26.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 126/11


Advies van het Comité van de Regio’s — Groenboek „Een kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030”

2014/C 126/04

I.   POLITIEKE AANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

benadrukt dat de lokale en regionale overheden cruciale actoren zijn en een centrale rol spelen in de strijd tegen de klimaatverandering en de uitwerking van oplossingen die de samenleving van de toekomst aanbelangen, en betreurt dat er in het groenboek met geen woord wordt gerept over het belang van de lokale en regionale overheden noch over de maatregelen die zij hebben genomen op het gebied van klimaat- en energieproblematiek.

2.

Het dringt erop aan dat de Commissie lokale, regionale en nationale overheden in hun zoektocht naar oplossingen op dit gebied ondersteunt met speciale ontwikkelings- en financieringsprogramma's, alsook met een monitoringmodule.

3.

Het is van het grootste belang dat de klimaatverandering wordt beperkt tot max. twee graden Celsius ten opzichte van het pre-industriële tijdperk.

4.

Tevens is het van het grootste belang dat op de COP 21-klimaatconferentie van de VN in 2015 overeenstemming wordt bereikt over een bindend internationaal klimaatverdrag, overeenkomstig het besluit van de COP 17-klimaatconferentie van de VN in Durban in 2011.

5.

Het Comité beveelt aan dat de juridisch bindende emissiereductiedoelstelling voor de EU in haar geheel voor 2030 wordt vastgelegd op 50 % t.o.v. het referentiejaar1990, waarbij de lidstaten onderling bepalen hoe de lasten van de emissiereductie worden verdeeld.

6.

Het wijst erop dat de gemeenschappelijke, juridisch bindende emissiehandelsregeling voor de productie van fossiele brandstoffen meer dan 40 % van de emissies in de lidstaten omvat (de emissiehandel voor het luchtverkeer niet meegerekend) en dringt erop aan dat bij het vaststellen van de emissiereductiedoelstelling wordt afgesproken welke emissies onder de emissiehandel vallen en welke niet, en welke sectoren (bijv. het vervoer over land en zee) in het emissiehandelssysteem zouden kunnen worden opgenomen. In zijn huidige vorm voldoet de emissiehandel niet aan de verwachtingen, wat te maken heeft met een aantal feilen die inherent zijn aan de regeling, waardoor de koolstofprijs te laag uitvalt.

7.

Het betreurt het zeer lage ambitieniveau van de mededeling van de Commissie over een beleidskader voor klimaat en energie in de periode van 2020 tot 2030 (1) en acht het essentieel om naast de algemene emissiereductiedoelstelling twee bindende subdoelstellingen in te voeren voor resp. hernieuwbare energie (niet slechts een algemeen EU-streefcijfer van 27% waaraan de lidstaten niet gebonden zijn) en efficiënt energiegebruik. Het benadrukt dat de EU, om in 2050 het ambitieuze streven van 100 % hernieuwbare energie te kunnen halen, realistische tussentijdse doelstellingen voor 2030 en 2040 moet vaststellen.

8.

Vanuit het oogpunt van het subsidiariteitsbeginsel en ter ondersteuning van een efficiënter energiegebruik op zowel nationaal als lokaal niveau dienen deze twee nationale subdoelstellingen — meer hernieuwbare energie en minder energieverbruik — dusdanig te worden geformuleerd dat ze bindend zijn voor de lidstaten, die met het oog hierop regionale strategieën moeten vaststellen.

9.

De ontoereikende financieringsmogelijkheden van de lokale en regionale overheden en de aanslepende economische crisis strekken wat dat betreft tot grote zorg. Voor de lokale en regionale overheden is het hierdoor een stuk lastiger om hun centrale rol te vervullen bij het bestrijden van de klimaatverandering en het ontwikkelen van mogelijkheden tot aanpassing daaraan.

10.

In samenhang met het concurrentievermogen is het een goede zaak dat de Commissie voorstelt om na te denken over doelstellingen voor energiebesparingen door de industrie die gebaseerd zijn op de energie-intensiteit in verhouding tot het bbp of de bruto toegevoegde waarde.

