Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van regels voor de bewaking van de zeebuitengrenzen in het kader van de operationele samenwerking gecoördineerd door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie /* COM/2013/0197 final - 2013/0106 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL 1.1. Procedure en vaststelling van
Besluit 2010/252/EU[1] In oktober 2009 verzocht de Europese Raad de
Commissie om “duidelijke gemeenschappelijke operationele procedures [op te
stellen] met duidelijke inzetregels voor gezamenlijke operaties op zee, met
bijzondere aandacht voor de bescherming van in gemengde stromen reizende
personen die bescherming behoeven, overeenkomstig het internationaal recht”[2]. Hier werd opnieuw voor gepleit
in het programma van Stockholm van december 2009. De Europese Raad verzocht de
Commissie hierin om uiterlijk in 2010 voorstellen te presenteren om de rol van
het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de
buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (hierna “het agentschap”
genoemd) te verduidelijken en versterken en te voorzien in “duidelijke
inzetregels voor gezamenlijke operaties op zee, met bijzondere aandacht voor de
bescherming van in gemengde stromen reizende personen die bescherming behoeven,
overeenkomstig het internationaal recht”[3].
Naar aanleiding van deze verzoeken van de
Europese Raad stelde de Raad in 2010 Besluit 2010/252/EU (hierna “het besluit”
genoemd) vast om de door het agentschap gecoördineerde grensbewakingsoperaties
te versterken en duidelijke regels te formuleren voor de inzet van gezamenlijke
patrouilles en de ontscheping van onderschepte of geredde personen, teneinde de
veiligheid te waarborgen van personen die internationale bescherming zoeken en
het verlies van levens op zee te voorkomen. De Commissie koos ervoor haar
voorstel te presenteren volgens de comitologieprocedure van artikel 12, lid 5,
van de Schengengrenscode[4],
omdat zij het besluit beschouwde als een bijkomende maatregel inzake
grensbewaking. Het besluit werd beschouwd als noodzakelijk en
gepast voor de verwezenlijking van de doelstelling op het gebied van grensbewaking,
namelijk het voorkomen van onrechtmatige grensoverschrijding. Onder bewaking
werd in dit verband namelijk niet alleen opsporing verstaan, maar bijvoorbeeld ook
het onderscheppen van vaartuigen die proberen de Unie op onrechtmatige wijze
binnen te komen. Dat opsporing en redding werden gekoppeld aan grensbewaking
volgde uit de praktijk: migranten die in niet-zeewaardige vaartuigen reizen,
verkeren soms in nood wanneer zij worden opgemerkt. Het besluit bracht bestaande internationale en
EU-bepalingen samen in één rechtsinstrument. Dit moest een einde maken aan de verschillen
tussen de lidstaten wat betreft hun interpretaties van het internationale
zeerecht en hun nationale praktijken. Ook moest het besluit de efficiëntie waarborgen
van de door het agentschap gecoördineerde operaties op zee. Het risico bestond
dat bij een operatie op zee op een bepaalde situatie verschillende en zelfs
tegengestelde regels van toepassing waren. Bij deze juridische onduidelijkheid
kwam nog dat de lidstaten maar weinig vaartuigen en personele middelen
beschikbaar stelden voor de door het agentschap gecoördineerde operaties op
zee. Dit ging weer ten koste van de efficiëntie van de operaties en ondermijnde
pogingen om solidariteit te betonen binnen de EU. Het besluit moest de bescherming van de
grondrechten verbeteren en waarborgen dat het beginsel van non-refoulement bij
operaties op zee in acht werd genomen. Bepaalde lidstaten, leden van het
Europees Parlement, mensenrechtenorganisaties en onderzoekers betwijfelden of
de grondrechten en de vluchtelingenrechten in acht werden genomen bij de door
het agentschap gecoördineerde operaties op zee, en met name bij die op volle zee.
Het besluit moest deze zorgen wegnemen met een aantal waarborgen voor de
naleving van deze rechten. Zo moet onderschepte of geredde personen worden
meegedeeld waar zij worden ontscheept, moet er specifiek rekening worden
gehouden met de behoeften van kwetsbare personen en moeten grenswachters
opleiding hebben ontvangen inzake de grondrechten en het vluchtelingenrecht. Het besluit werd
op 26 april 2010 vastgesteld als een besluit van de Raad volgens de
regelgevingsprocedure met toetsing. Het Europees Parlement oordeelde dat het
niet volgens de comitologieprocedure had moeten worden vastgesteld, maar
volgens de gewone wetgevingsprocedure. Daarom wendde het zich tot het Hof van
Justitie van de Europese Unie (hierna “het Hof” genoemd) met het verzoek het besluit
nietig te verklaren. 1.2. C-355/10: Europees Parlement
tegen de Raad[5] Het Europees Parlement was van mening dat het
besluit de grenzen overschreed van de krachtens artikel 12, lid 5, van de
Schengengrenscode verleende uitvoeringsbevoegdheden, aangezien het: i)
essentiële nieuwe onderdelen invoerde in de Schengengrenscode; ii) essentiële
onderdelen in de Schengengrenscode wijzigde; en iii) de inhoud van Verordening
(EG) nr. 2007/2004[6]
wijzigde. De Raad stelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was en achtte het
subsidiair ongegrond. De Commissie heeft als enige opmerkingen gemaakt en
steunde de Raad. Het Hof wees arrest op 5 september 2012. Het
vernietigde het besluit op basis van de eerste grond: het oordeelde dat de
bepalingen inzake onderschepping, redding en ontscheping essentiële onderdelen
zijn van het basisbesluit, de Schengengrenscode. Het onderzocht niet of het
besluit essentiële onderdelen van de Schengengrenscode of de inhoud van
Verordening (EG) nr. 2007/2004 wijzigde. Het Hof besloot
dat de werking van het besluit moet worden gehandhaafd tot het binnen een
redelijke termijn door nieuwe regels wordt vervangen. 2. RAADPLEGING VAN
BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN Bij het bepalen of een effectbeoordeling nodig
was, speelden de volgende overwegingen een rol. Ten eerste waren aan de vaststelling van
Besluit 2010/252/EU van de Raad veel voorbereidende werkzaamheden voorafgegaan.
In 2005 had de Raad de Commissie verzocht om het rechtskader voor
grensbewakingsoperaties op zee te onderzoeken en vervolgens EU-regelgeving te
ontwikkelen. In 2007 presenteerde de Commissie een studie waarin zij het
internationale rechtskader voor de bewaking van de maritieme buitengrenzen
analyseerde en de factoren onderzocht die een doeltreffende uitvoering van dat
kader belemmerden[7].
