5.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/48


P7_TA(2013)0184

Voortgangsverslag 2012 over Turkije

Resolutie van het Europees Parlement van 18 april 2013 over het voortgangsverslag 2012 over Turkije (2012/2870(RSP))

(2016/C 045/08)

Het Europees Parlement,

gezien het voortgangsverslag 2012 van de Commissie over Turkije (SWD(2012)0336),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2012-2013” (COM(2012)0600),

gezien zijn eerdere resoluties, met name die van 9 maart 2011 over het voortgangsverslag 2010 betreffende Turkije (1), die van 29 maart 2012 over het voortgangsverslag 2011 betreffende Turkije (2), die van 22 mei 2012 over vrouwen in Turkije in het 2020-perspectief (3) en die van 22 november 2012 over uitbreiding: beleid, criteria en de strategische belangen van de EU (4),

gezien het kader voor de onderhandelingen met Turkije van 3 oktober 2005,

gezien Besluit 2008/157/EG van de Raad van 18 februari 2008 betreffende de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die worden opgenomen in het toetredingspartnerschap met Turkije (5) („het Toetredingspartnerschap”) alsmede de eerdere besluiten van de Raad betreffende het Toetredingspartnerschap van 2001, 2003 en 2006,

gezien de conclusies van de Raad van 14 december 2010, 5 december 2011 en 11 december 2012,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat, na de goedkeuring van het onderhandelingskader door de Raad, op 3 oktober 2005 toetredingsonderhandelingen met Turkije zijn gestart en dat de start van deze onderhandelingen het beginpunt is van een lang proces met een open einde dat gebaseerd is op billijke en strikte voorwaarden en op hervormingsbereidheid;

B.

overwegende dat Turkije zich verplicht heeft tot hervormingen, goede betrekkingen met zijn buurlanden en geleidelijke aanpassing aan de EU en dat deze inspanningen moeten worden beschouwd als een kans voor Turkije zelf tot verdere modernisering en tot consolidering en verdere verbetering van zijn democratische instellingen, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden;

C.

overwegende dat de EU de referentie voor de hervormingen in Turkije moet blijven;

D.

overwegende dat volledige voldoening van de criteria van Kopenhagen en eerbiediging van het integratievermogen van de EU, in overeenstemming met de conclusies van de Europese Raad van december 2006, de basis blijven voor toetreding tot de EU, een gemeenschap die gebaseerd is op gedeelde waarden, oprechte samenwerking en wederzijdse solidariteit tussen al haar lidstaten;

E.

overwegende dat de positieve agenda in mei 2012 is geïntroduceerd om de onderhandelingen te ondersteunen en aan te vullen, zonder ze te vervangen, door middel van intensievere samenwerking op een aantal gebieden van gemeenschappelijk belang;

F.

overwegende dat de Raad in zijn conclusies van 11 december 2012 zijn steun heeft uitgesproken voor de nieuwe benadering van de Commissie waarbij de rechtsstaat centraal wordt geplaatst in het uitbreidingsbeleid en heeft bevestigd dat hoofdstuk 23 (rechterlijke macht en fundamentele rechten) en hoofdstuk 24 (justitie, vrijheid en veiligheid) een centrale plaats innemen in het onderhandelingsproces en in een vroeg stadium van de onderhandelingen aan bod moeten komen, zodat duidelijke criteria en ruime termijnen kunnen worden vastgesteld voor de totstandbrenging van de nodige wetgeving en instellingen en voor het boeken van gedegen resultaten met betrekking tot de uitvoering;

G.

overwegende dat de Commissie in haar uitbreidingsstrategie 2012 heeft geconcludeerd dat Turkije, vanwege zijn economie, strategische ligging en belangrijke regionale rol, van groot belang is voor de Europese Unie, en dat het toetredingsproces het belangrijkste kader blijft om aan de EU gerelateerde hervormingen in Turkije te bevorderen; overwegende dat de Commissie haar bezorgdheid heeft uitgesproken over het gebrek aan vooruitgang in Turkije met betrekking tot de voldoening van de politieke criteria;

H.

overwegende dat Turkije, voor het zevende opeenvolgende jaar, nog steeds niet de bepalingen ten uitvoer heeft gelegd die voortvloeien uit de associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije en het aanvullend protocol daarbij;

I.

overwegende dat de onderhandelingshoofdstukken waarvoor de technische voorbereidingen zijn afgerond, onverwijld volgens de vastgestelde procedures en in overeenstemming met het onderhandelingskader moeten worden geopend;

J.

overwegende dat de Europese Unie en Turkije van elkaar afhankelijk zijn op economisch gebied, met handel tussen de EU en Turkije die in 2011 goed was voor een totaal van 120 miljard EUR;

K.

overwegende dat de EU de grootste handelspartner is van Turkije en dat Turkije de op vijf na grootste handelspartner is van de EU; overwegende dat de directe buitenlandse investeringen (DBI) van de EU-lidstaten in Turkije goed zijn voor 75 % van de totale DBI-instroom;

L.

overwegende dat de Commissie het algemene voorbereidingsniveau van Turkije op het gebied van economisch beleid as hoog beschouwt en de capaciteit van het land om economisch beleid te formuleren en te coördineren als passend;

M.

overwegende dat Turkije het potentieel heeft een centrale rol te spelen met betrekking tot de diversifiëring van de energiebronnen en de routes voor de olie-, gas- en elektriciteitsdoorvoer vanuit de buurlanden naar de EU; overwegende dat er, wat het creëren van een duurzame, koolstofarme economie betreft, potentiële voordelen zijn, zowel voor Turkije als voor de EU, als gevolg van de rijkdom van Turkije aan hernieuwbare energiebronnen;

N.

overwegende dat de dialoog en de samenwerking van de EU met Turkije met betrekking tot stabiliteit, democratie en veiligheid, met name ten aanzien van het Midden-Oosten in bredere zin, strategisch belangrijk zijn; overwegende dat Turkije het geweld van het Syrische regime tegen zijn burgers herhaaldelijk en in scherpe bewoordingen heeft veroordeeld en dat het cruciale humanitaire hulp biedt aan Syriërs die het geweld aan e andere kant van de grens te ontvluchten;

O.

overwegende dat Turkije en Armenië hun betrekkingen moeten normaliseren door de overeengekomen protocollen onvoorwaardelijk te ratificeren en hun gemeenschappelijke grens open te stellen;

P.

