Voorstel voor een UITVOERINGSVERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen, enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China /* COM/2013/021 final - 2013/0017 (NLE) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL Motivering en doel van het voorstel Dit voorstel heeft betrekking op de toepassing
van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009
betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die
geen lid zijn van de Europese Gemeenschap ("de basisverordening") in
het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde
bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen, enz.) van oorsprong uit
de Volksrepubliek China. Algemene context Dit voorstel wordt gedaan in het kader van de
uitvoering van twee arresten van het Gerecht inzake de tenuitvoerlegging van de
basisverordening en is het resultaat van een onderzoek dat is uitgevoerd
overeenkomstig de materiële en procedurele eisen in de basisverordening. Bestaande bepalingen op het door het
voorstel bestreken gebied Definitieve maatregelen werden ingesteld bij
Verordening (EU) nr. 1355/2008 van de Raad (PB L 350 van 30.12.2008, blz. 35). Samenhang met andere beleidsgebieden en
doelstellingen van de EU Niet van toepassing. 2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN
BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING Raadpleging van belanghebbende partijen Bij de procedure betrokken partijen werden
overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening in de loop van het
onderzoek in de gelegenheid gesteld hun belangen te verdedigen. Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid Er behoefde geen beroep te worden gedaan op
externe deskundigheid. Effectbeoordeling Dit voorstel vloeit voort uit de
tenuitvoerlegging van de basisverordening. De basisverordening voorziet niet in
bepalingen voor een algemene effectbeoordeling, maar omvat wel een uitputtende
lijst van factoren die moeten worden beoordeeld. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL Samenvatting van de voorgestelde
maatregel(en) Op 3 december 2011 en opnieuw op 19 juni 2012
heeft de Commissie met een bericht ("het bericht van gedeeltelijke
heropening") in het Publicatieblad van de Europese Unie de
gedeeltelijke heropening bekendgemaakt van het antidumpingonderzoek betreffende
de invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen,
enz.) van oorsprong uit de VRC. De aanleiding voor de eerste heropening was de
nietigverklaring door het Gerecht van Verordening (EG) nr. 1355/2008 van de
Raad voor zover die betrekking had op de Chinese producenten-exporteurs
Zhejiang Xinshiji Foods Co., Ltd. en Hubei Xinshiji Foods Co. Ltd. en de aanleiding
voor de tweede heropening was de volledige nietigverklaring door het Gerecht van
dezelfde verordening, echter uit andere overwegingen. Overeenkomstig artikel
266 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn de
instellingen van de Europese Unie (EU) verplicht het arrest van het Gerecht uit
te voeren. Dientengevolge heeft de Europese Commissie aanvankelijk op 3
december 2011 de gedeeltelijke heropening ingeleid van het antidumpingonderzoek
voor zover dit betrekking had op de twee bovengenoemde Chinese
producenten-exporteurs, en uiteindelijk op 19 juni 2012 eveneens met betrekking
tot alle andere partijen. Bijgevoegd voorstel van de Commissie voor een
verordening van de Raad betreffende het opnieuw instellen van
antidumpingrechten ten aanzien van alle betrokken producten wordt gedaan nadat
de belanghebbende partijen voldoende tijd hebben gekregen om opmerkingen te
maken over het document met de definitieve bevindingen van 6 december 2012. De Raad wordt verzocht bijgevoegd voorstel
voor een verordening goed te keuren, zodat deze zo snel mogelijk kan worden
bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Rechtsgrondslag Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van
30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping
uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap. Subsidiariteitsbeginsel Het voorstel betreft een gebied dat onder de
exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie valt. Het subsidiariteitsbeginsel
is derhalve niet van toepassing. Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is om de volgende reden in
overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: De vorm van de maatregel wordt voorgeschreven
in de basisverordening en laat geen ruimte voor nationale besluitvorming. Beschrijving van de wijze waarop de financiële
en administratieve lasten voor de EU, de nationale, regionale en plaatselijke
overheden, de marktdeelnemers en de burgers zo veel mogelijk worden beperkt en
hoe zij in verhouding staan tot het doel van het voorstel: niet van toepassing. Keuze van instrumenten Voorgesteld(e) instrument(en): verordening. Andere instrumenten zouden ongeschikt zijn om
de volgende reden: andere instrumenten zouden ongeschikt zijn,
omdat de basisverordening niet in andere mogelijkheden voorziet. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Het voorstel heeft geen gevolgen voor de
EU-begroting. 2013/0017 (NLE) Voorstel voor een UITVOERINGSVERORDENING
VAN DE RAAD tot instelling van een definitief
antidumpingrecht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten
(mandarijnen, enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de
Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met
dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap[1] ("de
basisverordening"), en met name artikel 2, lid 7, onder a) en artikel 9, Gezien het voorstel van de Europese Commissie
("de Commissie"), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt: 1. PROCEDURE (1) Op 20 oktober 2007 heeft de
Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie de
inleiding bekendgemaakt van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in
de Gemeenschap van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten
(mandarijnen, enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China ("VRC")[2]. Op 4 juli 2008 heeft de
Commissie bij Verordening (EG) nr. 642/2008[3]
("de voorlopige verordening") een voorlopig antidumpingrecht
ingesteld op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen,
enz.) van oorsprong uit de VRC. (2) De procedure werd ingeleid
als gevolg van een op 6 september 2007 door de Spaanse nationale federatie van
verenigingen in de sector groente- en fruitconserven (Federación Nacional de
Asociaciones de la Industria de Conservas Vegetales, FENAVAL, voorheen FNACV)
("de klager") namens producenten wier productie 100 % uitmaakt
van de totale communautaire productie van bepaalde bereide of verduurzaamde
citrusvruchten (mandarijnen, enz.) ingediende klacht. Het bij de klacht
gevoegde bewijsmateriaal dat het betreffende product werd gedumpt en dat
hierdoor aanmerkelijke schade was ontstaan, werd voldoende geacht om een
procedure in te leiden. (3) Zoals
vermeld in overweging 12 van de voorlopige verordening had het onderzoek naar
dumping en schade betrekking op de periode van 1 oktober 2006 tot en met 30
september 2007 ("het onderzoektijdvak" of "OT"). Het
onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling
had betrekking op de periode van 1 oktober 2002 tot het eind van het
onderzoektijdvak ("de beoordelingsperiode"). (4) Op 9 november 2007 onderwierp
de Commissie de invoer van het onderhavige product uit de VRC aan registratie
overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1295/2007[4].
(5) Er zij aan herinnerd dat tot
8 november 2007 vrijwaringsmaatregelen van kracht waren met betrekking tot
hetzelfde product. De Commissie legde voorlopige vrijwaringsmaatregelen met
betrekking tot de invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten
(mandarijnen, enz.) op bij Verordening (EG) nr. 1964/2003[5] Vervolgens werden definitieve
vrijwaringsmaatregelen vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 658/2004 ("de
vrijwaringsverordening")[6].
Zowel de voorlopige als de definitieve vrijwaringsmaatregelen bestonden uit een
tariefcontingent, hetgeen wil zeggen dat pas een recht verschuldigd was nadat
het volume aan rechtenvrije invoer was bereikt. (6) Bij Verordening (EG) nr.
1355/2008[7]
("de oorspronkelijke verordening") heeft de Raad een definitief
antidumpingrecht ingesteld op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten
(mandarijnen, enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China. (7) De orde van grootte van het
definitieve antidumpingrecht lag tussen 361,4 en 531,2 EUR/t nettogewicht van
het product. 1.1. Xinshiji-arrest (8) Bij arrest van 17 februari
2011 in de zaak T-122/09 - Zhejiang Xinshiji Foods Co. Ltd en Hubei Xinshiji
Foods Co. Ltd/Raad van de Europese Unie ondersteund door de Europese Commissie[8] - ("het
Xinshiji-arrest")
verklaarde het Gerecht de oorspronkelijke verordening nietig
voor zover deze de indieners van het verzoek Zhejiang Xinshiji Foods Co., Ltd.
en Hubei Xinshiji Foods Co. Ltd raakte. (9) De gronden voor het arrest
van het Gerecht waren erin gelegen dat de Commissie inbreuk had gemaakt op de
rechten van de verdediging door na te laten de informatie te verstrekken die de
indieners van het verzoek nodig hadden om te bepalen of, gezien de structuur
van de markt, de aanpassing van de uitvoerprijs aan het niveau af-fabriek van
de importeur geëigend was, in die zin dat deze het mogelijk maakte om de
uitvoerprijs te vergelijken met de prijs van de bedrijfstak in de EU in
hetzelfde handelsstadium. Het Gerecht oordeelde voorts dat de Commissie niet
heeft voldaan aan zijn motiveringsverplichting, aangezien de gronden voor een
maatregel moeten worden vermeld in de tekst van de maatregel zelf en niet in
schriftelijke of mondelinge toelichtingen in een later stadium, als de
maatregel in kwestie al onderwerp is van een procedure bij de rechterlijke
instanties van de Europese Unie. (10) De Commissie heeft in april
2011 een beroep (C-195/11P) ingesteld teneinde het Xinshiji-arrest te doen
vernietigen. Na de ongeldigverklaring van de oorspronkelijke verordening door
het Hof van Justitie van de Europese Unie ("het Hof") op 22 maart 2012
(zie overweging 16) heeft de Commissie haar beroep ingetrokken, aangezien het
zonder voorwerp raakte. (11) Op 3 december 2011 heeft de
Commissie een bericht[9]
bekendgemaakt waarbij het antidumpingonderzoek gedeeltelijk werd heropend
("het eerste heropeningsbericht") teneinde het Xinshiji-arrest van
het Gerecht ten uitvoer te leggen. De heropening beperkte zich tot het bepalen
of, gezien de structuur van de markt, de aanpassing van de uitvoerprijs aan het
niveau af-fabriek van de importeur geëigend was, in die zin dat deze het
mogelijk maakte om de uitvoerprijs te vergelijken met de prijs van de
bedrijfstak in de EU in hetzelfde handelsstadium. (12) Tegelijkertijd ontvingen alle
belanghebbende partijen een informatiedocument met in de bijlagen een toelichting
op de gronden voor de correctie van de kosten na invoer waarmee rekening was
gehouden bij het berekenen van de prijs van producten van oorsprong uit de
Volksrepubliek China. (13) Belanghebbende partijen werden
in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht vermelde termijn hun
standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te worden gehoord. (14) Alle partijen die hiertoe
binnen de bovengenoemde termijn een verzoek indienden en die aantoonden
specifieke redenen te hebben om gehoord te willen worden, kregen de gelegenheid
om gehoord te worden. (15) De twee verzoekende
exporteurs, acht importeurs, twee verenigingen van importeurs en één vereniging
van producenten meldden zich als belanghebbende partijen. 1.2. Referentielandarrest (16) Op 22 maart 2012 verklaarde
het Hof de oorspronkelijke verordening ongeldig in de zaak C‑338/10 –
Grünwald Logistik Service GmbH (GLS)/Hauptzollamt Hamburg-Stadt
("referentielandarrest")[10].