Datzelfde jaar richtte de Commissie een informele deskundigengroep op met
vertegenwoordigers van de lidstaten, het agentschap, het Hoge Commissariaat van
de Verenigde Naties voor Vluchtelingen en de Internationale Organisatie voor
Migratie. Deze groep werd gevraagd om richtsnoeren op te stellen voor de door
het agentschap gecoördineerde operaties op zee. De Commissie gebruikte de
resultaten van deze informele groep voor het ontwerpvoorstel dat zij volgens de
comitologieprocedure heeft gepresenteerd. Ten tweede raadpleegde de Commissie de
lidstaten en het agentschap door middel van de deskundigengroep buitengrenzen
om te bepalen in hoeverre dit voorstel de inhoud van het besluit diende te
weerspiegelen. Over het algemeen waren de lidstaten van mening dat dit voorstel
op het besluit diende voort te bouwen. Zij pleiten ervoor het toepassingsgebied
tot de door het agentschap gecoördineerde operaties op zee te beperken, de
bepalingen inzake de bescherming van de grondrechten aan te scherpen, het
onderscheid tussen onderschepping en redding te verduidelijken, de ontscheping
te regelen, de overeenstemming met internationale verplichtingen te waarborgen
en de juridische en justitiële ontwikkelingen op internationaal en EU-niveau in
aanmerking te nemen. Ten derde eiste het Hof met betrekking tot de
vernietiging van Besluit 2010/252/EU van de Raad dat het besluit binnen een
redelijke termijn zou worden vervangen. Hoewel het begrip “redelijke
termijn" in het arrest niet wordt omschreven, was het duidelijk dat de
Commissie snel diende te handelen, omdat de besprekingen tussen de twee
wetgevers van de EU een moeizaam en langdurig verloop zouden kunnen kennen. Er werd dan ook besloten dat voor dit voorstel
geen effectbeoordeling hoefde te worden verricht. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET
VOORSTEL Dit voorstel is gebaseerd op artikel 77, lid
2, onder d), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Teneinde een buitengrenzenbeleid te ontwikkelen en te zorgen voor efficiënte
bewaking van de buitengrenzen, overeenkomstig artikel 77, lid 1, bepaalt
artikel 77, lid 2, onder d), dat het Europees Parlement en de Raad volgens de
gewone wetgevingsprocedure maatregelen vaststellen voor "de
geleidelijke invoering van een geïntegreerd systeem van beheer van de
buitengrenzen." Het buitengrenzenbeleid van de Unie is gericht
op efficiënte bewaking bij het overschrijden van de buitengrenzen, door onder
meer grensbewaking. Grensbewaking heeft ten doel onrechtmatige
grensoverschrijding te voorkomen, grensoverschrijdende criminaliteit te
bestrijden en illegaal binnengekomen personen te arresteren of andere
maatregelen tegen deze personen te nemen. Grensbewaking dient te voorkomen dat
mensen de controle bij grensdoorlaatposten omzeilen en pogingen hiertoe te ontmoedigen.
Daarom omvat grensbewaking niet alleen het opmerken van pogingen om de grens op
onregelmatige wijze te overschrijden, maar bijvoorbeeld ook het onderscheppen van
schepen die ervan worden verdacht dat zij de Unie proberen binnen te dringen zonder
grenscontroles te ondergaan, afspraken voor opsporings- en reddingstaken bij
operaties op zee en afspraken die ervoor moeten zorgen dat dergelijke operaties
tot een goed einde worden gebracht. Daar de doelstellingen van deze maatregel,
namelijk de vaststelling van specifieke voorschriften voor de door het
agentschap gecoördineerde zeegrensbewaking door grenswachters, niet voldoende
door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, omdat hun wetgevingen en
praktijken onderling verschillen, en derhalve wegens het multinationale
karakter van de operaties beter door de Europese Unie kunnen worden
verwezenlijkt, kan de Europese Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het
Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel,
maatregelen nemen. Overeenkomstig het in artikel 5 neergelegde
evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze
doelstellingen te verwezenlijken. Op grond van deze beginselen is dit voorstel,
net als het besluit, alleen van toepassing in het kader van door het agentschap
gecoördineerde operationele samenwerking en niet op bewakingsactiviteiten die
de lidstaten individueel of in samenwerkingsverbanden buiten dit kader om
uitvoeren. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Dit voorstel leidt niet tot financiële of
administratieve lasten voor de Unie. Het heeft dan ook geen gevolgen voor de
begroting van de Unie. 5. FACULTATIEVE ONDERDELEN 5.1. Vergelijking tussen dit
voorstel en Besluit 2010/252/EU van de Raad Het toepassingsgebied en de inhoud van dit voorstel
lijken op die van het besluit. De veranderingen ten opzichte van het besluit hangen
samen met juridische en justitiële ontwikkelingen, zoals de wijzigingen van
Verordening (EG) nr. 2007/2004[8]
en het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Hirsi
Jamaa e.a. tegen Italië[9],
scheppen de nodige duidelijkheid over de begrippen “onderschepping” en
“redding” en zijn gebaseerd op de praktische ervaringen van de lidstaten en het
agentschap bij de uitvoering van het besluit. 5.1.1. Vorm Wel is gekozen voor een ander rechtsinstrument
en andere wetgevingsprocedures. Dit is een voorstel voor een verordening die
overeenkomstig de Verdragen tot alle lidstaten is gericht en volgens de gewone
wetgevingsprocedure moet worden vastgesteld. Er is gekozen voor een
rechtsinstrument dat bestaat uit een preambule (aanhalingen en achttien
overwegingen) en elf artikelen, verdeeld in vier hoofdstukken. De verordening
is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de
lidstaten. Het besluit werd daarentegen vastgesteld als uitvoeringsmaatregel
volgens de regelgevingsprocedure met toetsing. Het bestaat uit een preambule
(aanhalingen en achttien overwegingen), twee artikelen en een bijlage in twee
delen. Deel I van de bijlage bevat de regels voor door het agentschap
gecoördineerde zeegrensoperaties en deel II niet-bindende richtsnoeren voor
opsporings- en reddingssituaties en voor ontscheping in het kader van door het
agentschap gecoördineerde operaties op zee. 5.1.2. Inhoud Dit voorstel heeft hetzelfde toepassingsgebied
als het besluit, namelijk onder coördinatie van het agentschap door de
lidstaten uitgevoerde grensbewakingsoperaties op zee (artikel 1). Hoewel in het
besluit onder het begrip “grensbewaking” ook onderscheppingsmaatregelen en voorschriften
voor reddingsacties in het kader van grensbewakingsoperaties werden verstaan,
bestond er nog twijfel over de vraag of deze maatregelen feitelijk onder
"grensbewaking" in de zin van de Schengengrenscode vielen. Dit
voorstel dekt deze vorm van grensbewaking in brede zin uitdrukkelijk.
Grensbewaking omvat niet alleen het opmerken van pogingen om de grens op
onregelmatige wijze te overschrijden, maar bijvoorbeeld ook
onderscheppingsmaatregelen, regels voor opsporings- en reddingstaken bij operaties
op zee en regels die ervoor moeten zorgen dat dergelijke operaties tot een goed
einde worden gebracht (overweging 1 en hoofdstuk III). Bij de herziening van het besluit moesten de
wijzigingen in Verordening (EG) nr. 2007/2004 in aanmerking worden genomen. Het
agentschap dient de lidstaten voortaan ook bij te staan in omstandigheden die
extra technische en operationele bijstand aan de buitengrenzen vergen,
aangezien er sprake kan zijn van humanitaire noodsituaties en reddingsacties op
zee. Dit betekent dat het agentschap weliswaar geen opsporings- en
reddingsinstantie wordt en evenmin zal fungeren als reddingscoördinatiecentrum,
maar de lidstaten bij een operatie op zee wel bijstand verleent bij het
vervullen van hun verplichting uit hoofde van het internationale zeerecht om
hulp te verlenen aan personen in nood. Dit voorstel schrijft voor welk optreden
geboden is wanneer zich bij een door het agentschap gecoördineerde operatie op
zee dit soort situaties voordoet (overweging 2 en artikel 9). Met de wijzigingen in Verordening (EG) nr.
