ONTWERP VAN HET GEZAMENLIJK VERSLAG OVER DE WERKGELEGENHEID Begeleidend document bij de mededeling van de Commissie "Jaarlijkse groeianalyse 2014" /* COM/2013/0801 final - 2013/ () */
1. SOCIALE EN
ARBEIDSMARKTTRENDS EN UITDAGINGEN IN DE EUROPESE UNIE[1] De werkloosheid
in de EU-28 heeft ongekende hoogten bereikt. Nadat
het werkloosheidspercentage tussen 2003 en 2008 met meer dan 2 procentpunten
was gedaald, leidde de financiële en economische crisis tot een ernstige
verslechtering (grafiek 1). Tussen 2008 (jaarlijks cijfer) en het tweede
kwartaal van 2013 is het (voor seizoensinvloeden gecorrigeerde)
werkloosheidscijfer in de EU-28 gestegen van 7,1 % tot 10,9 %. De
ontwikkelingen door de tijd heen zijn min of meer vergelijkbaar voor
verschillende groepen op de arbeidsmarkt, met slechts enkele uitzonderingen.
Ten eerste lijkt de jeugdwerkloosheid in het algemeen sterker te reageren op de
conjunctuur. Ten tweede nam de werkloosheid, toen de crisis toesloeg, sneller
toe onder mannen dan onder vrouwen, vooral omdat door mannen gedomineerde
sectoren het zwaarst werden getroffen. Dit blijkt uit het feit dat de totale
werkloosheid onder mannen tussen 2008 en 2009 sterker steeg dan onder vrouwen.
Wat structurele verschillen betreft, is de werkloosheid veel hoger onder
jongeren, laaggeschoolden en onderdanen van derde landen[2].
Grafiek 1:
Ontwikkeling van de werkloosheid sinds 2003 in de EU-28, totaal, jongeren,
oudere werknemers en laaggeschoolden NB: De cijfers voor 2013 hebben betrekking
op het tweede kwartaal, die voor 2003 tot en met 2012 zijn jaarlijkse cijfers.
Bron: Eurostat. De werkloosheid
stopte halverwege 2013 met groeien. Sinds begin 2013 is de
werkloosheid tamelijk stabiel gebleven. In september 2013 waren er in totaal
bijna 26,9 miljoen werklozen (gecorrigeerd voor seizoensinvloeden). Dit komt
overeen met een werkloosheidspercentage van 11 %, dat voor de zesde
achtereenvolgende maand onveranderd bleef. Wat de toekomst betreft, is het nog
te vroeg om te oordelen of dit het begin van een trendbreuk is. De trends zijn
niet gelijk in de hele EU. In vergelijking met september 2012 steeg de
werkloosheid in 16 lidstaten (het meest in EL, CY, IT en NL) en daalde
deze in 12 landen (het sterkst in de Baltische staten, IE en HU) Deze
verschillen komen min of meer overeen met de ontwikkeling van het bbp in alle
lidstaten. De langdurige
werkloosheid stijgt nog steeds als gevolg van de lange
duur van de crisis. Aan het einde van het tweede kwartaal van 2013 bereikte de
langdurige werkloosheid een recordhoogte van 12,5 miljoen in de EU-28, ofwel
5 % van de beroepsbevolking. Sinds 2008 is de langdurige werkloosheid
bijna verdubbeld, met stijgingen in bijna alle lidstaten met uitzondering van DE
(waar het werkloosheidscijfer tussen 2008 en 2012 daalde van 4 % tot
2,5 %) en LU (waar het percentage in deze periode stabiel lag rond
1,5 %). De langdurige werkloosheid in de EU-28 als percentage van de
totale werkloosheid nam in de tweede helft van 2013 toe van 45 % tot
47,1 % (47,0 % en 49,5 % voor de EZ-17). De verschillen
in werkloosheid tussen de lidstaten, met name in de eurozone, zijn groot en
nemen toe. Sinds het begin van de crisis is de werkloosheid sterk
gestegen in het zuiden en de periferie van de eurozone, maar veel minder sterk
in andere lidstaten. In augustus 2013 varieerde het werkloosheidscijfer van
4,9 % in AT, 5,2 % in DE en 5,9 % in LU tot 26,6 % in ES en
27,6 % in EL[3]. Naast de buitensporig hoge percentages in EL
en ES ligt de werkloosheid ook voor PT, HV en CY aanzienlijk hoger dan het
EU-28-gemiddelde, met percentages van meer dan 16 %. Wat de veranderingen
in de werkloosheid betreft, werd de grootste jaarlijkse stijging (tussen
september 2012 en september 2013) genoteerd in CY (+ 4,4 procentpunten).