overwegende dat het casus belli-dreigement dat in 1995 door de Turkse Grote Nationale Vergadering is afgekondigd jegens Griekenland, moet worden ingetrokken; overwegende dat het belangrijk is dat Turkije en Griekenland en nieuwe ronde van gesprekken houden om hun betrekkingen te verbeteren;

Constructieve dialoog en wederzijds begrip

1.

is van mening dat een hernieuwd wederzijds engagement in het kader van het onderhandelingsproces nodig is om een constructieve relatie te behouden; benadrukt het feit dat het belangrijk is de voorwaarden voor een constructieve dialoog en de fundamenten voor wederzijds begrip te creëren; merkt op dat dit moet gebeuren op basis van de gemeenschappelijke waarden van democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten; prijst de Commissie en Turkije voor de tenuitvoerlegging van de positieve agenda, die bewijst dat Turkije en de EU, in een context van engagement van beide partijen en duidelijke doelstellingen, hun dialoog kunnen voortzetten, wederzijds begrip kunnen creëren en positieve veranderingen en de nodige hervormingen kunnen bewerkstelligen;

2.

benadrukt het feit dat Turkije politiek en geografisch een strategische rol speelt voor het buitenlands en het nabuurschapsbeleid van de EU; erkent de rol van Turkije als buur en als belangrijke regionale actor en dringt aan op verdere intensivering van de bestaande politieke dialoog tussen de EU en Turkije inzake de keuzen en doelstellingen op het gebied van buitenlands beleid; betreurt het feit dat Turkije zich ook in 2012 slechts in geringe mate heeft aangesloten bij de GBVB-verklaringen; spoort Turkije aan zijn buitenlands beleid te ontwikkelen in het kader van dialoog en coördinatie met de EU; verzoekt Turkije en de EU nauwer samen te werken ter versterking van de vredes- en democratische krachten in de zuidelijke nabuurschapsregio, die voor zowel de EU als voor Turkije van cruciaal belang is;

3.

spreekt zijn steun uit voor een dialoog en een heraanknoping van de betrekking tussen Turkije en Israël;

4.

is tevreden met het besluit van de Raad om de Commissie te verzoeken stappen te ondernemen in de richting van visumliberalisering, parallel met de ondertekening van de overnameovereenkomst; dringt er bij Turkije op aan de overnameovereenkomst onverwijld te ondertekenen en ten uitvoer te leggen en ervoor te zorgen dat tot deze overeenkomst in werking treedt, de bestaande bilaterale overeenkomsten volledig ten uitvoer worden gelegd; herinnert eraan dat Turkije een van de belangrijkste transitlanden voor onregelmatige migratie naar de EU is; erkent dat Turkije stappen heeft ondernomen om onregelmatige migratie te voorkomen en onderstreept het feit dat Turkije de samenwerking met de EU op het gebied van migratiebeheer, de bestrijding van mensenhandel en grenscontrole absoluut moet intensiveren; onderstreept nogmaals dat het belangrijk is de toegang tot de EU voor Turkse zakenlieden, academici, studenten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld te vergemakkelijken; steunt de inspanningen van de Commissie en de lidstaten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de visumcode, de harmonisatie en vereenvoudiging van de visumvereisten en het opzetten van visumfaciliteringscentra in Turkije; herinnert de lidstaten aan hun verplichtingen op grond van de associatieovereenkomst, in overeenstemming met de uitspraak van het Europees Hof van Justitie van 19 februari 2009 in de zaak-Soysal (6);

5.

is tevreden met de recente goedkeuring van de ontwerpwet inzake buitenlanders en internationale bescherming en verwacht dat met deze wetgeving de bestaande redenen van bezorgdheid worden aangepakt met betrekking tot het feit dat vluchtelingen, asielzoekers en andere personen die misschien bescherming behoeven, nog steeds op willekeurige wijze de toegang wordt ontzegd tot de asielprocedure en over de praktijk waarbij deze personen worden gerepatrieerd; onderstreept het feit dat het belangrijk is de detentievoorschriften waarvan het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in de zaak Abdolkhani en Karimina tegen Turkije heeft vastgesteld dat zij onwettig zijn, aan te passen aan de internationale normen;

Voldoening van de criteria van Kopenhagen

6.

prijst het Turkse bemiddelingscomité inzake de grondwet voor zijn inzet voor de opstelling van een nieuwe grondwet en voor het inclusieve proces van overleg met het maatschappelijk middenveld waarbij de diversiteit van de Turkse samenleving wordt weerspiegeld; spreekt zijn bezorgdheid uit over de beperkte vooruitgang die het comité blijkbaar boekt; moedigt het Comité aan zijn werkzaamheden voort te zetten en op inclusieve, representatieve en collegiale wijze en overeenkomstig de criteria en waarden van de EU belangrijke kwesties aan te pakken als a) het zorgen voor een scheiding der machten en een adequaat systeem van teugels en tegengewichten; b) het verduidelijken van de betrekkingen tussen staat, maatschappij en godsdienst; c) het invoeren van een inclusief systeem van bestuur waarmee de mensenrechten en de fundamentele vrijheden van alle burgers gewaarborgd zijn; en d) het formuleren van een inclusief concept van burgerschap; roept alle politieke partijen en de betrokken actoren ertoe op de onderhandelingen over de nieuwe grondwet op constructieve wijze aan te pakken; is van mening dat, als de Commissie van Venetië bij de zaak wordt betrokken en een dialoog met deze commissie wordt gevoerd, dit positieve resultaten zou produceren en het constitutionele proces zou ondersteunen;

7.

benadrukt het feit dat er verdere voortgang moet worden geboekt bij de tenuitvoerlegging van de grondwetswijzigingen van 2010, met name wat de aanneming betreft van wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens en het militair strafrecht en van wetgeving tot invoering van voorkeursmaatregelen ter bevordering van gendergelijkheid; merkt op dat de aanwezigheid en de bevoegdheden van de Turkse minister van Justitie en zijn onderstaatssecretaris in de Hoge Raad van rechters en aanklagers aanzienlijke zorgen baren over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht; is tevreden met de inwerkingtreding van wetgeving om te voorzien in het recht van individuen om een verzoekschrift in te dienen bij het Grondwettelijk Hof, zoals bepaald in de grondwetswijzigingen van 2010;

8.