2007/2004 werd het operationele plan een juridisch bindend instrument voor alle
door het agentschap gecoördineerde acties en niet alleen voor snelle
interventies. De inhoud van het operationele plan wordt weergegeven in de
artikelen 3 bis en 8 sexies van Verordening (EG) nr. 2007/2004, waarin
specifiek operaties op zee worden genoemd. De in dit voorstel vervatte
voorschriften moeten deel uitmaken van het operationele plan dat met in
achtneming van de vereisten voor operaties op zee wordt opgesteld
overeenkomstig Verordening (EG) 2007/2004. Dit voorstel houdt ook rekening met de
wettelijke en justitiële ontwikkelingen op het gebied van de bescherming van de
grondrechten. Artikel 4, dat betrekking heeft op de bescherming van de
grondrechten en het beginsel van non-refoulement bij operaties op zee, moet een
einde maken aan de zorg die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in
zijn arrest in de zaak Hirsi Jamaa e.a. tegen Italië heeft uitgesproken
in verband met de ontscheping van onderschepte of geredde personen in derde
landen, wat betreft zowel de betrekkingen tussen de lidstaten en derde landen
als de verplichtingen van de lidstaten ten opzichte van individuele personen.
Dit artikel bepaalt hoe praktisch uitvoering moet worden gegeven aan het
beginsel van non-refoulement, zoals verankerd in artikel 19, lid 2, van het
Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Bij ontscheping in een derde
land moeten de onderschepte of geredde personen worden geïdentificeerd en moeten
hun persoonlijke omstandigheden voor zover mogelijk vóór de ontscheping worden
beoordeeld. Ook moet de betrokkenen op passende wijze worden meegedeeld waar
zij zullen worden ontscheept en dienen zij in de gelegenheid te worden gesteld
om kenbaar te maken waarom zij van mening zijn dat ontscheping op de
voorgestelde plaats strijdig zou zijn met het beginsel van non-refoulement. Dit
voorschrift waarborgt dat de migranten over hun situatie en de voorgestelde
plaats van ontscheping worden geïnformeerd, zodat zij eventueel bezwaar kunnen
aantekenen. In hoofdstuk III van het voorstel wordt een
duidelijk onderscheid gemaakt tussen opsporing, onderschepping en redding. Wat
betreft onderscheppingen, bevat het voorstel weliswaar hetzelfde pakket
maatregelen als het besluit, maar wordt een onderscheid gemaakt tussen
maatregelen die mogen worden genomen in de territoriale wateren (artikel 6), op
volle zee (artikel 7) en in de aansluitende zone (artikel 8)[10]. Zo wordt duidelijk gemaakt
onder welke voorwaarden deze maatregelen mogen worden genomen en op grond van
welke bevoegdheid met name actie mag worden ondernomen met betrekking tot
staatloze vaartuigen. Overeenkomstig het Protocol tegen de smokkel van
migranten over land, over zee en door de lucht is nu duidelijk gesteld dat
schepen alleen op volle zee mogen worden onderschept als er een redelijk
vermoeden bestaat dat deze schepen worden gebruikt voor de smokkel van
migranten. Net als krachtens het besluit het geval is, mogen de bevoegdheden op
volle zee alleen worden uitgeoefend met toestemming van de vlaggenstaat. Wat betreft opsporings- en reddingssituaties,
lijkt de tekst van dit voorstel op die van het besluit (artikel 9). De
bewoordingen zijn in overeenstemming gebracht met die van het Internationaal
Verdrag inzake opsporing en redding op zee en het IAMSAR-handboek (International
Aeronautical and Maritime Search and Rescue Manual). Aan deze internationale
instrumenten zijn ook criteria ontleend aan de hand waarvan kan worden
vastgesteld of een schip verkeert in een onzekere situatie (artikel 9, lid 3),
een alarmerende situatie (artikel 9, lid 4) of een noodsituatie (artikel 9, lid
5), alsook een definitie van een reddingscoördinatiecentrum (artikel 2, lid
12). Dit voorstel bevat, anders dan het besluit,
voorschriften inzake ontscheping na onderschepping en redding (artikel 10). Bij
onderschepping in de territoriale wateren of de aansluitende zone vindt
ontscheping plaats in de kustlidstaat. Bij onderschepping op volle zee mag
ontscheping plaatsvinden in het derde land vanwaar het schip is vertrokken,
mits de bescherming van de grondrechten en het beginsel van non-refoulement
zijn gewaarborgd. Als dit niet mogelijk is, vindt ontscheping plaats in de
ontvangende lidstaat. Met betrekking tot ontscheping na een reddingsoperatie
wordt het begrip “veilige plaats” in dit voorstel gebruikt als omschreven in de
richtlijnen voor de behandeling van op zee geredde personen van de
Internationale Maritieme Organisatie[11],
waarbij rekening wordt gehouden met de grondrechten[12] (artikel 2, lid 11, en artikel
10, lid 4); de lidstaten dienen samen te werken met het verantwoordelijke
reddingscoördinatiecentrum om voor een geschikte haven of een veilige plaats te
zorgen en een vlotte en doeltreffende ontscheping te waarborgen. Dit voorstel houdt
er rekening mee dat de zee- en luchteenheden worden gecoördineerd door het
reddingscoördinatiecentrum, dat de passende haven of plaats van ontscheping
bepaalt. Het voorstel biedt zee-eenheden echter ook de mogelijkheid om met het
oog op de veiligheid van de geredde personen en van de zee-eenheid zelf, te
ontschepen in de ontvangende lidstaat, indien zij niet, zodra dit uit praktisch
oogpunt haalbaar is, worden ontslagen van hun verplichting om bijstand te
verlenen aan mensen in nood. 2013/0106 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD tot vaststelling van regels voor de bewaking
van de zeebuitengrenzen in het kader van de operationele samenwerking
gecoördineerd door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele
samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder d), Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) Het buitengrenzenbeleid van
de Unie is gericht op efficiënte bewaking bij het overschrijden van de
buitengrenzen van de Unie, door onder meer grensbewaking. De bewaking aan de
buitengrenzen heeft ten doel onrechtmatige grensoverschrijding te voorkomen,
grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden en om illegaal binnengekomen
personen te arresteren of andere maatregelen tegen deze personen te nemen.
Grensbewaking dient te voorkomen dat mensen de controle bij grensdoorlaatposten
omzeilen en pogingen hiertoe te ontmoedigen. Daarom omvat grensbewaking niet
alleen het opmerken van pogingen om de grens op onregelmatige wijze te
overschrijden, maar bijvoorbeeld ook het onderschepen van schepen die ervan
worden verdacht dat zij de Unie proberen binnen te dringen zonder
grenscontroles te ondergaan, afspraken voor zoek- en reddingstaken bij
grensbewakingsoperaties op zee en afspraken die ervoor moeten zorgen dat
dergelijke operaties tot een goed einde worden gebracht. (2) Het bij Verordening (EG) nr.
