in het kader van de preventieve diplomatie, waarbij wordt gebouwd op de menselijke dimensie van verzoeningsinspanningen; |
O. |
overwegende dat R2P vooral een preventieve doctrine is en dat militaire interventie de laatste uitweg in R2P-situaties moet zijn; overwegende dat R2P, indien mogelijk, eerst en vooral moet worden waargenomen via diplomatieke wegen en ontwikkelingsactiviteiten op de lange termijn die gericht zijn op de capaciteitsopbouw op het gebied van mensenrechten, goed bestuur, de rechtsstaat, de terugdringing van armoede en nadruk op onderwijs en gezondheidszorg, conflictpreventie door middel van onderwijs en de ontwikkeling van de handel, doeltreffende wapenbeheersing en de preventie van de illegale wapenhandel en de versterking van systemen voor vroegtijdige waarschuwing; overwegende dat er vele niet-militaire alternatieve dwangmaatregelen voorhanden zijn, zoals preventieve diplomatie, sancties, verantwoordingsmechanismen en bemiddeling; overwegende dat de EU een leidende rol op het gebied van conflictpreventie moet blijven spelen; |
P. |
overwegende dat samenwerking met regionale organisaties een belangrijk onderdeel is van de R2P-inspanningen; overwegende dat daarom moet worden aangedrongen op een versterking van de regionale capaciteiten voor de preventie en de vaststelling van doeltreffend beleid om de vier bovengenoemde misdaden te bestrijden; overwegende dat de komende top EU-Afrika in 2014 een goede gelegenheid zal bieden om steun te betuigen aan het leiderschap van de AU en om de Afrikaanse eigen R2P te bevorderen; |
Q. |
overwegende dat in de VN-richtsnoeren voor doeltreffende bemiddeling het dilemma wordt blootgelegd dat door het Internationaal Strafhof uitgevaardigde arrestatiebevelen, sanctieregelingen en het nationaal en internationaal terrorismebestrijdingsbeleid eveneens invloed hebben op de manier waarop sommige conflictpartijen bij een bemiddelingsproces worden betrokken; overwegende dat de definitie in het internationaal recht van misdaden waarop de internationale gemeenschap onmiddellijk moet reageren, een aanzienlijke vooruitgang heeft gemaakt sinds de oprichting van het Internationaal Strafhof, hoewel een onafhankelijk mechanisme om te beoordelen wanneer deze definities toepasselijk zijn, hoe cruciaal ook, nog steeds ontbreekt; overwegende dat de tenuitvoerlegging van het Statuut van Rome de doeltreffendheid van het Strafhofregime zou verbeteren; overwegende dat het Statuut van Rome niet door alle landen van de internationale gemeenschap is geratificeerd; |
R. |
overwegende dat het Internationaal Strafhof en het R2P-beginsel met elkaar verbonden zijn aangezien beide beogen genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden te voorkomen; overwegende dat het R2P-beginsel enerzijds bijdraagt aan de bestrijding van straffeloosheid door het Internationaal Strafhof doordat het landen oproept hun gerechtelijke verantwoordelijkheid te nemen, terwijl het anderzijds ook het complementariteitsbeginsel van het Internationale Strafhof versterkt, volgens welke landen de hoofdverantwoordelijkheid voor de vervolging van misdaden dragen; |
S. |
overwegende dat het Internationaal Strafhof een fundamentele rol speelt, niet alleen op het gebied van misdaadpreventie, maar ook bij de wederopbouw van landen en bij bemiddelingsprocessen; |
T. |
overwegende dat de EU het R2P-beginsel altijd actief heeft bevorderd op het internationale toneel; overwegende dat zij haar politieke rol op het wereldtoneel als verdediger van de mensenrechten en het humanitaire recht moet versterken en dat zij deze politieke steun tot uiting te laten komen in haar eigen beleid; |
U. |
overwegende dat de EU-lidstaten het R2P-beginsel eveneens hebben onderschreven; overwegende dat slechts een klein aantal lidstaten dit concept in hun nationale teksten hebben opgenomen; |
V. |
overwegende dat bij recente ervaringen met specifieke crisissituaties, zoals in Sri Lanka, Ivoorkust, Libië en Syrië, duidelijk is geworden hoe moeilijk het nog altijd is om tot overeenstemming te komen over de manier om het R2P-beginsel tijdig en effectief ten uitvoer te leggen en tegelijk de gemeenschappelijke politieke wil en effectieve capaciteit te genereren om door nationale en lokale autoriteiten of niet-overheidsactoren gepleegde genocide, oorlogsmisdaden, etnische zuiveringen en misdaden tegen de menselijkheid en de talrijke burgerslachtoffers als gevolg hiervan te voorkomen of tegen te houden; |
W. |