bevestigt nogmaals dat de Turkse Grote Nationale Vergadering een fundamentele rol speelt als kern van het Turkse democratische stelsel en benadrukt het feit dat het belangrijk is dat alle politieke partijen het hervormingsproces steunen en zich ervoor engageren, met name met betrekking tot het waardevolle rechtskader ter bescherming en bevordering van de grondrechten van alle gemeenschappen en burgers en een verlaging van de drempel van 10 % voor om in de Turkse Grote Nationale Vergadering te zijn vertegenwoordigd; prijst het werk van de Turkse onderzoekscommissie inzake mensenrechten en dringt aan op een centralere rol voor de harmonisatiecommissie van de EU met betrekking tot de bevordering van de aanpassing van nieuwe wetgeving tijdens het wetgevingsproces aan het communautaire acquis of de Europese normen;

9.

benadrukt het feit dat de hervorming van het Turkse rechtsstelsel van centraal belang is voor de inspanningen om in Turkije te zorgen voor democratische consolidatie en een essentiële voorwaarde om het land te moderniseren n het feit dat deze hervorming moet leiden tot een modern, efficiënt, volledig onafhankelijk en onpartijdig rechtsstelsel waarmee een behoorlijke rechtsgang voor alle burgers gegarandeerd is; verwelkomt het derde pakket justitiële hervormingen als een stap in de richting van een alomvattend hervormingsproces op het gebied van de rechterlijke macht en fundamentele rechten; benadrukt evenwel het feit dat het van cruciaal belang is dat het hervormingsproces wordt voortgezet door: a) de al te ruime definitie aan te pakken van strafbare feiten, met name van wat een terroristische daad is overeenkomstig het strafwetboek en de antiterreurwet, waarbij dringend een duidelijk onderscheid moet worden ingevoerd tussen enerzijds bevordering van terrorisme en aanzetten tot geweld en anderzijds de uiting van geweldloze ideeën, met volledige eerbiediging van de rechtspraak van het EHRM, met het oog op de vrijwaring van de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vergadering, inclusief studentenprotesten, en de vrijheid van vereniging; b) de kwestie aan te pakken van buitensporig lange perioden van voorarrest; c) de noodzaak aan te pakken de advocaten van de verdediging volledige toegang te verlenen tot het gerechtelijk dossier; d) criteria vast te stellen om de kwaliteit en de consistentie van bewijsgegevens te bevorderen en e) de rol en de bevoegdheden van speciale rechtbanken te evalueren; is in verband hiermee tevreden met de goedkeuring van het vierde hervormingspakket door de Turkse Grote Nationale Vergadering en kijkt uit naar de spoedige tenuitvoerlegging ervan;

10.

onderstreept het feit dat het belangrijk is te zorgen voor een doeltreffende bescherming van verdedigers van de mensenrechten; vestigt in het bijzonder de aandacht op het proces tegen Pinar Selek, dat bijna vijftien jaar heeft geduurd en, ondanks drie vrijspraken, heeft geleid tot een levenslange gevangenisstraf, die op 24 januari 2013 is uitgesproken door het Istanbulse Hof voor zware strafzaken nr. 12; beschouwt dit proces als een voorbeeld van de tekortkomingen van het Turkse rechtsstelsel;

11.

is tevreden met de wijzigingen in het wetboek van strafvordering en in de wet inzake de uitvoering van straf- en veiligheidsmaatregelen om in rechtbanken het gebruik toe te staan van andere talen dan Turks en kijkt uit naar een snelle tenuitvoerlegging van de nieuwe regels; is tevreden met het feit dat op 19 januari 2013 de wet inzake de betaling van schadevergoeding voor langdurige processen en wegens laattijdig, gedeeltelijk of niet uitvoeren van rechterlijke uitspraken in werking is getreden en spreekt de hoop uit dat het geplande nationale rechtsmiddel het aantal hangende zaken tegen Turkije bij het EHRM zal doen dalen;

12.

is bezorgd door de lopende processen en de lange perioden van voorarrest waarmee activisten, advocaten, journalisten en parlementsleden van de oppositie te maken krijgen, aangezien dit neerkomt op inmenging in wettige politieke activiteiten en het recht op politieke vereniging en participatie; is tevreden met de door de Turkse Grote Nationale Vergadering goedgekeurde afschaffing van de speciale rechtbanken die de Turkse regering in 2005 had opgericht, maar betreurt het feit dat deze sluiting geen effect heeft op de lopende vervolgingen;

13.

merkt op dat in een cultuur van tolerantie, de rechten van minderheden volledig moeten worden erkend; verwacht dat er sprake zal zijn van een behoorlijke rechtsgang bij het door de aanklager ingediende beroep om het besluit van de rechtbank van januari 2012 in de zaak betreffende de moord op Hrant Dink, dat deels was gebaseerd op het argument dat de moord door een organisatie is gepleegd, nietig te verklaren;

14.

verzoekt de Turkse regering, teneinde de efficiëntie van gerechtelijke procedures te vergroten en de aanslepende gerechtelijke achterstand aan te pakken, de regionale beroepshoven, die volgens de wet uiterlijk in juni 2007 operationeel moesten zijn, zo spoedig mogelijk operationeel te maken en zich te concentreren op het opleiden van rechters en aanklagers hiervoor;

15.

merkt op dat de ad-hocdelegatie van het Parlement voor de waarneming van processen tegen journalisten in Turkije de processen tegen journalisten zal blijven controleren en de justitiële hervormingen in Turkije inzake de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid zal volgen;

16.

moedigt Turkije aan het actieplan voor de mensenrechten aan te nemen dat het Turkse ministerie van Justitie in samenwerking met de Raad van Europa en op basis van de rechtspraak van het EHRM heeft opgesteld, teneinde de kwesties aan te pakken die aan de orde zijn gesteld in de arresten van het EHRM waar is vastgesteld dat Turkije de bepalingen van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) schendt, en vraagt de tenuitvoerlegging hiervan; steunt het ministerie van Justitie en de Hoge Raad van rechters en aanklagers wat het verstrekken van opleiding aan rechters en aanklagers op het gebied van mensenrechten betreft; is tevreden met de vaststelling door de Hoge Raad van rechters en aanklagers van nieuwe beoordelingscriteria voor rechters en aanklagers, waarbij eerbiediging van de bepalingen van het EVRM en de arresten van het EHRM zal worden beloond;

17.