2007/2004 van 26 oktober 2004[13]
opgerichte Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking
aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (hierna “het
agentschap" genoemd) is verantwoordelijk voor de coördinatie van de
operationele samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van het beheer van de
buitengrenzen, waaronder de grensbewaking. Een andere verantwoordelijkheid van
het agentschap bestaat erin de lidstaten bij te staan in omstandigheden die
extra technische bijstand aan de buitengrenzen vergen, aangezien er soms sprake
is van humanitaire noodsituaties en reddingsacties op zee. Ter versterking van
de door het agentschap gecoördineerde operationele samenwerking dienen
specifieke regels te worden vastgesteld voor grensbewakingsactiviteiten die
door zee- en luchteenheden van een bepaalde lidstaat aan de zeegrens van andere
lidstaten of op volle zee worden uitgevoerd. (3) Het Europees
grensbewakingssysteem (Eurosur) dat is ingesteld bij Verordening (EU) nr. […/…]
van het Europees Parlement en de Raad van […] dient de informatie-uitwisseling
en operationele samenwerking tussen de lidstaten en het agentschap te
verbeteren. Dit is, mede dankzij de steun van het agentschap, bijzonder
bevorderlijk voor de situatiekennis en het reactievermogen van de lidstaten met
betrekking tot het opsporen en voorkomen van onregelmatige migratie, het
bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit en het bijdragen tot de
bescherming en redding van de levens van migranten aan de buitengrenzen. Bij
het coördineren van de grensbewakingsoperaties dient het agentschap de
lidstaten te voorzien van informatie en analyses die hierop betrekking hebben. (4) De lidstaten en het
agentschap dienen bij grensbewakingsoperaties hun verplichtingen in acht te
nemen die voortvloeien uit het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht
van de zee, het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op
zee, het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee, het Verdrag
van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en
het daarbij behorende protocol tot bestrijding van migrantensmokkel over land,
over zee en door de lucht, het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen,
het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke
rechten, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende
behandeling of bestraffing en andere relevante internationale instrumenten. (5) Overeenkomstig Verordening
(EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot
vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de
grenzen door personen (Schengengrenscode)[14]
en overeenkomstig algemene beginselen van het recht van de Unie, dient elke
maatregel die wordt getroffen in het kader van een bewakingsoperatie in
verhouding te staan tot het beoogde doel, niet-discriminerend te zijn en
volledig in overeenstemming te zijn met de menselijke waardigheid, de
grondrechten en de rechten van vluchtelingen en asielzoekers, waaronder het
beginsel van non-refoulement. De lidstaten en het agentschap zijn
gebonden door de bepalingen van het acquis op het gebied van asiel, en met name
Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen
voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de
vluchtelingenstatus[15],
wat asielverzoeken betreft die op het grondgebied, daaronder begrepen aan de
grens of in de transitzones van de lidstaten, worden ingediend. (6) Eventuele regelingen tussen
een lidstaat en een derde land kunnen lidstaten niet van deze verplichtingen
ontslaan wanneer zij ervan op de hoogte zijn, dan wel zouden moeten zijn, dat
fundamentele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen
voor asielzoekers in dat derde land gegronde redenen vormen om aan te nemen dat
de asielzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende
behandeling of wanneer zij ervan op de hoogte zijn, dan wel zouden moeten zijn,
dat dit land er praktijken op na houdt die strijdig zijn met het beginsel van
non-refoulement. (7) Bij een
grensbewakingsoperatie op zee kan het voorkomen dat er bijstand moet worden
verleend aan mensen in nood. Overeenkomstig het internationale recht moet
iedere staat de kapitein van een schip dat onder zijn vlag vaart, ertoe
verplichten dat hij, voor zover hij zulks kan doen zonder ernstig gevaar voor
het schip, de bemanning of de passagiers, hulp verleent aan eenieder die hij op
zee in levensgevaar aantreft en met de grootst mogelijke spoed personen die in
nood verkeren, te hulp komt. Die bijstand wordt verleend ongeacht de
nationaliteit of de status van de personen aan wie bijstand moet worden
verleend en ongeacht de omstandigheden waarin zij worden aangetroffen. (8) De lidstaten dienen deze
verplichting te vervullen overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van
internationale instrumenten betreffende opsporings- en reddingssituaties en in
overeenstemming met de vereisten inzake de bescherming van de grondrechten.
Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de verantwoordelijkheden van de
opsporings- en reddingsautoriteiten, waaronder de taak ervoor te zorgen dat de
coördinatie en de samenwerking zodanig verlopen dat de geredde personen naar
een haven of een veilige plaats kunnen worden gebracht. (9) Krachtens Verordening (EG)
nr. 2007/2004 worden de door het agentschap gecoördineerde
grensbewakingsoperaties uitgevoerd volgens een operationeel plan. Voor
operaties op zee dient het operationele plan derhalve specifieke informatie te
bevatten betreffende de toepassing van de desbetreffende jurisdictie en
wetgeving in het geografisch gebied waarin de gezamenlijke operatie of het
proefproject plaatsvindt, met inbegrip van verwijzingen naar het internationale
recht en het recht van de Unie inzake onderschepping, reddingsacties op zee en
ontscheping. Deze verordening heeft betrekking op onderschepping, redding op
zee en ontscheping in het kader van door het agentschap gecoördineerde
grensbewakingsoperaties op zee. (10) De op Verordening (EG) nr.