(17) Het Hof bepaalde dat de
Commissie en de Raad, door de normale waarde van het betrokken product te
bepalen op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen van een
soortgelijk product in de Europese Unie zonder daarbij de nodige zorgvuldigheid
aan de dag te leggen om deze waarde vast te stellen aan de hand van de prijzen
die voor hetzelfde product in een derde land met een markteconomie worden
toegepast, de voorwaarden van artikel 2, lid 7, onder a), van de
basisverordening hebben miskend. (18) Op 19 juni 2012 werd een
bericht[11]
("het tweede heropeningsbericht") bekendgemaakt in het Publicatieblad
van de Europese Unie. In dit bericht werden de partijen geïnformeerd dat, in
het licht van het bovengenoemde arrest van het Hof de oorspronkelijke
verordening ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer in de
Europese Unie van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten
(mandarijnen, enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China niet meer van
kracht waren, en dat voor het betrokken product uit hoofde van die verordening
betaalde definitieve antidumpingrechten moesten worden terugbetaald of
kwijtgescholden. (19) In het bericht werd voorts het
betreffende antidumpingonderzoek naar de invoer van bepaalde bereide of
verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen enz.) van oorsprong uit de
Volksrepubliek China gedeeltelijk heropend teneinde het bovengenoemde arrest
van het Hof ten uitvoer te leggen. (20) In het bericht werd bepaald
dat de heropening zich beperkte tot het aanwijzen van een eventueel
referentieland en het bepalen van de voor de berekening van een eventuele dumpingwaarde
te gebruiken normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a). (21) Bovendien werden bij hetzelfde
bericht belanghebbende partijen verzocht om hun standpunten bekend te maken,
informatie in te dienen en bewijsmateriaal te verstrekken met betrekking tot
het bestaan van derde landen met een markteconomie die zouden kunnen worden
aangewezen ter bepaling van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 7,
onder a), onder meer met betrekking tot Israël, Israël, Swaziland, Thailand en
Turkije. (22) De Commissie lichtte
rechtstreeks de bedrijfstak in de EU en zijn vereniging in, de
producenten-exporteurs, leveranciers en importeurs en hun verenigingen waarvan
bekend was dat zij bij deze kwestie betrokken waren, en de autoriteiten van de
betrokken derde landen. Belanghebbende partijen werden in de gelegenheid
gesteld om binnen de in het bericht vermelde termijn hun standpunt schriftelijk
kenbaar te maken en te worden gehoord. (23) Alle partijen die hiertoe
binnen de bovengenoemde termijn een verzoek indienden en die aantoonden
specifieke redenen te hebben om gehoord te willen worden, kregen de gelegenheid
om gehoord te worden. (24) Acht importeurs en één
vereniging van importeurs meldden zich als belanghebbende partijen. 2. PROCEDURE NA MEDEDELING VAN
VOORLOPIGE MAATREGELEN (25) Na het instellen van
voorlopige antidumpingrechten op het betrokken product van oorsprong uit de VRC
dienden verscheidene belanghebbende partijen schriftelijke opmerkingen in. Ook
werden de partijen die hierom verzochten in gelegenheid gesteld om gehoord te
worden. (26) De Commissie bleef alle
informatie inwinnen en verifiëren die zij nodig achtte met het oog op haar
definitieve bevindingen. Met name voltooide de Commissie het onderzoek naar de
aspecten die van belang zijn voor de Europese Unie ("communautaire
belangen"). In dit kader werden controles ter plaatse uitgevoerd bij de
volgende, niet bij de onderhavige zaak betrokken importeurs in de EU: –
Wünsche Handelsgesellschaft International (GmbH
& Co KG), Hamburg, Duitsland; –
Hüpeden & Co (GmbH & Co), Hamburg,
Duitsland; –
I. Schroeder KG. (GmbH & Co), Hamburg,
Duitsland; –
Zumdieck GmbH, Paderborn, Duitsland; –
Gaston spol. s r.o., Zlin, Tsjechische Republiek. (27) Alle partijen werden in kennis
gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij
voornemens was de instelling van een definitief antidumpingrecht op het
betrokken product van oorsprong uit de VRC en het definitieve inning van de
bedragen waarvoor zekerheid was gesteld uit hoofde van het voorlopige recht aan
te bevelen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling
opmerkingen maken. (28) Enkele importeurs verzochten
om een gezamenlijke vergadering van alle belanghebbende partijen, uit hoofde
van artikel 6, lid 6, van de basisverordening; een van de partijen weigerde
echter deel te nemen. (29) De door de belanghebbende
partijen ingediende mondelinge en schriftelijke opmerkingen werden in
aanmerking genomen en waar nodig werd er rekening mee gehouden. 3. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK
PRODUCT (30) Na de instelling van
voorlopige maatregelen stelden twee niet-verbonden importeurs in de EU dat
bepaalde soorten mandarijnen niet onder de definitie van het betrokken product
zouden moeten vallen, vanwege de mate van zoetheid van de mandarijnen dan wel
de verpakking ervan op het moment van de uitvoer. In dit kader wordt opgemerkt
dat deze beweringen niet gepaard gingen met enige controleerbare informatie of
gegevens ten bewijs dat deze soorten kenmerken hebben waardoor ze zich onderscheiden
van het betrokken product. Ook wordt opgemerkt dat verschillen in verpakking
niet mogen worden aangemerkt als een essentiële factor bij het omschrijven van
het betrokken product, met name gezien het feit dat bij het omschrijven van het
betrokken product in overweging 16 van de voorlopige verordening reeds rekening
werd gehouden met verschillende verpakkingswijzen. Deze argumenten worden
derhalve afgewezen. (31) De
maatregelen werden ingesteld voor het in de oorspronkelijke verordening als
volgt omschreven product: bereide of verduurzaamde mandarijnen, tangerines en
satsuma's daaronder begrepen, en clementines, wilkings en andere dergelijke
kruisingen van citrusvruchten, zonder toegevoegde alcohol, ook indien met
toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, zoals omschreven onder GN-post 2008
en momenteel vallende onder de GN-codes 2008 30 55, 2008 30 75 en ex 2008 30 90
(Taric-codes 2008 30 90 61, 2008 30 90 63, 2008 30 90 65, 2008 30 90 67 en 2008
30 90 69), van oorsprong uit de Volksrepubliek China. (32) In dit
opzicht interpreteerde het Hof de op 27 juli 2011 door de Commissie aan het Hof
verstrekte statistieken in het referentielandarrest als gegevens die
uitsluitend betrekking hebben op het betrokken product. Er zij echter op
gewezen dat dergelijke statistieken een breder terrein omvatten dan het onder
de maatregelen vallende product, aangezien zij tevens betrekking hadden op de
volledige GN-codes 2008 30 55, 2008 30 75 en 2008 30 90. De statistische gegevens met betrekking tot het betrokken product of
het soortgelijke product (voor GN-codes 2008 30 55 en 2008 30 75) voor de
bovengenoemde landen gedurende het onderzoektijdvak zijn als volgt: Land || Omvang van de invoer (ton) Volksrepubliek China || 49 791,30 Thailand || 666,10 Turkije || 151,20 Israël || 4,80 Swaziland || 0,00 (33) De statistische gegevens met
betrekking tot GN-code 2008 30 90 omvatten ook andere producten dan het
betrokken product. Op basis van deze gegevens kunnen dan ook geen conclusies
getrokken worden betreffende de invoer van het soortgelijke product. Derhalve
kan in tegenstelling tot wat het Hof bepaalde in punt 33 van het
referentielandarrest niet uit de statistieken worden afgeleid dat het
soortgelijke product gedurende het onderzoektijdvak werd ingevoerd uit hetzij Israël
of Swaziland. 4. STEEKPROEVEN 4.1. Steekproef van
producenten-exporteurs in de VRC (34) Twee niet-verbonden importeurs
in de EU bestreden dat de voor de steekproef uitgekozen Chinese
producenten-exporteurs verantwoordelijk waren voor 60 % van de totale
uitvoer naar de EU. Zij konden echter geen controleerbare informatie
verstrekken waardoor de juistheid van de door de medewerkende Chinese
producenten-exporteurs ingediende en in de loop van het verdere onderzoek
grotendeels bevestigde steekproefgegevens in twijfel zou worden getrokken. Dit
argument wordt derhalve afgewezen. (35) Drie medewerkende Chinese
producenten-exporteurs stelden dat aan hen verwante ondernemingen
producenten-exporteurs van het betrokken product waren en daarom opgenomen
hadden moeten worden in de bijlage met medewerkende producenten-exporteurs.
Deze aanspraken werden gegrond bevonden en derhalve werd besloten de
betreffende bijlage dienovereenkomstig te herzien. Eén niet-verbonden importeur
in de EU stelde dat uitvoer naar de EU via handelaars automatisch de voordelen
zou moeten genieten van de op Chinese producenten-exporteurs betrekking
hebbende maatregelen. Wat dit betreft wordt opgemerkt dat
antidumpingmaatregelen worden ingesteld voor door producenten-exporteurs in het
onderzochte land vervaardigde producten die naar de EU worden uitgevoerd
(ongeacht welke onderneming deze producten verhandelt) en niet voor
bedrijfsentiteiten die zich uitsluitend met handelsactiviteiten bezighouden. De
aanspraak werd derhalve verworpen. 5. DUMPING 5.1. Behandeling als marktgerichte
onderneming (BMO) (36) Na de instelling van
voorlopige maatregelen werden door de Chinese medewerkende producent-exporteur
geen opmerkingen ingediend met betrekking tot de BMO-bevindingen. Gezien het
ontbreken van relevante opmerkingen in deze worden overweging 29 tot en met 33
van de voorlopige verordening hierbij bevestigd. 5.2. Individuele behandeling (37) Gezien het ontbreken van
relevante opmerkingen in deze worden overweging 34 tot en met 37 van de
voorlopige verordening inzake individuele behandeling hierbij bevestigd. 5.3. Normale waarde 5.3.1. Opmerkingen
van belanghebbende partijen na het tweede heropeningsbericht (38) Bepaalde importeurs stelden
dat invoer uit China nodig zou zijn om aan de vraag in de EU te voldoen, hoewel
één importeur aangaf dat de Spaanse en Turkse productie tezamen voldoende
zouden zijn om aan de behoeften van de communautaire markt te voldoen. Eén
importeur merkte op dat het instellen van antidumpingrechten zou hebben geleid
tot beduidende prijsstijgingen van het betrokken product. Prijsstijgingen
werden ook door andere importeurs genoemd. Er werden verschillende factoren
aangewezen als oorzaak van een dergelijke stijging, zoals de afnemende
beschikbaarheid van mandarijnen uit China in de EU als gevolg van interne vraag
en de vraag van andere markten, mislukte oogsten en arbeidstekorten in China.
Een andere genoemde factor was de afgenomen concurrentie in de EU (er zijn
momenteel naar schatting slechts drie producenten in de EU, tegen acht in
2000). Eén importeur sprak de klacht uit dat antidumpingmaatregelen grote
handelsondernemingen zouden begunstigen ten opzichte van de traditionele, die
al tientallen jaren de handel in het betrokken product met China voeren. Deze
importeur verdedigde het bestaan van een vergunningenstelsel op basis van
gegevens van vóór 2001. (39) Een groep importeurs stelde
dat de instellingen van de EU een geheel nieuw onderzoek zouden moeten
instellen in plaats van het gedeeltelijk heropenen van het antidumpingonderzoek
dat had geleid tot het instellen van maatregelen die van kracht waren geweest
tot het referentielandarrest. Dit verzoek was erop gebaseerd dat de betrokken
importeurs onvoldoende bewijs zagen voor dumping of schade in de huidige
marktsituatie. (40) Andere importeurs verklaarden
dat zij het oneens waren met het mogelijke gebruik van de OT-gegevens mocht een
nieuwe dumpingmarge berekend moeten worden. Volgens deze importeurs zouden de
meest recente gegevens moeten worden gebruikt, waarbij met name de tijdvakken
2010-11 en 2011-12 werden voorgesteld. (41) Een
groep importeurs stelde dat de gedeeltelijke heropening van het onderzoek een
schending vormt van artikel 266 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie. Volgens deze importeurs zou de in het tweede heropeningsbericht
genoemde rechtspraak[12] alleen moeten worden herroepen indien maatregelen worden vernietigd of
ongeldig verklaard vanwege een foutieve vaststelling van schade. In hun eigen
woorden: "de communautaire instellingen hebben zich niet vergist op het
moment van het vaststellen van schade, maar reeds bij de beoordeling of er
sowieso sprake was van dumping van de betrokken producten." Aangezien de
oorspronkelijke verordening in dit geval ongeldig werd verklaard vanwege de
bepaling van normale waarde, stelden de importeurs dat dergelijke rechtspraak
niet van toepassing is. (42) Ten slotte adviseerden
verscheidene importeurs om Turkije als referentieland te gebruiken. Op een
hoorzitting stelde één importeur voor om contact op te nemen met de
autoriteiten van Japan en Korea, aangezien in die landen ook ondernemingen het
soortgelijke product gefabriceerd zullen hebben tijdens het OT. 5.3.2. Analyse
van opmerkingen na het tweede heropeningsbericht (43) Wat
betreft het grote aantal beweringen samengevat onder punt 38 hierboven moet
worden onderstreept dat de Commissie heeft besloten het aanvankelijke onderzoek
op beperkte wijze te heropenen, uitsluitend wat betreft het mogelijk aanwijzen
van een referentieland. De Commissie heeft geen nieuw onderzoektijdvak gedefinieerd,
anders dan in de zaak die leidde tot het arrest in Industrie des poudres
sphériques/Raad (C-458/98 P [2000] ECR I-8147). De reden hiervoor was dat
gezien het feit dat antidumpingrechten geheven werden, eventueel gedurende een
nieuw onderzoektijdvak verzamelde gegevens beïnvloed zouden zijn door het
bestaan van de betreffende antidumpingrechten, met name inzake het vaststellen
van schade. De Commissie is van mening dat de door de partijen opgeworpen
punten met betrekking tot de vermeende aanwezigheid van dumping op het huidige
tijdstip beter kunnen worden geëvalueerd in het kader van een tussentijds
