30.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/89


P7_TA(2013)0024

Uitvoering van de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst tussen staten in Oostelijk en Zuidelijk Afrika en de Europese Gemeenschap in het licht van de huidige situatie in Zimbabwe

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de uitvoering van de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en staten in Oostelijk en Zuidelijk Afrika in het licht van de huidige situatie in Zimbabwe (2013/2515(RSP))

(2015/C 440/13)

Het Europees Parlement,

gezien de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst tussen Madagaskar, Mauritius, de Seychellen en Zimbabwe, enerzijds, en de Europese Gemeenschap, anderzijds, die sinds 14 mei 2012 voorlopig wordt toegepast,

gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend in Cotonou op 23 juni 2000 (Overeenkomst van Cotonou),

gezien de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATT), in het bijzonder artikel XXIV,

gezien de millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000, met de millenniumontwikkelingsdoelstellingen,

gezien zijn resolutie van 25 maart 2009 over de tussentijdse overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en staten in Oostelijk en Zuidelijk Afrika, anderzijds (1),

gezien het communiqué van de buitengewone topbijeenkomst van de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika van 1 juni 2012,

gezien de conclusies van de Raad over Zimbabwe van 23 juli 2012 en Uitvoeringsbesluit 2012/124/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Zimbabwe (2),

gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het hoofdstuk over handelssamenwerking van de Overeenkomst van Cotonou, op grond waarvan de EU de niet-wederzijdse handelspreferenties heeft uitgebreid tot de ACS-landen, op 31 december 2007 is verstreken, en dat vanaf dat moment sprake is van een schending van de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO);

B.

overwegende dat economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) voldoen aan de WTO-regels en als doel hebben regionale integratie te ondersteunen door middel van handel, duurzame groei en armoedevermindering terwijl de geleidelijke integratie van de economieën van de ACS-landen in de wereldeconomie wordt bevorderd;

C.

overwegende dat Madagaskar, Mauritius, de Seychellen en Zimbabwe de overeenkomst van Cotonou hebben ondertekend; overwegende dat de eerbiediging van de mensenrechten een essentieel onderdeel is van de overeenkomst inzake ontwikkeling en samenwerking tussen de EU en de ACS-landen;

D.

overwegende dat tussentijdse economische partnerschapsovereenkomsten kunnen worden beschouwd als een eerste stap in de richting van volledige EPO's, vanwege het feit dat er naast regels over handel in goederen ook hoofdstukken over oorsprongsregels en de bescherming van opkomende industrieën in worden opgenomen;

E.

overwegende dat bepalingen over goed bestuur, transparantie inzake politieke functies en mensenrechten, overeenkomstig de artikelen 8, 11, onder b, 96 en 97 van de Overeenkomst van Cotonou, als onderdeel van deze tussentijdse EPO tussen Madagaskar, Mauritius, de Seychellen en Zimbabwe, enerzijds, en de Europese Gemeenschap, anderzijds, moeten worden beschouwd;

F.

overwegende dat, hoewel er een verbetering te bespeuren valt wat betreft de mensenrechten en democratie in Zimbabwe, er vele uitdagingen bestaan voor een toekomstige samenwerking tussen de Unie en Zimbabwe, in het bijzonder de volledige tenuitvoerlegging van het algemene politieke akkoord en de strijd tegen alle vormen van intimidatie en mensenrechtenschendingen;

G.

overwegende dat het economische herstel van Zimbabwe nog altijd kwetsbaar is en bepaalde openbare beleidsmaatregelen de toekomstige economische betrekkingen tussen de Unie en Zimbabwe bedreigen;

H.

overwegende dat Zimbabwe de illegale handel in olifantenivoor blijft toestaan en daarmee zowel internationale overeenkomsten als nationale wetten op flagrante wijze met de voeten treedt;

1.

wijst erop dat de EU eerlijke handel met de ontwikkelingslanden moet bevorderen, op basis van volledige eerbiediging en garantie van de IAO-arbeidsnormen en arbeidsomstandigheden, en de toepassing van de strengst mogelijke sociale en milieunormen moet verzekeren; is van mening dat dit betaling van een eerlijke prijs voor hulpbronnen en landbouwproducten uit ontwikkelingslanden inhoudt;

2.

benadrukt de voorlopige inwerkingtreding van de tussentijdse EPO als een belangrijke stap ter versterking van het partnerschap tussen de EU en de vier Afrikaanse landen in kwestie, binnen een stabiel rechtskader; onderstreept het belang van de voortzetting van de onderhandelingen met het oog op een volledige overeenkomst die meer, open en eerlijke handel, investeringen en regionale integratie moet bevorderen;

