15.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 114/33


Advies van het Comité van de Regio's — Staatssteun voor visserij en aquacultuur

2014/C 114/07

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

1.

is ingenomen met de herziening van de regels voor staatssteun voor visserij en aquacultuur, en met de recente openbare raadpleging die de Europese Commissie in het kader hiervan heeft georganiseerd.

2.

Deze herziening past in het kader van i) de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), ii) de onderhandelingen over het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), de andere Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) en andere relevante EU-financieringsprogramma's voor de visserij- en aquacultuursector, en iii) de bredere plannen voor modernisering van de staatssteunregels door DG Mededinging.

3.

Het CvdR spreekt zijn krachtige steun uit voor de overkoepelende doelstellingen van de GVB-hervorming met het oog op de totstandbrenging van een duurzame visserij, en is ingenomen met de politieke overeenstemming die hierover is bereikt tijdens het Ierse voorzitterschap van de Raad van de EU.

4.

De hervorming van de staatssteunregels voor visserij en aquacultuur moet worden gebaseerd op de ondersteuning en facilitering van de GVB-hervorming, en dat moet het onderliggende beginsel zijn. Voorts moet er bij de onderhandelingen over het EFMZV op worden gelet dat dit fonds wordt gebruikt om de doelstellingen van het GVB te ondersteunen.

5.

De duurzaamheid van de visserijsector heeft betrekking op de levensvatbaarheid en duurzaamheid van de visbestanden in de EU-wateren op lange termijn, en op de sociaaleconomische toekomst van de visserijgemeenschappen in de hele EU, twee aspecten die met elkaar in evenwicht moeten zijn.

6.

Het CvdR wijst op de paradox waar de EU mee kampt: aan de ene kant is er een grote afhankelijkheid van ingevoerde visserij- en aquacultuurproducten (circa 60% van de totale consumptie) om aan de vraag van de consumenten in de EU te voldoen, aan de andere kant is er de dringende noodzaak om de maximale duurzame opbrengst van de visbestanden in de EU te respecteren ten einde de levensvatbaarheid voor toekomstige generaties veilig te stellen. Er wordt in dit verband aan herinnerd dat de aquacultuur bijdraagt aan de levering van producten die gelijkwaardig zijn aan die van de visserij, maar dat hierbij duurzame kweekmethoden worden gehanteerd, zodat de instandhouding van de visbestanden niet in gevaar wordt gebracht. Door een hoog werkgelegenheidsniveau te waarborgen fungeert de aquacultuur bovendien als een echte sociale schokdemper in perioden van crisis.

7.

Het CvdR onderstreept het belang van doelgerichte steun, zodat kleinschalige vloten, die getalsmatig het merendeel van de totale EU-vloot uitmaken, een evenredig deel van de steun van het GVB en EFMZV ontvangen dat bovendien recht doet aan hun sociaaleconomische betekenis, op voorwaarde dat zij er duurzame visserijpraktijken op nahouden.

8.

Een duurzamer gebruik van overheidssubsidies in de visserijsector vereist een sterke politieke wil en maatregelen op alle bestuursniveaus in de EU, zoals is gebleken uit de mislukte hervorming van het GVB in 2002 als het gaat om de geplande milieu-, sociale en economische doelstellingen: slechts 22 % van de visbestanden is hersteld tot de maximale duurzame opbrengst, 35 % van de bestanden wordt overbevist en 43% bevindt zich buiten biologisch veilige grenzen (bron: IEEP-studie voor het Europees Parlement, 2011).

9.

In Speciaal Verslag nr. 12/2011 van de Europese Rekenkamer staat dat de overcapaciteit van de visserijvloot een van de belangrijkste redenen blijft waarom het GVB faalt in het waarborgen van een duurzame visserij.

10.

Het CvdR erkent dat deze duurzaamheidsdoelstelling structurele veranderingen en een diversifiëring binnen de visserij vereist, en onderstreept dat deze veranderingen en maatregelen mogelijk moeten worden gemaakt door middel van staatssteunregels en -maatregelen, waarbij het accent moet komen te liggen op de ontwikkeling van de onshore-economie (verwerkende industrie, duurzame aquacultuur, lokale vismarkten, nieuwe producten, plaatselijke toeleveringsketens, enz.), nieuwe en duurzame vormen van visvangst in de Europese zeeën en oceanen (met name de rol van kleinschalige kustvisserijvloten en ambachtelijke visserij, maar ook de verbetere selectiviteit, energie-efficiëntie enz. van andere vlootsegmenten die bijdragen aan de bevoorrading van de EU met visserijproducten, en dan vooral voor menselijke consumptie), en de bredere mariene en aquacultuursector. De staatssteun mag niet worden gebruikt om niet-duurzame visserijpraktijken te steunen.

11.

Het CvdR erkent de waarde en het belang van de visserijsector voor de EU, en wijst op de hoge concentratie van werkgelegenheid in sommige gebieden en regio's van Europa, en op de rechtstreekse impact die de herstructurering van de visserijsector heeft op de betreffende gemeenschappen.

12.