onderzoek uit hoofde van artikel 11, lid 3, van de basisverordening. Terwijl de
analyse van schade in het aanvankelijke onderzoek ex post wordt uitgevoerd
voor het onderzoektijdvak, wordt de analyse van schade tijdens een tussentijds
onderzoek op prospectieve wijze uitgevoerd, aangezien de gedurende het
onderzoektijdvak van het tussentijdse onderzoek waargenomen schade
waarschijnlijk zal worden beïnvloed door het feit dat een antidumpingrecht
wordt geheven. (44) De betrokken partijen worden
er op gewezen dat als een importeur of een andere partij een volledige
evaluatie van de maatregelen wenst, deze de mogelijkheid heeft om een verzoek
in te dienen voor een tussentijds onderzoek, zoals voorgeschreven in artikel
11, lid 3 van de basisverordening. De betrokken partijen hebben die optie op
elk gewenst moment, want de in artikel 11, lid 3 vermelde periode van één jaar
vanaf de instelling van definitieve maatregelen is verstreken. Alle partijen
die voorafgaand aan het referentielandarrest een verzoek voor een onderzoek
krachtens artikel 11, lid 3, hadden ingediend, worden door de Commissie
benaderd om te bepalen of dit onderzoek nog altijd gewenst is. (45) Wat betreft
de vermeende onwettigheid van de gedeeltelijke heropening moet worden opgemerkt
dat de genoemde rechtspraak niet impliceert dat een gedeeltelijke heropening
uitsluitend zou kunnen plaatsvinden als dit de vaststelling van door de
bedrijfstak in de EU geleden schade zou betreffen. In zaak T-2/95 en zaak
C-458/98 P wordt het volgende verhelderd: "De nietigverklaring van een
handeling die een uit meerdere fasen bestaande administratieve procedure
afsluit, leidt niet noodzakelijkerwijs tot nietigverklaring van de gehele
procedure die aan de bestreden handeling is voorafgegaan, ongeacht de gronden,
van materiële of formele aard, waarop het nietigverklaringsarrest berust."[13] Het is daarom irrelevant of de vernietiging of ongeldigverklaring van
een verordening verband houdt met de vaststelling van schade of de vaststelling
van de normale waarde. (46) Wat betreft het gebruik van
OT-gegevens moet in herinnering worden gebracht dat het tweede
heropeningsbericht betrekking had op een gedeeltelijke heropening van het
oorspronkelijke onderzoek en niet op een nieuw onderzoek. Derhalve kunnen
alleen gegevens uit het OT relevant zijn en moeten uitsluitend deze worden
onderzocht, te meer daar de in de vergelijking gebruikt uitvoerprijzen ook
betrekking zouden hebben op dat tijdvak. Derhalve moeten de verzoeken om
recentere gegevens te gebruiken worden afgewezen. 5.3.3. Onderzoek na het tweede
heropeningsbericht (47) In het in punt 1.2 hierboven
genoemde arrest verwees het Hof uitdrukkelijk naar vier landen van waaruit, volgens
de gegevens van Eurostat, significante invoer in de EU zou hebben
plaatsgevonden onder de GN-codes 2008 30 55, 2008 30 75 en ex 2008 30 90. Het
betreft hier Israël, Swaziland, Thailand en Turkije. In dat licht heeft de
Commissie contact opgenomen met de autoriteiten van die landen via hun
vertegenwoordiging in de Europese Unie. Met alle werd contact opgenomen vóór de
gedeeltelijke heropening van het onderzoek en wederom op het tijdstip van
heropening. De betrokken vertegenwoordigingen, evenals de delegaties van de
Europese Unie in die landen, werd verzocht om mogelijke binnenlandse
producenten van het soortgelijke product te identificeren en, indien deze
werden gevonden, te helpen om hun medewerking te verwerven. (48) Hoewel tweemaal contact met
hen werd opgenomen, werd geen antwoord ontvangen van de vertegenwoordigingen
van Swaziland en Thailand in de Europese Unie. Antwoord werd ontvangen van de
vertegenwoordigingen van Israël en Turkije. De Turkse vertegenwoordiging
verstrekte de adressen van zes vermeende producenten en de Israëlische
vertegenwoordiging informeerde de diensten van de Commissie dat zich tijdens
het OT geen productie van het soortgelijke product had voorgedaan in Israël (en
dat zich op het betreffende tijdstip ook geen dergelijke productie zou
voordoen). (49) Er werd contact opgenomen met
alle zes de Turkse producenten, tweemaal bij vijf van hen. Drie van hen
antwoordden geheel niet en de andere drie informeerden de onderzoekers dat ze
het soortgelijke product niet produceerden tijdens het OT. Daarom waren deze
ondernemingen, hoewel zij aanboden om mee te werken, niet in staat om de
Commissie van de benodigde gegevens te voorzien. Deze bevinding werd geschraagd
door informatie ontvangen van een Duitse importeur met belangen in de productie
in Turkije, waarin werd vermeld dat zich tijdens het onderzoektijdvak in
Turkije geen productie van het soortgelijke product voordeed. (50) Ondanks het ontbreken van een
antwoord van de vertegenwoordiging van Thailand werd tevens (tweemaal) contact
opgenomen met twee Thaise ondernemingen, waarvan de actuele adresgegevens waren
verstrekt door de delegatie van de Europese Unie te Bangkok. Tijdens het
oorspronkelijke onderzoek was reeds contact opgenomen met deze twee
producenten, maar dat had op dat tijdstip niet geleid tot medewerking
hunnerzijds. Ook deze keer reageerde een van de producenten geheel niet op de
twee verzoeken, terwijl de andere antwoordde niet van plan te zijn om mee te
werken aan het verzoek. (51) Ondanks de inspanning van de
Commissie via de vertegenwoordiging van Swaziland in de Europese Unie en via de
delegatie van de Europese Unie in Swaziland is het niet mogelijk gebleken om
een of meer producenten te identificeren in Swaziland. (52) In het licht van de suggestie
in overweging 42 werd ook een verzoek tot medewerking ingediend bij de
autoriteiten van Japan en de Republiek Korea en parallel hieraan werd de
delegaties van de Europese Unie in die landen verzocht om eventuele
plaatselijke producenten van het soortgelijke product te identificeren. Van de
Koreaanse autoriteiten werd geen antwoord ontvangen, maar de Commissie wist via
de delegatie van de Europese Unie in de Republiek Korea naam en adres te
verkrijgen van een mogelijke producent van het soortgelijke product in de
Republiek Korea. Er werd contact opgenomen met deze producent, maar deze
reageerde niet op het verzoek om medewerking. (53) De Japanse autoriteiten namen
contact op met mogelijke Japanse producenten, maar volgens de Japanse
autoriteiten wensten deze ondernemingen niet mee te werken aan de procedure en
wilden zij ook niet dat hun identiteit zou worden bekendgemaakt aan de
Commissie. 5.3.4. Conclusie
inzake het onderzoek na het tweede heropeningsbericht (54) Rekening houdende met de door
de partijen gemaakte opmerkingen, de analyse daarvan en het gebrek aan
medewerking door potentiële producenten in derde landen ondanks beduidende
inspanningen door de diensten van de Commissie, werd geconcludeerd dat een
normale waarde op basis van de prijs of door berekening vastgestelde waarde in
een derde land met markteconomie zoals voorgeschreven door artikel 2, lid 7,
onder a), van de basisverordening niet kon worden vastgesteld. 5.3.5. Opmerkingen van belanghebbende
partijen na de instelling van voorlopige maatregelen (55) Het wordt in herinnering
gebracht dat de bepaling van de normale waarde gebaseerd was op door de
bedrijfstak in de EU verstrekte gegevens. Deze gegevens werden ter plaatse
gecontroleerd bij medewerkende producenten in de EU. (56) Na de instelling van de
voorlopige maatregelen zetten de drie medewerkende Chinese producenten-exporteurs
in de steekproef en twee niet-verbonden importeurs in de EU vraagtekens bij het
gebruik van de prijzen van de bedrijfstak in de EU voor de berekening van de
normale waarde. Aangevoerd werd dat de normale waarde berekend had moeten
worden aan de hand van de productiekosten in de VRC, rekening houdend met
eventuele correcties voor de verschillen tussen de markt van de EU en die van
de VRC. 5.3.6. Analyse van opmerkingen na de
instelling van voorlopige maatregelen (57) In dit verband zij opgemerkt
dat het gebruik van informatie uit een land zonder markteconomie en met name
van ondernemingen waaraan geen BMO is toegekend, in strijd zou zijn met artikel
2, lid 7, onder a) van de basisverordening. Dit argument wordt derhalve
afgewezen. Ook werd aangevoerd dat, gezien het gebrek aan medewerking van een
referentieland, prijsgegevens uit alle andere landen van invoer of relevante
openbaar gemaakte informatie een redelijke oplossing geweest zouden zijn.
Dergelijke algemene informatie had echter in tegenstelling tot de door de
Commissie gebruikte gegevens niet op haar juistheid kunnen worden gecontroleerd
overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, lid 8, van de basisverordening. Dit
argument wordt derhalve afgewezen. Er werden geen andere argumenten aangedragen
die reden geven eraan te twijfelen dat de door de Commissie gehanteerde methode
in overeenstemming is met artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening,
en met name dat die in dit bijzondere geval de enige redelijke grondslag vormt
voor de berekening van de normale waarde. 5.3.7. Conclusie inzake normale waarde (58) Gezien het ontbreken van
verdere opmerkingen en het feit dat het ondanks de beduidende inspanningen van
de diensten van de Commissie om een medewerkende producent in een
referentieland te vinden, niet mogelijk is gebleken om gegevens van een
producent in een referentieland te verkrijgen voor het onderzoektijdvak, zijn
overweging 38 tot en met 45 van de voorlopige verordening hierbij bevestigd. 5.4. Uitvoerprijs (59) Na de instelling van
voorlopige maatregelen stelde één medewerkende Chinese producent-exporteur uit
de steekproef dat zijn uitvoerprijs moest worden gecorrigeerd in verband met
bepaalde kostenfactoren (met name vervoer over zee). In dit verband moet worden
opgemerkt dat deze kwestie is opgelost tijdens de controle ter plaatse met
betrekking tot zowel deze onderneming als andere ondernemingen in de
steekproef. Bij die gelegenheid heeft elke onderneming informatie verstrekt
inzake de betreffende kosten. Het nu door de onderneming vermelde bedrag is
aanzienlijk hoger dan het oorspronkelijk gemelde bedrag. Er wordt op gewezen
dat dit nieuwe bedrag eenvoudigweg gebaseerd is op een verklaring van een
expeditiebedrijf en niet op de gegevens van een reële transactie. Geen van de
andere producenten-exporteurs uit de steekproef had vragen bij de gebruikte
cijfers met betrekking tot vervoer over zee. Bovendien kan deze bewering gezien
het late tijdstip van voorlegging niet worden gecontroleerd. Specifiek heeft de
verzochte correctie geen betrekking op gegevens die reeds in het dossier zijn
opgenomen. Toch heeft de Commissie na ontvangst van dit verzoek het betreffende
bedrag herzien, gezien de grote betekenis van deze specifieke kostenpost voor
de door de onderneming gemelde van uitvoertransacties naar de EU. Als gevolg
daarvan heeft de Commissie geconcludeerd dat het correcter is om het gemiddelde
te gebruiken van alle ter plaatse gecontroleerde kosten voor zeevervoer voor
alle Chinese ondernemingen in de steekproef. Derhalve is de uitvoerprijs van de
onderneming dienovereenkomstig gecorrigeerd. (60) Eén andere medewerkende
Chinese producent-exporteur uit de steekproef wees op twee rekenfouten bij de
bepaling van zijn uitvoerprijs in verband met de door hem ingediende
uitvoergegevens. Deze aanspraak werd gegrond bevonden en derhalve werd de
betreffende uitvoerprijs van de producent herzien. (61) Gezien het ontbreken van
andere opmerkingen in deze wordt overweging 46 van de voorlopige verordening
hierbij bevestigd. 5.5. Vergelijking (62) Gezien het ontbreken van
opmerkingen in deze worden overweging 47 tot en met 48 van de voorlopige
verordening hierbij bevestigd. 5.6. Dumpingmarges (63) Op grond van het bovenstaande
bedragen de definitieve dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs, grens
Unie, vóór inklaring: –
Yichang Rosen Foods Co., Ltd, Yichang, Zhejiang:
139,4 %, –
Huangyan No 1 Canned Food Factory, Huangyan,
Zhejiang: 86,5 %, –
Zhejiang Xinshiji Foods Co., Ltd, Sanmen, Zhejiang
en de aan haar verbonden producent Hubei Xinshiji Foods Co., Ltd, Dangyang
City, Hubei Province: 136,3 %, –
niet in de steekproef opgenomen medewerkende
producenten-exporteurs: 131 %, Alle overige ondernemingen: 139,4 %. 6. TENUITVOERLEGGING VAN HET
XINSHIJI-ARREST 6.1. Opmerkingen van belanghebbende
partijen 6.1.1. Voorbarige
heropening (64) De
betrokken exporteurs en een groep importeurs verzetten zich tegen de
gedeeltelijke heropening vóór het arrest in de zaak C-338/10. Gesteld werd dat
het heropenen van het onderzoek terwijl de geldigheid van de oorspronkelijke
verordening werd betwist en, naar mening van de betrokken partijen,
waarschijnlijk nietig verklaard zou worden, in strijd was met het
evenredigheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur in het licht van
artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie omdat de
betrokken partijen daardoor in onevenredige mate werden belast met het inzetten
van financiële middelen en arbeidskracht voor de heropende procedure. (65) Voorts
droegen dezelfde partijen tevens aan dat het heropenen van het onderzoek vóór
het arrest in de beroepszaak C-195/11P voorbarig was en in strijd met artikel
266 en 264 VWEU en artikel 60, lid 2, van het Statuut van het Hof van Justitie:
de Commissie zou vooruit zijn gelopen op het slagen van het door haarzelf
aangespannen beroep. Dit initiatief was strijdig met de relatie tussen
enerzijds de Commissie en de raad en anderzijds het Hof en vormde een inbreuk
op het recht op een effectief beroep bij een rechter. De betrokken importeurs
verzochten de Commissie om de definitieve beschikking van het Hof af te wachten
alvorens de antidumpingprocedure te heropenen ter tenuitvoerlegging van het
betreffende arrest. (66) De
betrokken exporteurs en een groep importeurs stelden dat de heropening een
schending van artikel 3 van de basisverordening inhield omdat ze gebaseerd was