3.

beschouwt de inwerkingtreding van de wet over de mensenrechtencommissie in Zimbabwe als een aanmoedigende eerste stap van de regering met het oog op de verbetering van de mensenrechtensituatie in dat land en als een stap in de goede richting in het kader van het overeengekomen stappenplan voor vreedzame en geloofwaardige verkiezingen;

4.

verzoekt de Commissie om de onderhandelingen met de zeven andere landen in de regio op te voeren en een ontwikkelingsgerichte aanpak vast te stellen die zowel aansluit op de strategische doelstellingen en prioriteiten van de regio en de betrokken landen als op de voorschriften van de WTO;

5.

spreekt evenwel zijn bezorgdheid uit over de voortdurende schendingen van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in Zimbabwe, die de verbintenissen van de regering van nationale eenheid van Zimbabwe van de afgelopen jaren op lossen schroeven zetten, en in het bijzonder over de recente gevallen van intimidatie van mensenrechtenverdedigers, journalisten en leden van het maatschappelijk middenveld in Zimbabwe; verzoekt de regering van Zimbabwe de noodzakelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat mensenrechtenactivisten niet het onderwerp van intimidatie worden;

6.

betreurt de afwezigheid van een solide mensenrechtenclausule in de tussentijdse EPO, en herhaalt zijn pleidooi om in door de EU afgesloten handelsovereenkomsten bindende mensenrechtenclausules op te nemen; betreurt het dat er geen hoofdstuk is gewijd aan duurzame ontwikkeling en dat er ook geen sprake is van een verplichting tot het eerbiedigen van de internationale arbeids- en milieunormen;

7.

benadrukt dat vrijheid van vergadering, vereniging en meningsuiting wezenlijke onderdelen zijn van de democratie waartoe Zimbabwe zich volledig verbonden heeft op grond van het algemene politieke akkoord; vestigt de aandacht op de huidige goedkeuringsprocedure, en benadrukt dat de ratificatie van de tussentijdse EPO met de Europese Unie een nieuwe mogelijkheid biedt om nogmaals te benadrukken dat deze verbintenissen en verplichtingen volledig moeten worden nageleefd;

8.

benadrukt dat gezien de omstandigheden de opschorting van de EU-ontwikkelingssamenwerking (op grond van artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou) moet worden gehandhaafd, maar dat de EU de plaatselijke bevolking blijft ondersteunen;

9.

ondersteunt de huidige gerichte maatregelen van de EU, in reactie op de politieke en mensenrechtensituatie in Zimbabwe, met jaarlijkse besluiten op grond waarvan de EU hooggeplaatste figuren van de regering van Zimbabwe onder voortdurend toezicht kan houden; benadrukt bovendien dat deze maatregelen ongewijzigd zullen blijven na de sluiting van de tussentijdse EPO;

10.

vraagt de regering van Zimbabwe de nodige maatregelen te nemen, waaronder het herstel van de rechtsstaat en de democratie, eerbiediging van de mensenrechten en met name een vreedzaam en geloofwaardig grondwettelijk referendum en voorbereidingen voor verkiezingen die aan erkende internationale normen voldoen, zodat de gerichte maatregelen opgeschort kunnen worden;

11.

spreekt nogmaals zijn bereidheid uit alle tot zijn beschikking staande instrumenten te gebruiken in geval van een aanmerkelijke verslechtering van de mensenrechtensituatie, waaronder, eventueel, de bepalingen van artikel 65 van de Overeenkomst (de zogenaamde „niet-uitvoeringsclausule”);

12.

verzoekt de EU-delegatie in Harare de regering van nationale eenheid van Zimbabwe zijn steun te blijven aanbieden om de mensenrechtensituatie te verbeteren met het oog op vreedzame en geloofwaardige verkiezingen overeenkomstig de normen die elk van de handelspartners van de EU geacht wordt na te leven;

13.

verzoekt de regering van Zimbabwe om werk te maken van de identificatie en vervolging van bij de illegale uitvoer van en handel in ivoor betrokken personen en daarnaast te zorgen voor meer transparantie in de winningsindustrieën van Zimbabwe, zodat de welvaart die voortkomt uit de legale exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van het land naar behoren wordt besteed en ten goede komt aan alle Zimbabwanen;

14.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Europese Dienst voor extern optreden, de regering en het parlement van Zimbabwe en de regeringen van de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika.


(1)  PB, C 117 E van 6.5.2010, blz. 129.

(2)  PB L 54 van 28.2.2012, blz. 20.