verzoekt Turkije te herhalen dat het ernaar streeft straffeloosheid te bestrijden, alsook meer vaart te zetten achter de toetreding tot het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en zijn nationale wetgeving volledig in overeenstemming te brengen met alle verplichtingen uit hoofde van het Statuut van Rome, onder andere door bepalingen op te nemen om per direct volledig met het Internationaal Strafhof samen te werken;

18.

herinnert eraan dat vrijheid van meningsuiting en pluriformiteit van de media, inclusief op het internet, Europese kernwaarden zijn en dat voor een werkelijk democratische samenleving echte vrijheid van meningsuiting is vereist, met inbegrip van het recht op een afwijkende mening; benadrukt de bijzondere rol van publiekrechtelijke media bij het versterken van de democratie en verzoekt de autoriteiten te garanderen dat deze onafhankelijk en duurzaam zijn en voldoen aan de normen van de Europese Unie; onderstreept andermaal het feit dat het belangrijk is de wetgeving af te schaffen die voorziet in buitenproportioneel hoge administratieve belastingboetes voor de media, met in sommige gevallen sluiting of zelfcensuur als gevolg, en onderstreept het feit dat dringend een hervorming nodig is van de internetwet; benadrukt het feit dat het belangrijk is de beperkingen van de grondrechten aan te pakken in de ruimere context van de rechtsstaat, zowel wat de formulering als wat de toepassing van de wet betreft; is met name bezorgd door het feit dat het strafwetboek en de antiterreurwet worden gebruikt voor de vervolging van geweldloze verklaringen, wanneer daarvan wordt gevonden dat zij de doelstellingen ondersteunen van een terroristische organisatie; benadrukt het feit dat er een wijziging nodig is van de artikelen 26 en 28 van de Turkse grondwet, die de vrijheid van meningsuiting beperken op basis van de nationale veiligheid, de openbare orde of de nationale eenheid; herhaalt daarom zijn vorige verzoeken aan de Turkse regering om de herziening van het juridisch kader voor de vrijheid van meningsuiting af te ronden en dit kader onverwijld in overeenstemming te brengen met de rechtspraak van het EHRM;

19.

neemt kennis van de bezorgdheid van de OVSE-vertegenwoordiger voor de persvrijheid met betrekking tot het hoge aantal processen tegen journalisten en het hoge aantal journalisten in de gevangenis en verzoekt de Turkse regering ervoor te zorgen dat processen worden gevoerd op transparante wijze en met behoorlijke omstandigheden en procedurerechten voor de verdediging;

20.

is bezorgd door het feit dat de Turkse akte betreffende de oprichting van radio- en televisiebedrijven en de uitzendingen hiervan beperkingen bevat die niet in overeenstemming zijn met de EU-richtlijn audiovisuele mediadiensten;

21.

stelt bezorgd vast dat de meeste media in handen zijn van en geconcentreerd zijn in grote conglomeraten met een ruime waaier van zakelijke belangen; dringt andermaal aan op de aanneming van een nieuwe mediawet, die onder andere betrekking heeft op de kwesties van onafhankelijkheid, eigendom en bestuurlijke controle;

22.

moedigt Turkije aan, teneinde foltering en mishandeling door de veiligheidsdiensten volledig uit te bannen, het nationale preventiemechanisme in te stellen waarom wordt verzocht in het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering, dat in 2011 is geratificeerd;

23.

verzoekt Turkije alleen grondwettelijke beperkingen in te stellen op partijen die het gebruik van geweld voorstaan als middel om de grondwettelijke orde omver te werpen, overeenkomstig de aanbevelingen van de Commissie van Venetië;

24.

staat volledig achter de nieuwe benadering van de Commissie om de hoofdstukken „rechterlijke macht en fundamentele rechten” en „justitie en binnenlandse zaken” in een vroeg stadium van het onderhandelingsproces te openen en als laatste af te ronden; benadrukt het feit dat officiële benchmarks een duidelijke routekaart zouden bieden en het hervormingsproces een impuls zouden geven; verzoekt derhalve de Raad om hernieuwde inspanningen voor de opening van de hoofdstukken 23 en 24;

25.

is tevreden met de Turkse wet inzake de ombudsman en met de benoeming van een eerste hoofdombudsman, die de geloofwaardigheid van dit instituut middels zijn besluiten moet waarborgen; benadrukt dat de hoofdombudsman het vertrouwen van de bevolking in de transparantie en de verantwoordingsplicht in overheidsdiensten moet stimuleren; herinnert eraan dat de hoofdombudsman en de leden van de raad van bestuur van de ombudsman moeten worden verkozen uit kandidaten die niet-partijgebonden en onpartijdig; verzoekt de raad van bestuur van de ombudsman ervoor te zorgen dat de regels inzake het internebesluitvormingsproces de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de instantie garanderen;

26.

moedigt Turkije aan het proces van civiele controle op de veiligheidstroepen voort te zetten; dringt aan op wijziging van de wet inzake provinciale besturen, om de civiele autoriteiten grotere controle te geven over militaire operaties en over de wetshandhavingsactiviteiten van de gendarmerie; benadrukt het feit dat het belangrijk is een onafhankelijk bureau voor klachten inzake wetshandhaving op te zetten, om klachten over mensenrechtenschendingen, mishandeling en eventuele onwettige praktijken door de Turkse rechtshandhavingsinstanties te onderzoeken; is van mening dat de wettelijke bepalingen inzake de samenstelling en de bevoegdheden van de Hoge Militaire Raad moeten worden hervormd;

27.

wijst erop dat in het „Sledgehammer”-proces een rechtbank van eerste aanleg 324 verdachten tot gevangenisstraffen van 13 tot 20 jaar heeft veroordeeld, nadat zij lange tijd in voorarrest hadden gezeten; benadrukt het feit dat bij het onderzoek naar plannen die zouden bestaan voor het plegen van een staatsgreep, zoals de „Ergenekon”- en de „Sledgehammer”-zaak, en bij het onderzoek van de Koerdische organisatie Koma Civakên Kurdistan (KCK), blijk moet worden gegeven van de kracht en de juiste, onafhankelijke, onpartijdige en transparante werking van de Turkse democratische instellingen en het Turkse rechtsapparaat en van het feit dat deze zich vastberaden en onvoorwaardelijk inzetten voor de eerbiediging van de fundamentele rechten; is bezorgd over de aantijgingen met betrekking tot het gebruik van inconsistent bewijsmateriaal tegen de beklaagden in deze zaken; betreurt het feit dat deze zaken zijn overschaduwd door de bezorgdheid over hun buitensporig grote omvang en de gebrekkige procedures en maakt zich zorgen over de negatieve effecten op de maatschappij;

28.

is tevreden met de wet tot oprichting van het Turks Nationaal Instituut voor de mensenrechten (TNIM); dringt aan op onverwijlde tenuitvoerlegging van deze wet, om de effectieve toepassing van de internationale normen op het gebied van mensenrechten te bevorderen en te controleren; benadrukt het feit dat het belangrijk is gebruik te maken van alle beschikbare EU-instrumenten op het gebied van mensenrechten om de oprichting en de behoorlijke functionering van het TNIM alsook de empowerment van de organisaties van het maatschappelijk middenveld actief te ondersteunen;

29.

benadrukt het feit dat actieve en onafhankelijke organisaties van het maatschappelijk middenveld belangrijk zijn voor de democratie; onderstreept dat het belangrijk is met de maatschappelijke organisaties een dialoog te voeren en benadrukt het feit dat zij een cruciale bijdrage leveren aan een intensievere regionale samenwerking op sociaal en politiek gebied; is daarom ongerust dat maatschappelijke organisaties nog steeds geconfronteerd worden met boetes, ontbindingsprocedures en administratieve belemmeringen van hun werking en dat raadpleging van maatschappelijke organisaties veeleer een uitzondering is dan de regel; verwelkomt de verbeterde samenwerking van de Turkse regering met ngo's, maar dringt erop aan dat zij meer worden geraadpleegd bij de beleidsvorming, inclusief de vaststelling van beleidsmaatregelen en wetgeving, en bij het toezicht op de activiteiten van de overheid;

30.

benadrukt het feit dat meer vooruitgang nodig is op het gebied van arbeids- en vakbondsrechten; verzoekt Turkije om aan nieuwe wetgeving op dit gebied te blijven werken, teneinde ervoor te zorgen dat deze in overeenstemming is met het communautaire acquis en de IAO-verdragen, met name wat het stakingsrecht en het recht op collectieve onderhandelingen betreft; benadrukt het feit dat het belangrijk is hoofdstuk 19 (sociaal beleid en werkgelegenheid) te openen;

31.

is tevreden met de wet inzake de bescherming van het gezin en de voorkoming van geweld tegen vrouwen; prijst het nationale actieplan ter bestrijding van geweld tegen vrouwen (2012-2015) en benadrukt de noodzaak om dit daadwerkelijk in het hele land ten uitvoer te leggen; dringt er bij het ministerie van Gezinszaken en Sociaal Beleid op aan zijn inspanningen voort te zetten om het aantal opvanghuizen voor vrouwen en minderjarigen die gevaar lopen, te vergroten en de kwaliteit ervan te verbeteren; benadrukt dat het van belang is om vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van geweld, concrete alternatieven te bieden en het vooruitzicht dat zij zelf zullen kunnen voorzien in hun levensonderhoud; prijst Turkije om zijn inspanningen op alle niveaus met betrekking tot de strijd tegen eremoorden, huiselijk geweld en het verschijnsel van gedwongen huwelijken en kindbruiden en onderstreept het feit dat het belangrijk is een nultolerantie aan de dag te leggen voor geweld tegen vrouwen en dat het belangrijk is de preventiemaatregelen voortdurend op te voeren; is evenwel bezorgd door het feit dat, ondanks deze inspanningen, geweld tegen vrouwen nog steeds vaak voorkomt en vraagt dat personen die slachtoffers niet beschermen en helpen, worden geïdentificeerd en vervolgd; benadrukt het feit dat het belangrijk is de armoede bij vrouwen aan te pakken en de sociale inclusie van vrouwen te verbeteren; verzoekt het ministerie voort te gaan met de actieve bevordering van vrouwenrechten, het onderwijs van vrouwen — inclusief door de dichting van de genderkloof in het secundair onderwijs — en de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt (die laag blijft), in de politiek en in hoge functies in de publieke en de privésector, indien nodig via de invoering van gereserveerde quota's en de herziening van bepaalde specifieke wetten op het gebied van werkgelegenheid in Turkije; moedigt de Turkse regering aan de wet op de politieke partijen en de verkiezingswet te herzien, om de inclusie van vrouwen tot een prioriteit voor de politieke partijen te maken; merkt op dat de doelstelling van Turkije voor de arbeidsparticipatie van vrouwen voor 2023 35 % is, terwijl deze doelstelling in de Europa 2020-strategie 75 % is; moedigt Turkije aan naar een ambitieuze doelstelling op het gebied van de arbeidsparticipatie van vrouwen te streven;

32.

spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de ontwerpwet inzake antidiscriminatie geen betrekking heeft op discriminatie op grond van seksuele geaardheid en identiteit; benadrukt het feit dat er dringend behoefte is aan alomvattende antidiscriminatiewetgeving en aan de oprichting van een antidiscriminatie- en gelijkheidsraad om individuen te beschermen tegen discriminatie op grond van etniciteit, religie, geslacht, seksuele geaardheid, seksuele identiteit, leeftijd en handicap; spreekt zijn bezorgdheid uit over de frequente aanvallen tegen transgenders en over het feit dat lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (lesbian, gay, bisexual and transgender persons, LGBT) niet worden beschermd tegen geweld; verzoekt Turkije homofobie te bestrijden en een actieplan aan te nemen ter bevordering van volledig gelijke rechten, inclusief arbeidsrechten, en volledige aanvaarding van LGBT's; onderstreept het feit dat er wetgeving inzake haatdelicten nodig is met strengere straffen voor delicten die gebaseerd zijn op welke vorm van discriminatie ook;

33.

dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan uitingen van antisemitisme krachtig en effectief te bestrijden en zo een voorbeeld te geven aan de regio;

34.

