Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsemunterij en ter vervanging van Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad /* COM/2013/042 final - 2013/0023 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL 1.1. Algemene context Vervalsing van de euro en van andere munten is
en blijft een probleem in de Europese Unie. Het is van wezenlijk belang dat het
vertrouwen van burgers, bedrijven en financiële instellingen in de echtheid van
biljetten en muntstukken niet wordt beschaamd. Valsemunterij berokkent zowel
burgers als bedrijven financiële schade omdat vals geld, zelfs wanneer het in
goed vertrouwen werd aanvaard, niet wordt vergoed. Vervalsing kan er ook toe leiden
dat biljetten en munten minder makkelijk worden aanvaard. Valsemunterij van de euro geeft, gezien het
belang van deze munt, reden tot bijzondere bezorgdheid. De euro is de
gezamenlijke munt van de 17 landen van de eurozone die door de 330 miljoen
inwoners van dit gebied gebruikt wordt. Deze munt wordt bovendien op grote
schaal gebruikt bij internationale handelstransacties en fungeert als een
belangrijke reservemunt voor derde landen. De waarde van eurobiljetten die
wereldwijd in omloop zijn, bedroeg in januari 2013 bijna 913 miljard euro en is
vrijwel gelijk aan die van de in omloop zijnde US-dollarbiljetten. Ongeveer een
kwart hiervan is in omloop buiten de eurozone, met name in de aangrenzende
regio's[1].
Wereldwijd is de euro momenteel de op één na belangrijkste internationale munt.
De euro blijft een doelwit voor georganiseerde
misdaadgroepen die actief zijn op het gebied van valsemunterij. Sedert de
invoering van de munt in 2002 beloopt de financiële schade als gevolg van
valsemunterij ten minste 500 miljoen euro. Gegevens van de Europese Centrale
Bank (ECB) laten pieken zien in het aantal valse bankbiljetten in de periode
2009 – 2010 en twee verdere pieken in de tweede helft van 2011[2] en van 2012[3]. De ECB stelt vast dat de
hoeveelheid vals geld die in de tweede helft van 2012 in beslag werd genomen,
met 11,6% was toegenomen ten opzichte van de voorgaande maanden. Het
Jaarverslag 2011[4]
van het Europees technisch en wetenschappelijk centrum (ETWC) signaleert dat
voortdurend nieuwe types van valse euromunten worden ontdekt en dat er een
scherpe toename is te zien van het aantal zeer gesofistikeerde valse munten.
Volgens Europol zal deze vorm van misdaad op termijn alleen nog maar verder
toenemen en een ernstige bedreiging blijven[5].
Deze opvatting wordt bevestigd door de recente inbeslagneming van grote
hoeveelheden eurobankbiljetten en –munten en het feit dat ieder jaar illegale
printshops en munterijen worden ontmanteld[6].
Dit laat zien dat de bestaande maatregelen tegen valsemunterij nog een
onvoldoende afschrikkende werking hebben en dat de bescherming tegen
valsemunterij derhalve moet worden verbeterd. Er zijn met name grote
verschillen te zien bij de strafmaat die de lidstaten hanteren voor de
voornaamste vormen van valsemunterij, d.w.z. de vervaardiging en verspreiding
van vals geld[7].
Hoewel het minimumniveau van de maximumstraf voor het vervaardigen van vals
geld in 2000 werd vastgesteld op 8 jaar gevangenisstraf, is harmonisatie wat
betreft de minimumstrafmaat voor valsemunterij nog ver te zoeken. In sommige
lidstaten zijn er bijvoorbeeld geen minimumsancties of alleen boetes terwijl de
minimumstraf in andere lidstaten kan oplopen tot tien jaar gevangenisstraf.
Deze verschillen staan grensoverschrijdende rechtshandhaving en justitiële
samenwerking[8]
in de weg. Bovendien blijkt uit gegevens die zijn verzameld in het kader van
een studie van de Europese deskundigengroep "eurovalsemunterij"[9], dat er in landen die geen
minimumstraf hanteren of waar alleen boetes gelden voor valsemunterij, in de
afgelopen negen jaar een groot aantal illegale drukkerijen werd ontdekt hetgeen
doet vermoeden dat valsemunters gebruik maken van forumshopping. Tot slot vormt
het ontbreken van een minimum- en een maximumniveau van sancties voor de
verspreiding van in derde landen vervaardigde valse banbiljetten binnen de
Europese Unie een ernstige bedreiging, zoals geïllustreerd wordt door het grote
aantal drukkerijen dat in derde landen werd ontmanteld (bijv. Colombia en Peru)
en de hiermee verband houdende inbeslagneming van grote hoeveelheden valse
euro's en andere munten die gereed waren om naar de Europese Unie te worden
vervoerd of om daar te worden verspreid. De huidige verschillen in de strafmaat
van de lidstaten hebben dan ook een negatief effect op de strafrechtelijke
bescherming van de euro en andere munten tegen valsemunterij. Het huidige niveau van de strafmaat is een van
de oorzaken voor de ontoereikende afschrikkende werking en de ongelijke
bescherming in de Europese Unie van haar munt. Bij strafrechtelijke sancties
biedt het maximumniveau openbare aanklagers en rechters een instrument waarmee
zij in een concreet geval de toepasselijke sanctie kunnen bepalen maar dit
blijft onvolledig zonder minimumstrafmaat. Omdat de minimumnorm voor de
maximumstraf in de praktijk zelden wordt gehanteerd, kan men ervan uitgaan dat
een minimumstrafmaat een grotere afschrikkende werking heeft en praktisch
gezien van grote waarde is voor de bescherming van de euro. De wetenschap dat
hen voor vervalsing van de euro een minimumstraf boven het hoofd hangt, zal
potentiële valsemunters de lust hiertoe ontnemen; het verschil tussen een
veroordeling tot een gevangenisstraf van een bepaalde minimumduur en een boete
behoeft nauwelijks uitleg. Minimumsancties dragen dan ook bij tot een
samenhangend EU-systeem voor de bescherming van de euro. De euro is de enige munteenheid van de door de
Europese Unie opgerichte economische en monetaire unie. Deze munt is dan ook
een echt Europees publiek "goed" dat in de Europese Unie consequent
moet worden beschermd, met name door voor ernstige delicten in verband met de
vervaardiging en verspreiding van vals geld een minimumstrafmaat vast te
stellen. De Europese Unie en de lidstaten moeten de
euro een volledige bescherming bieden en strafbare feiten tegen de euro op een
gemeenschappelijke basis aanpakken. Volgens het Internationale Verdrag ter
bestrijding van de valsemunterij (het Verdrag van Genève)[10] en het in artikel 5 vervatte
beginsel van non-discriminatie van andere munten zal een betere bescherming van
de euro alle munten ten goede komen. 1.2. Juridisch kader 1.2.1. Strafrecht In het Verdrag van Genève zijn regels
vastgelegd die ervoor moeten zorgen dat strenge strafrechtelijke maatregelen en
andere sancties kunnen worden opgelegd voor valsemunterij. Verder omvat het
verdrag ook regels met betrekking tot jurisdictie en samenwerking. Met de
ratificatie van het op 20 april 1929 vastgestelde Verdrag van Genève is er al
sprake van enige onderlinge afstemming van de nationale wetgevingen inzake
valsemunterij. Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad tot
versterking, door middel van strafrechtelijke en andere sancties, van de
bescherming tegen valsemunterij in verband met het in omloop brengen van de
euro[11]
beoogt de bepalingen van het Verdrag van Genève van 1929 aan te vullen voor wat
betreft het grondgebied van de Europese Unie. In dit besluit wordt vastgesteld
welke andere praktijken, afgezien van de feitelijke vervalsing, ook strafbaar
zijn zoals bijvoorbeeld de verspreiding van vals geld. Op grond van het
kaderbesluit moeten voor deze delicten doeltreffende, evenredige en
afschrikkende sancties worden vastgesteld. Voorts omvat het bepalingen inzake
de rechtsmacht en de aansprakelijkheid van rechtspersonen. Dit kaderbesluit
werd bij Kaderbesluit 2001/888/JBZ van de Raad van 6 december 2001[12] aangevuld met een bepaling
over de wederzijdse erkenning van veroordelingen om recidive te erkennen. De lidstaten dienden Kaderbesluit 2000/383/JBZ
van de Raad vóór 29 mei 2001 en Kaderbesluit 2001/888/JBZ van de Raad vóór 31
december 2002 om te zetten. De Commissie heeft de omzetting geëvalueerd in drie
verslagen[13].