11.

Als de EU werkelijk concurrerend wil zijn, zal ze ten volle gebruik moeten maken van de economische en sociale mogelijkheden die de overgang naar een koolstofarme economie biedt voor de werkgelegenheid en het milieu. Steunmaatregelen voor niet-hernieuwbare energiebronnen moeten kunnen worden vervangen door steunmaatregelen voor hernieuwbare energie en efficiënter energiegebruik, en de mogelijke inkomsten uit veilingen bij voortzetting van de emissiehandel en uit eventuele invoering van een belasting op koolstof zouden moeten worden gebruikt voor efficiënte klimaatbeheersings- en aanpassingsmaatregelen.

12.

Het Comité is van mening dat de energie-onafhankelijkheid en continuïteit van de energievoorziening kunnen worden verbeterd door de interne energiemarkt verder uit te bouwen met behulp van bijv. nieuwe interconnectoren, kleinschalige energieproductie door de consumenten zelf, energie-opslag en intelligente netwerken. Een veelzijdig aanbod van duurzame energiebronnen fungeert naar de mening van het Comité als een buffer tegen prijsschommelingen, maakt het energiesysteem minder kwetsbaar en kan het aantal leveringsstoringen terugdringen. Bij het tot stand brengen van de interne energiemarkt zal erop gelet moeten worden dat dit niet leidt tot beperking van de mogelijkheden voor een verdere ontwikkeling van de decentrale energievoorziening op regionaal en lokaal niveau.

13.

Bij de verdere uitbouw van de interne energiemarkt met behulp van nieuwe interconnectoren zullen de lasten eerlijk over de regio's moeten worden verdeeld en moet worden voldaan aan de eisen van ruimtelijke ordening. Onevenredig zware lasten voor afzonderlijke regio's en landschappelijke zones moeten worden vermeden.

14.

Het waarschuwt dat in alle beleid dat op EU- en nationaal niveau wordt uitgewerkt, voor ogen moet worden gehouden dat de energieprijzen redelijk moeten blijven en de belastingdruk voor de burger niet te groot mag worden. Om die reden wil het CvdR de lidstaten aanraden speciale maatregelen te nemen om kwetsbare gezinnen en consumenten te beschermen tegen hoge energieprijzen.

15.

Ook zou men meer zicht moeten krijgen op de externe voordelen die op lange termijn o.m. op het gebied van de volksgezondheid en de werkgelegenheid voortvloeien uit de afschaffing van niet-hernieuwbare energiebronnen, zodat dat als argument in de besluitvorming kan worden gebruikt.

16.

In de discussies over het kader voor een alomvattend klimaat- en energiebeleid dient ook te worden gekeken naar de mogelijkheid om duurzaam opgeslagen koolstof (bijv. in de vorm van houtconstructies en in houtproducten of in kurk) te benutten ter vervanging van producten die uitstoot veroorzaken. Ook alle natuurlijke opslagplaatsen van koolstof moeten in aanmerking worden genomen, waarbij het zaak is om bosbestanden, productiesystemen voor land- en bosbouw en veeteelt alsook biologische en duurzame landbouw te versterken.

17.

Het Comité hecht tot slot groot belang aan voorlichting aan de verschillende consumenten- en bevolkingsgroepen (leeftijd, geslacht, culturele achtergrond, sociaaleconomische situatie enz.) en versterking van de professionele expertise van de verantwoordelijken op het gebied van energiegebruik.

A.    Ruimtelijke ordening en aanpassing aan de klimaatverandering

18.

Het Comité wijst erop dat de lokale en regionale overheden voor cruciale aspecten van de ruimtelijke ordening verantwoordelijk zijn en aldus voor de inrichting van de toekomstige samenleving. Ze zijn o.m. verantwoordelijk voor diensten aan de burger en het bedrijfsleven, zoals schoon water, afvalwaterbehandeling en afvalverwerking, energieproductie en -distributie, ICT-netwerken, wegen, openbaar vervoer en voorzieningen voor fiets- en voetverkeer. Met deze basisinfrastructuur creëren ze de voorwaarden voor een gepast gedrag van inwoners en bedrijfsleven om emissies te verminderen.