is tevreden met de voortgaande tenuitvoerlegging van de wetgeving tot wijziging van de wet inzake stichtingen uit 2008, die de herstelmogelijkheden verruimt van de eigendomsrechten van niet-moslimgemeenschappen; dringt er bij de bevoegde autoriteiten op aan de Syrische gemeenschap te helpen de moeilijkheden op te lossen waarmee deze te maken krijgt bij kwesties in verband met de registratie van bezittingen en grond; dringt aan op een oplossing voor de vele bezittingen van de Rooms-katholieke kerk die nog altijd door de staat zijn geconfisqueerd; merkt op dat bijzonder langzaam vooruitgang wordt geboekt bij de uitbreiding van de rechten van de alevitische minderheid; herinnert eraan dat het dringend noodzakelijk is door te gaan met de wezenlijke en substantiële hervormingen op het gebied van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, in het bijzonder door religieuze gemeenschappen de mogelijkheid te geven rechtspersoonlijkheid te verkrijgen, door alle beperkingen met betrekking tot de opleiding, benoeming en opvolging van de clerus op te heffen, door alevitische gebedshuizen te erkennen, en door uitspraken van het EHRM en de aanbevelingen van de Commissie van Venetië te eerbiedigen; verzoekt Turkije ervoor te zorgen dat het klooster van de Heilige Gabriël niet wordt beroofd van zijn grond en in zijn geheel wordt beschermd; is van mening dat een ruimere samenstelling van het Directoraat-generaal religieuze zaken, met opname van vertegenwoordigers van de religieuze minderheden, een goede zaak zou zijn, doordat zo een inclusief maatschappijconcept wordt bevorderd; verzoekt Turkije de vermelding van de religie te verwijderen van de nationale identiteitskaarten en te garanderen dat het religieus onderwijs de religieuze diversiteit en pluriformiteit van de Turkse maatschappij eerbiedigt;

35.

herinnert eraan dat onderwijs een sleutelrol vervult in het ontwikkelingsproces van een inclusieve en diverse samenleving met eerbied voor religieuze gemeenschappen en minderheden; dringt er bij de regering van Turkije op aan speciale aandacht te schenken aan het onderwijsmateriaal op scholen, dat een afspiegeling moet zijn van de etnische en religieuze pluriformiteit van de Turkse samenleving en van de pluriformiteit op het gebied van overtuiging, dat discriminatie en vooroordelen moet ontzenuwen en de volledige aanvaarding van alle religieuze gemeenschappen en minderheden moet bevorderen, en onderstreept dat er behoefte is aan onpartijdig lesmateriaal;

36.

is tevreden met de rechtstreekse politieke dialoog die de Turkse regering recentelijk is aangegaan met Abdullah Öcalan; is van oordeel dat dit een perspectief biedt op onderhandelingen die zouden kunnen leiden tot een historisch akkoord waarmee de Koerdische kwestie op vreedzame en democratische wijze wordt opgelost; moedigt de partijen in het conflict derhalve aan om deze gesprekken zo spoedig mogelijk om te vormen tot gestructureerde onderhandelingen; onderstreept het feit dat het vredesproces alleen kan slagen, als alle politieke partijen, de media en het maatschappelijk middenveld in Turkije een constructieve rol spelen, en is tevreden met de steun die dit initiatief over de partijgrenzen heen en van het maatschappelijke middenveld krijgt; merkt op dat Turkije blijk is blijven geven van veerkracht met betrekking tot de terroristische aanslagen van de Koerdische Arbeiderspartij (PKK); is van mening dat er een waarachtige en oprechte politieke dialoog nodig is en verzoekt Turkije hernieuwde inspanningen te leveren om te werken aan een politieke oplossing voor de Koerdische kwestie; verzoekt alle politieke krachten voor een adequaat politiek platform te zorgen en op constructieve wijze over de Koerdische kwestie te debatteren, alsook mee te werken aan een daadwerkelijke oplossing voor de eisen met betrekking tot grondrechten in het kader van het constitutioneel proces, een proces dat de pluriformiteit in Turkije weerspiegelt en waarin alle burgers zichzelf en hun rechten volledig kunnen terugvinden; verzoekt alle politieke krachten eendrachtig te werken aan de verwezenlijking van een versterkte politieke dialoog en aan een proces van verdere politieke, culturele en sociaaleconomische inclusie en participatie van burgers van Koerdische afkomst, teneinde de rechten op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering te waarborgen en de vreedzame integratie van burgers van Koerdische afkomst in de Turkse samenleving te bevorderen; is tevreden met de nieuw wetgeving waarmee het mogelijk wordt gemaakt dat de moedertaal van mensen wordt gebruikt tijdens processen en met het positieve debat over het gebruik van het Koerdisch in het onderwijs; herinnert eraan dat een politieke oplossing alleen tot stand kan worden gebracht op grond van een werkelijk democratisch debat over de Koerdische kwestie en spreekt zijn bezorgdheid uit over het grote aantal processen tegen auteurs en journalisten die over deze kwestie schrijven, alsook over de arrestatie van diverse Koerdische politici, burgemeesters en gemeenteraadsleden, vakbondslui, advocaten, demonstranten en mensenrechtenactivisten in verband met het KCK-proces; onderstreept het feit dat het belangrijk is een discussie over de Koerdische kwestie te bevorderen binnen de democratische instellingen, met name de Turkse Grote Nationale Vergadering;

37.

is tevreden met de initiatieven voor de heropening van het Griekse weeshuis van Büyükada als internationaal cultureel centrum en onderstreept het feit dat het belangrijk is alle belemmeringen voor een spoedige heropening van het Halki-seminarie te verwijderen; is ingenomen met en verwacht de spoedige tenuitvoerlegging van de aankondiging van de Turkse regering dat er opnieuw een Griekse minderheidsschool zal worden geopend op het eiland Gökçeada (Imbros), hetgeen een positieve stap is in de richting van het behoud van het biculturele karakter van de Turkse eilanden Gökçeada (Imbros) en Bozcaada (Tenedos), overeenkomstig resolutie 1625 van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa uit 2008; merkt evenwel op dat verdere stappen nodig zijn om de problemen aan te pakken waarmee leden van de Griekse minderheid worden geconfronteerd, met name wat hun eigendomsrechten betreft;

38.

veroordeelt krachtig de terroristische aanslag op de Amerikaanse ambassade in Ankara op 1 februari 2013 en betuigt zijn deelneming aan de familie van de omgekomen Turkse burgers; brengt in herinnering dat er weliswaar verdere maatregelen ter verhindering van terroristische acties moeten worden genomen om de veiligheid van de staat en zijn burgers te waarborgen, maar dat deze maatregelen niet ten koste mogen gaan van de burger- en de mensenrechten;

39.

verzoekt de Turkse autoriteiten ervoor te zorgen dat de omstandigheden van het bloedbad in Uludere, in de provincie Sirnak, op 28 december 2011 volledig worden opgehelderd en dat de verantwoordelijken voor het gerecht worden gebracht;

