14.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/2


Conclusies van de Raad over de sociale dimensie van hoger onderwijs

2013/C 168/02

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

TEGEN DE ACHTERGROND VAN:

1.

de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

2.

de Europa 2020-strategie, en met name het kerndoel van het verhogen van het percentage 30- tot 34-jarigen dat tertiair of gelijkwaardig onderwijs heeft voltooid tot ten minste 40 %;

3.

de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) (1), waarin de bevordering van kansengelijkheid, sociale cohesie en actief burgerschap wordt genoemd als een van de vier strategische doelstellingen, en waarin wordt beklemtoond dat het onderwijs- en opleidingsbeleid alle burgers — ongeacht hun persoonlijke, sociale of economische achtergrond — in staat moet stellen om een leven lang zowel arbeidsspecifieke vaardigheden als sleutelcompetenties te verwerven, op peil te houden en te ontwikkelen;

4.

de conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de sociale dimensie van onderwijs en opleiding (2), waarin hij benadrukt hoe belangrijk het is dat wordt gezorgd voor gelijke kansen op toegang tot kwaliteitsonderwijs, en voor gelijke behandeling en resultaten waarop de sociaal-economische achtergrond en andere factoren die tot een onderwijsachterstand kunnen leiden niet van invloed zijn, en waarin hij gewag maakt van de economische en sociale redenen voor het verhogen van het algemene onderwijsniveau en voor het ontwikkelen van hoge niveaus van vaardigheden, en waarin hij erop wijst dat het aanbieden van sleutelvaardigheden en -competenties voor iedereen een centrale rol zal spelen bij het verbeteren van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, de sociale inclusie en de persoonlijke ontplooiing van de burgers;

5.

de conclusies van de Raad van 28 november 2011 over de modernisering van het hoger onderwijs (3), waarin de lidstaten worden verzocht de systematische ontwikkeling te bevorderen van doeltreffende strategieën die moeten waarborgen dat ondervertegenwoordigde groepen toegang tot het hoger onderwijs krijgen, alsmede hun inspanningen op te voeren om te zorgen voor zo weinig mogelijk uitval in het hoger onderwijs door de kwaliteit, de relevantie en de aantrekkelijkheid van de curricula te verhogen, met name door studentgericht onderwijs aan te bieden en door, ook tijdens de studie, passende bijstand, begeleiding en advies te verstrekken;

6.

het communiqué van Boekarest van de ministers die de ministeriële conferentie in het kader van het Bolognaproces van 26 en 27 april 2012 hebben bijgewoond, waarin zij hebben afgesproken nationale maatregelen te treffen om de algemene toegang tot kwalitatief hoogstaand hoger onderwijs te verruimen, en waarin nogmaals wordt gewezen op de doelstelling dat de studenten die hoger onderwijs volgen en voltooien als groep de diversiteit van de Europese bevolking moeten weerspiegelen, alsmede de specifieke benadering van de sociale dimensie van hoger onderwijs in het uitvoeringsverslag met betrekking tot het Bolognaproces van 2012, waarin aandacht wordt besteed aan de beschikbare statistische gegevens over de invloed van de achtergrond van studenten op hun participatie in het hoger onderwijs en aan de verschillende beleidsbenaderingen voor verruiming van de toegang;

7.

de mededeling van de Commissie van 20 november 2012 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten  (4), waarin, in het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie (5), de ontwikkeling en de versterking van partnerschappen en flexibele werkwijzen voor een leven lang vaardigheden ontwikkelen worden bepleit;

8.

de Aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (6), waarbij de lidstaten zijn overeengekomen regelingen te treffen voor de validatie van dergelijke vormen van leren, teneinde ervoor te zorgen dat mensen in de gelegenheid worden gesteld gebruik te maken van hetgeen zij buiten formeel onderwijs en formele opleiding hebben geleerd, voor hun loopbaan en verdere opleiding, onder meer in het hoger onderwijs;

9.

de jaarlijkse groeianalyse voor 2013, waarin onderwijs samen met innovatie en ook onderzoek en ontwikkeling wordt genoemd als een belangrijke motor voor groei en concurrentievermogen, en waarin wordt onderstreept dat investeringen in menselijk kapitaal essentieel zijn om de werkloosheid aan te pakken en het economische herstel voor te bereiden;

10.

de in maart 2013 in Praag gehouden „peer learning”-activiteit in het kader van ET 2020 betreffende beleidsmaatregelen en praktijk om uitval te verminderen en de afstudeerpercentages in het hoger onderwijs te verbeteren, die was toegespitst op benaderingen op nationaal, institutioneel en Europees niveau om de afstudeerpercentages te verbeteren en de institutionele realiteiten aan te passen aan een meer diverse studentenpopulatie, onderbouwd door feitenmateriaal en analyse,

IS HET EENS OVER HET VOLGENDE:

1.

Hoewel de uitdagingen waar Europa vandaag voor staat, niet door onderwijs en opleiding alleen kunnen worden opgelost, is het zowel vanuit economisch als vanuit sociaal oogpunt van vitaal belang om mensen uit te rusten met de vaardigheden en competenties van hoog niveau die Europa nodig heeft, onder meer door ernaar te streven een rechtvaardiger toegang tot, participatie in en voltooiing van het hoger onderwijs te waarborgen. Nog steeds nemen te veel geschikte personen om economische, culturele of sociale redenen of vanwege ontoereikende systemen voor bijstand en begeleiding niet deel aan hoger onderwijs.

2.

Het economisch herstel en het streven naar duurzame groei in Europa, ook door middel van versterkt onderzoek en innovatie, hangen steeds meer af van Europa's vermogen om de vaardigheden van alle burgers te ontwikkelen, hetgeen aantoont hoe afhankelijk sociale en economische doelstellingen van elkaar zijn. Parallel aan de inspanningen om vaardigheden te verbeteren door middel van beroepsonderwijs en -opleiding, kunnen hoger onderwijs van hoge kwaliteit en een leven lang leren ook een essentiële rol spelen bij het verbeteren van de inzetbaarheid en het vergroten van het concurrentievermogen, terwijl hierdoor ook de persoonlijke en professionele ontwikkeling van studenten en afgestudeerden worden gestimuleerd, en de sociale solidariteit en het maatschappelijk engagement worden bevorderd.

3.

Uit het Bolognaproces — en de daaropvolgende ontwikkeling van de Europese hogeronderwijsruimte —, de EU-agenda voor de modernisering van het hoger onderwijs en de Europa 2020-strategie blijkt dat de Europese samenwerking en de gedeelde beleidsrespons een waardevolle bijdrage kunnen leveren bij het aangaan van gemeenschappelijke uitdagingen door middel van de uitwisseling van beste praktijken, vergelijkende empirisch onderbouwde beleidsanalyse en de verstrekking van financieringssteun, alsook door bij te dragen tot het tot stand brengen van duurzame mechanismen om meer mobiliteit van diverse studentengroepen te vergemakkelijken.

VERZOEKT DE LIDSTATEN, MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL EN DE AUTONOMIE VAN INSTELLINGEN VOOR HOGER ONDERWIJS:

1.

nationale doelstellingen te bepalen, die erop gericht zijn de toegang, participatie en afstudeerpercentages van ondervertegenwoordigde groepen en achterstandsgroepen in het hoger onderwijs te vergroten, met het oog op de verwezenlijking van de doelstelling van het Bolognaproces dat de populatie van studenten die enige vorm van hoger onderwijs volgen en voltooien de diversiteit van de bevolkingen van de lidstaten moet weerspiegelen;

2.

samenwerking aan te moedigen tussen de aanbieders van onderwijs op alle niveaus, waaronder degenen die niet-formeel en informeel onderwijs aanbieden, en andere relevante belanghebbenden om te bepalen welke specifieke groepen mogelijk ondervertegenwoordigd zijn in het hoger onderwijs, en een grotere participatie van ondervertegenwoordigde groepen onder de docenten in alle sectoren van het onderwijs te bevorderen;

3.

de ontwikkeling te faciliteren van proactieve strategieën en gerelateerde structuren op institutioneel niveau, met name stimuleringsactiviteiten en mogelijkheden voor een leven lang leren, informatieverstrekking over mogelijkheden en resultaten op het gebied van onderwijs en de arbeidsmarkt, begeleiding bij de passende studiekeuze, mentoring door medestudenten en adviesverstrekking en ondersteuning;

4.

de doordringbaarheid en de ontwikkeling van flexibele en transparante trajecten van met name het beroepsonderwijs en beroepsopleidingen en het niet-formeel en informeel leren naar het hoger onderwijs te bevorderen, met behulp van transparantie-instrumenten zoals de aan het Europees kwalificatiekader gerelateerde nationale kwalificatiekaders;

5.

meer gelegenheid tot flexibel leren te bieden door de manieren waarop de leerstof wordt overgebracht te diversifiëren, onder meer via studentgerichte benaderingen van lesgeven en leren, uitbreiding van de mogelijkheid van deeltijdstudie, stages op basis van studiepunten, programma's in modulevorm en opleiding op afstand met gebruik van ict-toepassingen en ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardige open leermiddelen;

6.

na te gaan hoe financieringsmechanismen instellingen ertoe kunnen aansporen kwalitatief hoogwaardige, flexibele leermogelijkheden te ontwikkelen en toe te passen;

7.

te onderzoeken welke gevolgen de algemene structuur van institutionele financiering en financiëlesteunstelsels voor studenten heeft voor de participatie van ondervertegenwoordigde groepen en achterstandsgroepen in het hoger onderwijs, en na te gaan hoe financiële steun zo gericht mogelijk kan worden verleend teneinde de toegangs-, participatie- en afstudeerpercentages te verbeteren;

8.

met instellingen voor hoger onderwijs en andere relevante belanghebbenden samen te werken om de afstudeerpercentages in het hoger onderwijs te verhogen door de kwaliteit van het proces van lesgeven en leren te verbeteren, met name door het aanbod flexibeler te maken en tijdens de studie passende ondersteuning te bieden, en door de aantrekkelijkheid van de curricula en de relevantie voor de arbeidsmarkt te verbeteren;

9.

eventuele regionale en geografische verschillen tussen de lidstaten op het gebied van toegang tot, participatie in en voltooiing van het hoger onderwijs te onderzoeken en ernaar te streven deze te verkleinen;

10.

op stelselmatige wijze relevante vergelijkbare gegevens te verzamelen — en daarbij optimaal gebruik te maken van de bestaande hulpmiddelen — teneinde de beleidsontwikkeling beter empirisch te kunnen onderbouwen, en doeltreffend toezicht mogelijk te maken op de nationale doelstellingen inzake toegang, participatie en afstudeerpercentages bij ondervertegenwoordigde en achterstandsgroepen in het hoger onderwijs.

IS INGENOMEN MET HET VOORNEMEN VAN DE COMMISSIE OM:

de empirische onderbouwing van de Europa 2020-strategie te versterken ter ondersteuning van de maatregelen van de lidstaten om de toegang, participatie en afstudeerpercentages in het hoger onderwijs op te voeren door:

a)

te beginnen met een overzichtsstudie van het beleid inzake toegang en uitval- en afstudeerpercentages in het hoger onderwijs, teneinde de doeltreffendheid van de verschillende nationale en institutionele benaderingen te analyseren en na te gaan welke invloed structurele, institutionele, persoonlijke, sociaal-culturele en sociaal-economische factoren hebben op uitval en voltooiing;

b)

samen met Eurostat te werken aan een haalbaarheidsstudie om de methodologie te verbeteren voor de verzameling van administratieve gegevens over de studieduur en de afstudeerpercentages in het hoger onderwijs;

c)

een onderzoek op te zetten naar de invloed van verschillende financieringsmodellen, of kostendelingsregelingen, op de doeltreffendheid van, efficiëntie van en kansengelijkheid in het hoger onderwijs, in overeenstemming met de toezeggingen in het kader van de agenda voor de modernisering van het hoger onderwijs van 2011 (7).

EN VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE:

1.

verder te werken aan de sociale dimensie van hoger onderwijs, bijvoorbeeld door de ontwikkeling en uitvoering van beleidsanalyse op basis van „peer learning” en wetenschappelijke bewijzen met betrekking tot dit onderwerp via de open coördinatiemethode, alsook via werk binnen het Bolognaproces en met de desbetreffende instanties en bestaande initiatieven;

2.

de bevindingen en resultaten van de studies en de andere werkzaamheden die de Commissie uitvoert en andere relevante bronnen als basis te gebruiken voor verdere debatten en beleidsoverwegingen betreffende vraagstukken inzake toegang, participatie, voltooiing en de effecten van verschillende financieringsmodellen in het hoger onderwijs;

3.

de synergie tussen de EU en het Bolognaproces te versterken bij de verwezenlijking van de sociale dimensie van hoger onderwijs, door de financieringssteun uit hoofde van het Unieprogramma voor de periode na 2013 op het gebied van onderwijs en opleiding te optimaliseren;

4.

de financiële steun in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief te benutten om in het hoger onderwijs aan kansarme of werkloze jongeren onder de 25 jaar gerichte kansen te bieden om arbeidsspecifieke vaardigheden te verwerven.


(1)  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.

(2)  PB C 135 van 26.5.2010, blz. 2.

(3)  PB C 372 van 20.12.2011, blz. 36.

(4)  Doc. 14871/12.

(5)  Doc. 14871/12 ADD 6.

(6)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.

(7)  Vgl. voetnoot 3.