19.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/98


P7_TA(2013)0270

Voorbereiding van de Europese Raad (27—28 juni 2013) — Europese maatregelen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid

Resolutie van het Europees Parlement van 12 juni 2013 over de voorbereidingen voor de bijeenkomst van de Europese Raad (27—28 juni 2013) — Europese maatregelen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid (2013/2673(RSP))

(2016/C 065/11)

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 20 december 2011 getiteld Initiatief „Kansen voor jongeren” (COM(2011)0933),

gezien de vraag voor mondelinge beantwoording aan de Commissie en de begeleidende resolutie van het Parlement van 24 mei 2012 over het Initiatief „Kansen voor jongeren” (1),

gezien de mededeling van de Commissie van 5 december 2012 getiteld „Jongeren aan het werk helpen” (COM(2012)0727),

gezien zijn resolutie van 16 januari 2013 over een jongerengarantie (2),

gezien de conclusies van de Europese Raad van 7 en 8 februari 2013,

gezien de aanbeveling van de Raad van 28 februari 2013 over de invoering van een jongerengarantie,

gezien de mededeling van de Commissie van 12 maart 2013 over het werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren (COM(2013)0144),

gezien zijn resolutie van 14 maart 2013 over integratie van migranten, de gevolgen daarvan voor de arbeidsmarkt en de externe dimensie van de coördinatie van de sociale zekerheid (3),

gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat in april 2013 23,5 % van de jongeren in de EU werkloos was, waarbij de percentages varieerden van 7,5 % in Duitsland en 8 % in Oostenrijk tot 62,5 % in Griekenland en 56,4 % in Spanje, hetgeen duidt op grote geografische verschillen;

B.

overwegende dat 8,3 miljoen Europeanen onder de 25 jaar niet werken noch onderwijs of een opleiding volgen (NEET's — Not in Employment, Education or Training); overwegende dat deze aantallen blijven stijgen en er aldus een verloren generatie dreigt te ontstaan;

C.

overwegende dat jongeren met een bijzonder kwetsbare achtergrond een groter risico lopen vroegtijdig en zonder bovenbouwdiploma het onderwijs te verlaten of hun opleiding op te geven;

D.

overwegende dat 15 % van alle kinderen de school verlaat zonder het middelbaar onderwijs te hebben afgerond, terwijl 10 % van alle EU-burgers leeft in gezinnen waar niemand een baan heeft;

E.

overwegende dat de eerste signalen die erop wijzen dat een jongere de school waarschijnlijk voortijdig en zonder diploma zal verlaten, een vroege voorbode vormen van een spiraal van armoede;

F.

overwegende dat in 2011 het economische verlies ten gevolge van de inactiviteit van jonge mensen werd geschat op 153 miljard EUR, hetgeen overeenkomt met 1,2 % van het bbp van de EU; overwegende dat dit een aanzienlijke sociale en economische last vormt;

G.

overwegende dat het onderwijs- en opleidingsbeleid een cruciale rol kan spelen bij de bestrijding van de hoge jeugdwerkloosheid en de daadwerkelijke bevordering van integratie en participatie; overwegende dat er meer moet worden geïnvesteerd in beroepsonderwijs en -opleiding, integratie in leerstructuren, hoger onderwijs en onderzoek; overwegende dat bijscholing van essentieel belang is om individuen de nodige vaardigheden mee te geven voor kwalitatieve banen in groeisectoren zoals groene banen, de ICT-sector en de zorgsector;

H.

overwegende dat ondanks het hoge algehele niveau van de jeugdwerkloosheid bepaalde sectoren zoals de ICT- en de zorgsector steeds meer moeite hebben om gekwalificeerd personeel te vinden voor openstaande vacatures;

I.

overwegende dat veel beleid dat van invloed is op jongeren momenteel wordt ontwikkeld zonder de jongeren zelf en andere belanghebbenden erbij te betrekken;

J.

overwegende dat de in sommige lidstaten gehanteerde duale stelsels van beroepsonderwijs en de gecombineerde academische en beroepsopleidingsprogramma's vanwege de nadruk op praktische vaardigheden hun waarde hebben bewezen, met name tijdens de crisis, aangezien zij zijn gericht op een betere inzetbaarheid van jongeren en aldus zorgen voor lagere jeugdwerkloosheidspercentages;