40.

is tevreden met het stimulansenpakket dat erop is gericht de investeringen en de economische groei in de minst ontwikkelde regio's van Turkije te vergroten, onder meer in het zuidoosten van het land, alsook met de voortzetting van het Zuidoost-Anatolië-project; neemt kennis van het vonnis van de Hoge Administratieve Rechtbank (Danistay) inzake de intrekking van de constructievergunning voor de Ilisu-dam, op grond van milieueffectbeoordelingen en de toepasselijke wetgeving; roept de Turkse regering op dit archeologische en ecologische erfgoed te bewaren door voorrang te geven aan kleinere, ecologisch en sociaal duurzame projecten;

41.

benadrukt nogmaals dat de cohesie tussen de Turkse regio's en tussen rurale en stedelijke gebieden moet worden versterkt, teneinde kansen voor de hele bevolking te creëren en economische en sociale inclusie te bevorderen; wijst op de bijzondere rol van onderwijs en op de noodzaak om hardnekkige en grote regionale ongelijkheden op het gebied van de kwaliteit van onderwijs en het percentage schoolgaande kinderen aan te pakken; dringt aan op stappen die bevorderlijk zijn voor het openen van hoofdstuk 22 inzake regionaal beleid;

42.

is tevreden met de komst van een ombudsman voor kinderrechten en met de goedkeuring van Turkijes eerste strategie inzake de rechten van het kind; spreekt zijn bezorgdheid uit over het disproportioneel hoge percentage armoede onder kinderen en kinderarbeid, met name in plattelandsgebieden; benadrukt het feit dat een alomvattende strategie nodig is om armoede onder kinderen en kinderarbeid te bestrijden, met name in seizoensgeboden landbouwwerk, en dat toegang tot onderwijs zowel voor jongens al voor meisjes voort moet worden bevorderd; is bezorgd doordat het aantal jeugdrechtbanken is afgenomen en dringt er bij Turkije op aan te voorzien in alternatieven voor de detentie van minderjarigen; verzoekt de Turkse regering de omstandigheden in de detentiecentra voor minderjarigen voort te verbeteren; herinnert eraan dat onafhankelijke controle- en beschermingsmechanismen om rechten te waarborgen en misbruik te voorkomen, belangrijk zijn;

43.

is tevreden met de verbetering van het algehele ondernemersklimaat in Turkije, met name als gevolg van de inwerkingtreding van het Turkse handelswetboek en van de consequente steun voor kleine en middelgrote ondernemingen door de ontwikkelingsorganisatie voor kmo's (KOSGEB); dringt aan op intensievere partnerschappen tussen Turkse en EU-ondernemingen;

44.

herinnert Turkije eraan dat tienduizenden burgers en inwoners van de EU die het slachtoffer zijn geweest van de door de „Groene Fondsen” gepleegde fraude nog altijd wachten op genoegdoening en verzoekt de autoriteiten alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het proces te versnellen;

Werken aan goede nabuurschapsbetrekkingen

45.

neemt kennis van de voortdurende, toenemende inspanningen van Turkije en Griekenland om hun bilaterale betrekkingen te verbeteren, onder andere via bilaterale vergaderingen; betreurt het evenwel dat het door de Turkse Grote Nationale Vergadering afgekondigde casus belli-dreigement tegen Griekenland nog altijd niet is ingetrokken; herhaalt dat Turkije zich ondubbelzinnig moet inzetten voor betrekkingen van goed nabuurschap en voor de vreedzame regeling van geschillen overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties en, indien nodig, met een beroep op het Internationaal Gerechtshof; dringt er bij de regering van Turkije op aan een einde te maken aan de herhaalde schendingen van het Griekse luchtruim en de vluchten van Turkse militaire vliegtuigen boven Griekse eilanden;

46.

is van mening dat Turkije een belangrijke kans heeft gemist om een proces van toenadering en normalisering van de betrekkingen met Cyprus in gang te zetten, in het kader van het Cypriotisch voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie; herinnert eraan dat de EU is gebaseerd op de beginselen van oprechte samenwerking en wederzijdse solidariteit tussen al haar lidstaten alsook op eerbiediging van het institutioneel kader; benadrukt het feit dat er dringend vooruitgang moet worden geboekt bij de normalisering van de Turkse betrekkingen met de Republiek Cyprus om een nieuwe impuls te geven aan de toetredingsonderhandelingen tussen de EU en Turkije;

47.

betreurt het dat Turkije heeft geweigerd de 70ste vergadering van de gemengde parlementaire commissie zoals gepland tijdens de tweede helft van 2012 bijeen te roepen en zo wederom een kans heeft laten liggen om de interparlementaire dialoog tussen de EU en Turkije te versterken;

48.

benadrukt het feit dat het VN-Verdrag inzake het recht van de zee (United Nations Convention on the Law of the Sea, UNCLOS) door de EU, de 27 lidstaten en alle andere kandidaat-lidstaten is ondertekend en deel uitmaakt van het communautaire acquis; verzoekt de regering van Turkije dan ook dit verdrag onverwijld te ondertekenen en te ratificeren; herinnert eraan dat de exclusieve economische zone van de Republiek Cyprus op grond van UNCLOS volledig legitiem is;

49.

spreekt nogmaals zijn krachtige steun uit voor de hereniging van Cyprus, op basis van een eerlijke en levensvatbare regeling voor beide gemeenschappen; onderstreept het feit dat dringend een akkoord nodig is tussen de twee gemeenschappen met betrekking tot de vraag hoe de inhoudelijke onderhandelingen over een oplossing moeten worden gevoerd, zodat het onderhandelingsproces, onder de auspiciën van de secretaris-generaal van de VN, op korte termijn opnieuw vaart kan krijgen; verzoekt Turkije te beginnen met de terugtrekking van zijn troepen uit Cyprus en het afgegrendelde gebied rond Famagusta over te dragen aan de VN, overeenkomstig Resolutie 550 (1984) van de VN-Veiligheidsraad; dringt er bij de Republiek Cyprus op aan de haven van Famagusta onder het toezicht van de EU-douane open te stellen, teneinde een positief klimaat te scheppen voor een succesvolle afronding van de lopende onderhandelingen over hereniging, en de Turks-Cyprioten toe te staan rechtstreeks handel te drijven op een legale wijze die voor alle partijen aanvaardbaar is;

50.