19.

De lokale en regionale overheden spelen een bijzonder belangrijke rol bij het afzwakken van de klimaatverandering en het inspelen op en aanpassen aan de gevolgen ervan en bij de aanpak van energievraagstukken. Als basisdienstverlener zijn de lokale en regionale overheden zelf energiegebruikers en belangrijke opdrachtgevers van projecten. Lokale energieproductie en lokale investeringen zijn gunstig voor de regionale economie en werkgelegenheid.

20.

De regionale markten spelen een cruciale rol op de energiemarkt van de EU en leveren een belangrijke bijdrage aan de volledige verwezenlijking van de interne energiemarkt.

21.

De belangrijke rol van de lokale en regionale overheden bij de aanpassing aan de klimaatverandering en het inspelen op de concrete gevolgen daarvan vindt erkenning op verschillende niveaus (burger, lidstaat, EU, internationale instelling en organisatie). De brandweer- en reddingsdiensten en energievoorziening spelen een centrale rol bij extreme weersomstandigheden, zoals overstromingen en stormen en de daarmee gepaard gaande stroomuitval, die dan weer de ene dan weer de andere plaats treffen en schade veroorzaken aan de mensen die er wonen. Het afzwakken van de klimaatverandering en het versterken van de veerkracht van de samenleving zijn geen „of-of”-opties, maar vullen elkaar aan.

B.    Klimaatdoelstelling en COP21

22.

De bijgewerkte gegevens die de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) afgelopen september heeft gepubliceerd zijn alarmerend. Volgens deze cijfers zal de gemiddelde temperatuur tegen 2100 met zo'n 5 graad Celsius stijgen. De klimaatopwarming kan op het noordelijk halfrond nog meer bedragen en nog worden versterkt door het afsmelten van de permafrostlaag in de toendragebieden. Door de toenemende droogteperiodes en grotere hoeveelheden neerslag komt de voedselproductie onder druk te staan en zullen steeds meer mensen wegtrekken. De extreme weersomstandigheden veroorzaken menselijk leed en ontzaglijke schade.

23.

Tijdens de COP 21-klimaatconferentie van de VN in 2015 moet consensus worden bereikt over voortzetting en toepassingsgebied van het Protocol van Kyoto. Tijdens de tweede verdragsperiode van het Protocol van Kyoto (2013-2020) zijn de deelnemende landen verantwoordelijk voor 15 % van de broeikasgasemissies wereldwijd. Een wezenlijke uitbreiding van het toepassingsgebied van het Kyoto-protocol naar andere belangrijke geïndustrialiseerde en zich sterk ontwikkelende economieën is cruciaal, wil een voortgezet klimaatverdrag geloofwaardig blijven.

24.

Er zal krachtdadig moeten worden opgetreden tegen koolstoflekken en er dient rekening te worden gehouden met de mondiale effecten van niet-duurzame consumptie.

25.

De EU is een belangrijke partij bij het Klimaatverdrag. Zij streeft naar duurzame, groene economische groei en de noodzakelijke structurele hervormingen en wil tegen 2030 de emissiereductiedoelstelling gehaald hebben. Nu is zij nog verantwoordelijk voor 10 tot 11 % van de broeikasgasemissies wereldwijd. De EU moet dan ook zorgen dat zij klaar is voor de onderhandelingen over de voortzetting van het Klimaatverdrag.

C.    De 20/20/20 — doelstelling in de praktijk

26.

Om tegen 2020 de CO2-uitstoot met 20% terug te dringen, maakt de EU gebruik van een gemeenschappelijk bindend emissiehandelssysteem, nationaal bindende doelstellingen voor het verbruik van hernieuwbare energie en een doelstelling voor efficiënt energiegebruik en wil zij het aandeel biobrandstoffen in het totaal van brandstoffen voor motorvoertuigen optrekken tot 10%. Daarnaast is er in het kader van de Routekaart 2050 overeenstemming bereikt over een vermindering van de emissies met 80 tot 95 %. Een koolstofarme, groene economie neemt ook een centrale plaats in in de Europa 2020-strategie.