Hoewel zich een EU-acquis op dit gebied ontwikkelt, kwamen toch ook een aantal
tekortkomingen aan het licht. Hoewel alle lidstaten, op een paar uitzonderingen
na, het kaderbesluit formeel juist hebben omgezet, bleek dat zij uiteenlopende
voorschriften hebben vastgesteld zodat er binnen de nationale regelgeving vaak
verschillende praktijken bestaan en een verschillend niveau van bescherming
wordt geboden. 1.2.2. Verdere EU-voorschriften op
dit gebied Het kaderbesluit
maakt deel uit van een uitgebreid rechtskader dat ook administratieve en
opleidingsmaatregelen omvat. ·
Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei
1998 over de invoering van de euro[14].
Deze verordening verplicht de lidstaten van de eurozone te zorgen voor passende
sancties voor namaak en valsemunterij; ·
Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad van 28
juni 2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de
bescherming van de euro tegen valsemunterij[15],
later gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 44/2009 van de Raad van 18
december 2008[16].
Deze verordening regelt de wijze waarop eurobankbiljetten en ‑munten in
omloop kunnen worden gebracht en wel zodanig dat ze beschermd worden tegen
vervalsing. Bovendien worden ook kwesties als het verzamelen van en toegang
krijgen tot technische en statistische gegevens met betrekking tot de vervalste
biljetten en munten, het onderzoek van dergelijke biljetten en munten door de
nationale analysecentra, de verplichtingen van kredietinstellingen en de
centralisering van informatie op nationaal niveau geregeld. Bij Verordening
(EG) nr. 1339/2001 van de Raad van 28 juni 2011[17] wordt de werking van
Verordening (EG) nr. 1338/2001 uitgebreid tot de lidstaten die de euro niet als
enige munteenheid hebben aangenomen; ·
Besluit van de Europese Centrale Bank van
16 september 2010 inzake echtheids- en geschiktheidscontroles en het
opnieuw in omloop brengen van eurobankbiljetten (ECB/2010/14)[18]; ·
Verordening (EU) nr. 1210/2010 van het Europees
Parlement en de Raad van
15 december 2010 betreffende de echtheidscontrole van euromunten en de
behandeling van euromunten die ongeschikt zijn voor circulatie[19]; ·
Verordening (EG) nr. 2182/2004 van de Raad van 6
december 2004 betreffende op euromunten lijkende medailles en penningen[20], gewijzigd bij Verordening
(EG) nr. 46/2009 van de Raad van 18 december 2008[21]; ·
Besluit 2005/511/JBZ van de Raad van 12 juli 2005
over de bescherming van de euro tegen valsemunterij middels de aanwijzing van
Europol als het centraal orgaan voor de bestrijding van eurovalsemunterij[22]; ·
Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari
2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige
vormen van criminaliteit[23]
te versterken door de coördinatie en de samenwerking tussen de bevoegde
justitiële instanties van de lidstaten te bevorderen en te verbeteren, ook op
het gebied van eurovalsemunterij; ·
Doelgerichte maatregelen met het oog op
uitwisselingen, bijstand en opleiding van rechtshandhavingsambtenaren om
hechtere professionele banden te smeden ten behoeve van een efficiëntere
bestrijding van de eurovalsemunterij worden door de Unie gefinancierd in het
kader van het programma-Pericles, dat werd opgericht bij Besluit 2001/923/EG
van de Raad van 17 december 2001[24]. 2. RESULTATEN VAN DE
RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING 2.1. Raadpleging van
belanghebbende partijen De Commissie heeft de
belanghebbende deskundige partijen meermaals geraadpleegd.
Het overleg met de belanghebbenden ging van start op de 58ste
vergadering van de deskundigengroep eurovalsemunterij[25] (ECEG) op 10 november 2011 en
werd voortgezet op latere bijeenkomsten. Verder werden deskundigen en
specialisten[26]
geraadpleegd op de Haagse Conferentie die plaatsvond van 23 tot 25 november
2011. Een vragenlijst over de tenuitvoerlegging van het kaderbesluit werd op 20
december 2011 naar de lidstaten verstuurd. De resultaten van de vragenlijst en
eventuele opties werden besproken op de 59ste ECEG-vergadering op 14
maart en op de 60ste vergadering op 13 juni 2012. Vertegenwoordigers
van de Europese Centrale Bank (ECB) en Europol namen actief deel aan dit proces
en leverden rechtstreekse bijdragen in bij de Commissie. Uit dit overleg kan de conclusie worden getrokken
dat de belanghebbenden het noodzakelijk vinden dat de
rechtshandhavingsinstanties de euro en andere munten beter moeten kunnen
beschermen met behulp van strafrechtelijke maatregelen. Er werden twee concrete
voorstellen ontvangen om de strafrechtelijke procedure te verbeteren: een
voorstel wil de opsporingstechnieken op elkaar afstemmen zoals gecontroleerde
aflevering; undercoveragenten; het andere wil bepalingen invoeren die de
gerechtelijke autoriteiten ertoe verplichten exemplaren van inbeslaggenomen
vals geld te onderwerpen aan een technische analyse om ander in omloop gebracht
vals geld te kunnen opsporen. De ECB toonde zich sterk voorstander van
versterking van het strafrechtelijk kader, met name door verscherping en
harmonisering van de sancties, door onder meer minimumstraffen vast te stellen. 2.2. Effectbeoordeling De Commissie
voerde een effectbeoordeling uit van beleidsalternatieven waarbij rekening werd
gehouden met de raadpleging van de belanghebbenden. Een vergelijking van de
diverse opties wijst volgens deze studie uit dat de voorkeur uitgaat naar de
volgende oplossing: –
handhaving van de meeste bepalingen van
Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad in een nieuw voorstel, met kleine
wijzigingen, rekening houdende met het Verdrag van Lissabon; –
wijziging van de bepalingen inzake sancties door
invoering van een minimumstraf van zes maanden voor de vervaardiging en
verspreiding van vals geld en een maximumstraf van ten minste acht jaar voor de
verspreiding; –
invoering van een nieuwe bepaling die de lidstaten
ertoe verplicht het gebruik van bepaalde onderzoeksinstrumenten mogelijk te
maken; –
invoering van een nieuwe bepaling die de lidstaten
verplicht ervoor te zorgen dat de nationale analysecentra en de nationale
analysecentra van muntstukken ook tijdens lopende gerechtelijke procedure valse
euro's kunnen onderzoeken om ander vals geld te kunnen opsporen. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET
VOORSTEL 3.1. Rechtsgrondslag De bevoegdheid van de EU om
"minimumvoorschriften" vast te stellen betreffende de bepaling van
strafbare feiten en sancties in verband met vormen van bijzonder zware
criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie die voortvloeit uit de aard
of de gevolgen van deze strafbare feiten of uit een bijzondere noodzaak om deze
op gemeenschappelijke basis te bestrijden, is vastgelegd in artikel 83, lid 1,
van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Vervalsing van betaalmiddelen wordt in lid 1
van artikel 83 VWEU uitdrukkelijk genoemd als zo'n vorm van bijzonder zware
criminaliteit. 3.2. Subsidiariteit, evenredigheid
en eerbiediging van de grondrechten Verschillende overwegingen nopen de Unie tot
optreden. Vervalsing van de euro vormt een ernstig
probleem voor de Unie en haar burgers, bedrijven en financiële instellingen.