2007/2004 gebaseerde praktijk houdt in dat voor elke operatie op zee met de
ontvangende lidstaat een coördinatiestructuur wordt opgezet die bestaat uit
functionarissen van de ontvangende lidstaat, uitgezonden functionarissen en
vertegenwoordigers van het agentschap, waaronder de coördinerende functionaris
van het agentschap. Deze coördinerende structuur, die doorgaans
"internationaal coördinatiecentrum" wordt genoemd, dient te worden
gebruikt als kanaal voor de communicatie tussen de functionarissen die een rol
spelen bij de operatie op zee en de betrokken autoriteiten. (11) Deze verordening eerbiedigt de
grondrechten en neemt de beginselen in acht die zijn erkend in het Handvest van
de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder het recht op leven, het
recht op menselijke waardigheid, het verbod van folteringen en van onmenselijke
of vernederende behandelingen of bestraffingen, het recht op vrijheid en
veiligheid, het beginsel van non-refoulement, het non-discriminatiebeginsel,
het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, het recht van asiel en de
rechten van het kind. (12) Daar de doelstellingen van
deze maatregel, namelijk de vaststelling van specifieke voorschriften voor de
door het agentschap gecoördineerde zeegrensbewaking door grenswachters, niet
voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, omdat hun wetten en
praktijken onderling verschillen, en derhalve wegens het multinationale
karakter van de operaties beter door de Europese Unie kunnen worden
verwezenlijkt, kan de Europese Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het
Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel,
maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel vervatte
evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze
doelstellingen te verwezenlijken. (13) Overeenkomstig de artikelen 1
en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht
aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling
van deze verordening, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in
Denemarken. Aangezien deze verordening evenwel een uitwerking van het
Schengenacquis behelst op grond van het derde deel, titel V, van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie, dient Denemarken overeenkomstig
artikel 4 van dat protocol binnen een termijn van zes maanden na de datum van
vaststelling van deze verordening te beslissen of het deze in zijn nationale
wetgeving zal omzetten. (14) Wat
IJsland en Noorwegen betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van
het Schengenacquis in de zin van de door de Raad van de Europese Unie met de
Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de
wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing
en de verdere ontwikkeling van het Schengenacquis[16], die valt
onder de in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad[17] inzake bepaalde toepassingsbepalingen van in die overeenkomst bedoelde
gebieden. (15) Wat Zwitserland betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van
de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de
Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de
wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de
ontwikkeling van het Schengenacquis[18], die valt
onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG, juncto
artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende
de sluiting van die overeenkomst namens de Europese Gemeenschap[19]. (16) Wat Liechtenstein betreft,
houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het
Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese
Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein
betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst
tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat
inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de
toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die valt onder het gebied
bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG[20], juncto artikel 3 van de
Besluit 2011/350/EG van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de ondertekening
van dat protocol namens de Europese Gemeenschap[21]. (17) Deze verordening houdt een
ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd
Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van
29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van
Groot-Brittannië en Noord Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de
bepalingen van het Schengenacquis[22].
Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze
verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.
(18) Deze verordening houdt een
ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet
deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002
betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de
bepalingen van het Schengenacquis[23].
Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en
deze is niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat. HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: HOOFDSTUK
I ALGEMENE
BEPALINGEN Artikel 1 Toepassingsgebied Deze verordening is van toepassing op
grensbewakingsoperaties die de lidstaten aan hun maritieme buitengrenzen uitvoeren
in het kader van de operationele samenwerking die wordt gecoördineerd door het
Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de
buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie. Artikel 2 Definities In deze verordening wordt verstaan onder: 1. “agentschap”: het bij
Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 opgerichte
Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de
buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie; 2. “operatie op zee”: een
gezamenlijke operatie, een proefproject of een snelle interventie uitgevoerd
door de lidstaten voor de bewaking van hun maritieme buitengrenzen en
gecoördineerd door het agentschap; 3. “ontvangende lidstaat”: een
lidstaat waar een operatie op zee plaatsvindt of waar deze wordt gestart; 4. “deelnemende lidstaat”: een
lidstaat die aan een operatie op zee deelneemt door materieel of personeel
beschikbaar te stellen, maar die geen ontvangende lidstaat is; 5. “deelnemende eenheid”: een
zee- of luchteenheid van een ontvangende lidstaat of een deelnemende lidstaat; 6. “internationaal
coördinatiecentrum”: de coördinatiestructuur die in de ontvangende lidstaat
wordt opgezet voor de coördinatie van de operatie op zee; 7. “nationaal coördinatiecentrum”: het nationale coördinatiecentrum dat
overeenkomstig Verordening (EU) nr. […/…] is opgezet voor het Europees
grensbewakingssysteem (Eurosur); 8. “schip”: een boot of enig ander zeevaartuig; 9. “staatloos schip”: een schip
dat geen nationaliteit heeft, of dat kan worden gelijkgesteld aan een schip
zonder nationaliteit, wanneer geen enkele staat het schip het recht heeft
verleend onder zijn vlag te varen dan wel een schip dat onder de vlag van twee
of meer staten vaart en naar omstandigheden de ene of de andere vlag voert; 10. “protocol tegen de smokkel van
migranten”: het Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en
door de lucht, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen
grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (ondertekend in Palermo, Italië, in
december 2000); 11. “veilige plaats”: een locatie
waar reddingsoperaties worden geacht te eindigen en waar het leven en de grondrechten
van de overlevenden niet worden bedreigd, waar in hun elementaire menselijke
behoeften kan worden voorzien en waar vervoer naar hun volgende bestemming of
hun eindbestemming kan worden geregeld; 12. “reddingscoördinatiecentrum”:
een eenheid verantwoordelijk voor het bevorderen van een efficiënte organisatie
van opsporings- en reddingsdiensten en voor het coördineren van de uitvoering
van opsporings- en reddingsoperaties binnen een bepaalde opsporings- en
reddingsregio in de zin van het Internationaal Verdrag inzake opsporing en
redding op zee van 1979. HOOFDSTUK
II ALGEMENE
REGELS Artikel 3 Veiligheid op zee Maatregelen ten behoeve van een operatie op
zee worden zodanig uitgevoerd dat noch de veiligheid van de onderschepte of
geredde personen, noch die van de deelnemende eenheden in gevaar wordt
gebracht. Artikel 4 Bescherming van de grondrechten en het
beginsel van non-refoulement 1. Iemand mag niet worden ontscheept of op andere wijze
worden overgedragen aan de autoriteiten van een land waar hij een ernstig
risico loopt aan de doodstraf, aan folteringen of aan andere onmenselijke of
vernederende behandelingen of bestraffingen te worden onderworpen, dan wel te
worden verwijderd, uitgezet of uitgeleverd aan een ander land; dit is in strijd
met het beginsel van non-refoulement. 2. Voordat de deelnemende
eenheden besluiten over ontscheping in een derde land, nemen zij de algemene
situatie in dit derde land in aanmerking; onderschepte of geredde personen
worden niet in dit derde land ontscheept als de ontvangende lidstaat of de
deelnemende lidstaten weten, of geacht worden te weten, dat dit derde land er
praktijken als bedoeld in lid 1 op nahoudt. 3. Bij ontscheping in een derde
land identificeren de deelnemende eenheden de onderschepte of geredde personen
en beoordelen zij hun persoonlijke omstandigheden zoveel mogelijk vóór de
ontscheping. Ook wordt de onderschepte of geredde personen op passende wijze
meegedeeld waar zij zullen worden ontscheept en worden zij in de gelegenheid
gesteld om kenbaar te maken waarom ontscheping op de voorgestelde plaats
strijdig zou zijn met het beginsel van non-refoulement. 4. Tijdens de gehele duur van de
operatie op zee houden de deelnemende eenheden rekening met de bijzondere
behoeften van kinderen, slachtoffers van mensenhandel, personen die dringende
medische bijstand behoeven, personen die internationale bescherming behoeven en
andere personen in een bijzonder kwetsbare positie. 5. Grenswachters die
deelnemen aan een operatie op zee krijgen een opleiding over de toepasselijke
bepalingen van de grondrechten, het vluchtelingenrecht en het internationale
rechtskader voor opsporing en redding. HOOFDSTUK
III SPECIFIEKE
REGELS Artikel 5 Opsporing 1. Wanneer een schip is opgespoord dat ervan wordt verdacht
de grens op onregelmatige wijze te hebben overschreden of hiertoe aanstalten te
maken, naderen de deelnemende eenheden het schip om de identiteit en
nationaliteit ervan vast te stellen en houden zij het, in afwachting van
verdere maatregelen, op een veilige afstand in de gaten. De deelnemende
eenheden verstrekken het internationale coördinatiecentrum onmiddellijk informatie
over het schip. 2. Wanneer het schip de
territoriale wateren of de aansluitende zone van een lidstaat die niet aan de
operatie op zee deelneemt, is binnengevaren of op het punt staat deze binnen te
varen, verstrekken de deelnemende eenheden informatie over het schip aan het
internationale coördinatiecentrum, dat deze informatie doorgeeft aan het
nationale coördinatiecentrum van de betrokken lidstaat. 3. De deelnemende eenheden
verstrekken informatie over elk schip dat ervan wordt verdacht betrokken te
zijn bij illegale activiteiten op zee die buiten het kader van een operatie op
zee vallen aan het internationale coördinatiecentrum, dat deze informatie
doorgeeft aan het nationale coördinatiecentrum van de betrokken lidstaat of
lidstaten. Artikel 6 Onderschepping in de territoriale wateren
1. In de territoriale wateren
van de ontvangende lidstaat of een deelnemende lidstaat nemen de deelnemende
eenheden een of meer van de volgende maatregelen wanneer er redelijke gronden
zijn om aan te nemen dat een schip personen vervoert die controle aan de
grensdoorlaatposten willen omzeilen of betrokken is bij de smokkel van
migranten over zee: a) vragen om informatie en documenten
betreffende eigendom, registratie en elementen inzake de reis en betreffende de
identiteit, de nationaliteit en andere relevante gegevens van de opvarenden; b) stoppen, aan boord gaan en doorzoeken van
het schip, onderzoeken van de lading en de opvarenden, en ondervragen van de opvarenden; c) duidelijk maken aan de opvarenden dat hun
niet kan worden toegestaan de grens te overschrijden en dat de gezagvoerders
van het vaartuig boetes riskeren omdat zij de reis mogelijk maken; d) in beslag nemen van het schip en
aanhouden van de opvarenden; e) bevelen dat het schip zijn koers wijzigt
met het oog op het verlaten of het niet binnenvaren van de territoriale wateren
of de aansluitende zone, het schip begeleiden of in de buurt ervan blijven
totdat het zijn koers in deze zin verlegt; f) het schip of de opvarenden naar de
ontvangende lidstaat, een andere lidstaat die aan de operatie deelneemt of de
kustlidstaat brengen. 2. De ontvangende lidstaat of de deelnemende lidstaat in de
territoriale wateren waarvan de onderschepping plaatsvindt, verleent
toestemming voor de in lid 1 bedoelde maatregelen en geeft de deelnemende
eenheid passende instructies via het internationale coördinatiecentrum. De
deelnemende eenheid informeert de ontvangende lidstaat via het internationale
coördinatiecentrum wanneer de kapitein van het schip verzoekt om een
diplomatieke of consulaire functionaris van de vlagstaat op de hoogte te
brengen. 3. Indien er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat een schip dat geen
nationaliteit heeft, of dat kan worden gelijkgesteld aan een schip zonder
nationaliteit, personen vervoert die proberen de controle aan
grensdoorlaatposten te omzeilen dan wel betrokken is bij de smokkel van
migranten over zee, geeft de ontvangende lidstaat of de deelnemende lidstaat in
de territoriale wateren waarvan het staatloze schip wordt onderschept de
deelnemende eenheid toestemming en opdracht om het schip te stoppen en neemt
hij maatregelen zoals vastgesteld in lid 1. 4. Alle operationele
activiteiten in de territoriale wateren van een lidstaat die niet aan de
operatie op zee deelneemt, worden uitgevoerd conform de toestemming van die
lidstaat. Het internationale coördinatiecentrum wordt in kennis gesteld van
elke mededeling van of aan die lidstaat en van alle verdere stappen waarvoor
die lidstaat toestemming geeft. Artikel 7 Onderschepping op volle zee 1. Op volle zee nemen de
deelnemende eenheden een of meer van de volgende maatregelen wanneer er
redelijke gronden zijn om aan te nemen dat een schip betrokken is bij de
smokkel van migranten over zee, mits de vlagstaat toestemming verleent
overeenkomstig het Protocol tegen de smokkel van migranten: a) vragen om informatie en documenten
betreffende eigendom, registratie en elementen inzake de reis en betreffende de
identiteit, de nationaliteit en andere relevante gegevens van de opvarenden; b) stoppen, aan boord gaan en doorzoeken van
het schip, onderzoeken van de lading en de opvarenden, en ondervragen van de opvarenden; c) duidelijk maken aan de opvarenden dat hun
niet kan worden toegestaan de grens te overschrijden en dat de gezagvoerders
van het vaartuig boetes riskeren omdat zij de reis mogelijk maken; d) in beslag nemen van het schip en
aanhouden van de opvarenden; e) bevelen dat het schip zijn koers wijzigt
met het oog op het verlaten of het niet binnenvaren van de territoriale wateren
of de aansluitende zone, het schip begeleiden of in de buurt ervan blijven
totdat het zijn koers in deze zin verlegt; f) het schip of opvarenden naar een derde
land brengen of het schip of opvarenden op een andere wijze aan de autoriteiten
van een derde land overdragen; g) het schip of de opvarenden afvoeren naar
de ontvangende lidstaat of naar een andere lidstaat die aan de operatie
deelneemt. 2. Indien het schip onder de
vlag vaart of de registratiekenmerken vertoont van de ontvangende lidstaat of
een deelnemende lidstaat, verleent deze lidstaat toestemming voor de in lid 1
vastgestelde maatregelen, na de nationaliteit van het schip te hebben
bevestigd. 3. Indien het schip onder de
vlag vaart of de registratiekenmerken vertoont van een lidstaat die niet aan de