27.

De energie-efficiencyrichtlijn zal dezer dagen van kracht moeten worden en de richtlijn voor de energieprestatie van nieuwe en bestaande gebouwen is reeds in wetgeving omgezet. Klimaat en energie zijn verder belangrijke aandachtsgebieden in de onderzoeks- en financieringsprogramma's, waaronder het programma „Intelligente energie voor Europa”, terwijl in de volgende programmeringsperiode van de structuurfondsen eveneens de nadruk zal komen te liggen op regionale ontwikkeling, gericht op een koolstofarme economie. Door via de Europese Investeringsbank een financieringsvoorziening (ELENA) aan te bieden heeft men getracht investeringen aan te moedigen. En met de richtlijn inzake milieuvriendelijk productontwerp en de richtlijn inzake de etikettering van het energieverbruik heeft men met succes aspecten van consumentenapparatuur kunnen regelen.

28.

Het EU-emissiehandelssysteem geldt voor industriële installaties en energiecentrales met een hoge broeikasgasemissie (BKG-uitstoot). De emissierechten worden voor een deel gratis toegewezen op grond van een benchmarksysteem. Daarbij wordt voorrang gegeven aan sectoren die kampen met koolstoflekkage (gevaar van verplaatsing van productiecapaciteit naar derde landen), en aan verwarming en koeling in WKK-installaties (warmte-krachtkoppeling). Het plafond (bovengrens van emissies) wordt per jaar lineair met 1,74% verlaagd. De inkomsten van de veilingen van certificaten gaan naar de lidstaten. Omdat de prijs op het ogenblik onder de 5 euro voor een ton BKG-uitstoot ligt, kan de emissiehandel niet zo'n grote rol spelen bij het verwezenlijken van de klimaatdoelstellingen als verhoopt.

29.

Het systeem, dat nog tot 2020 van kracht is, heeft de afgelopen maanden geleid tot dusdanige prijzen voor emissiecertificaten dat hiervan nog maar weinig prikkels uitgaan om te investeren in koolstofarme technologieën. Het Comité ziet daarom in de politieke consensus die is bereikt over backloading, bedoeld om het overschot aan CO2-emissiecertificaten binnen een bepaalde termijn van de markt te halen, een kans om hier iets aan te doen. Daarmee kan het emissiehandelssysteem op korte termijn tijdelijk gestabiliseerd worden.

30.

Ondanks de consensus die is bereikt over backloading is een structurele hervorming van het emissiehandelssysteem nodig. Om dit systeem op de lange termijn te stabiliseren moeten ambitieuze doelstellingen voor het EU-klimaatbeleid worden vastgelegd en moet de hoeveelheid emissierechten worden gereduceerd. Bovendien moet er een oplossing komen om het overschot aan certificaten permanent van de markt te halen.

31.

Voor het Comité staat desalniettemin vast dat de emissiereductiedoelstellingen voor 2020 zullen worden bereikt in de EU. Het energieverbruik in de lidstaten is gedaald en er is een verschuiving richting hernieuwbare energie. De beleidsinstrumenten omvatten o.m. nationale belastingen, investeringssteun en feed in-tarieven. Helaas worden belastingen vaak gebruikt om de begroting op orde te krijgen en, in tweede instantie, om het energieverbruik te sturen. De crisis en de structurele hervormingen hebben geleid tot een daling van het verbruik en een vermindering van de emissies, wat wel ten koste is gegaan van de werkgelegenheid.

32.

De bindende emissiedoelstellingen voor energie uit hernieuwbare bronnen en energie-efficiency zouden elkaar wederzijds moeten versterken. Aangezien het algemene doel vermindering van de broeikasgasuitstoot is, zouden energiebesparingen in de eerste plaats in het verbruik van energie uit fossiele brandstoffen moeten worden gezocht. Duidelijk is echter dat ook met energie uit hernieuwbare bronnen zuinig moet worden omgegaan en dat de allergoedkoopste energie de energie is die niet wordt verbruikt.

33.

Het CvdR toont zich bezorgd over de mogelijke gevolgen van de staatssteunregels m.b.t. emissiehandel op grond waarvan de lidstaten met ingang van 2013 kunnen voorzien in een gedeeltelijke compensatie van de indirecte kosten die deze regeling met zich mee brengt voor de sectoren met het meest intensieve energieverbruik. Het CvdR is het met de Commissie eens dat deze kwestie in het kader voor de staatssteunregels inzake energie en milieu in 2013 aan de orde moet komen.

34.

De doelstelling om de productie van energie uit hernieuwbare bronnen binnen het emissiehandelssysteem te bevorderen dient te worden gecoördineerd met andere initiatieven die erop gericht zijn om de energieverbruiker aan te moedigen, zelf te investeren in hernieuwbare energie of zijn verbruik te minderen. De prijs van emissierechten moet zodanig hoog zijn dat de overstap naar de productie van energie uit hernieuwbare bronnen erdoor wordt gestimuleerd.

D.    Bindende emissiereductiedoelstellingen voor 2030

35.

De emissiereductiedoelstelling voor 2030 dient te worden vastgelegd op 50 % met 1990 als referentiejaar. Een bindende algemene emissiereductiedoelstelling en subdoelstellingen voor hernieuwbare energie en efficiënt energiegebruik zullen het vertrouwen van de burger, het bedrijfsleven en de beleidsmakers in een gestage vermindering van de uitstoot van broeikasgassen versterken.

36.

De lidstaten moeten onderling overeenkomen hoe de lasten van de emissiereductiedoelstelling voor 2030 zullen worden verdeeld. De lasten moeten eerlijk worden verdeeld, rekening houdend met de situatie van de nationale economieën van de lidstaten, de emissiestructuur, de reeds genomen maatregelen en de natuurlijke omstandigheden. De emissiereductiedoelstelling kan ten dele verwezenlijkt worden met de mechanismen die het VN-klimaatverdrag biedt.

37.

Het Comité is daarnaast van mening dat er beslist moet worden over de voortzetting van het emissiehandelssysteem na 2020 en dat met name moet worden bepaald welk aandeel van de emissiereductie via de emissiehandel moet worden gerealiseerd en welk via andere maatregelen. De emissiehandel is van invloed op de energieproductie. De opbrengst van de veiling van emissierechten moet terugvloeien naar de lidstaten ten behoeve van maatregelen ter afzwakking van en aanpassing aan de gevolgen van de klimaatverandering.

E.    Landenspecifieke deeldoelstellingen

38.

De landenspecifieke subdoelstellingen voor hernieuwbare energie en efficiënt energiegebruik zijn naast de emissiehandel een middel om een bindende gemeenschappelijke emissiereductiedoelstelling te halen. Vanwege de variërende situatie in de landen mogen deze doelstellingen slechts indicatief zijn in de instrumentenkeuze. Dit om optimale kostenefficiëntie te waarborgen alsook de keuze voor de meest geschikte maatregelen en de beste volgorde van uitvoering daarvan, en om tegelijkertijd overlappingen en tegenstrijdigheden van richtsnoeren en beleid, o.a. op het gebied van de emissiehandel, te voorkomen.

39.

De voorwaarden voor de invoering van energie uit hernieuwbare bronnen variëren per lidstaat, afhankelijk van o.m. de aanwezige grondstoffen, de natuurlijke omstandigheden en de energieproductie- en transmissiesystemen. Op het gebied van de energieprestatie van gebouwen zijn er eveneens grote verschillen.

40.

Dankzij de landenspecifieke subdoelstellingen kunnen de economieën en ondernemingen van de lidstaten de know how, technologie, innovaties, regels voor de integratie in de netwerken van energieproducenten die op kleine schaal of voor eigen gebruik energie opwekken, en de exploitatie van plaatselijke natuurlijke hulpbronnen ontwikkelen op de manier die het beste bij hen past. Dankzij de interne markt kunnen ook andere lidstaten van de resultaten die dat oplevert profiteren. Tegelijkertijd wordt op deze manier gevolg gegeven aan het subsidiariteitsbeginsel.