op de gegevens die werden verzameld tijdens het onderzoektijdvak (d.w.z. 1
oktober 2006 – 30 september 2007) en niet gedurende een recenter tijdvak. (67) Een groep importeurs betwistte
de billijkheid en onpartijdigheid van het optreden van de Commissie in het
licht van artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de
Europese Unie omdat de Commissie een verzoek van de importeurs in de EU tot het
starten van een volledig tussentijds onderzoek zou hebben afgewezen, ondanks
het feit dat uit de officiële gegevens van Eurostat reeds een aanhoudende en
duurzame stijging van de invoerprijs naar voren trad. 6.1.2. Terugwerkende
kracht (68) De
betrokken exporteurs en een groep importeurs stelden dat de heropening gedoemd
tot mislukken was omdat de schending van de rechten van verdediging en het
niet-nakomen van de motiveringsverplichting bij een eventuele definitieve
antidumpingverordening niet afzonderlijk en met terugwerkende kracht kan worden
gecorrigeerd. Met name werd gesteld dat de rechten van verdediging van de
belanghebbende partijen moesten worden beschermd gedurende de lopende
antidumpingprocedure, d.w.z. vóór het treffen van de maatregel, en dat de
behoorlijke motivering voor de definitieve antidumpingverordening niet later
dan ten tijde van het goedkeuren van de oorspronkelijke verordening moest
worden verstrekt. (69) Ook werd gesteld dat op
ontoereikende motivering gebaseerde wetgeving vanaf het begin ongeldig is en
dat blijft, en dat de beoogde maatregel pas van kracht kan worden door het
aannemen van nieuwe wetgeving met een behoorlijke motivering. 6.1.3. Ontoereikende mededeling (70) De betrokken exporteurs en een
groep importeurs stelden dat de mededeling om de hieronder vermelde redenen
ontoereikend was om de door het Gerecht omschreven juridische gebreken te
verhelpen. (71) De
betrokken exporteurs stelden tezamen met een groep importeurs dat de door het
Gerecht vastgestelde schending van het communautair recht gevolgen had voor de
bevindingen en de uitkomst van de schademargeberekening in hun geheel, zodat
een nieuwe procedure ondernomen moest worden waarbij rekening werd gehouden met
de meest recente schadegegevens. (72) Voorts
stelden dezelfde partijen dat de Commissie de reikwijdte en consequenties van
haar schending heeft miskend. Gesteld werd dat, in tegenstelling tot de
interpretatie van de Commissie, de door het Gerecht vastgestelde
onwetmatigheden niet uitsluitend betrekking hadden op de berekening van de 2 %
verhoging van de invoerkosten van de Chinese producten (kosten na invoer) en de
vervoerskosten van de door producenten in de EU geproduceerde producten. De
betrokken importeurs stelden dat deze onwetmatigheden op zijn allerminst
betrekking hadden op de volledige vaststelling van de schademarge. (73) In dit
verband werd gesteld dat de bij de heropening verzonden mededeling niet inging
op de vraag van de vergelijkbaarheid van het handelsstadium en op hoe de door
de Commissie ter vergelijking van de invoer- en EU-prijzen gekozen methode
gerechtvaardigd was in het licht van de betreffende marktomgeving, d.w.z. of de
door producenten in de EU geproduceerde producten en de ingevoerde producten
daadwerkelijk met elkaar concurreren "in het magazijn van de importeurs te
Hamburg". De betrokken exporteurs en een groep importeurs stelden dat de
ter tijde van de heropening verstrekte informatie over de bepaling van het
handelsstadium nog altijd veel te algemeen was, zodat de partijen niet konden
begrijpen waarom de invoerprijs en de prijs van de bedrijfstak in de EU met
elkaar werden vergeleken in hetzelfde handelsstadium, en lang niet voldoende
uitleg bevatte over de factoren die voortkwamen uit het onderzoek waarop die
berekening gebaseerd was. In die informatie werd niet ingegaan op de kwestie
waarom de betreffende verhoging van 2 %, waarin noch de bedrijfsvoerings- en
administratiekosten (VAA) noch een winstmarge voor de importeurs was
inbegrepen, geschikt zou zijn om de verkoopprijzen van de producenten in de EU
vergelijkbaar te maken met de invoerprijzen van de Chinese
producenten-exporteurs. (74) Dezelfde partijen droegen aan
dat in het geheel geen bevindingen werden aangedragen inzake de aanname dat de
producenten in de EU de producten uitsluitend via importeurs verkochten. Ook
werd gesteld dat de achterliggende reden voor het gekozen handelsstadium,
namelijk dat de producenten in de EU uitsluitend aan importeurs verkochten,
weerlegd was aangezien volgens de meegedeelde informatie slechts 62 % van de
verkoop van producenten in de EU naar onafhankelijke importeurs ging. De
partijen stelden dat de Commissie het feit leek te negeren dat 38 % van de
productie in de EU niet via importeurs was verkocht, hetgeen betekent dat de
ingevoerde producten wat betreft dat gedeelte van de verkoop in een ander
handelsstadium concurreerden. Voor dat gedeelte van de verkoop, zo werd
gesteld, was de door de Commissie voor het vaststellen van de schademarge
gebruikte methode ongeschikt aangezien de prijzen van de importeurs
gecorrigeerd hadden moeten worden door bijtelling van de kosten na invoer, de
verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten en een passende
winstmarge voor de onafhankelijke importeur. Gezien deze correcties zou de
schademarge zijn verlaagd voor 38 % van de producten uit de EU, hetgeen zou
hebben geleid tot een verlaging van de totale schademarge en een daaruit
voortvloeiende substantiële verlaging van de antidumpingrechten. (75) Volgens
de partijen moet hieruit worden afgeleid dat de Commissie geen passende methode
heeft gebruikt voor het bepalen van de schademarge voor alle ingevoerde
producten, rekening houdend met de werkelijke marktomstandigheden. Er werd
gesteld dat ter bepaling van de schademarge een gedifferentieerde evaluatie van
de verkoop van de producten van de producenten in de EU nodig was gezien de
verschillende distributiekanalen van de producenten in de EU. (76) De
partijen vroegen de Commissie om ter ondersteuning van haar bevindingen een
gedetailleerde omschrijving en analyse van het bewijsmateriaal voor te leggen,
geverifieerd wat betreft de handelsstromen en daaraan gerelateerde volumes, en
om die relevante informatie, die niet vertrouwelijk was, openbaar te maken. (77) Voorts verzette een groep
importeurs zich tegen de "stereotiepe aanmerking" van de gegevens als
vertrouwelijk, waardoor de producenten-exporteurs en de importeurs in de EU
geen toegang hadden tot relevante informatiebronnen die zij nodig hadden om te
kunnen bepalen of, gezien de structuur van de markt, de onderhavige correctie
passend was in die zin dat deze het mogelijk maakte om de uitvoerprijs en de
prijs van de bedrijfstak in de EU met elkaar te vergelijken in hetzelfde
handelsstadium. De betrokken importeurs stelden dat dit standpunt door het
Gerecht werd onderschreven in punt 86 van het Xinshiji-arrest. 6.1.4. Vervoerskosten (78) De
betrokken exporteurs verzetten zich tegen het verhogen van de verkoopprijs af
fabriek van de bedrijfstak in de EU met de kosten voor bezorging bij het
magazijn van de importeur omdat dit strijdig is met het beginsel van de interne
markt en omdat de handelsbeschermingsmaatregelen niet bedoeld zijn ter
correctie van kostennadelen van de bedrijfstak in de EU ten gevolge van de
locatie van zijn productiefaciliteiten. (79) De
betrokken exporteurs en een groep importeurs stelden dat de Commissie rekening
had moeten houden met de hogere verladingskosten omdat de Chinese producten
werden geleverd in containers, terwijl de door producenten in de EU
geproduceerde producten op pallets werden geplaatst voor vervoer per
vrachtwagen en onmiddellijk bij afnemers konden worden bezorgd zonder verdere
bewerkingen, waardoor de verwerkingskosten 50 % of 7 EUR/t lager waren. (80) Een
groep importeurs stelde dat de Commissie het feit negeerde, voor een percentage
van de producten van de bedrijfstak in de EU die in feite via een importeur
werden gedistribueerd, dat de kosten voor vervoer van producten van de
bedrijfstak in de EU naar het magazijn van de importeurs zich alleen voordeden
als de verduurzaamde mandarijnen "fysiek" werden bezorgd bij het
magazijn van de betrokken importeur. In werkelijkheid werd het merendeel van de
door producenten in de EU via importeurs verkochte producten echter door de
producenten in de EU rechtstreeks bij de afnemers van de importeurs bezorgd.
Dit zou een aanzienlijk kostenvoordeel opleveren voor de producenten in de EU
vergeleken met ingevoerde producten en zou, als hier rekening mee was gehouden,
een kleinere schademarge hebben opgeleverd dan de marge vastgesteld op basis
van de rekenmethode van de Commissie. (81) De
vereniging van importeurs en enkele individuele importeurs verzetten zich tegen
het bedrag (90 EUR) gebruikt als basis voor de berekening van vervoerskosten.
De partijen stelden dat de gehanteerde vervoerskosten te hoog waren en
waarschijnlijk betrekking hadden op vervoer per vrachtwagen. Volgens de
informatie van de partijen werd het merendeel van de producten echter per schip
vervoerd, een veel goedkopere vervoersmethode. (82) De partijen vroegen om een
toelichting op het feit dat terminal handling charges en de kosten voor
vrachtwagenvervoer naar de vestiging van de importeur zijn meegeteld in de
kosten na invoer. 6.2. Analyse van opmerkingen (83) In reactie op het argument dat
het onderzoek niet heropend had mogen worden terwijl de geldigheid van de
oorspronkelijke verordening werd bestreden in de zaak C-338/10 (overweging 64)
legde de Commissie uit dat het vermoeden van wettigheid ten grondslag had
gelegen aan haar handelen. (84) Wat betreft
standpunten dat de heropening voorbarig was vanwege de aanhangige beroepszaak
C-195/11P (overweging 65) is de Commissie van mening dat dit argument zonder
voorwerp is, aangezien de heropening gebaseerd was op de bevindingen van het
Gerecht. Bovendien is het beroep inmiddels ingetrokken. (85) Wat betreft het verzoek om een
nieuw onderzoek moet worden benadrukt dat de gedeeltelijke heropening
uitsluitend beoogt de door het Gerecht vastgestelde schending van de rechten
van de verdediging te verhelpen, niet de gehele procedure te heropenen. Wel wil
de Commissie de betrokken partijen wijzen op de mogelijkheid om een verzoek te
doen tot inleiding van een tussentijds onderzoek, zoals voorgeschreven in
artikel 11, lid 3, van de basisverordening, als zij de instellingen van de EU
hun aanspraak willen laten beoordelen dat er op basis van recentere gegevens
geen sprake van schade meer is. (86) Wat betreft het standpunt dat
de analyse van schade gebaseerd moet worden op recentere gegevens (overweging
66) wordt geconstateerd dat alle recentere gegevens beïnvloed worden door het
feit dat een antidumpingrecht wordt geheven. Daarom is het geëigende instrument
voor een analyse van recentere gegevens een tussentijds onderzoek zoals
voorgeschreven in artikel 11, lid 3, van de basisverordening, en niet een nieuw
onderzoek (zie tevens overweging 43). (87) Aangaande de twijfel over de
onpartijdigheid en billijkheid van de procedure (overweging 67) moet worden
gesteld dat die gebaseerd is op het misverstand dat de Commissie een verzoek om
een tussentijds onderzoek zou hebben afgewezen. De diensten van de Commissie
hebben de betreffende partijen bij brief van 6 september 2011 op de hoogte
gesteld dat op basis van de tot dat tijdstip verstrekte informatie geen
beslissing kon worden genomen of al dan niet een tussentijds onderzoek kon
worden ingeleid. Er werd een overzicht verstrekt van de punten die nadere
toelichting of ondersteunend bewijs vereisten. De partijen werden hiervan op de
hoorzitting van 29 februari 2012 op de hoogte gesteld en werden verzocht om het
overleg hierover met de relevante dienst van de Commissie voort te zetten. De
diensten van de Commissie zullen de partijen informeren dat hun verzoek verder
kan worden behandeld met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze
verordening. De termijn van één jaar voorzien in artikel 11, lid 3, van de
basisverordening is niet van toepassing in de onderhavige kwestie, aangezien
dit strijdig zou zijn met de doelstelling van het artikel, namelijk dat er een
minimale hoeveelheid tijd moet verstrijken tussen het oorspronkelijke
onderzoektijdvak en een tussentijds onderzoek. In de onderhavige zaak is deze
minimale hoeveelheid tijd reeds verstreken. (88) Inzake het argument
betreffende het met terugwerkende kracht verhelpen van de schending van de
rechten van de verdediging (overweging 68) is de Commissie van mening dat als
gevolg van het arrest van het Gerecht het onderzoek is heropend op het tijdstip
waarop de onwettigheid zich voordeed. De partijen hebben nu de mogelijkheid om
hun rechten uit te oefenen in zoverre als dat hen eerder werd verhinderd, zoals
vastgesteld door het Gerecht. Bovendien worden de rechten uitsluitend ingesteld
voor de toekomst. Gezien deze feiten is de Commissie van mening dat er geen
sprake kan zijn van terugwerkende kracht zoals aangevoerd door de partijen en
dat dit argument van de partijen daarom moet worden afgewezen. (89) Wat betreft het argument
inzake de ontoereikende motivering (overweging 69) is de Commissie van mening
dat het doel van de heropening juist is om deze ontoereikende motivering te
verhelpen en om de nieuwe wetgeving te baseren op een complete motivering. De
Commissie is daarom van mening dat aan dit argument van de partijen reeds
gevolg wordt gegeven. (90) Wat betreft de strekking van
het arrest (overweging 72) is de Commissie van mening dat het doel van de
heropening gelegen is in het vaststellen van het juiste handelsstadium, en met
name om te verhelderen waarom de correctie van de cif-uitvoerprijs voor de
kosten na invoer nodig was om te zorgen dat de uitvoerprijs en de prijs van de
bedrijfstak in de EU met elkaar worden vergeleken in hetzelfde handelsstadium.
Derhalve moet het argument van de partijen worden afgewezen. (91) Wat betreft de beweringen inzake de ontoereikendheid van het
informatiedocument van 5 december 2011 op het gebied van de uitleg van het in
deze zaak gehanteerde handelsstadium (met name overwegingen 73 tot en met 76)
wordt geconstateerd dat de partijen bij diverse gelegenheden aanvullende
inlichtingen zijn verstrekt, namelijk in punt 4 en 5 van het informatiedocument
van 5 december 2011 en ook tijdens de hoorzittingen van 29 februari 2012. (92) Omwille van volledige
duidelijkheid op dit punt volgt hier een samenvatting van de bevindingen inzake
het handelsstadium: i) Uit het onderzoek bleek dat de ingeblikte mandarijnen
slechts in één Spaanse regio (Valencia) worden geproduceerd, en hoofdzakelijk
worden verkocht in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Vastgesteld werd dat
de verkoop in de EU aan Duitsland en het Verenigd Koninkrijk 62 % van de totale
verkoop in de EU uitmaakte. ii) Op basis van de gecontroleerde gegevens werd
vastgesteld dat de producenten in de EU en de Chinese exporteurs hun producten
tijdens het OT hoofdzakelijk aan dezelfde afnemers verkochten, namelijk aan
handelaars of distributeurs. iii) Om deze redenen werd voor de vergelijking
tussen de invoer van de producenten-exporteurs en de verkoop van de producenten
in de EU gebruikgemaakt van de gegevens van producenten-exporteurs franco grens
(cif) en voor de producenten in de EU af fabriek met correctie voor levering
aan het magazijn van de importeurs. iv) Voor deze rekenmethode waren de
volgende correcties vereist: enerzijds een correctie voor kosten na invoer van
de Chinese cif-uitvoerprijzen in het licht van het vervoer van de producten van
de haven naar de magazijnen van de importeurs; deze correctie, vastgesteld op
2 %, was gebaseerd op de verzamelde en gecontroleerde facturen en de
betreffende berekening werd aan de belanghebbende partijen bekendgemaakt in de
bijlage bij het informatiedocument van 5 december 2011. Anderzijds werden de
prijzen af fabriek in de EU verhoogd op basis van de vervoerskosten om de
producten van de producenten (Valencia) naar de vestigingen van de importeurs
(in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk) te brengen. Deze correctie voor
vervoerskosten werd berekend op basis van de vastgestelde kosten voor vervoer
van Valencia naar Hamburg. Gezien het feit dat niet de gehele productie van
producenten in de EU aan Duitsland en het Verenigd Koninkrijk werd geleverd,
werd dit gemiddelde verlaagd evenredig met het aandeel van de verkoop aan
Duitsland en het Verenigd Koninkrijk (62 %) en evenredig aan de directe
verkoop. (93) Het percentage directe verkoop
door producenten in de EU liep in het OT uiteen tussen 2 % en 12 %.
Het exacte percentage kan niet worden bekendgemaakt omwille van
vertrouwelijkheid. (94) Voorts werd aangevoerd dat een
gedifferentieerde methode voor de bepaling van het juiste handelsstadium
ontwikkeld had moeten worden voor wat betreft de directe verkoop door de
producenten in de EU (overweging 72). Hierover moet worden opgemerkt dat uit de
gecontroleerde bevindingen blijkt dat er gedurende het OT geheel geen directe
verkoop van Chinese invoerproducten heeft plaatsgevonden. Aangezien er geen
overeenkomstige directe verkoop van Chinese invoerproducten plaatsvond, was het
niet mogelijk om een gedifferentieerde methode te ontwikkelen voor het
vaststellen van een handelsstadium voor het percentage directe verkoop door
producenten in de EU. In plaats hiervan werd bij de berekening van de
schademarge de directe verkoop door producenten in de EU gecorrigeerd naar het
stadium af fabriek en onderworpen aan de in punt iv) van overweging 92
beschreven vervoerscorrectie. Gezien deze feiten moet het onderhavige argument
van de partijen worden afgewezen. (95) Wat betreft het standpunt van
de partijen dat bij de correctie van de cif-uitvoerprijs de VAA en een
redelijke winstmarge meegerekend hadden moeten worden (overweging 73) wordt
geconstateerd dat als de Commissie de cif-uitvoerprijs had gecorrigeerd door
VAA en winst mee te tellen, de verkoop van ingevoerde producten in het
detailhandelsstadium zou zijn gebracht. In dat geval zouden de Chinese
exportprijzen en de verkoopprijzen in de EU in een verschillend handelsstadium
met elkaar zijn vergeleken. Derhalve moet het argument van de partijen worden
afgewezen. (96) Inzake het argument van de
partijen dat uit het informatiedocument van 5 december 2011 zou blijken dat 38 %
van de verkoop door producenten in de EU in het OT directe verkoop betrof
(overweging 74), is de partijen op de hoorzittingen van 29 februari 2012
uitgelegd dat deze conclusie onjuist is. Het cijfer dat 62 % van de
verkoop door de bedrijfstak in de EU zich voordeed in Duitsland en het Verenigd
Koninkrijk heeft betrekking op de geografische verdeling van de verkoop en zegt
niets over de betreffende soort afnemer, en daarmee over de identificatie van
directe verkoop. Uit dit feit mag uitsluitend worden afgeleid, en dit is
bevestigd, dat de overige 38 % van de verkoop door producenten in de EU
plaatsvond buiten Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Aangezien de aanname
van de partijen over het handelsstadium van 38 % van de verkoop door
producenten in de EU onjuist is, moet het uit deze aanname voortvloeiende
argument dat de schademarge opnieuw berekend zou moeten worden eveneens worden
afgewezen. (97) Wat betreft het argument
inzake gedetailleerde informatie over handelsstromen en gerelateerde volumes
(overweging 76) wordt in herinnering gebracht dat de feiten en cijfers die ten
grondslag liggen aan de keuze voor een methode ter bepaling van het
handelsstadium in deze zaak zijn besproken in punt 3 tot en met 7 van het
informatiedocument van 5 december 2011. De partijen worden verwezen naar deze
informatie alsmede naar de op de hoorzittingen van 29 februari 2012 verstrekte
uitleg. Omwille van de helderheid worden de achterliggende handelsstromen in
overweging 92 toegelicht. (98) Wat betreft het argument
inzake een "stereotiep als vertrouwelijk aanmerken" (overweging 77)
constateert de Commissie dat de informatie die geheim is gehouden betrekking
had op i) het percentage van de directe verkoop en ii) de informatie gebruikt
ter berekening van de verhoging van 2 % op basis van tijdens het
controlebezoek verzamelde facturen en gegevens. Hierover wordt opgemerkt dat de
informatie in facturen ontegenzeglijk vertrouwelijk van aard is. Een
niet-vertrouwelijke samenvatting hiervan is opgenomen in de bijlage bij het
informatiedocument van 5 december 2011. Inzake de directe verkoop heeft de
raadadviseur-auditeur ter gemeenschappelijke zitting van 29 februari 2012
bevestigd dat concrete cijfers over directe verkoop vertrouwelijke informatie
vormen en aangeboden om op verzoek van de belanghebbende partijen te
onderzoeken hoe de concrete gegevens in het vertrouwelijk dossier door de met
het onderzoek belaste diensten van de Commissie zijn gebruikt en de partijen
mede te delen of de gegevens naar zijn mening correct zijn weergegeven in de
bevindingen. De partijen hebben hiertoe geen verzoek ingediend. Derhalve
constateert de Commissie dat aan de eis tot bekendmaking van alle gegevens met
uitzondering van vertrouwelijke is voldaan. Bovendien constateert de Commissie
dat ze, aangezien de onderhavige gegevens meer dan 5 jaar oud zijn, inmiddels
kan bekendmaken dat het percentage directe verkoop tussen 2 % en 12 %
lag. (99) Wat betreft het bezwaar van de
partijen tegen de vervoerscorrectie van de verkoopprijs af fabriek in de EU
(overweging 78) is de Commissie van mening dat de onderhavige correctie werd
toegepast om de producten naar het magazijn van de importeurs te brengen, ofwel
tot in hetzelfde handelsstadium als dat van de Chinese uitvoerproducten. Deze
correctie was gebaseerd op de specifieke omstandigheden van de betreffende
markt, namelijk de ingeblikte mandarijnen slechts in één Spaanse regio
(Valencia) worden geproduceerd, en hoofdzakelijk worden verkocht in Duitsland
en het Verenigd Koninkrijk. De correctie diende om een eerlijke vergelijking te
realiseren tussen de uitvoerprijs en de prijs in de EU in hetzelfde
handelsstadium, niet als compensatie voor het vermeende kostennadeel van de
producenten in de EU als gevolg van de locatie van hun productiefaciliteiten.
Derhalve wordt het argument van de partijen afgewezen. (100) Over het argument dat de
Commissie rekening had moeten houden met de hogere kosten voor importeurs omdat
de Chinese producten in containers werden geleverd terwijl de producten van de
bedrijfstak in de EU op pallets werden geleverd, met als gevolg een verlaging
van de kosten van verwerking door de producenten in de EU (overweging 79) wordt
opgemerkt dat de toegepaste correcties uitsluitend betrekking hadden op het
overbrengen van de producten naar het magazijn van de importeurs. De hierop
volgende kosten in verband met het vervoer van de producten naar de
detaillisten doen zich voor na het omschreven handelsstadium en kunnen daarom
niet worden meegerekend. Derhalve wordt het argument van de partijen afgewezen.
(101) Inzake het argument dat de
vervoerskosten van de producenten in de EU verlaagd hadden moeten worden met
het oog op gevallen waarin de producten rechtstreeks aan de afnemers van
importeurs worden geleverd, zoals door die laatsten gesteld (overweging 80), wordt
in herinnering gebracht dat de vervoerscorrectie van de verkoopprijs af fabriek
in de EU gebaseerd was op de op basis van verzamelde facturen vastgestelde
kosten van fysieke bezorging bij het magazijn te Hamburg (90 EUR), aangezien
het magazijn te Hamburg het geëigende handelsstadium vormt voor het vergelijken
van de uitvoerprijs met de prijs van het product in de EU. De motivering voor
de vervoerscorrectie luidt niet dat deze de totale vervoerskosten tussen de
producent in de EU en de detaillist omvat (deze zouden hoger zijn dan de kosten
voor bezorging bij het magazijn), maar dat in het licht van de specifieke
kenmerken van de markt voor het betrokken product het magazijn in Hamburg het
juiste handelsstadium vormt. Gezien deze feiten lijkt het door de partijen
aangevoerde argument niet ter zake te doen. (102) De partijen stelden dat de
toegepaste vervoerscorrectie te hoog was omdat deze gebaseerd was op kosten
voor vervoer per vrachtwagen (overweging 81). In dit verband wordt in
herinnering gebracht dat de vervoerscorrectie gebaseerd was op de vastgestelde
kosten van fysieke bezorging in Hamburg, zowel met vrachtwagens als per schip.