Het begrijpt dat plattelands-, kust- en visserijgemeenschappen onder grote druk staan als gevolg van de sociaaleconomische crisis die Europa nog steeds in haar greep houdt. Doelgerichte steun op territoriaal niveau is dan ook van cruciaal belang voor de welvaart en levensvatbaarheid van deze gemeenschappen op lange termijn.

13.

De visserijsector wordt, net als veel andere sectoren, gesubsidieerd. Dit vormt zowel een groot probleem — vanwege de te grote afhankelijkheid van overheidsfinanciering — als een kans, aangezien het de Europese Commissie, de lidstaten en de lokale en regionale overheden de mogelijkheid geeft om openbare middelen te gebruiken voor belangrijke hervormingen in deze sector.

14.

Het is zaak alle beschikbare middelen zo doeltreffend mogelijk in te zetten en sterke prioriteit te geven aan de voorbereiding van partnerschapsovereenkomsten en toekomstige operationele programma's voor steun uit de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) aan kust- en visserijgemeenschappen. Zulks tegen de achtergrond van een hervormd regelgevingskader voor staatssteun, dat inspeelt op de economische behoeften van deze gemeenschappen.

15.

De ESIF moeten op flexibele wijze worden aangewend, om ervoor te zorgen dat de middelen op de plattelands-, kust en visserijgemeenschappen worden gericht. Bij de herziening van de staatssteunregels zou de Europese Commissie er duidelijk voor moeten zorgen dat deze regels een flexibele toepassing mogelijk maken, in plaats van verhinderen.

16.

Indien de middelen doelmatig en doeltreffend worden ingezet, kunnen zij helpen om de visserij en de aquacultuur van de EU te transformeren, en te evolueren naar een duurzame visserij- en aquacultuursector, en tegelijkertijd de bredere ambities van de "Blauwe groei"-strategie te steunen, ten einde de mariene en aquacultuursector en de banden met de economie aan land te versterken. Een en ander met name door de toegevoegde waarde van de gevangen vis te vergroten dankzij de ontwikkeling van de onshore-economie, lokale markten, innovatieve producten en de bewustwording van de consument (met name ten aanzien van lokale en seizoensproducten, typische productkenmerken, enz.).

17.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie, de lidstaten en andere overheden in Europa om deze kans aan te grijpen, en om de periode 2014-2020 te benutten om een echte verandering teweeg te brengen.

18.

Het CvdR wijst erop dat de de-minimis- en groepsvrijstellingsverordeningen niet het hele plaatje vormen als het gaat om subsidies aan de visserij- en aquacultuursector, omdat lidstaten de mogelijkheid hebben „aangemelde steunregelingen” vast te stellen (die dan wel op voorhand moeten worden goedgekeurd door de Europese Commissie).

19.

Ook profiteert de visserijsector van vrijstellingen van brandstofheffingen, wat een rechtstreeks voordeel oplevert voor de operationele kosten van vissersvaartuigen in de EU, geschat op circa 1,5 miljard EUR per jaar. De de-minimissteun biedt bovendien de mogelijkheid van brandstofsubsidies voor vaartuigen.

20.

In een studie uit 2009, verricht in opdracht van DG Maritieme Zaken, werd geschat dat er in het kader van de verordening inzake de-minimissteun circa 718 miljoen beschikbaar zou zijn. Actuele cijfers hierover ontbreken echter nog, omdat er op EU-niveau geen doeltreffende controles zijn. Verder zou nog eens 8 miljoen per jaar worden uitgetrokken in het kader van de groepsvrijstellingsverordening voor de visserij.

21.

In de studie van 2009 voor DG Maritieme Zaken werd ook een aantal risico's genoemd in verband met de uitvoering van de de-minimisverordening, waaronder i) de potentieel nadelige impact op het gebruik van het Europees Visserijfonds (EVF) in lidstaten waar prioriteit worden gegeven aan de-minimissteun, ii) het potentieel verstorende effect van de verschillende wijzen waarop de de-minimissteun wordt toegepast door de lidstaten, en iii) het gevaar dat de-minimissteun wordt gebruikt om vaartuigen langer in de vaart te houden, wat in strijd is met de bredere hervormingsdoelstellingen, zoals het inkrimpen van de vissersvloot.

22.

Het is een goede zaak dat de de-minimissteun transparanter wordt gemaakt door gegevens over deze steun op te nemen in de jaarverslagen van de lidstaten over staatssteun.

23.

De Europese Commissie moet streven naar een evenwicht: enerzijds moet de bureaucratische rompslomp worden teruggedrongen en moeten de controlevereisten worden gestroomlijnd, anderzijds moet worden gezorgd voor voldoende transparantie en controles. De overkoepelende doelstellingen van de GVB-hervorming vormen voldoende redenen voor een sterke en transparante controle op het gebruik van steun in deze sector.

24.

Er gaan stemmen op om het huidige plafond voor de-minimissteun (30 000 EUR per onderneming over een periode van drie belastingjaren) te verhogen, ten einde de lokale en regionale overheden een grotere flexibiliteit te geven om maatregelen op territoriaal niveau te ondersteunen. Dit is van bijzonder belang, gezien de hoge concentratie visserij-activiteiten in sommige regio's en gemeenschappen. Iedere herziening van de bestaande plafonds voor de-minimissteun zou rekening moeten houden met de mededingingsregels en de gemeenschappelijke markt.