F.    Klimaat- en energiebeleid van de Europese Unie

41.

Een zowel ecologisch, sociaal en economisch duurzame als veilige en zekere energievoorziening dient de kerndoelstelling van het klimaat- en energiebeleid van de Europese Unie te zijn. Daartoe dienen een efficiënter energiegebruik, exploitatie van hernieuwbare energiebronnen uit eigen land en de ontwikkeling en toepassing van innovatieve technologieën te worden bevorderd. Dit draagt namelijk bij tot de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, is bevorderlijk voor de volksgezondheid en het milieu en zorgt voor nieuwe banen.

42.

De wereldmarktprijzen, de emissiehandel, maar ook de bestaande financieringssystemen voor efficiënter energiegebruik en ter bevordering van hernieuwbare energiebronnen en nieuwe technologieën en belastingen, alsmede de diverse combinaties van deze factoren — dit alles maakt energie duurder. Hogere energieprijzen bevorderen zonder meer de emissiereductie, de ontwikkeling van alternatieve hernieuwbare energiebronnen en een zuiniger energiegebruik. Wel moet er voor worden gewaakt dat de meest kwetsbare bevolkingsgroepen en ondernemingen niet onredelijk zwaar worden belast. Door consequent gebruik te maken van efficiënte, concurrentiële marktmechanismen in de energiesector kunnen prijsstijgingen tot het hoogst noodzakelijke worden beperkt.

43.

Het Comité verzoekt de Commissie zich in te zetten voor maatregelen die de microproductie van energie en de integratie van de aldus opgewekte energie in de distributienetten vergemakkelijken, en er daarbij voor te zorgen dat consumenten optimaal van betaalbare energie kunnen profiteren.

44.

De energiegebruiker kan zijn eigen energiegebruik en keuzes beïnvloeden. Individuele voorlichting en onpartijdige voorlichting om bepaalde consumentengroepen te mobiliseren zijn dan ook zeer belangrijk. Energie-audits laten zien hoe er op energie bespaard kan worden. Daar zou veel meer op moeten worden ingespeeld met beter onderhoud en efficiëntere ICT-systemen. Daarnaast zou gebruik gemaakt moeten worden van ICT-systemen om informatie over energiebesparing te verspreiden.

45.

Energie-onafhankelijkheid en een veelzijdig aanbod vormen naar de mening van het Comité een buffer tegen prijsschommelingen, versterken de economische en politieke onafhankelijkheid en houden de economische bedrijvigheid op peil. Innovaties op het gebied van hernieuwbare energiebronnen en zuiniger energiegebruik zorgen voor lokale vitaliteit en nieuwe ondernemingsactiviteiten.

46.

De maatregelen die de Commissie voorstelt, moeten ertoe bijdragen dat de consument zelf zijn verantwoordelijkheid neemt, en dat energiearmoede wordt bestreden, terwijl kwetsbare consumenten speciaal in bescherming zullen moeten worden genomen.

47.

De energiebronnen variëren per lidstaat. De energie-onafhankelijkheid zou gebaat zijn bij de ontwikkeling van een internemarktbeleid voor energie. Door de transmissienetwerken van de verschillende landen met elkaar te verbinden kan de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening worden gewaarborgd en kunnen verbruikspieken beter worden opgevangen. Voor wind- en zonne-energie betekent de verbinding van intelligente netwerken en de opslag van energie dat productiepieken beter kunnen worden opgevangen.

48.

De emissiereductiedoelstelling voor 2030 kan alleen maar worden gehaald als er sprake is van een goede stroomlijning en samenhang met en integratie in de overige onderdelen van EU-beleid. Veelbelovend is in dit opzicht bijv. dat het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) zich tijdens de volgende programmeringsperiode 2014-2020 zal inspannen om bij te dragen aan het streven naar een koolstofarme samenleving door vooral daarop in te zetten.

G.    Lokale en regionale overheden nemen initiatief

49.