1.

is verheugd over het feit dat de Europese Raad heeft erkend hoe belangrijk de arbeidsparticipatie van jongeren is voor de welvaart van Europa; verzoekt de Europese Raad en de Commissie met klem hun inspanningen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid te intensiveren als onderdeel van een grootschaliger optreden om sociale rechten te bevorderen en sociale onevenwichtigheden binnen de Europese Unie aan te pakken; benadrukt dat het Europees Parlement nauwlettend zal toezien op de vorderingen en zal controleren of de beloofde maatregelen worden uitgevoerd, met name wat de jongerengarantie betreft;

2.

dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op een op rechten gebaseerde benadering van jongeren en werkgelegenheid; benadrukt dat, met name in tijden van ernstige crisis, de kwaliteit van werk voor jongeren niet in het geding mag komen, en dat de fundamentele arbeidsnormen en andere normen inzake de kwaliteit van werk centraal moeten staan;

3.

wijst erop dat de interne onevenwichtigheden tussen de lidstaten, met name wat betreft werkgelegenheid en sociale indicatoren die voornamelijk betrekking hebben op jongeren, toenemen; dringt aan op onmiddellijke maatregelen van de EU om deze onevenwichtigheden in het kader van het Europese semester te verhelpen;

4.

dringt er in dit verband bij de Commissie op aan gemeenschappelijke sociale investeringsindicatoren te ontwikkelen, met name betreffende jeugdwerkloosheid;

5.

benadrukt nogmaals dat de oplossing voor het nijpende probleem van de jeugdwerkloosheid gelegen is in een verbetering van het algehele economische klimaat, zoals de versterking van de interne markt voor diensten en de digitale economie, stimulering van de handel door middel van vrijhandelsovereenkomsten, en de bevordering van de belangen van kmo's en micro-ondernemingen met inachtneming van de fundamentele sociale rechten; benadrukt dat het doeltreffendste instrument om werkloosheid op de lange termijn te bestrijden duurzame economische groei is; is voorts van mening dat specifiek op jongeren gerichte maatregelen belangrijk zijn, doch dat bovenal moet worden gewaarborgd dat de EU berust op een sterke, concurrerende en moderne economie; is ingenomen met de investeringen op de korte en middellange termijn zoals het werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren, maar wijst tegelijkertijd op het gebrek aan structurele langetermijnmaatregelen en het ontbreken van noodzakelijke hervormingen om onderwijsstelsels in bepaalde lidstaten in staat te stellen het hoofd te bieden aan toekomstige uitdagingen en de inzetbaarheid van jongeren te waarborgen;

6.

benadrukt dat het van groot belang is vrijwillige mobiliteit onder jongeren te vergroten door de bestaande obstakels voor grensoverschrijdende leer- en opleidingscontracten en stages weg te nemen, teneinde het aanbod van en de vraag naar werkgerelateerde leermogelijkheden voor jongeren, met name in grensgebieden, beter op elkaar af te stemmen, en door de mogelijkheid om pensioenen en arbeids- en socialebeschermingsrechten mee te nemen te versterken, daarbij rekening houdend met gevaar van een braindrain; dringt er tevens bij de Commissie en de lidstaten op aan alle noodzakelijke stappen te zetten om een braindrain te voorkomen door middel van duurzame maatregelen die ervoor zorgen dat een aanzienlijk percentage hoogopgeleide mensen werkzaam blijft in hun eigen gemeenschap of terugkeert naar hun lidstaat van herkomst, om er aldus voor te zorgen dat deze lidstaten economisch herstel en duurzame groei kunnen bewerkstelligen;

7.

verzoekt de Commissie aanbevelingen op te stellen met betrekking tot de vraag in hoeverre het mogelijk is in de EU een gemeenschappelijk niveau voor werkloosheidsuitkeringen vast te stellen, gerelateerd aan het voormalige salaris van de werkloze;

Jongerengarantie

8.

is ingenomen met de aanbeveling van de Raad van 28 februari 2013 over de invoering van een jongerengarantie; vraagt om de snelle tenuitvoerlegging van jongerengarantieregelingen in alle lidstaten; benadrukt dat de jongerengarantie geen baangarantie is, doch een instrument dat ervoor zorgt dat alle werkloze EU-burgers en legaal in de EU verblijvenden onder de 25 jaar en alle pas afgestudeerden onder de 30 jaar binnen vier maanden nadat zij werkloos zijn geworden of van school zijn gekomen, een goed aanbod voor een baan, voortgezet onderwijs of een stageplaats ontvangen; onderstreept in het bijzonder dat jongerengarantieregelingen voor een daadwerkelijke verbetering moeten zorgen van de situatie van jonge mensen die niet werken, noch onderwijs of een opleiding volgen;

9.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan duidelijke doelstellingen en indicatoren met betrekking tot de jongerengarantieregeling te ontwikkelen, teneinde het effect van dit initiatief effectief te kunnen meten en evalueren; benadrukt dat het voornemens is nauwlettend toe te zien op de activiteiten van alle lidstaten om de jongerengarantie te verwezenlijken, en vraagt jongerenorganisaties het Europees Parlement op de hoogte te houden van hun beoordelingen van het optreden van de lidstaten;

10.

merkt op dat de jongerengarantieregelingen moeten worden onderworpen aan een kwaliteitskader om ervoor te zorgen dat de opleidingen en de banen die worden aangeboden, vergezeld gaan van passende betaling, arbeidsvoorwaarden en gezondheids- en veiligheidsnormen;

EU-financiering

11.

is ingenomen met de 6 miljard EUR die is toegewezen aan het nieuwe werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren en dringt aan op vroegtijdige financiering tijdens de eerste jaren van het meerjarig financieel kader teneinde de jeugdwerkloosheid aan te pakken en jeugdgaranties zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen; benadrukt dat de kosten van de tenuitvoerlegging van jeugdgaranties in de hele eurozone door de Internationale Arbeidsorganisatie zijn geschat op 21 miljard EUR en dringt er derhalve op aan de toewijzing in het kader van een herziening van het meerjarig financieel kader naar boven bij te stellen; is blij met de uitbreiding van de doelgroep voor de jeugdgarantie onder de 30 jaar;

12.

is ingenomen met de voorgestelde opvolger van de Progress-microfinancieringsfaciliteit die is opgenomen in het programma voor sociale verandering en innovatie voor de periode 2014-2020 en beschouwt deze als een waardevol instrument om, ook voor jongeren, nieuwe, duurzame en kwalitatief hoogstaande banen te creëren;

13.

benadrukt dat EU-financiering ter bestrijding van jeugdwerkloosheid voor 2014 met name beschikbaar wordt gemaakt door herprogrammering van beschikbare structuurfondsen en door optimale benutting van de 60 miljard EUR van de Europese Investeringsbank als voorzien in het Pact voor groei en banen; is ingenomen met de nieuwe en versnelde toewijzing van 16 miljard EUR aan structuurfondsen om de werkgelegenheidskansen voor jongeren te bevorderen en kmo's te helpen toegang tot financiering te krijgen;

14.

verzoekt de Commissie om in het kader van de bestrijding van jeugdwerkloosheid actief aan te dringen op steun en initiatieven van en andere vormen van samenwerking met de private sector; spoort de Europese Investeringsbank aan bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie, bijvoorbeeld door de toekenning van leningen te koppelen aan het scheppen van banen en opleidingsplaatsen of door de ontwikkeling van duale onderwijsstelsels te ondersteunen; benadrukt evenwel dat de leningen van de EIB moeten worden beschouwd als een aanvulling op de EU-financiering in de vorm van subsidies, en niet als een vervanging hiervoor;

Bestrijding van jeugdwerkloosheid op nationaal niveau

15.

onderstreept dat investeren in werkgelegenheid voor jongeren een centraal onderdeel moet vormen van de sociale investeringsstrategieën van de lidstaten;

16.

roept op tot een ambitieuze, holistische beleidsaanpak waarin op integrale wijze wordt gekeken naar initiatieven op het gebied van onderwijs, opleiding, werkgelegenheid en zelfstandig werk voor alle jongeren op alle verschillende niveaus; wijst erop dat het van essentieel belang is aandacht te besteden aan de overgang tussen de verschillende onderwijs- en opleidingstrajecten en ook competenties te erkennen die via niet-formeel en informeel leren zijn verworven; benadrukt dat inkomenszekerheid en vertrouwen in de arbeidsmarktvooruitzichten essentiële voorwaarden zijn om voor hoger onderwijs te kiezen en dat jongeren met een groter risico op uitsluiting hierdoor nog meer worden getroffen;

17.

is ernstig bezorgd over de bezuinigingen die de lidstaten doorvoeren op het gebied van onderwijs, opleidingen en jeugd, en benadrukt derhalve dat de onderwijsstelsels van de lidstaten met behulp van nationale en EU-middelen moeten worden hervormd, teneinde het jongerenonderwijs kostenefficiënter en competitiever te maken;

18.

dringt er bij de lidstaten op aan krachtige maatregelen te treffen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid, met name door preventief op te treden tegen vroegtijdige schoolverlating of voortijdige uitval uit opleidings- en stageprogramma's (bijvoorbeeld door een duaal onderwijssysteem of andere kaders met een vergelijkbare doeltreffendheid op te zetten), en veelomvattende strategieën te ontwikkelen voor jongeren die niet werken, noch onderwijs of een opleiding volgen;

19.

wijst erop dat sociale investeringen in jongeren allerlei vormen kunnen aannemen, waaronder: het ontwikkelen van partnerschappen tussen scholen, opleidingscentra en lokale of regionale bedrijven; het verzorgen van gerichte, kwalitatief hoogwaardige opleidingen en stageprogramma's voor jongeren; beroepsopleidingen in samenwerking met ondernemingen; mentorschapsregelingen gericht op de aanwerving en opleiding van jongeren in het bedrijf of op een betere overgang van onderwijs naar werk; bevordering van de maatschappelijke participatie van jongeren; en bevordering van de regionale, Europese en internationale mobiliteit door verdere vooruitgang bij de wederzijdse erkenning van kwalificaties en vaardigheden; onderstreept tevens dat van sociale investeringen doeltreffende prikkels kunnen uitgaan, zoals werkgelegenheidssubsidies en verzekeringsbijdragen voor jongeren die behoorlijke woon- en werkomstandigheden garanderen, teneinde publieke en particuliere werkgevers aan te sporen om jonge mensen in dienst te nemen, zowel in kwalitatief goede banen voor jongeren als in bijscholing en verbetering van hun vaardigheden tijdens hun dienstverband te investeren, en het ondernemerschap onder jongeren te bevorderen;

20.

roept de lidstaten op goede en beproefde praktijken in overweging te nemen, met name die van lidstaten met lage werkloosheidspercentages, en te onderzoeken of concepten als duaal onderwijs en beroepsopleidingen, evenals reeds ingevoerde jongerengarantieregelingen, in het kader van hun nationale stelsels zouden kunnen worden toegepast; benadrukt dat duale beroepsopleidingenstelsels en tweeledige studies (twin-track studies) wegens de nadruk die hierbij wordt gelegd op praktijkervaring de test van de economische crisis bijzonder goed hebben doorstaan, en dat zij hebben bijgedragen aan de vermindering van de jeugdwerkloosheid door mensen beter inzetbaar te maken, en roept daarom lidstaten die door de crisis zijn getroffen op om hun opleidingsstelsels op deze leest te schoeien;

21.

benadrukt dat de in crisis verkerende landen momenteel met zeer alarmerende jeugdwerkloosheidspercentages kampen; dringt er derhalve bij de Commissie op aan crisismaatregelen te beoordelen op grond van het effect ervan op de jeugdwerkloosheid, en verzoekt de lidstaten en de Commissie te overwegen crisismaatregelen die een negatief effect op de jeugdwerkloosheid hebben, te beëindigen;

22.

dringt er bij de lidstaten op aan de samenwerking tussen het bedrijfsleven en de onderwijssector op alle niveaus te verbeteren teneinde de manier waarop onderwijsprogramma's zijn gekoppeld aan de vraag op de arbeidsmarkt te verbeteren, bijvoorbeeld door de „overeenkomsten voor sectorvaardigheden” en de „kennisovereenkomsten” uit te breiden; benadrukt dat er behoefte bestaat aan flexibelere onderwijsprogramma's om beter te kunnen inspringen op toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt;

23.

onderstreept dat de lidstaten zelfstandig werk onder jongeren op een betere manier moeten ondersteunen waarbij zij tegelijkertijd insolventie en schijnzelfstandigheid moeten voorkomen;

o

o o

24.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Europese Raad en de Raad.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0224.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0016.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0092.