Derhalve is de door de partijen verzochte correctie reeds inbegrepen in de
berekening van de kosten voor vervoer naar Hamburg. Het was daarom niet nodig
om de door de partijen ter zitting ingediende gegevens te controleren,
aangezien de kosten voor bezorging in Hamburg bij het oorspronkelijke onderzoek
waren berekend op basis van de gecontroleerde gegevens van de producenten in de
EU. (103) Inzake de opmerking van de
indiener van het verzoek over de berekening van de kosten na invoer (overweging
82) wordt vermeld dat, zoals uitgelegd in punt 9 van het op 5 december 2011
verzonden informatiedocument, zowel de terminal handling charges als de kosten
voor vervoer per vrachtwagen naar de vestiging van de importeur in de
berekening zijn meegenomen. In de terminal handling charges werden geen kosten
voor zeevervoer of vrachtverzekering meegerekend aangezien deze kosten reeds
waren inbegrepen in de cif-prijs die werd verzameld en bij controle ter plaatse
bij de exporteur bevestigd. Als de Commissie deze kosten dus had meegenomen in
de berekening van de kosten na invoer, zou dat hebben geleid tot dubbeltelling. 6.3. De procedure (104) Op 5 december 2011 diende de
Commissie een informatiedocument in met feiten en cijfers in verband met de
motivering van het Gerecht om de maatregelen nietig te verklaren. Alle
belanghebbende partijen werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. (105) Op 29 februari 2012 hield de
Commissie hoorzittingen met alle partijen die hiertoe een verzoek hadden
ingediend, waaronder een gemeenschappelijke zitting met de
raadadviseur-auditeur, de betrokken exporteurs en een groep importeurs. (106) Op 26 maart 2012 stelde een van
de belanghebbende partijen de Commissie op de hoogte dat zij de gedeeltelijke
heropening met betrekking tot de kosten van invoer in het licht van het arrest
in de zaak C-338/10 zonder voorwerp acht. (107) Op 17 juli 2012 antwoordde de
Commissie in het licht van de heropening van 19 juni 2012 van mening te zijn
dat beide gedeeltelijke heropeningen nog aanhangig zijn en dat geen van deze
onderzoeken zonder voorwerp was geraakt. 6.4. Conclusie (108) Het Xinshiji-arrest van het
Gerecht is ten uitvoer gelegd door het verstrekken van nadere motivering,
informatie en toelichting aan de partijen inzake het heropende punt van het
oorspronkelijke onderzoek. De partijen werden in gelegenheid gesteld om
opmerkingen maken en gehoord te worden. Alle aangevoerde argumenten zijn
behandeld en naar behoren in overweging genomen. (109) Na overweging van de
opmerkingen van de partijen en de analyse daarvan werd geconcludeerd dat uit de
door de belanghebbende partijen opgeworpen argumenten en feiten niet de noodzaak
bleek om de bestreden schademargeberekening aan te passen. (110) Derhalve wordt de in het
oorspronkelijke onderzoek vastgestelde schademarge hierbij bevestigd. (111) Op basis van het bovenstaande
werd geconcludeerd dat het Xinshiji-arrest zijn beslag moet krijgen in het
opnieuw instellen van het definitieve antidumpingrecht voor de indieners van
het verzoek in de onderhavige zaak. 7. SCHADE 7.1. Productie in de EU en
bedrijfstak in de EU (112) Gezien het ontbreken van
onderbouwde opmerkingen worden de bevindingen in overweging 52 tot en met 54
van de voorlopige verordening bevestigd. 7.2. Verbruik in de EU (113) Een van de exporterende
partijen voerde aan dat er een discrepantie bestaat tussen het in de
vrijwaringsverordening nr. 658/2004 vastgelegde verbruik en het in de
voorlopige verordening bepaalde niveau. Benadrukt wordt dat het verschil in
verbruik in essentie te wijten was aan de afwijkende productomschrijving in het
huidige onderzoek en aan het verschillende aantal lidstaten in de twee onderzoeken.
In deze werd geen nadere en onderbouwde informatie ontvangen. Derhalve worden
de bevindingen in overweging 55 tot en met 57 van de voorlopige verordening
bevestigd. Hieruit vloeit voort dat de erop volgende onderdelen van de analyse
die gebaseerd zijn op verbruik in dit opzicht ook worden bevestigd. 7.3. Invoer uit het betrokken land 7.3.1. Volume
en marktaandeel van het betrokken ingevoerde product (114) Wat betreft het marktaandeel
verzetten enkele belanghebbende partijen zich tegen de verklaring van de
Commissie in overweging 58 van de voorlopige verordening waarin werd gewezen op
een stijging van het marktaandeel van de invoer met dumping. Zij voerden aan
dat in tegenstelling tot de bevindingen van de Commissie, het marktaandeel van
de uit de VRC ingevoerde producten is gedaald. De evaluatie van het volume en
marktaandeel van uit de VRC ingevoerde producten is gecontroleerd. Zoals
vermeld in de betreffende overweging heeft zich slechts in één jaar een daling
van het marktaandeel van de uit de VRC ingevoerde producten voorgedaan.
Gedurende de rest van het onderzochte tijdvak was het marktaandeel van uit
China ingevoerde producten voortdurend hoog. Derhalve worden de in het
voorlopige stadium gepresenteerde bevindingen bevestigd. (115) Sommige partijen voerden aan
dat de volumes na het OT ook moeten worden onderzocht teneinde te bepalen of de
invoer uit China toeneemt. Het zij opgemerkt dat de trends betreffende de
invoer uit China voor het tijdvak 2002/2003 tot en met 2006/2007 zijn
geëvalueerd en dat een duidelijke toename is geconstateerd. Overeenkomstig de
bepalingen van de basisverordening wordt geen rekening gehouden met
gebeurtenissen na het OT, behalve in uitzonderlijke omstandigheden. In elk
geval werd zoals hieronder in overweging 136 vermeld het niveau van de invoer
na het OT onderzocht en significant bevonden. 7.3.2. Prijsonderbieding (116) Drie medewerkende
producenten-exporteurs bestreden de bevindingen van de Commissie inzake
prijsonderbieding. Een van hen bestreed de methode gebruikt ter berekening van
de prijsonderbieding en vroeg om een correctie zodat de door handelaars bij hun
indirecte verkoop opgelopen kosten zouden worden meegerekend. Waar dit terecht
was, zijn de berekeningen aangepast. Uit de herziene vergelijking bleek dat gedurende
het OT de betrokken ingevoerde producten in de EU werden verkocht tegen een
prijs waarmee de prijzen van de bedrijfstak in de EU werden onderboden met een
percentage uiteenlopend van 18,4 % tot 35,2 % op basis van de
gegevens ingediend door de medewerkende producenten-exporteurs. 7.4. Situatie van de bedrijfstak in
de EU (117) Twee importeurs en de
importeursvereniging betwistten de in overweging 79 van de voorlopige
verordening genoemde duur van het verwerkingsseizoen. Zij voerden aan dat het
verwerkingsseizoen in Spanje slechts drie maanden duurt in plaats van vier of
vijf zoals de voorlopige verordening stelt. Deze bewering hangt echter samen
met de (van nature wisselende) oogstopbrengsten en met de geproduceerde
hoeveelheid, en is in elk geval niet van invloed op de door de diensten van de
Commissie geanalyseerde schadefactoren. (118) Aangezien geen andere
onderbouwde informatie of opmerkingen over de situatie van de bedrijfstak in de
EU werden ontvangen, worden overweging 63 tot en met 86 van de voorlopige
verordening hierbij bevestigd. 7.5. Conclusie inzake schade (119) Na de bekendmaking van de
voorlopige verordening stelden sommige importeurs en sommige
producenten-exporteurs onder verwijzing naar overweging 83 tot en met 86 van de
voorlopige verordening dat de door de Commissie voor het vaststellen van de
hoogte van de schade gebruikte gegevens onjuist waren en niet objectief waren
geëvalueerd. Zij voerden aan dat vrijwel alle schade-indicatoren een positieve
trend vertoonden en dat daarom geen bewijs van schade geconstateerd kan worden. (120) In dit verband wordt opgemerkt
dat, ook al vertonen sommige indicatoren geringe verbetering, de situatie van
de bedrijfstak in de EU in haar geheel moet worden beoordeeld, rekening houdend
met het feit dat de vrijwaringsmaatregelen tot het einde van het
onderzoektijdvak van kracht waren. Op deze kwestie werd uitvoerig ingegaan in
overweging 51 tot en met 86 van de voorlopige verordening. De grondige
herstructurering die door deze maatregelen mogelijk werd gemaakt en die heeft
geresulteerd in een grote verlaging van de productie en capaciteit, zou onder
normale omstandigheden hebben geleid tot een beduidende verbetering van de
algemene situatie van de producenten in de EU ten aanzien van de productie, de bezetting,
de omzet en het verschil prijs-kosten. De volume-indicatoren zijn echter zwak
gebleven, de voorraden zijn aanzienlijk gegroeid en de financiële indicatoren
duiden nog steeds op verliezen, soms zelfs in toenemende mate. (121) Gezien deze feiten is de
Commissie van mening dat de conclusies in de voorlopige verordening inzake de
door de bedrijfstak in de EU geleden schade nog altijd geldig zijn. Gezien het
ontbreken van andere onderbouwde informatie of argumenten worden deze
conclusies derhalve definitief bevestigd. 8. OORZAKELIJK VERBAND 8.1. Gevolgen van de invoer met
dumping (122) Sommige partijen voerden aan
dat het volume van de invoer uit China al sinds 1982 stabiel is en daarom geen
schade kan hebben veroorzaakt zoals uitgelegd in de voorlopige verordening (zie
overweging 58). Zoals hierboven in overweging 114 wordt uitgelegd, is de invoer
uit China gedurende het onderzochte tijdvak daarentegen beduidend toegenomen,
ten koste van het marktaandeel van de bedrijfstak in de EU. Bovendien heeft het
argument betrekking op een trend in de invoer die zich uitstrekt over een veel
langere periode dan het onderhavige tijdvak. Derhalve wordt het argument
afgewezen. (123) Zoals vermeld in overweging 116
hierboven wordt definitief geconcludeerd dat tijdens het OT de prijs van door
de Chinese producenten-exporteurs in de steekproef ingevoerde producten de
gemiddelde prijs van de bedrijfstak in de EU onderboden met een percentage
uiteenlopend van 18,4 % tot 35,2 %. De herziening van de
prijsonderbiedingsmarge laat de conclusies inzake het effect van de invoer met
dumping in de overwegingen 100 en 101 van de voorlopige verordening onverlet. 8.2. Koersschommelingen (124) Na de instelling van de
voorlopige rechten wezen sommige importeurs voorts op de negatieve uitwerking
van de wisselkoers op het prijsniveau. Zij stelden dat de wisselkoers de
hoofdfactor vormt in de oorzaken van de schade. De evaluatie van de Commissie
heeft echter uitsluitend betrekking op het verschil tussen de prijsniveaus,
waarbij de factoren die deze prijsniveaus veroorzaken buiten beschouwing kunnen
worden gelaten. Dientengevolge is een duidelijk oorzakelijk verband vastgesteld
tussen de hoge dumpingmarge en de door de bedrijfstak in de EU geleden schade,
zodat overweging 95 van de voorlopige verordening kan worden bevestigd. 8.3. Aanbod en prijs van
grondstoffen (125) Sommige belanghebbende partijen
voerden aan dat de schade niet wordt veroorzaakt door invoer met dumping, maar
door een schaars aanbod van vers fruit, ofwel de grondstof voor ingeblikte
mandarijnen. (126) Uit officiële gegevens van het
Spaans ministerie van Landbouw blijkt echter dat de voor de conservenindustrie
beschikbare hoeveelheid meer dan toereikend is om de volledige
productiecapaciteit van de Spaanse producenten te kunnen benutten. (127) Tot op
zekere hoogte vormt de consumentenmarkt voor verse landbouwproducten voor de
producenten een concurrent op het gebied van vers fruit. Deze concurrentie doet
het oorzakelijk verband echter niet teniet. Een duidelijke, significante reden
voor de relatief beperkte productie, omzet en marktaandeel van de bedrijfstak
in de EU is gelegen in de druk van grootschalige invoer uit China tegen zeer
lage prijzen. In deze situatie, en gezien het feit dat de marktprijs wordt
bepaald door de invoer, die meer dan 70 % van de markt vormt en waardoor
prijzen worden onderboden, gedrukt en laag gehouden, zou het oneconomisch zijn
meer te produceren zonder de redelijke verwachting het product te kunnen
verkopen tegen prijzen die een normale winst mogelijk maken. Derhalve zou de
Spaanse bedrijfstak redelijkerwijs aanzienlijk meer kunnen produceren mits hun
bedrijfsresultaten niet zouden lijden onder de marktprijs. (128) Deze
analyse wordt ook bevestigd door de aanhoudend grote voorraden van de
producenten in de EU, hetgeen erop duidt dat de voor de bedrijfstak in de EU
schadelijke situatie niet het gevolg is van een ontoereikende productie, maar
van een productie die door de druk van de invoer uit China onverkoopbaar is. (129) Omdat de grondstof een landbouwproduct
is, is de prijs ervan onderhevig aan seizoenschommelingen. Niettemin
constateert de Commissie dat gedurende het geanalyseerde tijdvak van vijf jaar,
die oogsten met lagere en hogere prijzen omvatte, de schade (bv. in de vorm van
financiële verliezen) onafhankelijk van deze schommelingen optrad en dat er dus
geen rechtstreeks verband bestaat tussen de bedrijfsresultaten van de
bedrijfstak in de EU en deze seizoenschommelingen. 8.4. Kwaliteitsverschillen (130) Sommige partijen stelden dat
het product uit China van hogere kwaliteit was dan de producten uit de EU.