Tal van lokale overheden in Europa hebben zelf ambitieuze programma's en concrete maatregelen opgezet om de klimaatverandering af te remmen. Daarnaast zijn ze actief in internationale campagnes, zoals Agenda 21 — gelanceerd tijdens de Wereldmilieutop in 1992, in het kader waarvan gedurende de afgelopen decennia bijna 10 000 lokale overheden beleidsmaatregelen hebben genomen ten behoeve van duurzame ontwikkeling in het algemeen en verbetering van het milieu, vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en aanpassing aan de klimaatverandering in het bijzonder — de Klimaatalliantie en Steden voor klimaatbescherming van de Internationale Raad voor plaatselijke milieu-initiatieven (ICLEI). De organisatie Energy Cities doet nuttig werk op het gebied van energie. Het programma „European Energy Award” ter aanmoediging van energie-efficiënte gemeenten is een grootschalig initiatief om gemeenten aan te zetten tot meer energie-efficiëntie, klimaatbeschermende maatregelen en benutting van hernieuwbare energiebronnen. Meer dan duizend gemeenten doen er al aan mee. De Raad van Europese gemeenten en regio's (CEMR) heeft een document getiteld „Save energy, Save climate and Save money” gepubliceerd voor lokale beleidsmakers. Ter illustratie van de vele lokale initiatieven voor een koolstofarme samenleving kan bijv. Växjö in Zweden, met een CO2-emissiereductiedoelstelling van 100% tegen 2030 worden, genoemd. In het Finse HINKU-initiatief werken 14 koolstofneutrale gemeenten, samen met lokale ondernemingen, politici en inwoners, aan een groene economie en aan vermindering van de emissies met 80 %. Aan de klimaatcampagne van Finse gemeenten (CCP-Finland) doen 53 gemeenten mee en 115 gemeenten voeren een eigen klimaatbeleid. Bij het Burgemeestersconvenant zijn duizenden gemeenten aangesloten, die actieplannen voor duurzame energie en programma's voor emissiereductie hebben uitgewerkt. En vele met EU-steun opgezette lokale en regionale energieagentschappen hebben inmiddels een actief aandeel in de energievoorlichting.

50.

Ook zien allerlei nieuwe benaderingen het licht, zoals gebruikers die een coöperatie voor energieproductie opzetten (bijv. in het Luxemburgse Beckerich) of huishoudens en ondernemingen die hun eigen energie produceren (microproductie). Dit verplicht de traditionele energieondernemingen om zowel de regelgeving betreffende de toegang tot netwerken als de productiekosten in verband met deze nieuwe productiewijzen te veranderen. Energiegebruikers worden zelf producent. Stroom kan bijv. via de bestaande energienetwerken in beide richtingen worden geleid.

51.

Er moet voor gezorgd worden dat de bestaande EU-initiatieven ter bevordering van duurzaamheid op lokaal niveau meer effect sorteren. Het gaat hierbij o.a. om de Lokale Agenda 21, het Burgemeestersconvenant, het initiatief „Slimme steden en gemeenschappen” en andere door de EU gefinancierde projecten alsmede om het netwerk van lokale en overheden voor aanpassing aan de klimaatverandering, zoals voorgesteld in de desbetreffende EU-strategie. Met het oog hierop moet harder worden gewerkt aan een gemeenschappelijke aanpak van de aanpassingsmaatregelen en moet de uitwisseling van ervaringen tussen lokale en regionale overheden worden gestimuleerd.

H.    Gebouwen en vervoer

52.

Zo'n 40 % van het energieverbruik en ruim een derde van de CO2-uitstoot in de EU-lidstaten komt voor rekening van gebouwen. Renovaties worden bewust stap voor stap en gebouw voor gebouw gedaan. Dit om financiële redenen, maar ook om de periode van onbewoonbaarheid tot een minimum te beperken. Voor nieuwe gebouwen geldt dat het energieverbruik bijna 0 % moet zijn.

53.