operatie op zee deelneemt, dan wel die van een derde land, stelt de ontvangende
lidstaat of een deelnemende lidstaat, afhankelijk van welke deelnemende eenheid
het schip heeft onderschept, de vlagstaat in kennis, verzoekt om een
bevestiging van de registratie en verzoekt, indien de nationaliteit is
bevestigd, de vlagstaat om toestemming om in lid 1 bedoelde maatregelen te
nemen. De ontvangende lidstaat of de deelnemende lidstaat stelt het
internationale coördinatiecentrum in kennis van iedere mededeling van of aan de
vlagstaat en van de maatregelen waarvoor de vlagstaat toestemming heeft
verleend. 4. Indien er redelijke gronden
bestaan om aan te nemen dat het schip, hoewel het onder een vreemde vlag vaart of
weigert zijn vlag te tonen, in feite de nationaliteit van een deelnemende
eenheid heeft, controleert de deelnemende eenheid of het schip het recht heeft
onder die vlag te varen. Hiertoe mag zij het verdachte schip naderen. Indien er
na de controle van de documenten twijfel blijft bestaan, kan de eenheid
overgaan tot een nader onderzoek aan boord van het schip, dat dient plaats te vinden
zonder onnodige overlast te veroorzaken. Er wordt langs de geëigende wegen
contact opgenomen met de deelnemende lidstaat waarvan het schip beweerdelijk de
vlag voert. 5. Indien er redelijke gronden
bestaan om aan te nemen dat het schip, hoewel het onder een vreemde vlag vaart of
weigert zijn vlag te tonen, in feite de nationaliteit van de ontvangende
lidstaat of een deelnemende eenheid heeft, controleert de deelnemende eenheid,
nadat die lidstaat daartoe zijn toestemming heeft verleend, of het schip het
recht heeft onder die vlag te varen. 6. Indien in de in de leden 4 of
5 bedoelde gevallen de vermoedens betreffende de nationaliteit van het schip
gegrond blijken, verleent de ontvangende lidstaat of de deelnemende lidstaat
toestemming voor de in lid 1 vastgestelde maatregelen. 7. In afwachting of bij
ontstentenis van toestemming van de vlagstaat, wordt het schip op een veilige
afstand in de gaten gehouden. Zonder uitdrukkelijke toestemming van de
vlagstaat worden geen andere maatregelen genomen, tenzij het gaat om
maatregelen die nodig zijn om onmiddellijk gevaar voor mensenlevens af te
wenden of om maatregelen die voortvloeien uit toepasselijke bilaterale of
multilaterale overeenkomsten. 8. Indien er redelijke gronden
zijn om aan te nemen dat een schip dat geen nationaliteit heeft, of dat kan
worden gelijkgesteld aan een schip zonder nationaliteit, betrokken is bij de
smokkel van migranten over zee, mag de deelnemende eenheid aan boord gaan van
het schip en het stoppen om te controleren of het inderdaad staatloos is. Als
de vermoedens gegrond blijken, kunnen in overeenstemming met het nationale en
internationale recht verdere passende maatregelen als vastgesteld in lid 1
worden genomen. 9. Een lidstaat die een
maatregel heeft genomen overeenkomstig lid 1, stelt de vlagstaat onverwijld in
kennis van de resultaten van die maatregel. 10. De nationale functionaris die
de ontvangende lidstaat of een deelnemende lidstaat vertegenwoordigt in het
internationale coördinatiecentrum, wordt volgens het nationale recht aangewezen
als autoriteit die toestemming kan verlenen voor het controleren van het recht
van een schip om onder de vlag van de betrokken lidstaat te varen of voor het
nemen van maatregelen zoals vastgesteld in lid 1. 11. Indien de redenen om aan te
nemen dat een schip betrokken is bij de smokkel van migranten op volle zee
ongegrond blijken of de deelnemende eenheid niet bevoegd is om op te treden,
maar er nog steeds een redelijk vermoeden bestaat dat het schip personen
vervoert die van plan zijn de grens van een lidstaat te bereiken en de
controles aan grensdoorlaatposten te omzeilen, blijft dit schip onder toezicht
staan. Het internationale coördinatiecentrum verstrekt informatie over het schip
aan het nationale coördinatiecentrum van de lidstaten waar het naartoe vaart. Artikel 8 Onderschepping in de aansluitende zone 1. In de zone die aansluit op de
territoriale wateren van een ontvangende of deelnemende lidstaat worden de in
artikel 6, lid 1, vastgestelde maatregelen genomen overeenkomstig artikel 6,
lid 2. 2. In de aansluitende zone van een lidstaat die niet deelneemt aan de
operatie op zee worden de in artikel 6, lid 1, vastgestelde maatregelen alleen
genomen met toestemming van de betrokken lidstaat. Het
internationale coördinatiecentrum wordt in kennis gesteld van elke mededeling
van of aan die lidstaat en van alle verdere stappen waarvoor die lidstaat
toestemming verleent. 3. Wanneer een staatloos schip door de aansluitende zone vaart, is artikel
7, lid 8, van toepassing. Artikel 9 Opsporings- en reddingssituaties 1. Bij een operatie op
zee verlenen de deelnemende eenheden bijstand aan alle schepen of personen die
in nood zijn op zee. De bijstand wordt verleend ongeacht de nationaliteit of de
status van de personen en ongeacht de omstandigheden waarin zij worden
aangetroffen. 2. Wanneer er in de loop van de
grensbewakingsoperatie een onzekere, alarmerende of noodsituatie ontstaat met
betrekking tot een schip of de opvarenden van een schip, verstrekt de
deelnemende eenheid zo spoedig mogelijk alle beschikbare gegevens aan het
reddingscoördinatiecentrum dat bevoegd is voor het opsporing- en reddingsgebied
waarin de situatie zich voordoet. 3. Een schip of de opvarenden van
een schip worden met name geacht in een onzekere situatie te verkeren wanneer er: a) twijfels bestaan over de veiligheid van
een schip of van de opvarenden; of b) onvoldoende informatie is over de
voortgang of de positie van een schip. 4. Een schip of de opvarenden
van een schip worden met name geacht in een alarmerende situatie te verkeren
wanneer er: a) wordt gevreesd voor de veiligheid van een
schip of de opvarenden, omdat bekend is dat er ernstige problemen zijn, maar er
waarschijnlijk geen sprake is van een noodsituatie is; of b) een aanhoudend gebrek aan informatie is
over de voortgang of de positie van een schip. 5. Een schip of de opvarenden
van een schip worden met name geacht in een noodsituatie te verkeren wanneer: a) informatie wordt ontvangen waaruit
duidelijk blijkt dat een schip of een opvarende in gevaar is en onmiddellijk
hulp nodig heeft; of b) pogingen om contact met het schip te
leggen mislukken en het feit dat verzoeken om informatie niets uithalen, erop
duidt dat het schip waarschijnlijk in een noodsituatie verkeert; of c) informatie wordt ontvangen die erop wijst
dat het operationele vermogen van het schip zodanig is aangetast dat een
noodsituatie voor de hand ligt. 6. Bij het beoordelen van een situatie op grond van de leden 3 tot en met
5 houden de deelnemende eenheden rekening met alle relevante elementen, zoals: a) het bestaan van een verzoek om bijstand; b) de zeewaardigheid van het schip en de
kans dat het schip zijn eindbestemming niet zal bereiken; c) het aantal passagiers in verhouding tot
het soort schip en de staat waarin het verkeert; d) de beschikbaarheid van voldoende voorraden
van bijvoorbeeld brandstof, water en voedsel om een kust te bereiken; e) de aanwezigheid van gekwalificeerde
bemanningsleden en gezagvoerders; f) de beschikbaarheid en het vermogen van
veiligheids-, navigatie- en communicatie-uitrusting; g) de aanwezigheid van passagiers die
dringend medische bijstand behoeven; h) de aanwezigheid van overleden passagiers; i) de aanwezigheid van zwangere vrouwen of
van kinderen; j) de weersomstandigheden en de toestand
van de zee, met inbegrip van het zeeweerbericht; 7. Deelnemende eenheden geven hun beoordeling van de situatie
onverwijld door aan het verantwoordelijke reddingscoördinatiecentrum. In
afwachting van instructies van het reddingscoördinatiecentrum, nemen de
deelnemende eenheden alle passende maatregelen om de veiligheid van de
betrokkenen te waarborgen. 8. Of er sprake is van een
noodsituatie is niet uitsluitend afhankelijk van, en wordt niet uitsluitend