Eventueel hieruit voortvloeiende prijsverschillen werden echter niet voldoende
gestaafd en er is geen bewijs dat de vermeende voorkeur van consumenten voor
producten uit China zo groot zou zijn dat dit de oorzaak zou zijn van de
verslechtering van de situatie van de bedrijfstak in de EU. Overigens zou een
dergelijk vermeend prijsverschil ten gunste komen van het product uit China,
zodat de mate van prijsonderbieding/prijsbederf er door versterkt zou worden.
Gezien het ontbreken van verdere nieuwe en onderbouwde informatie of argumenten
wordt overweging 99 van de voorlopige verordening hierbij bevestigd. 8.5. Kostenstijgingen (131) Sommige partijen stelden dat
buitengewone kostenverhogingen voor sommige producenten de achterliggende
oorzaak voor de schade vormden. Deze beweringen werden niet voldoende gestaafd.
In de analyse van de Commissie werden geen dergelijke gebeurtenissen
geconstateerd waardoor een ander oorzakelijk verband zou moeten worden
aangewezen of die gevolgen zouden hebben voor de berekening van de schademarge.
(132) Sommige partijen dienden
opmerkingen in over de gestegen productiekosten en het onvermogen van de
bedrijfstak in de EU om deze terug te dringen. Bepaalde kostenposten (zoals
energie) zijn gestegen, maar de invloed daarvan is niet zodanig dat het
oorzakelijk verband wordt verbroken in een situatie waar de omzet en productie
worden gedrukt (met een stijging van de kosten per eenheid voor de bedrijfstak
in de EU tot gevolg) en de prijzen van de bedrijfstak in de EU worden gedrukt
en laag gehouden door een zeer beduidende hoeveelheid invoer met dumping uit
China. 8.6. Steunregelingen (133) Er werd aangevoerd dat
EG-steunregelingen een kunstmatige groei van de verwerkingscapaciteit in de EG
had veroorzaakt en vervolgens een lager aanbod van grondstoffen hadden
gestimuleerd voor het betrokken product. Deze bewering was algemeen van aard en
werd niet voldoende gestaafd. In elk geval werden de betreffende regelingen in
1996 aangepast, waarna de steun naar de landbouwers in plaats van de verwerkers
van het betrokken product ging. In de analyse van de Commissie werden tijdens
het onderzoektijdvak geen resteffecten geconstateerd waardoor het oorzakelijk
verband verbroken zou kunnen worden. Wat betreft het aanbod wordt verwezen naar
de overwegingen 128 en 129. 8.7. Conclusie inzake het
oorzakelijk verband (134) Gezien het ontbreken van
verdere nieuwe en onderbouwde informatie of argumenten worden overweging 87 tot
en met 101 van de voorlopige verordening hierbij bevestigd. (135) Gezien het bovenstaande wordt
de voorlopige bevinding bevestigd dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen
de door de bedrijfstak in de EU geleden aanmerkelijke schade en de invoer met
dumping uit China. 9. BELANG VAN DE EU 9.1. Ontwikkelingen
na het onderzoektijdvak (136) Met ingang van 9 november 2007
werd de invoer uit de VRC geregistreerd overeenkomstig Verordening (EG) nr.
1295/2007 van de Commissie van 5 november 2007 tot onderwerping aan registratieplicht
van de invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen
enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (de
"registratieverordening")[14]
Dit gebeurde met het oog op het mogelijk met terugwerkende kracht instellen van
antidumpingrechten. Als gevolg hiervan en bij wijze van uitzondering zijn ook
de ontwikkelingen na het OT geanalyseerd. Uit gegevens van Eurostat blijkt dat
de invoer uit China nog altijd van beduidende omvang is, een constatering die
door bepaalde importeurs wordt bevestigd. Het volume voor de laatste tien
maanden na het OT behaalde een omvang van 74.000 ton tegen stabiele lage
prijzen. 9.2. Vermogen van de producenten in
de EU om in de vraag in de EU te voorzien (137) Een aantal partijen wees op de
lage productie in Spanje, die volgens hen ontoereikend is om volledig in de
vraag in de EU te voorzien. Hoewel inderdaad moet worden vastgesteld dat de
bedrijfstak in de EU momenteel niet in staat is om in de gehele vraag van de
markt in de EU te voorzien, wordt erop gewezen dat dit feit samenhangt met het
effect van schadelijke invoer, zoals hierboven uiteengezet. Overigens is het
beoogde effect van de maatregelen niet om invoer uit China de toegang tot de
markt in de EU te ontzeggen, maar om de effecten van schadelijke dumping tegen
te gaan. Gezien onder meer het feit dat er slechts twee leveranciers van deze
producten zijn, wordt vastgesteld dat ook als definitieve maatregelen worden
getroffen, de vraag in de EU naar producten uit China aanzienlijk zal blijven. 9.3. Belang
van de bedrijfstak en leveranciers in de EU (138) Eén
vereniging van importeurs stelde dat antidumpingmaatregelen zonder een
beperking van de hoeveelheden niet zou bijdragen aan de bescherming van de
Spaanse bedrijfstak, maar automatisch zou leiden tot onrechtmatige
handelsactiviteiten. Dit argument moet worden gezien als een aansporing tot
goed toezicht op de afdwinging van maatregelen door de instellingen, niet als
een argument tegen de voordelen die maatregelen zouden kunnen hebben voor
producenten in de EU. (139) Een andere importeur voerde aan
dat de instelling van antidumpingmaatregelen niet zou leiden tot verbetering
van de situatie van de Spaanse producenten, vanwege de door de importeurs in de
EU opgebouwde omvangrijke voorraden, waarmee in de nabije toekomst in de vraag
van de markt zou kunnen worden voorzien. Ook een andere importeur wees op de
omvang van de voorraden en het preventief aanleggen daarvan. Deze opmerkingen
staven de analyse van de Commissie in de voorlopige verordening en elders in de
onderhavige verordening. Er wordt echter op gewezen dat met de maatregelen
beoogd wordt compensatie te bieden voor schadelijke dumping over een tijdvak
van vijf jaar, niet van slechts één jaar. (140) Aangezien geen andere nieuwe en
onderbouwde informatie of argumenten over dit onderwerp werden ontvangen, wordt
de conclusie getrokken in overweging 103 tot en met 106 en overweging 115 van
de voorlopige verordening hierbij bevestigd. 9.4. Belang van niet-verbonden
importeurs/handelaars in de EU (141) Medewerkende importeurs stelden
dat het in het algemeen belang was dat er twee leveranciers van het betrokken
product zouden blijven bestaan, namelijk Spanje en China, teneinde een
betrouwbaar aanbod tegen concurrerende prijzen te verzekeren. (142) Niettemin spreekt de
meerderheid van de importeurs de voorkeur uit dat, als definitieve maatregelen
zouden worden ingesteld, deze ook kwantitatieve elementen zouden bevatten. Dit
wordt niet geschikt geacht, hetgeen in overweging 156 wordt toegelicht. (143) Uit de gecontroleerde gegevens
van de medewerkende importeurs in de steekproef bleek dat ingeblikte
mandarijnen minder dan 6 % van hun totale omzet vormden en dat zij zowel
tijdens het onderzoektijdvak als in het tijdvak 2004-2008 gemiddeld een
winstmarge groter dan 10 % behaalden. (144) Uit het bovenstaande blijkt dat
alles tezamen de potentiële gevolgen van de maatregelen voor
importeurs/handelaars niet onevenredig zouden zijn met de eruit voortvloeiende
positieve effecten. 9.5. Belang van
gebruikers/detaillisten (145) Eén gebruiker, verantwoordelijk
voor minder dan 1 % van het totale verbruik, diende algemene opmerkingen in
over de kleinere beschikbaarheid van mandarijnen in de EU en over de superieure
kwaliteit van de producten uit China. Hem werd verzocht om nadere medewerking
in de vorm van het verstrekken van individuele gegevens, maar weigerde en
onderbouwde zijn verklaringen niet. Een andere detaillist, lid van de grootste
importeursvereniging, verzette zich in algemene zin tegen een prijsverhoging.
In de loop van het onderzoek werden verder geen opmerkingen over het belang van
gebruikers/detaillisten ontvangen. Gezien deze situatie en het ontbreken van
onderbouwde opmerkingen van gebruikers/detaillisten worden de conclusies
getrokken in overweging 109 tot en met 112 van de voorlopige verordening
hierbij bevestigd. 9.6. Belang van consumenten (146) In tegenstelling tot wat door
één importeur werd gesteld, werd in de voorlopige fase tevens het belang van de
consumenten afgewogen. De bevindingen van de Commissie zijn opgenomen in
overweging 113 en 114 van de voorlopige verordening. Andere partijen voerden
aan dat er significante gevolgen voor consumenten zouden zijn. Er werd echter
geen informatie verstrekt waardoor de bevindingen van de bovengenoemde overwegingen
in twijfel zouden worden getrokken. Al zouden rechten mogelijk tot een
verhoging van de prijzen voor consumenten tot gevolg hebben, niet één partij
heeft het feit betwist dat dit product slechts een zeer gering aandeel uitmaakt
van de huishoudelijke uitgaven voor levensmiddelen. Gezien het ontbreken van
opmerkingen van consumenten en nadere nieuwe en onderbouwde informatie worden
deze overwegingen derhalve bevestigd. 9.7. Conclusie inzake het belang
van de EU (147) De bovenstaande aanvullende
analyse van de belangen in deze heeft niet geleid tot wijziging van de
voorlopige conclusies op dit gebied. Uit de gecontroleerde gegevens van de
medewerkende importeurs in de steekproef bleek dat ingeblikte mandarijnen
minder dan 6 % van hun totale omzet vormden en dat zij zowel tijdens het
onderzoektijdvak als in het tijdvak 2004-2008 gemiddeld een goed
bedrijfsresultaat behaalden, zodat de gevolgen van de maatregelen voor
importeurs minimaal zullen zijn. Ook is vastgesteld dat de financiële gevolgen
voor de eindconsument verwaarloosbaar zouden zijn, gezien het feit dat in de
consumerende landen marginale hoeveelheden per hoofd van de bevolking worden
aangeschaft. Vastgesteld wordt dat de conclusies inzake het belang van de EU in
de voorlopige verordening ongewijzigd blijven. Gezien het ontbreken van andere
opmerkingen worden deze conclusies uit de voorlopige verordening hierbij
definitief bevestigd. 10. DEFINITIEVE MAATREGELEN 10.1. Schademarge (148) Eén importeur beweerde dat de
in het voorlopige stadium als referentie gebruikte winstmarge van 6,8 %
een te hoge schatting is. Wat dit betreft moet worden opgemerkt dat ditzelfde
percentage in het kader van vrijwaringsmaatregelen in het tijdvak 1998/99 tot
en met 2001/02 werd gehanteerd en aanvaard als de feitelijk door de bedrijfstak
van de Unie gemaakte winst. Het heeft betrekking op de winst van producenten in
de EU in een normale handelssituatie vóór de toename van de invoer die tot
schade aan de bedrijfstak heeft geleid. Het argument wordt derhalve afgewezen. (149) Producenten in de EU stelden
dat bij de voorlopige rechten geen rekening werd gehouden met de bijzondere
situatie op de markt voor ingeblikte mandarijnen, waarbij de productie
geconcentreerd is in één land en het overgrote merendeel van de verkoop en invoer
zich voordoet in een ander land in Europa. Om die reden werd verzocht om bij de
definitieve berekeningen rekening te houden met de kosten voor vervoer van het
producerende land naar het consumerende land. Het argument werd gegrond geacht
en de berekeningen werden dienovereenkomstig gecorrigeerd voor de concentratie
van de verkoop in de betreffende gebieden van de EU. (150) Eén partij maakte opmerkingen
over de berekening van prijsonderbieding en prijsbederf. Waar dit gegrond werd
geacht, werden in het definitieve stadium correcties toegepast. (151) De resulterende schademarges,
rekening houdend met gegronde verzoeken van belanghebbende partijen, uitgedrukt
in procenten van de totale cif-invoerwaarde van elke Chinese exporteur in de
steekproef, onder de vastgestelde dumpingmarges, bedroegen: –
Yichang Rosen Foods Co., Ltd., Yichang, Zhejiang:
100,1 %, –
Huangyan No. 1 Canned Food Factory, Huangyan,
Zhejiang: 48,4 %, –
Zhejiang Xinshiji Food Co., Ltd, Sanmen, Zhejiang
en verbonden producent Hubei Xinshiji Foods Co., Ltd., Dangyang City, Hubei
Province: 92,0 %, –
niet in de steekproef opgenomen medewerkende
producenten-exporteurs: 90,6 %, Alle overige ondernemingen:
100,1%. 10.2. Terugwerkende kracht (152) Zoals vermeld in overweging 4
onderwierp de Commissie invoer van het betrokken product van oorsprong uit de
VRC aan registratie op basis van een verzoek van de bedrijfstak in de EU. Dit
verzoek is ingetrokken en derhalve is de kwestie niet nader onderzocht. 10.3. Definitieve maatregelen (153) Gelet op de conclusies inzake
dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de EU en in overeenstemming
met artikel 9, lid 4, van de basisverordening moet een definitief
antidumpingrecht worden ingesteld, volgens de regel van het laagste recht
gelijk aan de geconstateerde dumpingmarge of, indien deze lager is, de
geconstateerde schademarge. In het onderhavige geval moet het recht bijgevolg
worden vastgesteld op het niveau van de vastgestelde schademarge. (154) Op basis van het bovenstaande
en in overeenstemming met de in het Publicatieblad L 258[15] gepubliceerde rectificatie
moet het definitieve recht als volgt bedragen: –
Yichang Rosen Foods Co., Ltd., Yichang, Zhejiang:
531,2 EUR/ton; –
Huangyan No.1 Canned Food Factory Huangyan,
Zhejiang: 361,4 EUR/ton; –
Zhejiang Xinshiji Foods Co., Ltd., Sanmen,
Zhejiang en de eraan verbonden producent Hubei Xinshiji Foods Co., Ltd.,
Dangyang City, Hubei Province: 490,7 EUR/ton. –
niet in de steekproef opgenomen medewerkende
producenten-exporteurs: 499,6 EUR/ton. Alle overige ondernemingen: 531,2 EUR/ton. 10.4. Vorm van de maatregelen (155) Een
aantal partijen verzocht om maatregelen bestaande uit een combinatie van
kwantitatieve en prijselementen, waarbij voor een basisinvoervolume geen of
verlaagde rechten zouden worden betaald. Soms werd dit gekoppeld aan een
vergunningenstelsel. (156) Deze mogelijkheid werd
overwegen maar werd met name om de volgende redenen verworpen.