Bij de planning, de uitvoering en het toezicht op nieuwe en te renoveren gebouwen is de nodige zorgvuldigheid geboden, want door fout gebruik of slechte gewoonten kan onnodig energie verloren gaan. Professionele expertise op het vlak van zuinig energiegebruik, zoals regelmatig onderhoud en periodieke vervanging en controle van installaties die energie opwekken en verbruiken, is essentieel net als voorlichting aan de gebruikers en bewoners van de gebouwen. Verder is het van groot belang dat de lidstaten van de EU onderling praktijkervaringen uitwisselen.

54.

Het Comité raadt de lidstaten, en met name de lokale en regionale overheden, aan om programma's op te zetten die het energieverbruik in openbare gebouwen beogen te verlagen. In deze programma's moet niet alleen aandacht worden besteed aan energie-installaties, maar ook aan het betrekken van de gebruikers van het gebouw bij de maatregelen ter bevordering van zuinig en efficiënt energiegebruik.

55.

De gecentraliseerde verwarmingsmethoden in bebouwde gebieden, zoals stadsverwarming en warmtekrachtkoppeling, zijn energie-efficiënt en aanbevelenswaardig vanuit het oogpunt van de luchtkwaliteit. Stadskoeling, waarbij bijv. gebruik gemaakt wordt van de lagere temperaturen van water, is het meest energie-efficiënte koelsysteem voor gebouwen. Stadskoeling verbruikt veel minder stroom dan aparte koelsystemen in gebouwen en ruimten. Het is belangrijk dat de eisen t.a.v. bijna-energieneutrale gebouwen zo worden geformuleerd dat ze niet discriminerend zijn ten opzichte van dergelijke gemeenschappelijke energiesystemen.

56.

Hout, een hernieuwbaar materiaal, en verwerkte houtproducten zijn een goede vervanging voor bouwmaterialen als beton en staal, voor de productie waarvan veel energie en niet-hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen, zoals grind en steenkool, nodig zijn. Bouwen met hout biedt de mogelijkheid tot koolstofopslag op lange termijn en heeft het voordeel van geringe emissies tijdens de levenscyclus.

57.

Het vervoer is verantwoordelijk voor zo'n 20 % van de broeikasgasemissies in de EU-lidstaten. 60 % daarvan kan op rekening van het personenautoverkeer worden geschreven. Met het voorstel van de Commissie voor een richtlijn voor voertuigen die een alternatieve brandstof verbruiken, krijgt het wegverkeer een ruimere keuze aan brandstoffen. Op dit moment kan nog niet worden ingeschat welke technologie of technologieën zal/zullen aanslaan en klaar zijn om in de handel te worden gebracht in de verschillende lidstaten. Voor het openbaar vervoer kunnen de lokale en regionale overheden gebruik van schone brandstoffen voorschrijven.

58.

Vermeldenswaard is dat steeds meer belang wordt gehecht aan duurzame ruimtelijke ordening, waarbij in deze tijden van klimaatverandering rekening wordt gehouden met bioklimaatfactoren als het gaat om energieverbruik in de bebouwde kom en door het verkeer, alsmede met de bestaanskwaliteit van stedelingen.

59.

Naast het promoten van het gebruik van koolstofarme brandstoffen, alternatieve systemen voor voertuigaandrijving en het openbaar vervoer, moet ook zorgvuldiger worden nagedacht over sociale en economische maatregelen en maatregelen van stedebouwkundige aard om het verkeer te verminderen (e-bestuur, telewerken) en bij stedelingen een gedragsverandering teweeg te brengen (carpoolen, zelfbeperking).

60.

Bij de productie en distributie van energie, maar ook in het openbaar vervoer, zou meer moeten worden ingezet op participatiemodellen, omdat het draagvlak onder de bevolking dan groter wordt en de verbruikspatronen sneller veranderen.

61.

Er moet worden doorgegaan met de ontwikkeling van slimme netwerken en de concepten voor het op afstand leveren van energie moeten meer kracht worden bijgezet. Op die manier kan worden gezorgd voor een gecontroleerde en doeltreffende distributie van stroom, warmte en koeling.

Brussel, 30 januari 2014

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCARCEL SISO


(1)  COM (2014) 15 final