overwegende dat het in situaties waarin R2P wordt toegepast, uitermate belangrijk is het onderscheid te handhaven tussen het mandaat van militaire actoren en dat van humanitaire actoren om de perceptie van neutraliteit en onpartijdigheid van alle humanitaire actoren te bewaren en te voorkomen dat de doeltreffende verlening van steun en van medische of andere bijstand, de toegang tot de begunstigden of de persoonlijke veiligheid van humanitair personeel ter plaatse in gevaar worden gebracht; |
X. |
overwegende dat het door Brazilië geïnitieerde voorstel met als titel „Verantwoordelijkheid bij het beschermen” een welkome bijdrage is tot de noodzakelijke ontwikkeling van de bij de tenuitvoerlegging van een R2P-mandaat te volgen criteria, met inbegrip van de proportionaliteit van de omvang en duur van elke interventie, een nauwkeurige afweging van de gevolgen, een voorafgaande verduidelijking van de politieke doelstellingen en transparantie met betrekking tot de redenering die ten grondslag ligt aan de interventie; overwegende dat de controle- en toetsingsregelingen van de goedgekeurde mandaten moeten worden versterkt, onder andere via de speciaal adviseur van de VN-secretaris-generaal ter voorkoming van genocide, de speciaal adviseur van de VN-secretaris-generaal inzake R2P en de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten, en dat deze controle- en toetsingsregelingen „eerlijk, voorzichtig en professioneel, zonder politieke inmenging of met twee maten te meten” (17) moeten worden uitgevoerd; |
Y. |
overwegende dat de definitie in internationaal recht van misdaden waarop de internationale gemeenschap onmiddellijk moet reageren, een aanzienlijke vooruitgang heeft gemaakt sinds de oprichting van het Internationaal Strafhof, hoewel onafhankelijke regelingen om te beoordelen wanneer deze definities toepasselijk zijn, hoe cruciaal ook, nog steeds ontbreken; |
Z. |
overwegende dat de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten een belangrijke rol speelt met betrekking tot het verhogen van het bewustzijn van wrede massamisdaden op het moment dat deze worden begaan; overwegende dat de VN-Raad voor de rechten van de mens een steeds belangrijkere rol speelt bij de tenuitvoerlegging van het R2P-beginsel, onder meer door onderzoeksmissies — en commissies toegang te verlenen tot en toestemming te verlenen voor het vergaren van informatie betreffende de vier gespecificeerde misdaden en schendingen, en door zijn toenemende bereidheid om in crisissituaties zoals in Libië en in Syrië naar het R2P-beginsel te verwijzen; |
AA. |
overwegende dat een strikte maar diepgaande benadering van de tenuitvoerlegging van R2P de toepassing ervan moet beperken tot de vier gespecificeerde wrede massamisdaden en schendingen; |
AB. |
overwegende dat het R2P-beginsel niet moet worden toegepast in humanitaire noodsituaties en in het kader van natuurrampen; overwegende dat humanitair optreden niet als een excuus voor politiek optreden mag worden gebruikt, en overwegende dat de humanitaire ruimte door alle betrokken actoren moet worden geëerbiedigd; |
AC. |
overwegende dat volledige steun moet worden geboden in postconflictsituaties; overwegende dat er meer moet worden gedaan om ervoor te zorgen dat de daders van ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht hiervoor verantwoordelijk worden gehouden en om straffeloosheid te bestrijden; |
1. |
richt de volgende aanbevelingen aan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie (HV/VV), de EDEO, de Commissie, de lidstaten en de Raad:
|
2. |
moedigt de HV/VV en de Raad aan:
|
3. |
verzoekt de HV/VV:
|
4. |
verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad en, ter kennisgeving, aan de Commissie, de HV/VV, de EDEO en de lidstaten. |
(1) S/RES/1674.
(2) A/RES/60/1.
(3) http://www.un.org/secureworld/report3.pdf
(4) A/59/2005.
(5) A/63/677.
(6) A/64/864.
(7) A/65/877-S/2011/393.
(8) A/66/874-S/2012/578.
(9) 10170/2010.
(10) PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.
(11) PB C 25 van 30.1.2008, blz. 1.
(12) PB C 380 E van 11.12.2012, blz. 140.
(13) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0240.
(14) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0058.
(15) PB C 377 E van 7.12.2012, blz. 66.
(16) PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 61.
(17) Artikel 51, verslag van de secretaris-generaal van de VN over de „Verantwoordelijkheid tot bescherming: een snelle en krachtige respons” van 25 juli 2012 (A/66/874-S/2012/578).
(18) Artikel 51, verslag van de secretaris-generaal van de VN over de „Verantwoordelijkheid tot bescherming: een snelle en krachtige respons” van 25 juli 2012 (A/66/874-S/2012/578).