Antidumpingrechten worden ingesteld omdat de uitvoerprijs lager is dan de
normale waarde. De naar de EU uitgevoerd hoeveelheden zijn relevant voor de
analyse of de invoer met dumping schade veroorzaakt. Deze hoeveelheden zijn
gewoonlijk echter niet relevant voor de omvang van de te heffen rechten. In
andere woorden: als wordt geconstateerd dat invoer met dumping schade veroorzaakt,
kan voor de dumping worden gecompenseerd met een recht dat geldt vanaf de
eerste ingevoerde zending na de inwerkingtreding van het recht. Voorts geldt
dat mocht worden geconstateerd dat het in het belang van de EU is om producten
gedurende een bepaald tijdvak te laten invoeren zonder instelling van
antidumpingrechten, artikel 14, lid 4, van de basisverordening voorziet in
schorsing onder bepaalde omstandigheden. (157) Sommige partijen hebben
aangevoerd dat elke maatregel zonder een kwantitatieve beperking zal leiden tot
ontduiking van de heffing. De partijen verwezen wederom naar het aanleggen van
voorraden dat zich voordeed direct na de uitbreiding van de Europese Unie op 1
mei 2004. Uit de analyse van de diensten van de Commissie blijkt dat het hierbij
ging om een duidelijke poging om de heffing te ontduiken. Gelet op deze
verklaringen en de feiten omschreven in overweging 123 en 125 van de voorlopige
verordening houdt de Commissie toezicht op de ontwikkelingen teneinde de nodige
stappen te zetten om een effectieve afdwinging van de maatregelen te
waarborgen. (158) Andere partijen hebben
aangevoerd dat de maatregelen niet van toepassing zouden moeten zijn op volumes
die het onderwerp zijn van reeds bestaande verkoopcontracten. Dit zou in de
praktijk neerkomen op een vrijstelling van rechten waardoor het compenserende
effect van de maatregelen zou worden ondergraven, en wordt derhalve afgewezen.
In deze wordt tevens verwezen naar de overwegingen 138 en 139. (159) Bij de voorlopige verordening
werd een antidumpingrecht ingesteld in de vorm van een specifiek recht voor
elke onderneming, voortvloeiend uit de toepassing op de schademarge op de
uitvoerprijzen gebruikt in de berekening van de dumping tijdens het OT. Deze
methode wordt bevestigd voor de definitieve maatregelen. 10.5. Verbintenissen (160) In een laat stadium van het
onderzoek boden verscheidene producenten-exporteurs in de VRC aan om
prijsverbintenissen aan te gaan. Deze werden onaanvaardbaar geacht gezien de
aanzienlijke instabiliteit van de prijs van dit product, het risico van
ontduiking en ontwijking van de rechten voor dit product (zie overweging 124 en
125 van de voorlopige verordening) en het feit dat de aanbiedingen van
ondernemingen waaraan geen behandeling als marktgerichte onderneming was
toegekend, geen garanties van de Chinese autoriteiten inzake een toereikend
toezicht bevatten. 11. REGISTRATIE (161) Bij verordening 572/2012 is
registratie van de invoer van het betrokken product ingesteld. Deze registratie
moet worden beëindigd. Over de mogelijkheid van het met terugwerkende kracht
innen van rechten wordt besloten in een later stadium, wanneer volledige
statistische gegevens beschikbaar zijn. 12. MEDEDELING VAN FEITEN EN
OVERWEGINGEN (162) Alle partijen werden op de
hoogte gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan de
Commissie voornemens was een definitief antidumpingrecht in te stellen op het
betrokken product van oorsprong uit de Volksrepubliek China. De partijen konden
hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken. De
partijen die hierom verzochten, werden in de gelegenheid gesteld om gehoord te
worden. Twee groepen importeurs werden op hun verzoek gehoord in aanwezigheid
van de raadadviseur-auditeur van het directoraat-generaal Handel (DG TRADE). (163) Wat het Xinshiji-arrest
betreft, waren de aangevoerde argumenten al geanalyseerd en beantwoord in het
algemene informatiedocument. Geen van deze argumenten was derhalve aanleiding
tot herziening van de centrale feiten en overwegingen op basis waarvan besloten
werd de naar aanleiding van het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde
schademarge te bevestigen. Wat het referentielandarrest betreft, herhaalde een
groep importeurs al tijdens het onderzoek gemaakte opmerkingen met betrekking
tot de reikwijdte van de gedeeltelijke heropening, het gebruik van OT-gegevens
en de vaststelling van de normale waarde. Deze opmerkingen kwamen al aan de
orde in de overwegingen 43, 46 en 54. Dezelfde groep importeurs gaf te kennen
dat zij voorstander waren van een systeem van vrijwaringsmaatregelen met
quota's in plaats van antidumpingrechten. In overweging 156 is uitgelegd waarom
niet voor een quotasysteem is gekozen. Er zij verder op gewezen dat
vrijwaringsmaatregelen alleen ingesteld kunnen worden in bepaalde situaties en
onder specifieke voorwaarden, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 260/2009 van
de Raad van 26 februari 2009. Antidumpingrechten worden beschouwd als de meest
effectieve manier om schade veroorzakende dumping tegen te gaan. Deze groep
importeurs wees er ook op, in verband met de in de overwegingen 44 en 85
bespoken kwesties, dat de Commissie geen tussentijds nieuw onderzoek had
geopend toen daarom verzocht werd. De Commissie herhaalt dat het vanaf het
referentielandarrest niet meer mogelijk was om een dergelijk onderzoek te
verrichten, aangezien er toen geen recht meer van toepassing was. De Commissie
zal het verzoek om een tussentijds nieuw onderzoek opnieuw overwegen zodra deze
verordening in werking treedt. Als uit analyse van het verzoek blijkt dat
voldaan is aan de voorwaarden van artikel 11, lid 3, van de
basisverordening zal zo snel mogelijk een tussentijds nieuw onderzoek geopend
worden. (164) Kort samengevat werd
geconcludeerd, na bestudering van alle opmerkingen na mededeling van de
bevindingen van het onderzoek aan de belanghebbenden, dat geen van die
opmerkingen aanleiding was om de uit het onderzoek getrokken conclusies te
herzien. 13. DUUR VAN DE MAATREGELEN (165) In afwijking van artikel 11,
lid 2, van de basisverordening vervalt deze verordening 5 jaar na de
inwerkingtreding van de oorspronkelijke verordening, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: Artikel 1 1. Hierbij wordt opnieuw een
definitief antidumpingrecht ingesteld voor bereide of verduurzaamde
mandarijnen, tangerines en satsuma's daaronder begrepen, en clementines,
wilkings en andere dergelijke kruisingen van citrusvruchten, zonder toegevoegde
alcohol, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, zoals
omschreven onder GN-post 2008 en momenteel vallende onder de GN-codes 2008 30
55, 2008 30 75 en ex 2008 30 90 (Taric-codes 2008 30 90 61, 2008 30 90 63, 2008
30 90 65, 2008 30 90 67 en 2008 30 90 69), van oorsprong uit de Volksrepubliek
China. 2. De definitieve antidumpingrechten
die van toepassing zijn op de in lid 1 omschreven en door onderstaande
ondernemingen geproduceerde producten, zijn als volgt: Onderneming || EUR/t nettogewicht product || AanvullendeTaric-code Yichang Rosen Foods Co., Ltd., Yichang, Zhejiang || 531,2 || A886 Huangyan No.1 Canned Food Factory, Huangyan, Zhejiang || 361,4 || A887 Zhejiang Xinshiji Foods Co., Ltd., Sanmen, Zhejiang en de aan haar verbonden producent Hubei Xinshiji Foods Co., Ltd., Dangyang City, Hubei Province || 490,7 || A888 Niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs, zoals vermeld in de bijlage || 499,6 || A889 Alle overige ondernemingen || 531,2 || A999 Artikel 2 1. Wanneer goederen zijn beschadigd
voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te
betalen prijs met het oog op de vaststelling van de douanewaarde derhalve
overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93[16] van de Commissie
verhoudingsgewijs is verminderd, wordt het op basis van artikel 1 berekende
antidumpingrecht met hetzelfde percentage verminderd als de werkelijk betaalde
of te betalen prijs. 2. Tenzij anders vermeld, zijn de
geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing. Artikel 3 De douaneautoriteiten wordt opgedragen de
registratie van de invoer uit hoofde van artikel 1 van Verordening (EU) nr. 572/2012
te beëindigen. Artikel 4 Deze verordening treedt in werking op de dag
na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Artikel 5 In afwijking van artikel 11, lid 2, van de
basisverordening vervalt deze verordening op 31.12.2013. Artikel 6 In afwijking van artikel 11, lid 3, van de
basisverordening zijn verzoeken om een tussentijds nieuw onderzoek ontvankelijk
met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening. Deze verordening is verbindend in al
haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor
de Raad De
voorzitter
BIJLAGE Niet in de steekproef opgenomen medewerkende
producenten-exporteurs (aanvullende Taric-code A889) Hunan Pointer Foods Co., Ltd., Yongzhou, Hunan Ningbo Pointer Canned Foods Co., Ltd.,
Xiangshan, Ningbo Yichang Jiayuan Foodstuffs Co., Ltd., Yichang,
Hubei Ninghai Dongda Foodstuff Co., Ltd., Ningbo,
Zhejiang Huangyan No.2 Canned Food Factory, Huangyan,
Zhejiang Zhejiang Xinchang Best Foods Co., Ltd., Xinchang,
Zhejiang Toyoshima Share Yidu Foods Co., Ltd., Yidu,
Hubei Guangxi Guiguo Food Co., Ltd., Guilin, Guangxi Zhejiang Juda Industry Co., Ltd., Quzhou,
Zhejiang Zhejiang Iceman Group Co., Ltd., Jinhua,
Zhejiang Ningbo Guosheng Foods Co., Ltd., Ninghai Yi Chang Yin He Food Co., Ltd., Yidu, Hubei Yongzhou Quanhui Canned Food Co., Ltd.,
Yongzhou, Hunan Ningbo Orient Jiuzhou Food Trade &
Industry Co., Ltd., Yinzhou, Ningbo Guangxi Guilin Huangguan Food Co., Ltd.,
Guilin, Guangxi Ningbo Wuzhouxing Group Co., Ltd., Mingzhou,
Ningbo [1] PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51. [2] PB C 246 van 20.10.2007, blz. 15. [3] PB L 178 van 5.7.2008, blz. 19. [4] PB L 288 van 6.11.2007, blz. 22. [5] PB L 290 van 8.11.2003, blz. 3. [6] PB L 104 van 8.4.2004, blz. 67. [7] PB L 350 van 30.12.2008, blz. 35. [8] PB C 103 van 2.4.2011, blz. 21. [9] PB C 353 van 3.12.2011, blz. 15. [10] Arrest van het Hof (derde kamer) van 22 maart 2012 in zaak
C-338/10, GLS tegen Hauptzollamt Hamburg-Stadt. [11] PB C 175 van 19.6.2012, blz. 19. [12] Zaak T-2/95, Industrie des poudres sphériques (IPS)/Raad,
Jurispr. 1998, blz. II-3939 en zaak C-458/98 P, Industrie des poudres
sphériques (IPS)/Raad, Jurispr. 2000, blz. I-8147. [13] Zaak T-2/95, Industrie des poudres
sphériques (IPS)/Raad, Jurispr. 1998, blz. II-3941. [14] PB L 288 van 6.11.2007, blz. 22. [15] PB L 258 van 26.9.2008, blz. 74. [16] PB L 253 van 11.1.1993, blz. 3.