is van mening dat het Comité voor vermiste personen een van de delicaatste en belangrijkste projecten op Cyprus is en erkent dat de werkzaamheden ervan evenzeer gevolgen hebben voor het leven van duizenden in beide delen van het eiland; moedigt Turkije en alle betrokken partijen aan hun steun aan het Comité voor vermiste personen op Cyprus verder te intensiveren; is van mening dat een dialoog en een verstandhouding over kwesties als volledige toegang tot alle relevante archieven en militaire zones nodig zijn; vraagt bijzondere aandacht voor het werk dat wordt verricht door het Comité voor vermiste personen;

51.

verzoekt Turkije overeenkomstig de principes van het internationaal recht geen nieuwe nederzettingen van Turkse burgers op Cyprus te stichten, aangezien dit het demografische evenwicht verder zou wijzigen en de loyaliteit van zijn burgers op het eiland jegens een toekomstige gemeenschappelijke staat op basis van zijn gemeenschappelijke verleden zou verminderen;

52.

benadrukt het belang van een coherente en alomvattende veiligheidsbenadering in het oostelijke gedeelte van de Middellandse Zee en dringt er bij Turkije op aan een politieke dialoog tussen de EU en de NAVO mogelijk te maken door zijn veto op samenwerking tussen de EU en de NAVO, met inbegrip van Cyprus, op te heffen, en roept bijgevolg de Republiek Cyprus op zijn veto op de deelname van Turkije aan het Europees defensieagentschap op te heffen;

53.

dringt er bij Turkije en Armenië op aan over te gaan tot een normalisering van hun betrekkingen door de protocollen over de instelling van diplomatieke betrekkingen onvoorwaardelijk te ratificeren, de grens open te stellen en hun betrekkingen actief te verbeteren, in het bijzonder wat grensoverschrijdende samenwerking en economische integratie betreft;

Bevordering van de samenwerking tussen de EU en Turkije

54.

betreurt de weigering van Turkije te voldoen aan zijn verplichting van een volledige, niet-discriminatoire uitvoering van het aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst EG-Turkije ten opzichte van alle lidstaten; herinnert eraan dat deze weigering grote gevolgen blijft hebben voor het onderhandelingsproces;

55.

herhaalt zijn allerkrachtigste veroordeling van het terroristische geweld gepleegd door de PKK, die op de EU-lijst van terroristische organisaties staat, en van alle andere terroristische organisaties; spreekt op dit punt zijn volledige solidariteit uit met Turkije en met de families van de vele slachtoffers van terrorisme; verzoekt de lidstaten om, in nauwe samenwerking met de EU-coördinator voor terrorismebestrijding en Europol, intensiever met Turkije samen te werken bij de bestrijding van terrorisme en de georganiseerde misdaad als financieringsbron van terrorisme; verzoekt Turkije een wet inzake gegevensbescherming aan te nemen, zodat een samenwerkingsovereenkomst met Europol kan worden gesloten en de juridische samenwerking met Eurojust en met de EU-lidstaten kan worden uitgebreid; is van mening dat de benoeming van een verbindingsofficier van de Turkse politie bij Europol zou bijdragen aan de verbetering van de bilaterale samenwerking; is tevreden met de aanneming van wetgeving inzake de financiering van terrorisme die strookt met de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF);

56.

ondersteunt het engagement van Turkije voor de democratische krachten in Syrië en de verlening van humanitaire bijstand aan het groeiend aantal vluchtelingen uit Syrië dat het land is ontvlucht; erkent dat de gevolgen van de snel verslechterende situatie in Syrië voor de veiligheid en stabiliteit van de regio toenemen; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de internationale gemeenschap om Turkije te blijven steunen bij zijn inspanningen om de uitdijende humanitaire dimensie van de crisis in Syrië het hoofd te bieden; onderstreept het feit dat het belangrijk is overeenstemming te bereiken tussen de EU en Turkije over de vraag hoe de beschikbare humanitaire bijstand moet worden verleend aan de ontheemde Syriërs die zich momenteel op Turks grondgebied of aan de Turkse grens bevinden; benadrukt dat de EU en Turkije naast humanitaire bijstand actief moeten trachten een gemeenschappelijke strategische visie te ontwikkelen teneinde een versterkt hefboomeffect te creëren om de tragische crisis in Syrië te beëindigen;

57.

is tevreden met het besluit om de samenwerking tussen de EU en Turkije met betrekking tot een aantal belangrijke energieaangelegenheden te intensiveren en verzoekt Turkije zich tot deze samenwerking te verplichten; is, gezien Turkijes strategische rol en de aanzienlijke hernieuwbare energiebronnen van het land, van mening dat een eerste fase van inoverwegingneming moet worden uitgevoerd met betrekking tot de waarde van het openen van onderhandelingen over hoofdstuk 15 inzake energie, teneinde de strategische dialoog inzake energie tussen de EU en Turkije vooruit te helpen; onderstreept het feit dat intensievere samenwerking nodig is met betrekking tot de strategie voor de EU-energiecorridors naar de EU; is van mening dat zowel de versterkte samenwerking tussen de EU en Turkije op het vlak van energie als de uiteindelijke onderhandelingen over hoofdstuk 15 ook de ontwikkeling van het potentieel van hernieuwbare energie en de infrastructuur voor grensoverschrijdende elektriciteitstransmissie moeten stimuleren;

58.

beschouwt Turkije als een belangrijke partner in het Zwarte Zeegebied, dat voor de EU van strategisch belang is; moedigt Turkije aan steun te blijven verlenen en actief te blijven bijdragen aan de implementatie van EU-beleid en de EU-programma's in deze regio;

59.

verzoekt de Commissie om organisaties van het maatschappelijk middenveld en intermenselijke activiteiten te blijven steunen door middel van adequate financiering voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld, het Europees instrument voor democratie en mensenrechten en de „Een leven lang leren”-programma's, met inbegrip van cultuur- en mediagerelateerde activiteiten;

o

o o

60.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie, de secretaris-generaal van de Raad van Europa, de voorzitter van het Europees Hof voor de rechten van de mens, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Republiek Turkije.


(1)  PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 98.

(2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0116.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0212.

(4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0453.

(5)  PB L 51 van 26.2.2008, blz. 4.

(6)  Arrest in zaak 228/06, Mehmet Soysal en Ibrahim Savatli/Bundesrepublik Deutschland, Jurispr. 2009, blz. I-01031.