bepaald door, een daadwerkelijk verzoek om bijstand. Wanneer
een schip kennelijk in een noodsituatie verkeert, maar de opvarenden weigeren
bijstand te aanvaarden, stelt de deelnemende eenheid het
reddingscoördinatiecentrum daarvan in kennis en blijft zij haar zorgplicht
vervullen door het schip op veilige afstand in de gaten te houden, alle
maatregelen te nemen met het oog op de veiligheid van de betrokkenen en alle
maatregelen te vermijden die de situatie kunnen verergeren of de kans op letsel
of het verlies aan mensenlevens kunnen vergroten. 9. Wanneer het reddingscoördinatiecentrum van het voor het opsporings- en
reddingsgebied verantwoordelijke derde land niet reageert op de melding van de
deelnemende eenheid, neemt deze eenheid contact op met het
reddingscoördinatiecentrum van de ontvangende lidstaat, tenzij een ander
reddingscoördinatiecentrum beter in staat is om de opsporings- en
reddingssituatie te coördineren. 10. De deelnemende eenheden stellen het internationale coördinatiecentrum
zo spoedig mogelijk in kennis van elk contact met het
reddingscoördinatiecentrum en van de aanpak die dit centrum volgt. 11. Indien het schip niet of niet meer als een schip in nood kan worden
beschouwd of de opsporings- en reddingsoperatie is beëindigd, hervat de
deelnemende eenheid, in overleg met het internationale coördinatiecentrum, de
operatie op zee. Artikel 10 Ontscheping 1. De voorschriften inzake de
ontscheping van personen die bij een operatie op zee zijn onderschept of gered,
worden vastgesteld in een operationeel plan. Deze voorschriften inzake
ontscheping mogen geen verplichtingen meebrengen voor lidstaten die niet
deelnemen aan de operatie op zee, tenzij zij uitdrukkelijk toestemming verlenen
voor maatregelen in hun territoriale wateren of aansluitende zone,
overeenkomstig artikel 6, lid 4, en artikel 8, lid 2. 2. Bij onderschepping in de territoriale wateren of de aansluitende zone
in de zin van artikel 6, lid 2, of artikel 8, lid 1, vindt de ontscheping
plaats in de ontvangende lidstaat of in de deelnemende lidstaat in de territoriale
wateren of aansluitende zone waarvan de onderschepping plaatsvindt. Bij onderschepping in de territoriale wateren of
de aansluitende zone in de zin van artikel 6, lid 4, of artikel 8, lid 2, vindt
de ontscheping plaats in de deelnemende lidstaat in de territoriale wateren of aansluitende
zone waarvan de onderschepping plaatsvindt. 3. Onverminderd artikel 4 kan bij onderschepping op volle zee in de zin
van artikel 7 ontscheping plaatsvinden in het derde land vanwaar het schip is
uitgevaren. Als dit niet mogelijk is, vindt
ontscheping plaats in de ontvangende lidstaat. 4. In opsporings- en reddingssituaties in de zin van artikel 9 werken de
deelnemende eenheden samen met het verantwoordelijke reddingscoördinatiecentrum
om te zorgen voor een geschikte haven of veilige plaats voor de geredde
personen en te waarborgen dat zij op een vlotte en doeltreffende wijze worden
ontscheept. Onverlet de verantwoordelijkheid van het
reddingscoördinatiecentrum, zorgen de ontvangende lidstaat en de deelnemende
lidstaten er voor dat zo snel mogelijk een haven of veilige plaats wordt
vastgesteld, met inachtneming van relevante factoren als de afstand tot de
dichtstbijzijnde havens en veilige plaatsen, de risico's en de specifieke
omstandigheden van het geval. Indien een deelnemende eenheid niet zodra dit uit
praktisch oogpunt haalbaar is, wordt ontslagen van zijn in artikel 9, lid 1,
bedoelde verplichting, mag zij met het oog op de veiligheid van de geredde personen
en van de deelnemende eenheid, de geredde personen in de ontvangende lidstaat
ontschepen. 5. De
deelnemende eenheden stellen het internationale coördinatiecentrum in kennis
van de aanwezigheid van elke in artikel 4, lid 1, bedoelde persoon en het
internationale coördinatiecentrum geeft deze informatie door aan de bevoegde
nationale autoriteiten. Op grond van deze informatie volgt uit het operationele
plan welke vervolgmaatregelen kunnen worden genomen. HOOFDSTUK
IV SLOTBEPALINGEN Artikel 11 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de
twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Deze verordening is verbindend in al haar
onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de
Verdragen. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter [1] Besluit van de Raad van 26 april 2010 houdende
aanvulling van de Schengengrenscode op het gebied van de bewaking van de
maritieme buitengrenzen in het kader van de operationele samenwerking die wordt
gecoördineerd door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele
samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, PB L
111 van 4.5.2010, blz. 20. [2] Europese Raad, Conclusies van het voorzitterschap, 29-30
oktober 2009. [3] Zie punt 5.1 van het Programma van Stockholm, “Geïntegreerd
beheer van de buitengrenzen”, PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1. [4] Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement
en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code
betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode),
PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1. [5] C-355/10: Europees Parlement tegen Raad van de Europese
Unie (http://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?language=en&jur=C,T,F&num=C-355/10&td=ALL#,
nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie van het Hof van Justitie). [6] Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26
oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de
operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese
Unie (PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1). [7] Werkdocument van de diensten van de Commissie: Study
on the international law instruments in relation to illegal immigration by sea,
SEC(2007) 691. [8] Verordening (EU) nr. 1168/2011 van het Europees
Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr.
2007/2004 van de Raad tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer
van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de
Europese Unie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 1). [9] Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
(Grote Kamer) van 23 februari 2012 (verzoekschrift nr. 27765/09), beschikbaar
op:
http://hudoc.echr.coe.int/sites/eng/pages/search.aspx?i=001-109231#{"itemid":["001-109231"]}. [10] De aansluitende zone wordt omschreven in artikel 33 van
het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. Het betreft
een zone die grenst aan de territoriale wateren en waarvan de breedte maximaal
24 zeemijl is, gerekend vanaf de basislijn waaraan de breedte van de
territoriale wateren wordt afgemeten. Deze zone wordt gerekend tot de
exclusieve economische zone of de volle zee, naargelang de kuststaat wel of
niet een exclusieve economische zone heeft ingesteld; in de zone geldt de
vrijheid van scheepvaart. Hoewel de aansluitende zone geen deel uitmaakt van de
territoriale wateren, kan de kuststaat wel de noodzakelijke controle uitoefenen
om inbreuken op zijn wet- en regelgeving inzake douane, belastingen, immigratie
of gezondheid op zijn grondgebied of binnen zijn territoriale wateren te
voorkomen en te sanctioneren. [11] Resolutie MSC.167(78), vastgesteld op 20 mei 2004. [12] Resolutie 1821(2011) van de Parlementaire Assemblee van de
Raad van Europa. [13] PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1. [14] PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1. [15] PB L 326 van 13.12.2005, blz. 13. [16] PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36. [17] PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31. [18] PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52. [19] PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1. [20] PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31. [21] PB L 160 van 18.06.2011, blz. 19. [22] PB L 131 van 01.06.2000, blz. 43. [23] PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.