Omdat de euro de gezamenlijke munt is van de eurozone, moet men ervan uit gaan
dat vervalsing van de euro, ongeacht de plaats waar deze plaatsvindt, dezelfde
schade berokkent in de gehele eurozone. Gezien de pan-Europese omvang moet de
strijd tegen valsemunterij op dezelfde manier worden gevoerd en moeten
valsemunters vergelijkbare sancties worden opgelegd, ongeacht waar in de
Europese Unie het delict wordt gepleegd. De bijzondere positie van de euro, de
gezamenlijke munt van de door de Europese Unie opgerichte economische en
monetaire unie en derhalve een echt Europees "goed", vergt een
bescherming op EU-niveau. De euro is in die zin nog sterker op de EU gericht
dan sectoren waar de regelgeving in de lidstaten onderworpen is aan
harmonisering. Alleen de EU kan bindende wetgeving opstellen
die van toepassing is op alle lidstaten en op die manier een rechtskader
creëren dat de bestaande tekortkomingen helpt te corrigeren. Overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag van
Genève mag bij het bepalen van de strafmaat geen onderscheid worden gemaakt
tussen enerzijds handelingen die betrekking hebben op de nationale munt en
anderzijds handelingen die betrekking hebben op buitenlandse munten. Een betere
bescherming van de euro moet dus worden uitgebreid tot alle munten. De voorgestelde sancties zijn evenredig met de
ernst van de strafbare feiten en met de aanzienlijke gevolgen van valse euro's
en andere valse munten voor burgers en bedrijfsleven. Zij komen overeen met de
straffen die in de meeste lidstaten momenteel wettelijk zijn vastgelegd. Omdat
veel lidstaten het concept van minimumstraffen al hanteren, is het aangewezen
en consequent dit ook in te voeren op het niveau van de Unie. Om ervoor te
zorgen dat de sancties in verhouding staan tot de overtreding, wordt
voorgesteld een specifieke drempel te bepalen voor gevallen die betrekking
hebben op kleinere bedragen vals geld, d.w.z. een bedrag waaronder een lagere
gevangenisstraf kan worden opgelegd en een nog lagere drempel waarbij een boete
volstaat, tenzij de omstandigheden bijzonder ernstig zijn. Dit zou bijvoorbeeld
het geval kunnen zijn wanneer de omstandigheden bij de ontdekking van vals geld
er vrijwel zeker op duiden dat grotere hoeveelheden vals geld zijn of zouden
worden vervaardigd. De voorgestelde drempelbedragen dienen hoog genoeg te zijn
om rekening te houden met kleinere overtredingen, maar tegelijkertijd laag
genoeg om een afschrikkende werking te garanderen en rekening te houden met het
belang van de echtheid van bankbiljetten en munten en het vertrouwen van de
burgers hierin. De richtlijn bepaalt dat de lidstaten in hun
nationale wetgeving ervoor moeten zorgen dat de strafmaat waarin artikel 5
voorziet, niet onder de gevraagde minimumstraf ligt. De algemene regels en
beginselen van het nationale strafrecht inzake de toepassing en uitvoering van
vonnissen overeenkomstig de concrete omstandigheden blijven echter van
toepassing. Deze omvatten de algemene regels inzake de toepassing van straffen
ten aanzien van jeugdige delinquenten in geval van poging of slechts
betrokkenheid of gevallen waarin de dader bijdraagt aan het opsporen of
voorkomen van ernstige delicten. Voor de uitvoering van straffen blijven de
algemene beginselen bijvoorbeeld voor voorwaardelijke gevangenisstraf,
alternatieven voor gevangenisstraf (elektronisch toezicht) of vervroegde
vrijlating van toepassing. De rechtbanken oefenen in elk afzonderlijk geval hun
discretionaire bevoegdheid uit om binnen het toepasselijke rechtskader rekening
te houden met verzwarende of verzachtende omstandigheden. Elke voorgestelde strafrechtelijke maatregel
werd met het oog op de mogelijke gevolgen ervan voor de bescherming van
grondrechten zorgvuldig geëvalueerd en geformuleerd. Het voorstel raakt aan de volgende rechten en
beginselen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna
het Handvest genoemd): het recht op vrijheid en eerbiediging van het familie-
en gezinsleven (door eventuele gevangenisstraf van veroordeelde daders), de
vrijheid van beroep en ondernemerschap (door eventuele uitsluiting van veroordeelde
daders), het recht op eigendom (door de eventuele sluiting van ondernemingen
die strafbare feiten hebben gepleegd), het legaliteitsbeginsel en
evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen (omdat strafbare feiten
worden gedefinieerd en strafmaten worden bepaald) en het recht om niet tweemaal
voor hetzelfde delict te worden berecht (door mogelijke cumulatie met
administratieve sanctieregelingen). Deze rechten mogen worden beperkt als zulks
beantwoordt aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang (zie
artikel 52, lid 1, van het Handvest) en met name om te voorzien in
doeltreffende en afschrikkende maatregelen voor de bescherming van de euro en
andere munten. Er is zorgvuldig op toegezien dat deze maatregelen niet verder
gaan dan hetgeen nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken en derhalve
evenredig zijn. In de richtlijn zelf worden uitdrukkelijke waarborgen gegeven
met name met betrekking tot het recht op een doeltreffende voorziening in
rechte en op een eerlijk proces, met inbegrip van de rechten van verdediging,
zodat gezorgd wordt voor een gelijkwaardig niveau van doeltreffende
rechtsbescherming door de nationale rechtbanken. De voorgestelde sancties zijn
evenredig met de begane strafbare feiten. 3.3. Keuze van instrumenten Een richtlijn is het aangewezen instrument om
op basis van lid 1 van artikel 83 VWEU strafrechtelijke bepalingen vast te
stellen. 3.4. Specifieke bepalingen Artikel 1: Onderwerp – deze bepaling geeft een beschrijving van de draagwijdte en het doel
van het voorstel. Artikel 2: Definities – in deze bepaling worden de definities vastgelegd die in de richtlijn
worden gehanteerd. Artikel 3: Delicten – in deze bepaling worden de hoofddelicten gedefinieerd die door de
lidstaten strafbaar moeten worden gesteld en wordt gepreciseerd dat ook
bepaalde omstandigheden waaronder het delict wordt gepleegd, onder dit artikel