25.

Het gevaar bestaat echter dat een verhoging van het de-minimisplafond ertoe zou kunnen leiden dat niet-duurzame visserijpraktijken worden gesteund, waardoor de overkoepelende doelstelling van de GVB-hervorming, te weten een duurzame visserij binnen de EU, wordt ondermijnd. Dit gevaar kan echter worden omzeild in specifieke nationale gevallen waarin het gebrek aan duurzaamheid niet te wijten is aan de productie- en vangstsector zelf.

26.

Daarom zou de Europese Commissie in haar effectbeoordeling voor de herziene verordeningen en in haar evaluatie van de antwoorden op de raadpleging, in detail moeten nagaan wat de mogelijke impact is (in de zin van de bredere GVB-hervorming) van de volgende drie opties: i) behoud van de huidige de-minimisplafonds voor de sector, ii) verhoging van de de-minimisplafonds, en iii) verlaging of afschaffing van alle de-minimisplafonds.

27.

Bij de effectbeoordeling zou ook moeten worden gekeken naar de rol van de-minimissteunmaatregelen als onderdeel van een breder scala van overheidsmaatregelen in de sector, met name hoe zij „lacunes” opvullen die niet kunnen worden opgevuld door het nieuwe EFMZV, de algemene groepsvrijstellingsverordening voor de visserij- en aquacultuursector, en de aangemelde steunregelingen voor deze sector.

28.

Tijdens de periode 2014-2020 zou doeltreffender gebruik moeten worden gemaakt van het EFMZV dan tot nu toe van het EVF werd gemaakt, aangezien het EFMZV een centraal financieringsmechanisme is waarmee de steun kan worden toegespitst op de visserij- en aquacultuursector, om zo de overkoepelende doelstellingen van de GVB-hervorming te verwezenlijken.

29.

Volgens het CvdR is het de moeite waard om te kijken of de steun voor de verwerking en marketing van visserij- en aquacultuurproducten uit de sectorale de-minimis-/groepsvrijstellingsverordeningen kan worden gehaald, en bij de algemene de-minimis-/groepsvrijstellingsverordeningen kan worden ondergebracht.

30.

Dit zou aansluiten bij de doelstelling van de Europese Commissie om een meer commerciële en zakelijke visserij- en aquacultuursector tot stand te brengen, en om manieren te vinden om de toegevoegde waarde van visserijproducten te vergroten, door de ontwikkeling van toeleveringsketens, de brede onshore-economie en nieuwe en innovatieve benaderingen.

31.

Wanneer de steun voor onshore-activiteiten als visverwerking en duurzame aquacultuur wordt ondergebracht bij de algemene de-minimisverordening, dan zouden de betreffende steunmaatregelen kunnen profiteren van de hogere interventieplafonds van die verordening (momenteel 200 000 EUR). Dit zou helpen om de belemmeringen voor investeringen in de onshore-economie weg te nemen, en er zou worden bijgedragen aan de gewenste doelstelling om de potentiële "toegevoegde waarde" van visproducten voor de plaatselijke visserijgemeenschappen te maximaliseren.

32.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie om hier rekening mee te houden bij de herziening van de staatssteunregels voor de visserij- en aquacultuursector. Zij zou met name moeten kijken naar de potentiële economische voordelen die deze benadering kan opleveren voor de onshore-economie en visserijgemeenschappen, en of zo'n verandering "onbedoelde gevolgen" in de hand kan werken, zoals een toename van niet-duurzame visserijpraktijken.

33.

Het CvdR roept de Europese Commissie op om de in de groepsvrijstellingsverordening opgenomen lijst van steunmaatregelen te herzien, om ervoor te zorgen dat deze overeenstemmen met de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid, en om ervoor te waken dat de staatssteunregelingen (of het EFMZV) niet-duurzame visserijpraktijken bevorderen.

34.

Het CvdR wijst erop dat het toepassingsgebied van de groepsvrijstellingsverordening een hele reeks maatregelen voor de instandhouding van het aquatische milieu omvat, en het verzoekt de Europese Commissie om het toepassingsgebied uit te breiden tot investeringen die het mariene en aquatische milieu beschermen, in stand houden en verbeteren, inclusief de ondersteuning van marien/aquatisch onderzoek, gegevensvergaring, ondersteuning van de sector in specifieke nationale gevallen waarin het gebrek aan duurzaamheid niet te wijten is aan de productie- en vangstsector zelf, enz.

35.

Het CvdR verzoekt de lidstaten, de lokale en regionale overheden en andere belanghebbenden ten slotte om creatief na te denken over de mogelijkheden die deze verordeningen (en het EFMZV) bieden om ervoor te zorgen dat alle maatregelen die de duurzaamheid van de visserijsector, het mariene milieu en de kustgemeenschappen verbeteren, optimaal worden ingezet.

Brussel, 29 november 2013.

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO