19.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/79


P7_TA(2013)0267

Regionaal beleid als onderdeel van bredere regelingen voor staatssteun

Resolutie van het Europees Parlement van 12 juni 2013 over regionaal beleid als onderdeel van bredere regelingen inzake staatssteun (2013/2104(INI))

(2016/C 065/08)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 174 e.v. van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin de doelstelling van economische, sociale en territoriale samenhang is neergelegd en de structurele financieringsinstrumenten voor de verwezenlijking van die doelstelling worden gedefinieerd,

gezien artikel 107, lid 3, onder a), van het VWEU, waarin bepaald wordt dat bepaalde benadeelde gebieden in de Europese Unie in aanmerking komen voor regionale steunmaatregelen om hun economische ontwikkeling te bevorderen,

gezien het voorstel van de Commissie van 6 oktober 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (COM(2012)0496), zoals gewijzigd (COM(2013)0146),

gezien zijn resolutie van 17 januari 2013 over modernisering van het staatssteunbeleid (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio's nr. 2232/2012 van 1 februari 2013 over de richtsnoeren inzake regionale overheidssteun,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité INT/653 van 26 maart 2013 inzake de interne markt en regionale staatssteun,

gezien de richtsnoeren van de Commissie inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013 (2),

gezien de mededeling van de Commissie van 8 mei 2012 met als titel „De modernisering van het EU-staatssteunbeleid” (COM(2012)0209),

gezien de beslissing van de Commissie C(2012)7542 in de zaak SA 33243 Jornal da Madeira,

gezien de nota van de diensten van DG Mededinging van de Commissie met ontwerprichtsnoeren voor regionale staatssteun voor 2014-2020 (3),

gezien punt 57 van de conclusies van de Europese Raad inzake het meerjarig financieel kader (7—8 februari 2013 — Regionale steunmaatregelen) (4),

gezien de mededeling van de Commissie aan de lidstaten van 1998 over het regionale beleid en het mededingingsbeleid — zorgen voor een sterkere concentratie en een betere coherentie (COM(1998)0673),

gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de gevoegde zaken T-443/08 en T-455/08T (Mitteldeutsche Flughafen en Flughafen Leipzig/Halle vs Commissie),

gezien de mededeling van de Commissie met als titel „Denk eerst klein — een 'Small Business Act' voor Europa” (COM(2008)0394),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0204/2013),

A.

overwegende dat de Commissie de regels inzake staatssteun aan het moderniseren is met als doel de groei te bevorderen, de nadruk te leggen op de belangrijkste gevallen en de tenuitvoerlegging van de desbetreffende regels te vereenvoudigen, te stroomlijnen en te bespoedigen;

B.

overwegende dat de rechtsgrondslag voor de nieuwe voorstellen, artikel 109 VWEU, alleen voorziet in raadpleging van het Parlement en niet in de toepassing van de gewone wetgevingsprocedure; overwegende dat het Parlement niets in de melk te brokkelen heeft bij de goedkeuring van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen voor 2014-2020;

C.

overwegende dat de gewone wetgevingsprocedure inzake het wetgevingspakket voor het cohesiebeleid met betrekking tot de Europese structuur- en investeringsfondsen 2014-2020 nog niet is afgerond;

D.

overwegende dat de meest gebruikelijke steunregelingen de vorm aannemen van subsidies, belastingverlagingen, ontheffingen, stimuleringspremies, leningen met verlaagde rente, garanties, preferentiële rentevoeten en aandelenparticipatie, toegekend door zowel nationale, regionale en plaatselijke overheden als door de overheid gecontroleerde entiteiten en een toenemend aantal soorten publiek-private partnerschappen;

E.

overwegende dat er een aantal regels inzake staatssteun alsook richtsnoeren zijn die op regionaal, sectorspecifiek of horizontaal niveau gelden, terwijl de lidstaten tot op zekere hoogte zelf mogen uitmaken welk soort steun zij willen verlenen;

F.

overwegende dat de Commissie volgens haar zeggen met haar richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen beoogt mede te zorgen voor een concurrerende en samenhangende interne markt en voor minimale verstoring door dergelijke steun;

G.

overwegende dat staatssteun een aanvulling moet zijn van en in overeenstemming moet zijn met de doelstellingen op andere Europese beleidsterreinen, met name het cohesiebeleid;

H.

overwegende dat de toepassing en de interpretatie van de regels inzake staatssteun eveneens sterk afhankelijk zijn van de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie;

I.

overwegende dat het bestaan van een mechanisme dat een effectieve tenuitvoerlegging en toepassing van EU-staatssteun waarborgt, een van de algemene ex-antevoorwaarden is die in de ontwerpverordeningen over het cohesiebeleid voor 2014-2020 worden genoemd;

J.

overwegende dat de gevolgen van staatssteun en staatssteuntoezicht voor de lidstaten, de regio's en de lokale autoriteiten, alsook voor het bedrijfsleven, de markten en de economie in het algemeen, onvoldoende bestudeerd zijn, zoals de Rekenkamer opmerkt in haar verslag onder de titel „Waarborgen de procedures van de Commissie een effectief beheer van de controle op staatssteun?” (5);

K.

overwegende dat administratieve lasten het belangrijkste zorgpunt zijn voor begunstigden wanneer zij te maken hebben met de regels inzake staatssteun of het cohesiebeleid;

Coördinatie van de regels inzake staatssteun en het cohesiebeleid

1.

is ingenomen met de ontwerprichtsnoeren voor regionale steun van de Commissie voor 2014-2020, die een integrerend onderdeel vormen van het programma voor de modernisering van de staatssteun (SAM); is nog altijd aanhanger van de benadering waarin de compatibiliteitsregels voor de beoordeling van staatssteun gebaseerd zijn op gemeenschappelijke principes en consistent zijn in de hele groepsvrijstellingsverordening (GBER) (6) en de verschillende richtsnoeren; is voorstander van vereenvoudigde, voorspelbare en efficiëntere regels voor de controle en handhaving van staatssteun op basis van een degelijke economische analyse;

2.

is van mening dat de tenuitvoerlegging van zowel het cohesiebeleid als de staatssteunregelingen ter versterking van plaatselijke en regionale investeringen van cruciaal belang is voor de bevordering van de economische, sociale en territoriale samenhang, de regionale en lokale ontwikkeling, slimme, duurzame en inclusieve groei en de werkgelegenheid; maakt zich echter zorgen over de vraag of de regels inzake staatssteun stroken met de tenuitvoerlegging van de Europese structuur- en investeringsfondsen; verzoekt de Commissie met het oog hierop ervoor te zorgen dat de modernisering van het EU-staatssteunbeleid (SAM) in overeenstemming is met de verordeningen inzake het cohesiebeleid 2014-2020, zodat er geen grote verschillen zijn in de behandeling van gebieden van eenzelfde categorie binnen het kader van het cohesiebeleid;

3.

betreurt het dat artikel 109 VWEU — het verdrag dat de grondslag vormt voor de machtigingsverordening en indirect voor de GBER — alleen voorziet in raadpleging van het Parlement en niet in medebeslissing; is van mening dat deze democratische tekortkoming onaanvaardbaar is; stelt voor deze leemte zo snel mogelijk op te vullen met behulp van interinstitutionele regelingen op het vlak van mededingingsbeleid, en te corrigeren bij de volgende wijziging van het Verdrag; wijst erop dat de blauwdruk van de Commissie voor een diepere economische en monetaire unie voorziet in voorstellen voor een wijziging van het Verdrag die uiterlijk in 2014 moet plaatsvinden; vindt dat een dergelijk voorstel onder andere een specifiek voorstel tot wijziging van artikel 109 VWEU moet omvatten om de in dat artikel genoemde verordeningen aan te nemen in overeenstemming met de gewone wetgevingsprocedure;

4.

spoort de Commissie aan door te gaan met het uitbrengen van richtsnoeren inzake zachte wetgeving op het vlak van mededingingsbeleid, en dan met name staatssteun, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de jurisprudentie van het Hof van Justitie, teneinde een bepaalde mate van rechtszekerheid te garanderen voor de belanghebbenden;

5.

onderstreept dat de primaire doelstelling van het toezicht op de staatssteun erin bestaat gelijke voorwaarden te garanderen in een concurrerende en coherente interne markt; staat volledig achter het algemene doel van de SAM om de regels voor staatssteun af te stemmen op de noodzaak om economische groei in de EU te bevorderen; constateert dat het vooral van belang is economische groei te stimuleren in de meest achtergestelde regio's van de EU en verstorende effecten van steun op de interne markt tot een minimum te beperken;

6.

benadrukt dat zowel de regels inzake staatssteun als de doelstellingen van het cohesiebeleid moeten leiden tot verbetering van de situatie van de regio's en meest achtergestelde gebieden, en dat het proces van modernisering van het staatssteunbeleid de doelstellingen van cohesie in de hele EU moet weerspiegelen, namelijk bijdragen tot de duurzame ontwikkeling van de regio's en tot meer welzijn; is van mening dat de modernisering van de mededingingsregels gebaseerd moet zijn op inzicht in de gevolgen van die regels op subnationaal niveau;

7.

verzoekt de Commissie erop toe te zien dat het bevorderen van slimme, duurzame en inclusieve groei via staatssteun wordt uitgevoerd in volledige overeenstemming met geloofwaardige strategieën voor fiscale consolidatie voor de lange termijn; vindt dat de Commissie beter rekening moet houden met de koppelingen tussen het beleid inzake staatssteun en fiscaal toezicht bij het opstellen van de landgebonden aanbevelingen, en verzoekt de lidstaten ook rekening te houden met deze koppelingen bij het opstellen van hun stabiliteits- en convergentieprogramma’s en hun nationale hervormingsprogramma's; onderstreept de behoefte aan een vereenvoudiging van de regels en minder, maar meer gerichte staatssteun, waarbij in het achterhoofd moet worden gehouden dat staatssteun bedoeld is als uitzondering, niet als regel; benadrukt dat het wedijveren om subsidies tussen de lidstaten moet worden voorkomen en vermeden, vooral in tijden van begrotingsbeperkingen in de hele EU;

8.

is van mening dat regionale steun alleen een doeltreffende rol kan spelen als deze spaarzaam en proportioneel wordt ingezet en toegespitst wordt op de meest achtergestelde regio's van de EU waar de steun het hardst nodig is; benadrukt de structurele bijdrage van steun aan regionale ontwikkeling, vooral in de huidige context van diepe economische crisis; verzoekt de Commissie te erkennen dat het crisiscriterium"ernstige verstoring in de economie van een lidstaat" nog steeds van toepassing is in de reële economie alsook in de financiële sector, en de criteria voor het maken van deze beoordeling te verduidelijken en te standaardiseren;

9.

merkt op dat er een overlappingsmarge bestaat tussen structuurfondsen uit het cohesiebeleid en staatssteun aan bedrijven; benadrukt dat een aanzienlijk deel van de uitgaven in het kader van het cohesiebeleid van de EU in de periode 2014-2020 onder de GBER vallen, en dat niet alleen de regionale steunmaatregelen maar ook andere horizontale of sectorgebonden richtsnoeren van belang zijn in dit verband; merkt op dat al deze instrumenten voor staatssteun onderlinge samenhang moeten vertonen met elkaar en met de doelstellingen van het cohesiebeleid, en dat al deze regels uiteindelijk moeten leiden tot een doeltreffende besteding van overheidsgeld en groei moeten bevorderen;

10.

wijst op het belang van de GBER in het hele moderniseringsproces van de staatssteun, aangezien een groepsvrijstelling van de aanmeldingseis voor bepaalde steuncategorieën de administratieve rompslomp voor lidstaten aanzienlijk kan verminderen en de Commissie daarmee haar hulpbronnen kan inzetten voor de meest omstreden gevallen en beter prioriteiten kan aanbrengen in haar handhavingsactiviteiten; is daarom van mening dat de Commissie het ontwerp van de nieuwe GBER en de bijbehorende reeks gemeenschappelijke beginselen eerder had moeten publiceren dan bepaalde specifieke richtsnoeren;

11.

vindt het goed dat de Commissie er in het moderniseringsproces van de staatssteun naar streeft de beginselen duidelijker en eenvoudiger te maken; is van oordeel dat deze beginselen enerzijds goed gecoördineerd moeten worden met ander EU-beleid en anderzijds duidelijk, voorspelbaar en flexibel genoeg moeten zijn om te voorzien in de behoeften van bepaalde lidstaten en hun regio's die een periode van crisis en ernstige economische moeilijkheden doormaken; verklaart andermaal dat het beseft dat staatssteun en overheidsinvesteringen een rol spelen bij de aanpak van de economische crisis; meent in dit verband dat de Commissie ervoor moet zorgen dat de in de toekomstige RAG's vervatte steunintensiteitsniveaus niet worden toegepast op overheidssteun uit de Europese structuur- en investeringsfondsen; is bezorgd dat het voorstel zoals dat met het oog op de raadpleging is gepubliceerd onvoldoende onderlegd is en haaks zou kunnen staan op het streven naar vereenvoudiging;

Territoriale dekking van de regionale steunmaatregelen 2014-2020

12.

merkt op dat, in tegenstelling tot andere soorten staatssteun die in de EU kunnen worden verstrekt, regionale steun per definitie een beperkte geografische reikwijdte en dekking van de bevolking heeft;

13.

stelt zich op het standpunt dat de geografische zonering in de nieuwe richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020 evenwel moet worden gehandhaafd of moet verdergaan dan het huidige niveau van 45 %, en dat de steunintensiteit moet worden gehandhaafd op het huidige niveau, gezien de politieke, economische en sociale situatie in de lidstaten alsook in het licht van de natuurlijke, geografische en demografische handicaps van bepaalde regio's; wijst erop dat de economieën van de EU en de EER wereldwijd gezien in een nadelige positie zouden kunnen worden geplaatst ten opzichte van derde landen die voordeel halen uit minder strikte werkgelegenheidsregelingen of lagere kosten en zo de aantrekkelijkheid van de EU en de EER in gevaar brengen; wijst erop dat de noodzakelijke balansaanpassingen in de particuliere sector en de economische onzekerheid ten koste gaan van investeringen in de achtergestelde gebieden van de EU en de toegang tot financiering aldaar, waardoor de verschillen tussen regio's verder groeien;

14.

is van mening dat de nieuwe regels geen restrictieve gevolgen mogen hebben voor de investeringen in en de groei van regio's wanneer die van de categorie van de minder ontwikkelde regio's naar die van de meer ontwikkelde regio's promoveren; beseft dat bepaalde regio's die in het huidige systeem voor staatssteun in aanmerking komen in de toekomst misschien niet aan de zoneringscriteria van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen zullen voldoen en misschien van de zoneringsregeling zullen worden uitgesloten; meent dat er voor deze regio's een speciaal veiligheidsstelsel moet komen dat vergelijkbaar is met dat voor de overgangsregio's in het cohesiebeleid, wat zou zorgen voor meer coherentie tussen de verordeningen inzake het cohesiebeleid 2014-2020 en de mededingingsregels en de lidstaten in staat zou stellen zich aan hun nieuwe situatie aan te passen; stelt in dit verband voor dat de regio's die in de periode 2007-2013 als „a”-gebieden zijn beschouwd, voor de periode 2014-2020 de vooraf vastgestelde status van „c”-gebieden krijgen; vraagt de Commissie dat zij ervoor zorgt dat de maximale steunintensiteit in voormalige „a”-gebieden, met inbegrip van de "statistisch-effectregio's en in „c”-gebieden dienovereenkomstig wordt opgetrokken;

15.

benadrukt de rol van staatssteun in economieën die bijzonder hard getroffen zijn door de crisis en waarvoor de steun uit hoofde van het cohesiebeleid de enige bron van investeringen zou kunnen zijn; stelt in dit verband voor dat wordt nagedacht over specifieke regionale derogaties buiten de regionale steunkaart, zodat de lidstaten de weerslag van de crisis kunnen aanpakken merkt op dat wat economische ontwikkeling betreft, de periode 2008-2010 en wat werkloosheid betreft, de periode 2009-2011 door de Commissie als basis moeten worden gebruikt om te bepalen wie in aanmerking komt voor staatssteun, ook al kunnen deze jaren geen maatstaf vormen voor de territoriale effecten van de door de crisis en natuurrampen veroorzaakte verstoring; verzoekt de Commissie gebruik te maken van recentere en meer doelgerichte gegevens; stelt voor dat de Commissie, om te voorkomen dat er een gat valt, de geldigheid van de huidige regionale-steunkaart en de regionale kaarten met ten minste 6 maanden verlengt aangezien de nieuwe kaarden niet tijdig zullen zijn goedgekeurd; is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de regionale kaarten van de „c”-gebieden in 2017 aan een tussentijdse herziening te onderwerpen;

16.

verzoekt de Commissie de economische gevolgen van haar besluiten op het vlak van regionale steun in een bredere geografische context te zien, aangezien grensregio's kunnen concurreren met de EER als locatie voor economische bedrijvigheid; beveelt aan dat de Commissie dit punt in aanmerking neemt in haar EU-nabuurschapsbeleid en in de onderhandelingen met kandidaat-lidstaten;

17.

wijst op het standpunt van de Europese Raad die de Commissie opdracht heeft gegeven te zorgen voor een oplossing voor de specifieke situatie van regio's die aan convergentieregio's grenzen; wijst dan ook met het oog op minimalisering van de verschillen in steunintensiteit tussen regio's van verschillende lidstaten met dezelfde grens op het belang van een evenwichtige aanwijzing van zogeheten „a”- en „c”-gebieden; vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat niet voor steun in aanmerking komende regio's die grenzen aan „a”-gebieden van een ander land een specifieke toewijzing krijgen in de zin van een „c”-dekking; is van mening dat deze dekking in afwijking van de algehele maximale dekking moet worden toegekend aan de lidstaten, bovenop de dekking voor voorgedefinieerde en niet-voorgedefinieerde „c”-gebieden; pleit uitdrukkelijk voor een beperking van het verschil in steunintensiteit tussen de verschillende categorieën regio's en bedrijfsgroottes tot maximaal 15 %;

18.

attendeert de Commissie op de situatie van de ultraperifere en dunbevolkte regio’s en van de eilandgebieden; meent dat overheidssteun een passende compensatie is voor de beperkingen die voortvloeien uit het insulaire en afgelegen karakter, de kleine oppervlakte, het moeilijk reliëf, het klimaat en de marktomvang van deze gebieden; vraagt dat voor deze gebieden het cohesiewetgevingspakket wordt afgestemd op de bedrijfssteun in het kader van de vereisten inzake het mededingingsbeleid; vraagt dat de Commissie in de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen de beginselen van niet-degressiviteit en niet-beperking in de tijd voor staatssteun in deze regio's nog eens duidelijk in de verf zet; vraagt de Commissie dat zij haar definitie van aan ultraperifere regio's verstrekte overheidssteun toelicht met een specifieke verwijzing naar de bijkomende vervoerskosten;

19.

verzoekt de Commissie regio's op NUTS 2-niveau die uitsluitend uit één of enkele eilanden bestaan, op te nemen in de lijst van „voorgedefinieerde „c”-gebieden” overeenkomstig artikel 107, lid 3, letter c VWEU;

20.

meent dat het de lidstaten moet worden toegestaan een groter aantal parameters te gebruiken voor het bepalen van regionale handicaps, zodat naast een geringe bevolkingsdichtheid ook andere criteria zoals ongunstige geografische omstandigheden, demografische belemmeringen of gevoeligheid voor natuurrampen, in aanmerking worden genomen bij de ruimtelijke vaststelling van subsidiabiliteit; is van mening dat steunregelingen een legitieme vorm van compensatie zijn voor de handicaps die verband houden met het insulaire en afgelegen karakter en de kleine oppervlakte van een grondgebied en dat een dergelijke situatie voor de doeleinden van de territoriale dekking van de regionale steunmaatregelen 2014-2020 als een onafhankelijk criterium gehanteerd moet worden om eilanden te helpen hun structurele handicaps te overwinnen en te zorgen voor een goede voedingsbodem voor economische, sociale en territoriale groei;

Administratieve problemen i.v.m. de steunregels in de context van het cohesiebeleid

21.

is van mening dat de toepassing van steunregels in het kader van cohesiebeleidsprogramma's beter bereikt kan worden door nadruk te leggen op grootschalige en meer doelgerichte steun, vereenvoudigde regels met inbegrip van de kennisgevingvoorschriften en uitbreiding van de horizontale categorieën in de machtigingsverordening (7) en van het toepassinggebied van de groepsvrijstellingsregels van de groepsvrijstellingsverordening; stelt voor het de minimis-plafond op te trekken; merkt op dat een verhoging van het de minimis-plafond, met name voor de sectoren landbouw, visserij en vervoer in de ultraperifere regio's en eilandgebieden, ervoor zou kunnen zorgen dat deze gebieden hetzelfde concurrentievermogen bereiken als regio's op het vasteland;

22.

verzoekt de Commissie nogmaals om snel te voorzien in duidelijke instructies voor de bepaling van wat wel en wat niet staatssteun is krachtens artikel 107, lid 1 VWEU, alsook in gedetailleerde criteria voor het maken van onderscheid tussen belangrijke en minder belangrijke gevallen van staatssteun, zoals aangekondigd in de SAM-routekaart;

23.

acht het met het oog op het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken Mitteldeutsche Flughafen en Flughafen Leipzig/Halle vs Commissie van groot belang dat er bij infrastructuurprojecten ten behoeve van de economische bedrijvigheid strikt wordt toegezien op een correcte uitvoering van de regels inzake staatssteun in het kader van het cohesiebeleid, dit teneinde lokale en regionale instanties en/of hun openbare lichamen niet te belasten met extra administratieve rompslomp; benadrukt dat de uitvoering van deze projecten niet in het gedrang mag komen als gevolg van de strenge eisen op het gebied van het financieel beheer, zoals de vrijmakingsvoorschriften in het cohesiebeleid en de klachtenregeling in de staatssteunprocedure;

24.

verzoekt ten behoeve van een vereenvoudigde, maar consistente aanpak andermaal om meer duidelijkheid met betrekking tot de beoordeling van de staatssteun die uit hoofde van de groepsvrijstellingsverordeningen door de lidstaten wordt toegekend, aangezien dit waarschijnlijk in de programmering 2014-2020 van het cohesiebeleid bijzondere moeilijkheden zal opleveren, niet alleen voor de kmo's, maar ook voor de plaatselijke en regionale instanties en hun openbare lichamen; benadrukt evenwel dat de vereenvoudiging niet ten koste mag gaan van de handhaving;

25.

wijst erop dat de ex-antevoorwaarden voor staatssteun binnen het cohesiebeleid vereisen dat de Commissie een proactievere aanpak hanteert ten aanzien van gevallen van staatssteun, vooral als de omvang en reikwijdte van niet aan kennisgeving onderworpen steunmaatregelen toenemen; is het met de Rekenkamer eens dat de Commissie meer bekendheid moet geven aan de kennisgevingplicht, beste praktijken moet bevorderen, gerichte informatie moet verstrekken over de verschillende soorten kennisgevingen, en moet zorgen voor de publicatie van een regelmatig bijgewerkte afdeling „veelgestelde vragen” op haar kennisgevingsite, alsook dat zij een helpdesk in het leven moet roepen die vragen over de interpretatie van de richtlijnen kan beantwoorden;

26.

is van mening dat de lidstaten en regio's hun activiteiten beter moeten coördineren met de Commissie, zowel met betrekking tot de kwaliteit van de informatie die zij verstrekken en de kennisgevingen die zij voorbereiden als ten aanzien van de tijdstippen waarop dat moet gebeuren; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de ex-antevoorwaarden voor staatssteun in het kader van het cohesiebeleid naar behoren worden toegepast en zich strikter te houden aan de nationale staatssteunregels;

27.

verzoekt de Commissie en de lidstaten hun informatiecampagnes over steunregels specifiek te richten op regionale en lokale lichamen, die in veel gevallen slechts sporadisch staatssteun hebben toegekend en dus weinig bekend zijn met de ter zake geldende regels; verzoekt de Commissie hiermee rekening te houden bij de beoordeling van de ex-antevoorwaarden die voor staatssteun in lidstaten gelden;

28.

vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat de administratieve en juridische vereisten en de transparantieverplichtingen inzake de uitvoering van de regels inzake staatssteun zo duidelijk mogelijk worden gehouden; is van mening dat sommige van de nieuwe maatregelen die in de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020 worden voorgesteld — zoals contrafeitelijke scenario's, duidelijk bewijs dat de steun impact heeft op de investeringskeuze, of de voorwaarde dat de werkzaamheden in verband met het project niet mogen beginnen voordat de overheidsinstanties een besluit tot steunverlening hebben genomen — en die de Commissie voor het komende tijdvak zowel voor bedrijven die steun aanvragen als voor de lidstaten en hun subnationale bestuursstructuren wil toepassen — in strijd zijn met het beginsel van vereenvoudiging en „debureaucratisering” dat in het cohesiebeleid en ander EU- en nationaal beleid wordt nagestreefd; verklaart andermaal dat dergelijke regels betekenen dat bepaalde projecten zullen worden uitgesloten van investeringssteun of nooit opgestart raken; meent dat een vereiste tot regelmatige beoordeling van de wenselijkheid van staatssteun aan ultraperifere regio's ten koste zou kunnen gaan van de nodige investeringsveiligheid en voorspelbaarheid voor investeerders en ondernemingen die op zoek zijn naar ondernemingskansen in de betrokken regio's;

Aantrekkelijkheid van regio's en staatssteunregels

29.

benadrukt dat moet worden gezorgd voor duidelijke en eenvoudige regels voor zowel regionale als sectorspecifieke staatssteun voor het aantrekken van buitenlandse investeringen in de EU en haar regio's en voor het waarborgen van hun concurrentievermogen wereldwijd, alsook hun economische, sociale en territoriale cohesie;

30.

is ingenomen met de nieuw voorgestelde regels inzake transparantie (paragrafen 127 en 128 van de ontwerprichtsnoeren); spoort de lidstaten aan deze regels na te leven en op een centrale website volledige en accurate informatie over de verleende steun te publiceren;

31.

dringt er bij de Commissie op aan de toegang tot staatssteun voor kmo's in de meest achtergestelde regio’s eenvoudiger en duidelijker te maken, waarmee ze het belang van deze entiteiten voor regionale ontwikkeling onder ogen ziet; verzoekt de Commissie zich daarnaast meer in te zetten voor haar handhavingsactiviteiten in grotere zaken met een mogelijk ernstiger verstorend effect;

32.

onderkent de door de Commissie gesignaleerde problemen met betrekking tot investeringssteun aan grote ondernemingen, aangezien hiervan geen aantoonbaar stimulerend effect uitgaat; is van mening dat, ofschoon overheidssteun in de eerste plaats naar kmo's moet gaan, het niet terecht is om grotere bedrijven, een categorie die ook familiebedrijven die buiten de definitie van kmo's vallen of bedrijven met middelgroot kapitaal omvat, uit te sluiten van staatssteun in gebieden die onder artikel 107, lid 3, onder c), van het VWEU vallen, gezien hun bijdrage aan de werkgelegenheid, de bevoorradingsketens die zij met kmo's opzetten, hun gebruikelijke activiteiten op het gebied van innovatie, onderzoek en ontwikkeling en de positieve rol die zij spelen in de economische crisis; is van mening dat de aanwezigheid van grote bedrijven vaak de sleutel is tot het succes van kmo's, die profiteren van clusters onder leiding van grote bedrijven en van de activiteiten die door deze bedrijven uitbesteed worden; herinnert eraan dat de Commissie zelf uitdrukkelijk heeft onderkend dat investeringen door grote bedrijven gunstig doorwerken in de economie en de EU toegang verschaffen tot de wereldmarkten; benadrukt dat een besluit om grote ondernemingen in „c”-gebieden uit te sluiten zou kunnen leiden tot banenverlies, inkrimping van de economische bedrijvigheid in de regio's, vermindering van het regionale concurrentievermogen, verslechtering van de aantrekkelijkheid voor buitenlandse investeringen en de verplaatsing van bedrijven naar andere regio's binnen of buiten de EU; meent dan ook dat dergelijke ondernemingen in aanmerking moeten blijven komen voor overheidssteun in „c”-gebieden, maar dat deze steun moet worden onderworpen aan een apart onderzoek dat volgt op de afzonderlijke kennisgeving en aan aanvullende compatibiliteitscriteria inzake stimulerende effecten en de bijdrage aan regionale ontwikkeling via clusters en onderaanneming;

33.

is van mening dat de mogelijkheid van het toekennen van staatssteun aan grote bedrijven niet alleen moet afhangen van de omvang van het bedrijf of de sector waarin het opereert, maar tevens van het aantal banen dat naar schatting kan worden gecreëerd en behouden dankzij de stimuleringsmaatregel, de kwaliteit en de duurzaamheid van de banen of van het desbetreffende project en van de langetermijneffecten op de ontwikkeling van de regio, met inbegrip van de sociale aspecten; benadrukt dat het overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel aan de lidstaten, de betrokken regio's en de plaatselijke overheden moet worden overgelaten te bepalen welke specifieke projecten de meeste mogelijkheden bieden om de doelstellingen van EU-beleid te realiseren;

34.

deelt de mening van de Commissie dat voorkomen moet worden dat staatssteun leidt tot de verplaatsing van een activiteit naar een andere vestiging binnen de EER; plaatst echter vraagtekens bij de voorgestelde ontwerpparagrafen 24, 25 en 122 t/m 124, aangezien ze niet goed zouden aansluiten op het cohesiebeleid en in strijd zouden zijn met de doelstelling van vereenvoudiging; wijst er met name op dat de periode van twee jaar vanzelfsprekend arbitrair is en dat het misschien wel onmogelijk blijkt om deze regel op te leggen, aangezien elk causaal verband en een planning voor over twee jaar moeilijk gestaafd kan worden; vreest dat deze regel niet-Europese bedrijven bevoordeelt ten opzichte van Europese bedrijven met als gevolg dat bedrijven zich verplaatsen buiten de EER als zij met hun activiteiten op die manier kunnen profiteren van regionale steun aan het gesubsidieerde gebied;

35.

wijst erop dat bedrijven die staatssteun krijgen kunnen verhuizen, zowel binnen als buiten de EU, een risico dat zeer reëel is voor de regio's; neemt kennis van de door de Europese Commissie voorgestelde vrijwaringsclausule, die grote ondernemingen en kmo's ertoe zou verplichten om de investeringen die zij gedaan hebben en de werkgelegenheid die zij geschapen hebben in het gebied waarin zij steun hebben ontvangen, in stand te houden, of anders de steun terug te betalen; vestigt de aandacht van de Commissie op de lopende onderhandelingen over de verordeningen voor het cohesiebeleid voor 2014-2020 en vraagt dat de respectieve periodes die in het kader van het cohesiebeleid en het mededingingsbeleid zijn vastgelegd voor het behoud van investeringen en banen door bedrijven die EU-financiering of staatssteun hebben ontvangen, op elkaar worden afgestemd;

36.

plaatst ook vraagtekens bij het feit dat „ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden” (paragraaf 11 van de ontwerprichtsnoeren) niet in aanmerking komen voor regionale steun; is van mening dat bedrijven die een reorganisatie doormaken, niet onderworpen mogen worden aan striktere maatregelen, vooral aangezien een vooraf gegeven negatieve beoordeling van steunaanvragen van deze bedrijven kan leiden tot een verplaatsing buiten de EU; wijst erop dat verantwoordelijke reorganisaties van bedrijven in het huidige onzekere en steeds veranderende bedrijfsklimaat de belangrijkste maatregel is om de duurzaamheid van investeringen, banen en groei op lange termijn te garanderen; merkt op dat de voorgestelde ontwerpregeling niet alleen inconsistent is met de hulp aan bedrijven die getroffen zijn door de economische crisis in gesubsidieerde regio's, maar ook onuitvoerbaar is, aangezien die richtsnoeren geen precieze definitie bevatten van het concept „ondernemingen in moeilijkheden”; herinnert aan zijn resolutie van 15 januari 2013 met aanbevelingen aan de Commissie inzake informatie aan en raadpleging van werknemers, anticipatie en beheer van herstructurering (8), waarin werd gepleit voor een wet inzake deze aangelegenheden, en verzoekt de Commissie onmiddellijk in actie te komen;

37.

is ervan overtuigd dat het essentieel is dat er een zekere flexibiliteitsmarge wordt aangehouden voor de herziening van de richtsnoeren, als genoemd in paragraaf 177 van het ontwerp, om eventuele in de toekomst vereiste aanpassingen mogelijk te maken, aangezien deze richtsnoeren zijn ontworpen voor een periode van zeven jaar;

o

o o

38.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0026.

(2)  PB C 54 van 4.3.2006, blz. 13.

(3)  Brussel, 2012 (geen datum).

(4)  EUCO 37/13 van 8.2.2013, blz. 22.

(5)  Speciaal verslag nr. 15/2011 van de Rekenkamer: „Waarborgen de procedures van de Commissie een effectief beheer van de controle op staatssteun?”.

(6)  Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening), PB L 214 van 9.8.2008, blz. 3.

(7)  Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 (PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1).

(8)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0005.