vallen. Artikel 4: Uitlokking, medeplichtigheid en
poging – deze bepaling is van toepassing op alle
hierboven genoemde delicten en houdt in dat de lidstaten ook alle vormen van
voorbereiding van en betrokkenheid bij dergelijke feiten strafbaar moeten
stellen. Voor de meeste delicten geldt dat ook een poging hiertoe strafbaar is. Artikel 5: Sancties – deze bepaling geldt voor alle hierboven in artikel 3 en 4 genoemde
delicten. Dit artikel bepaalt dat de lidstaten doeltreffende, evenredige en
afschrikkende straffen moeten toepassen overeenkomstig de rechtspraak van het
Hof van Justitie. Voor ernstigere gevallen van vervaardiging en verspreiding
van vals geld geldt voor natuurlijke personen een gevangenisstraf variërend van
minimaal zes maanden tot acht jaar. De maximale minimumstraf van acht jaar is
reeds opgenomen in Kaderbesluit 2000/383/JBZ voor de vervaardiging van vals
geld. Artikel 6 en 7: Aansprakelijkheid van en
soorten sancties voor rechtspersonen – deze bepalingen
zijn van toepassing op alle in artikel 3 en 4 genoemde delicten. Volgens deze
artikelen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk
kunnen worden gesteld. Deze aansprakelijkheid mag evenwel niet in de plaats
komen van die van natuurlijke personen. Verder vereisen deze artikelen dat de
lidstaten doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties voor
rechtspersonen toepassen en bevatten zij een overzicht van de mogelijke
sancties. Artikel 8: Rechtsmacht – dit artikel is gebaseerd op de beginselen van territorialiteit en
personaliteit en geldt voor alle in artikel 3 en 4 genoemde delicten. De
gerechtelijke autoriteiten moeten bevoegd zijn tot onderzoek, vervolging en veroordeling
in zaken die raken aan valsemunterij. Bovendien zijn lidstaten met de euro als
nationale munt verplicht om onder bepaalde omstandigheden universele
rechtsmacht uit te oefenen in geval van eurovalsemunterij. In geval van
parallelle procedures bevordert Kaderbesluit 2009/948/JBZ [27]van de Raad van 30 november
2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van
rechtsmacht bij strafprocedures een nauwere samenwerking tussen de bevoegde
autoriteiten. Op grond van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari
2002 wordt het nationale lid van Eurojust in kennis gesteld van alle gevallen
waarin jurisdictieconflicten zijn of kunnen ontstaan. Artikel 8 van deze
richtlijn bepaalt voorts dat de lidstaten de strafrechtelijke procedures in één
lidstaat moeten concentreren tenzij dit niet is aangewezen. Artikel 9: Onderzoeksmiddelen – dit artikel moet ervoor zorgen dat onderzoeksmiddelen die zijn
opgenomen in de nationale wetgeving ten aanzien van georganiseerde misdaad of
andere zware criminaliteit ook kunnen worden ingezet bij gevallen van
valsemunterij. Artikel 10: Verplichte inlevering van valse
eurobiljetten en -muntstukken voor analyse en opsporing van vals geld – op grond van deze bepaling moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de nationale
analysecentra en de nationale centra voor de analyse van muntstukken ook
tijdens lopende gerechtelijke procedures valse euro's kunnen onderzoeken om
ander vals geld te kunnen opsporen. Artikel 11: Verband met het Verdrag van
Genève – op grond van deze bepaling moeten de
lidstaten partij zijn bij het Internationale Verdrag van Genève van 20 april
1929. Artikel 12: Vervanging van Kaderbesluit
2000/383/JBZ van de Raad – deze bepaling komt in de
plaats van de huidige bepalingen op het gebied van valsemunterij met betrekking
tot de lidstaten waarvoor deze richtlijn geldt. Artikel 13: Omzetting – op grond van deze bepaling moeten de lidstaten de richtlijn
uiterlijk 18 maanden na de inwerkingtreding ervan omzetten. De lidstaten moeten
de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht meedelen die zij op
het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen of gaan vaststellen.
Inlevering van toelichtende stukken is niet verplicht omdat de richtlijn een
beperkt aantal wettelijke verplichtingen omvat en betrekking heeft op een
beperkt gebied op nationaal niveau. De artikelen 14, 15 en 16 – omvatten verdere bepalingen inzake verslaglegging door de Commissie en
toetsing; inwerkingtreding en adressaten. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Het voorstel heeft geen gevolgen voor de
begroting van de Europese Unie. 2013/0023 (COD) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende de strafrechtelijke bescherming
van de euro en andere munten tegen valsemunterij en ter vervanging van Kaderbesluit
2000/383/JBZ van de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 83, lid 1, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na raadpleging van de Europese Centrale Bank, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[28], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) Als gezamenlijke munt van de
lidstaten van de eurozone is de euro een belangrijke factor geworden in de
economie van de Unie en het dagelijks leven van haar burgers. Het is in het
belang van de Unie als geheel om elke activiteit die de echtheid van de euro door
middel van vervalsing in gevaar zou kunnen brengen, te bestrijden en te
vervolgen. (2) Vals geld heeft bijzonder
schadelijke gevolgen voor de maatschappij. Valsemunterij berokkent zowel
burgers als bedrijven financiële schade omdat vals geld, zelfs wanneer dit in
goed vertrouwen werd aanvaard, niet wordt vergoed. Het is van wezenlijk belang
dat het vertrouwen van burgers, bedrijven en financiële instellingen in de
echtheid van biljetten en muntstukken niet wordt beschaamd. (3) Het is van fundamenteel belang
dat gezorgd wordt voor doeltreffende en efficiënte strafrechtelijke maatregelen
om de euro en andere munten die wettelijk in omloop mogen zijn, in alle
lidstaten een passende bescherming te bieden. (4) Verordening (EG) nr. 974/98
van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro[29] verplicht de lidstaten die de
euro als munt hebben, te zorgen voor adequate bestraffing van vervalsing en
namaak van eurobankbiljetten en –muntstukken. (5) Bij Verordening (EG) nr.
1338/2001[30]
en Verordening (EG) nr. 1339/2001[31]
van de Raad van 28 juni 2001 zijn maatregelen vastgesteld die noodzakelijk zijn
voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij, met name maatregelen om
valse euro's uit omloop te nemen. (6) In het Internationale Verdrag
ter bestrijding van de valsemunterij dat op 20 april 1929 in Genève werd
ondertekend en het bijbehorend Protocol (het Verdrag van Genève)[32] zijn regels vastgesteld om het
strafbare feit van valsemunterij effectief te voorkomen, te vervolgen en te
bestraffen. Dit verdrag beoogt met name ervoor te zorgen dat voor strafbare
feiten in verband met valsemunterij zware strafrechtelijke straffen en andere
sancties kunnen worden opgelegd. Alle overeenkomstsluitende partijen bij het
Verdrag van Genève moeten het beginsel van non-discriminatie van andere dan hun
nationale munt toepassen. (7) Doel van deze richtlijn is de
bepalingen van het Verdrag van Genève aan te vullen en de toepassing ervan door
de lidstaten te vergemakkelijken. (8) Deze richtlijn bouwt voort op
en actualiseert Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad tot versterking, door
middel van strafrechtelijke en andere sancties, van de bescherming tegen
valsemunterij in verband met het in omloop brengen van de euro[33]. Deze richtlijn vormt een
aanvulling op het kaderbesluit met verdere bepalingen betreffende het niveau
van straffen, onderzoeksmiddelen en de analyse, identificatie en opsporing van
vals geld tijdens gerechtelijke procedures. Dit kaderbesluit wordt vervangen
door deze richtlijn ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan de
vaststelling van deze richtlijn. (9) Deze richtlijn dient alle
bankbiljetten en munten die wettelijk in omloop mogen zijn, te beschermen,
ongeacht of deze van papier, metaal of ander materiaal zijn vervaardigd. (10) Om de euro en andere munten te
kunnen beschermen, moeten een gemeenschappelijke definitie van de strafbare
feiten die verband houden met valsemunterij, en gemeenschappelijke soorten
sancties voor zowel natuurlijke als rechtspersonen worden vastgesteld. Om
samenhang met het Verdrag van Genève te garanderen, dient deze richtlijn
dezelfde feiten strafbaar te stellen als het Verdrag . De vervaardiging en
verspreiding van valse bankbiljetten en munten moet dan ook strafbaar worden
gesteld. Belangrijke hieraan voorafgaande voorbereidende werkzaamheden,
bijvoorbeeld de productie van werktuigen en bestanddelen om vals geld te
vervaardigen, moeten eveneens strafbaar worden gesteld. Gemeenschappelijk doel
van deze definities van strafbare feiten is een afschrikkende werking uit te
oefenen op elke handeling die verband houdt met valse bankbiljetten en
muntstukken alsook werktuigen en gereedschap voor valsemunterij. (11) Misbruik van legale
faciliteiten of materiaal van legale drukkerijen of Munten voor de
vervaardiging van niet-geautoriseerde bankbiljetten en muntstukken voor
frauduleus gebruik moet eveneens worden beschouwd als valsemunterij. Misbruik
omvat ook gevallen waarin een nationale centrale bank of Munt of een ander
legaal bedrijf meer bankbiljetten of muntstukken vervaardigt dan het door de
Europese Centrale Bank toegestane quotum. Ook gevallen waarin een werknemer van
een legale drukkerij of Munt misbruik maakt van de faciliteiten voor zijn of
haar doeleinden, vallen hieronder. Dergelijke handelingen zijn strafbaar als
valsemunterij ook wanneer de legale hoeveelheden niet zijn overschreden, omdat
het valse geld wanneer het eenmaal in omloop is gebracht, niet kan worden
onderscheiden van geautoriseerde bankbiljetten en munten. (12) Bankbiljetten en munten die de
Europese Centrale Bank of de nationale centale banken en Munten nog niet
formeel hebben uitgegeven, vallen eveneens onder deze richtlijn. Euromunten met
bijvoorbeeld een nieuwe nationale zijde of nieuwe series eurobankbiljetten
moeten beschermd worden voordat zij officieel in omloop zijn gebracht. (13) Uitlokking van,
medeplichtigheid aan en poging tot het plegen van de hoofddelicten in verband
met valsemunterij, met inbegrip van misbruik van legale faciliteiten of
materiaal en met inbegrip van vervalsing van bankbiljetten en muntstukken die
nog niet zijn uitgegeven maar bestemd zijn om in omloop te worden gebracht,
moeten in voorkomend geval ook worden bestraft. De lidstaten zijn op grond van
deze richtlijn niet verplicht om pogingen tot het plegen van een delict dat
verband houdt met een werktuig of bestanddeel voor valsemunterij, strafbaar te
stellen. (14) Sancties voor valsemunterij
moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn in de hele Unie. (15) Valsemunterij wordt in de
lidstaten van oudsher beschouwd als een misdaad waarvoor zware sancties gelden.
Dit heeft te maken met de ernstige aard en de negatieve gevolgen van
valsemunterij voor burgers en bedrijven en de noodzaak ervoor te zorgen dat de
burgers van de Unie kunnen vertrouwen op de echtheid van de euro en andere munten.
Dit geldt in het bijzonder voor de euro, die de gezamenlijke munt is voor 330
miljoen mensen in de eurozone en wereldwijd de tweede belangrijkste
internationale munt. (16) De lidstaten moeten daarom
zorgen voor bepaalde soorten minimumstraffen en minimumstrafmaten. De meeste
lidstaten hebben al invulling gegeven aan het begrip van een minimumstrafmaat.
Eenzelfde aanpak op het niveau van de Unie is logisch en passend. (17) De strafmaat dient voldoende
hoog te liggen om een doeltreffende en afschrikkende werking te kunnen hebben
maar moet evenredig blijven met de strafbare feiten. In ernstige gevallen,
d.w.z. voor de voornaamste strafbare feiten van vervaardiging en verspreiding
van vals geld waarbij het gaat om een grote hoeveelheid valse bankbiljetten en
muntstukken of bijzonder ernstige omstandigheden, dient voor natuurlijke
personen dan ook een minimale gevangenisstraf van ten minste zes maanden en een
maximale gevangenisstraf van ten minste acht jaar te gelden. (18) De minimumstraf van zes
maanden zorgt er mede voor dat de rechtshandhavingsinstanties en de
gerechtelijke autoriteiten gelijke prioriteit geven aan vervalsing van de euro
en van andere munten en vergemakkelijkt zo de grensoverschrijdende
samenwerking. Ook "forum-shopping" wordt op die manier minder
interessant. Bovendien kunnen veroordeelde valsemunters met behulp van een
Europees aanhoudingsbevel worden uitgeleverd zodat een vrijheidsstraf of een
tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel kan worden uitgevoerd. (19) De lidstaten dienen de mogelijkheid
te hebben een korte gevangenisstraf op te leggen of af te zien van een
gevangenisstraf wanneer de totale nominale waarde van de valse bankbiljetten en
muntstukken verwaarloosbaar is of wanneer de omstandigheden niet bijzonder
ernstig zijn. Deze waarde dient te worden vastgesteld op 5 000 euro,
oftewel tienmaal de hoogste denominatie van de euro, voor gevallen waarin
andere straffen dan een gevangenisstraf gelden en op minder dan 10 000
euro voor gevallen waarin een gevangenisstraf van minder dan zes maanden geldt.
(20) Deze richtlijn doet geen
afbreuk aan de algemene regels en beginselen van het nationale strafrecht
inzake de toepassing en uitvoering van straffen op grond van de concrete
omstandigheden van afzonderlijke gevallen. (21) Omdat ook handelingen van
rechtspersonen het vertrouwen in de echtheid van bankbiljetten en muntstukken
kunnen beschadigen, moeten rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gehouden
voor in hun naam gepleegde strafbare feiten. (22) Om gevallen van valsemunterij
naar behoren te kunnen onderzoeken en juridisch te kunnen vervolgen, moeten
diegenen die dergelijke gevallen onderzoeken en vervolgen, toegang hebben tot
de onderzoeksmiddelen die gebruikt worden bij de bestrijding van georganiseerde
misdaad of andere ernstige misdaden. Het kan daarbij onder meer gaan om het
onderscheppen van gesprekken, geheime observatie, onder meer met elektronische
middelen, toezicht op bankrekeningen of andere financiële onderzoeken, daarbij
rekening houdend met, onder andere, het evenredigheidsbeginsel en de aard en
ernst van de onderzochte strafbare feiten. (23) De lidstaten moeten hun
rechtsmacht vestigen in overeenstemming met het Verdrag van Genève en de
bepalingen inzake de rechterlijke bevoegdheid in ander strafrecht van de Unie, d.w.z.
voor op hun grondgebied gepleegde strafbare feiten en voor strafbare feiten die
door hun onderdanen zijn gepleegd. De cruciale rol van de euro voor de economie
en de samenleving van de Europese Unie en de specifieke dreiging voor de euro
als mondiaal belangrijke munt vergen een aanvullende maatregel ter bescherming
van deze munt. Elke lidstaat die de euro als munt heeft, moet derhalve
universele rechtsmacht uitoefenen voor strafbare feiten in verband met de euro
die buiten de Europese Unie zijn gepleegd, wanneer de dader zich op zijn
grondgebied bevindt of wanneer op zijn grondgebied nagemaakte euro's worden
ontdekt die hiermee samenhangen. Bij de uitoefening van universele rechtsmacht
moeten de lidstaten het evenredigheidsbeginsel in acht nemen, met name wat
betreft veroordelingen van dezelfde handelingen door een derde land. (24) Valsemunterij heeft vaak
tegelijkertijd betrekking op verschillende lidstaten, waarbij bijvoorbeeld de
vervaardiging plaatsvindt in de ene lidstaat en verspreiding in een andere of
verschillende andere lidstaten. Overeenkomstig de mechanismen die zijn
vastgesteld in Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over
het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht
bij strafprocedures[34],
moeten de lidstaten dergelijke procedures, met inbegrip van vervolging, in
dergelijke grensoverschrijdende gevallen in één lidstaat concentreren tenzij
dit niet is aangewezen. Dit is met name het geval wanneer het onderzoek op die
manier kan worden gestroomlijnd, bijvoorbeeld bij de inbeslagneming van
bewijsstukken of wanneer de rechtbank bij één veroordeling rekening kan houden
met de totale omvang van het strafbare feit. Op grond van Besluit 2002/187/JBZ
van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust
teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken[35] wordt het nationale lid van
Eurojust in kennis gesteld van alle gevallen waarin zich jurisdictieconflicten
voordoen of kunnen voordoen. (25) De identificatie van valse
eurobiljetten en -munten vindt gecentraliseerd plaats in respectievelijk de
nationale analysecentra en de nationale analysecentra voor muntstukken die
overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1338/2001 zijn aangewezen of opgericht. De
analyse, identificatie en opsporing van valse eurobiljetten en –munten moet
tevens mogelijk zijn tijdens lopende gerechtelijke procedures om verdere
verspreiding van dergelijk vals geld te voorkomen en te stoppen, met
inachtneming van het beginsel van een eerlijke en doeltreffende rechtsgang. In
de regel moeten de gerechtelijke autoriteiten toestemming geven voor de
daadwerkelijke inlevering van vals geld bij de nationale analysecentra en de
nationale analysecentra voor muntstukken. Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
wanneer het bewijsmateriaal voor de strafrechtelijke procedure bestaat uit
slechts enkele vervalste bankbiljetten of muntstukken of wanneer daadwerkelijke
inlevering het risico zou kunnen inhouden van vernietiging van bewijsmateriaal
zoals vingerafdrukken, moeten de gerechtelijke autoriteiten in plaats daarvan
kunnen besluiten om toegang te geven tot de bankbiljetten en muntstukken. (26) Deze richtlijn voldoet aan de
grondrechten en houdt rekening met de beginselen die uitdrukkelijk zijn erkend
in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name het recht
op vrijheid en veiligheid, het recht op eerbiediging van het privéleven en het
familie- en gezinsleven, de vrijheid van beroep en het recht te werken, de
vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom, het recht op een
doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, het
vermoeden van onschuld en de rechten van verdediging, het legaliteitsbeginsel
en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen, en het recht om niet
tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde strafbare feit te
worden berecht of gestraft. Deze richtlijn beoogt de volledige eerbiediging van
die rechten en beginselen te waarborgen en zij moet dienovereenkomstig worden
toegepast. (27) Daar de doelstelling van deze
richtlijn door de lidstaten alleen onvoldoende kan worden verwezenlijkt en
derhalve wegens de omvang en de gevolgen beter door de Unie kan worden
verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende
de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, de in deze richtlijn
vastgestelde maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel
neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is
om deze doelstelling te verwezenlijken. (28) [Overeenkomstig artikel 3 van
het Protocol (Nr. 21) betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk
en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat
gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie, hebben het Verenigd Koninkrijk en
Ierland kennis gegeven van hun wens om aan de aanneming en toepassing van deze
richtlijn deel te nemen. EN/OF (29) Overeenkomstig de
artikelen 1 en 2 van het Protocol (Nr. 21) betreffende de
positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van
vrijheid, veiligheid en recht, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de
Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
en onverminderd artikel 4 van dat Protocol nemen het Verenigd Koninkrijk
en Ierland niet deel aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn, die
niet bindend is voor, noch van toepassing is in die lidstaten.] (30) Overeenkomstig de artikelen 1
en 2 van het Protocol (Nr. 22) betreffende de positie van Denemarken, dat
gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de
aanneming van deze richtlijn, die niet bindend is voor, noch van toepassing is
in die lidstaat, HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN
VASTGESTELD: Artikel 1 Onderwerp Deze richtlijn bevat minimumregels met
betrekking tot de definitie van strafbare feiten en sancties op het gebied van
valsemunterij van de euro en andere munten. Ze bevat tevens gemeenschappelijke
bepalingen om dergelijke strafbare feiten harder te bestrijden en het onderzoek
van deze delicten te verbeteren. Artikel 2 Definities In deze richtlijn gelden de volgende
definities: (a)
"munt": bankbiljetten en muntstukken, die
wettelijk in omloop mogen zijn, met inbegrip van eurobiljetten en euromunten,
die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 974/98 wettelijk in omloop mogen zijn; (b)
"rechtspersoon": ieder lichaam met
rechtspersoonlijkheid krachtens het toepasselijke recht, met uitzondering van
staten of overheidsinstanties bij de uitoefening van hun openbare macht en van
publiekrechtelijke internationale organisaties; (c)
"Verdrag van Genève": het op 20 april
1929 te Genève ondertekende Internationale Verdrag ter bestrijding van de
valsemunterij en het bijbehorende protocol. Artikel 3 Delicten 1. De lidstaten nemen de nodige
maatregelen om ervoor te zorgen dat de volgende handelingen, indien zij
opzettelijk worden verricht, strafbaar worden gesteld als strafrechtelijk
delict: (a)
het op bedrieglijke wijze vervaardigen of wijzigen
van munt, welk middel ook gebezigd moge zijn om het resultaat te verkrijgen; (b)
het bedrieglijk in omloop brengen van valse munt; (c)
het invoeren, uitvoeren, vervoeren, ontvangen of
zich verschaffen van valse of vervalste munt waarvan men weet dat zij vals
zijn, teneinde deze in omloop te brengen; (d)
het op bedrieglijke wijze vervaardigen, ontvangen,
zich verschaffen of in bezit hebben van: (i) werktuigen, voorwerpen, computerprogramma's
of andere middelen welke naar hun aard bestemd zijn voor de vervaardiging van
valse munt dan wel voor de verandering van munt, of (ii) hologrammen of andere muntbestanddelen
die worden gebruikt om munt tegen valsemunterij te beveiligen. 2. De in lid 1 bedoelde
handelingen omvatten ook handelingen met betrekking tot biljetten of
muntstukken die vervaardigd worden of vervaardigd zijn met gebruikmaking van de
legale faciliteiten of materialen in strijd met de rechten van of de
voorwaarden waaronder de bevoegde autoriteiten biljetten of muntstukken mogen
uitgeven. 3. De in lid 1 bedoelde
handelingen omvatten ook handelingen met betrekking tot biljetten en
muntstukken die nog niet zijn uitgegeven maar bestemd zijn om in omloop te
worden gebracht en wettig betaalmiddel zijn. Artikel 4 Uitlokking, medeplichtigheid en poging 1. De lidstaten nemen de nodige
maatregelen om ervoor te zorgen dat uitlokking van en medeplichtigheid aan een
in artikel 3 genoemd delict strafbaar worden gesteld als een strafrechtelijk
delict. 2. De lidstaten nemen de nodige
maatregelen om ervoor te zorgen dat een poging om een onder a), b) of c) van
artikel 3, lid 1, genoemd delict te plegen, strafbaar wordt gesteld als een
strafrechtelijk delict. Artikel 5 Sancties 3. Elke lidstaat neemt de nodige
maatregelen om ervoor te zorgen dat de in de artikelen 3 en 4 bedoelde
handelingen worden bestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende
strafrechtelijke sancties, waaronder boetes en gevangenisstraf. 4. Voor onder a), b) en c) van
artikel 3, lid 1, genoemde delicten waarin het gaat om biljetten en muntstukken
met een totale nominale waarde van minder dan 5 000 euro en waarbij zich
geen strafverzwarende omstandigheden voordoen, kunnen de lidstaten een andere
straf vaststellen dan gevangenisstraf. 5. Voor onder a), b) en c) van
artikel 3, lid 1, genoemde delicten waarin het gaat om biljetten en muntstukken
met een totale nominale waarde van ten minste 5 000 euro geldt een
gevangenisstraf met een maximale duur van ten minste acht jaar. 6. Voor onder a), b) en c) van
artikel 3, lid 1, genoemde delicten waarin het gaat om biljetten en muntstukken
met een totale nominale waarde van ten minste 10 000 euro of waarbij zich
strafverzwarende omstandigheden voordoen geldt (a)
een minimumstraf van ten minste zes maanden
gevangenisstraf; (b)
een maximumstraf van ten minste acht jaar
gevangenisstraf. Artikel 6 Aansprakelijkheid van rechtspersonen 7. De lidstaten nemen de nodige
maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden
gesteld voor de in de artikelen 3 en 4 genoemde delicten, te zijnen voordele
gepleegd door een persoon die individueel of als onderdeel van een orgaan van
de rechtspersoon optreedt en bij de rechtspersoon een leidende positie
bekleedt, gebaseerd op: (c)
een bevoegdheid om de rechtspersoon te
vertegenwoordigen; of (d)
een bevoegdheid om namens de rechtspersoon
beslissingen te nemen; of (e)
een bevoegdheid om binnen de rechtspersoon toezicht
uit te oefenen. 8. De lidstaten zorgen er
eveneens voor dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer
als gevolg van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle door een in lid 1
bedoelde persoon delicten zoals bedoeld in de artikelen 3 en 4 konden
worden gepleegd ten voordele van die rechtspersoon door een persoon die onder
diens gezag staat. 9. De aansprakelijkheid van een
rechtspersoon krachtens de leden 1 en 2 sluit strafvervolging tegen
de natuurlijke personen die dader of uitlokker zijn van, dan wel medeplichtig
zijn aan de in de artikelen 3 en 4 genoemde delicten, niet uit. Artikel 7 Soorten sancties voor rechtspersonen De lidstaten nemen de nodige maatregelen om
ervoor te zorgen dat tegen een rechtspersoon die volgens artikel 6
aansprakelijk is gesteld, doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties
kunnen worden getroffen; deze sancties omvatten strafrechtelijke of
niet-strafrechtelijke geldboetes en kunnen andere maatregelen omvatten, zoals: (d)
uitsluiting van door de overheid verleende
voordelen of steun; (e)
een tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen
van commerciële activiteiten; (f)
plaatsing onder toezicht van de rechter; (g)
gerechtelijke ontbinding; (h)
tijdelijke of permanente sluiting van vestigingen
die zijn gebruikt voor het plegen van het delict. Artikel 8 Rechtsmacht 10. Iedere lidstaat neemt de
nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de
artikelen 3 en 4 genoemde delicten, wanneer: (a)
het delict geheel of gedeeltelijk op zijn
grondgebied is gepleegd of (b)
het delict door een van zijn onderdanen is
gepleegd. 11. Iedere lidstaat die de euro
als munt heeft, neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten
aanzien van de in de artikelen 3 en 4 genoemde delicten die buiten de Europese
Unie zijn gepleegd, ten minste wanneer deze betrekking hebben op de euro en
wanneer (c)
de persoon die het delict heeft gepleegd, zich op
het grondgebied van de lidstaat bevindt; of (d)
valse eurobiljetten of ‑munten die verband
houden met het delict, in de lidstaat zijn ontdekt. Met het oog op de vervolging van al deze delicten
neemt iedere lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zijn
rechtsmacht niet afhangt van de voorwaarde dat de handelingen strafbaar zijn
gesteld op de plaats waar zij zijn gepleegd. 12. De lidstaten centraliseren de
strafrechtelijke procedures in een lidstaat, tenzij dit niet is aangewezen. Artikel 9 Onderzoeksmiddelen De lidstaten nemen de nodige maatregelen om
ervoor te zorgen dat doeltreffende onderzoeksmiddelen, zoals die welke
worden gebruikt bij georganiseerde of andere zware criminaliteit, ter
beschikking staan van personen, eenheden of diensten die bevoegd zijn voor het
onderzoeken of vervolgen van de in de artikelen 3 en 4 genoemde delicten. Artikel 10 Verplichte inlevering van valse
eurobiljetten en –muntstukken ter analyse en opsporing van vervalsingen 13. De lidstaten zorgen ervoor dat
de gerechtelijke autoriteiten toestaan dat eurobankbiljetten en munten waarvan
wordt vermoed dat zij vals zijn, worden onderzocht ter identificatie en
opsporing van verdere vervalsingen. De gerechtelijke autoriteiten verschaffen
het nationale analysecentrum onverwijld de nodige exemplaren van elk type
bankbiljet waarvan wordt vermoed dat het vals is, en het nationale
analysecentrum voor muntstukken de nodige exemplaren van elk type munt waarvan
wordt vermoed dat zij vals is. 14. Wanneer deze exemplaren van
biljetten en munten waarvan vermoed wordt dat ze vals zijn, niet kunnen worden
verstrekt omdat zij als bewijsmateriaal dienen in strafrechtelijke procedures
om een eerlijke en doeltreffende rechtsgang en het recht van verdediging van de
verdachte te waarborgen, wordt het nationale analysecentrum en het nationale
analysecentrum voor muntstukken hiertoe onverwijld toegang verleend. Artikel 11 Verband met het Verdrag van Genève De lidstaten treden toe tot of blijven partij
bij het Verdrag van Genève. Artikel 12 Vervanging van Kaderbesluit
2000/383/JBZ van de Raad Kaderbesluit
2000/383/JBZ van de Raad wordt vervangen voor wat betreft de lidstaten die
deelnemen aan de vaststelling van deze richtlijn, onverminderd de verplichtingen
van die lidstaten met betrekking tot de termijnen voor omzetting van het
kaderbesluit in het nationale recht. Voor de lidstaten die aan de vaststelling van
deze richtlijn deelnemen, gelden verwijzingen naar Kaderbesluit 2000/383/JBZ
van de Raad als verwijzingen naar deze richtlijn. Artikel 13 Omzetting 15. De lidstaten doen de nodige
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [18
maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn te
voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen,
wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze
richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de
lidstaten. 16. De lidstaten delen de
Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij
op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is, vaststellen. Artikel 14 Verslaglegging door de Commissie en
toetsing De Commissie dient
uiterlijk [5 jaar na de inwerkingtreding] bij het Europees Parlement en de Raad
een verslag in over de toepassing van deze richtlijn. In dit verslag wordt
nagegaan in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan
deze richtlijn te voldoen. Dit verslag gaat, indien nodig, vergezeld van een
wetgevingsvoorstel. Artikel 15 Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de
[twintigste] dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van
de Europese Unie. Artikel 16 Adressaten Deze richtlijn
is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen. Gedaan te Straatsburg, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De Voorzitter De
Voorzitter [1] Zie Europese Centrale Bank (ECB), http://www.ecb.int/press/key/date/2013/html/sp130110.en.html
[2] Jaarverslag 2011 van de ECB. [3] Persbericht van de ECB van 10 januari 2013,
http://www.ecb.int/press/pr/date/2013/html/pr130110_2.en.html. [4] The Protection of Euro Coins in 2011. Situation as
regards euro coins counterfeiting and the activities of the European Technical
and Scientific Centre (ETSC) based on Article 4 of Commission Decision C (2004)
4290 of 29 October 2004.(De bescherming van euromunten in 2011. De situatie ten
aanzien van valse euromunten en de activiteiten van het Europees Technisch en
Wetenschappelijk Centrum (ETWC) op basis van artikel 4 van Besluit C(2004) 4290
van de Commissie van 29 oktober 2004.). [5] Europol-verslag Organised Crime Threat Assessment 2011
(OCTA 2011). [6] Zie bijvoorbeeld de Europol-persberichten van 13
december 2011, 15 en 29 juni 2012, 13 augustus 2012 en 9 december 2012 op https://www.europol.europa.eu/latest_press_releases. [7] Effectbeoordeling bijlage 6, tabel met de strafmaat die
in april 2011 in de lidstaten gold, opgesteld door de Duitse Bundesbank. [8] Zie punt 3.2.1.3. van de effectbeoordeling en bijlage 3
daarbij. [9] De studie concentreerde zich op de volgende 15
lidstaten: Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Finland, Frankrijk,
Hongarije, Italië, Letland, Polen, Portugal, Roemenië, Spanje, Zweden en
Nederland. [10] Nr. 2623, blz. 372. Volkenbond, Recueil des Traités 1931.
Het Verdrag is reeds door 26 EU-lidstaten geratificeerd. Malta heeft dit (nog)
niet gedaan. [11] PB L 140 van 14.6.2000, blz. 1. [12] PB L 329 van 14 december 2001, blz. 3. [13] Het eerste verslag werd vastgesteld in december 2001,
COM(2001) 771 definitief; het tweede verslag in september 2003, COM(2003) 532
definitief; en het derde verslag in september 2007, COM(2007) 524 definitief. [14] PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1. [15] PB L 181 van 4.7.2001, blz.
6. [16] PB L 17 van 22.1.2009, blz. 1. [17] PB L 181 van 4.7.2001, blz.
11. [18] PB L 267 van 9.10.2010, blz. 1. [19] PB L 339 van 22.12.2010, blz. 1. [20] PB L 373 van 21.12.2004, blz. 1. [21] PB L 17 van 22.1.2009, blz. 5. [22] PB L 185 van 17.7.2005, blz. 35. [23] PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1. [24] PB L 339 van 21.12.2001,
blz. 50. Zie voor een bijgewerkte versie het voorstel voor een verordening van
het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een actieprogramma
inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro
tegen valsemunterij (COM(2011) 913 definitief). [25] De overeenkomstig
Verordening (EG) nr. 1338/2001 opgerichte ECEG is samengesteld uit deskundigen
van de lidstaten, de ECB, Europol en OLAF/ETWC. [26] Vertegenwoordigers van rechtshandhavingsorganen,
gerechtelijke autoriteiten, centrale banken en de Munten. [27] PB L 328 van 15.12.2009, blz. 42. [28] PB C […] van [...], blz. […]. [29] PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1. [30] PB L 181 van 4.7.2001, blz. 6. [31] PB L 181 van 4.7.2001, blz. 11. [32] Volkenbond, Recueil des Traités, nr. 2623 (1931), blz.
372. [33] PB L 140 van 14.6.2000, blz. 1. [34] PB L 328 van 15.12.2009, blz. 42-47. [35] PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1.