De trend is ook betrekkelijk negatief in NL (maar vanaf een laag niveau) en in
IT, en in mindere mate in BE, BG, HR, LU en SI. De
jeugdwerkloosheid blijft zeer hoog. In september 2013 lag de
jeugdwerkloosheid in de EU-28 boven 23,5 %, 0,4 procentpunten hoger dan
een jaar daarvoor, maar in de afgelopen zes maanden was deze stabiel. Er zijn
grote verschillen tussen de lidstaten onderling: de cijfers van september 2013
variëren van 7,7 % in DE en 8,7 % in AT tot 56,5 % in ES en
57,3 % in EL. In de afgelopen maanden zijn de verschillen niet meer
toegenomen, maar zij blijven groot. Het percentage
jongeren die geen werk hebben en evenmin onderwijs of een opleiding volgen
(NEET - neither in education, employment or training) blijft stijgen. Tussen 2008 en
2011 is het NEET-cijfer voor jongeren in de leeftijd van 15 tot en met 24 jaar
met 2 procentpunten gestegen tot 12,9 % (grafiek 2). In 2012 was er
sprake van een verdere toename van het NEET-cijfer op EU-niveau, maar minder
dan in de jaren daarvoor en niet in alle lidstaten (er werden dalingen
genoteerd in AT, UK, LT, LV, RO en BG). De werkloosheidspercentages bleven hoog
in de meeste lidstaten (LT, MT, PL, FR, BE, EE, SK, UK, PT, HU, LV, CY, HR, RO,
IE, ES, EL, IT en BG), terwijl de meest recente trends (2011‑2012) in EL
en SI, en in iets mindere mate in IT en HU, bijzonder zorgwekkend zijn. De
NEET-cijfers liggen iets hoger voor vrouwen dan voor mannen: in 2012 bedroegen
zij respectievelijk 13,4 % en 12,9 % (in totaal 13,1 %). Het
verschijnsel NEET is grotendeels te wijten aan een stijging van de
jeugdwerkloosheid en niet zozeer aan inactiviteit als gevolg van het niet
volgen van onderwijs. Grafiek 2: Totaal NEET-percentage
(leeftijdsgroep 15-24 jaar) in de lidstaten Bron:
Eurostat. De percentages
voortijdige schoolverlaters gaan geleidelijk omlaag. Het percentage
voortijdige schoolverlaters bedroeg in 2012 12,7 %, tegen 13,4 % een
jaar daarvoor. Voortijdig schoolverlaten blijft een ernstig probleem: het gaat
om zo'n 5,5 miljoen mensen en meer dan 40 % van hen is werkloos. In 2012
lag het percentage in 12 lidstaten onder de Europa 2020-doelstelling van
10 %. Voortijdig schoolverlaten was het hoogst in ES, PT en MT met
percentages boven 20 %. Europa boekt goede vooruitgang met de
doelstelling van ten minste 40 % met een diploma hoger onderwijs of een
gelijkwaardig diploma tegen 2020. In 2012 bedroeg het percentage
afgestudeerden met een tertiaire opleiding 35,7 %. Ondanks de
crisis verbeterde de arbeidsparticipatie in veel lidstaten, voornamelijk vanwege
de stijgende participatiegraad van oudere werknemers en vrouwen (55‑64 jaar).
Tussen 2008 (Q2) en 2013 (Q2) steeg de participatiegraad van de bevolking in de
leeftijdsgroep 15-64 jaar in de EU-28 van 70,7 % tot 71,9 %, hoewel
er belangrijke verschillen tussen de landen waren. De participatiegraad steeg
het sterkst in CZ, MT, LT en HU, terwijl de grootste dalingen werden gezien in
DK (maar vanaf een zeer hoog niveau), IE en HR. Hoewel de participatiegraad van
vrouwen in de loop van de tijd is toegenomen, verschilt die nog steeds fors van
die van mannen: 12,1 procentpunten in het tweede kwartaal van 2013 (de
percentages voor mannen en vrouwen waren respectievelijk 78 % en
65,9 %). De genderkloof is vooral groot in een aantal zuidelijke EU-lidstaten,
waaronder EL, IT en PT. In sommige andere landen is de arbeidsparticipatie van
vrouwen hoog, maar werken zij vaak in deeltijd, bijvoorbeeld in het tweede
kwartaal van 2013 in NL (77,3 %), in DE (46,5 %) en AT (45,6 %). De
arbeidsparticipatie blijft een negatieve tendens vertonen en de trend zou sterk
moeten ombuigen om de Europa 2020-kerndoelstelling van 75 % voor vrouwen
en mannen in de leeftijdsgroep 20-64 jaar nog te behalen.
Sinds het begin van de crisis zijn de werkgelegenheidscijfers in de EU-28 met
bijna 2 procentpunten gedaald, tot iets meer dan 68 % tegen eind 2012
(grafiek 3). Sindsdien zijn de cijfers verder verslechterd. Tussen het tweede
kwartaal van 2012 en dat van 2013 daalde de arbeidsparticipatie met
0,6 procentpunten in de eurozone en met 0,42 procentpunten in de EU-28. Grafiek 3:
Ontwikkeling van de werkgelegenheidscijfers in de EU-28 en de eurozone in
verhouding tot de doelstellingen van Europa 2020 (leeftijdsgroep 20-64 jaar) NB: De werkgelegenheidscijfers voor 2000 en 2001 hebben
betrekking op de EU-27 en niet op de EU‑28; de cijfers voor 2013 hebben
betrekking op het tweede kwartaal. Bron: Eurostat (arbeidskrachtenenquête) en
Europa 2020-doelstellingen. De stijgingen en
dalingen van de werkgelegenheid tijdens de crisis zijn niet gelijk verdeeld. De
arbeidsparticipatie van mannen in de leeftijdsgroep 20-64 jaar is sinds 2008
met meer dan 3 procentpunten gedaald (van 77,9 % in 2008 tot
74,5 % in 2012), maar onder vrouwen is de arbeidsparticipatie slechts
licht gedaald en in het afgelopen jaar zelfs enigszins toegenomen. Er was een
aanzienlijke stijging onder oudere werknemers (3,3 procentpunten sinds 2008,
tot 48,8 % in 2012, met forse stijgingen in BE,
DE, FR, IT, LU, HU, NL en PL), met name onder vrouwen (5,0 procentpunten).
Wat het onderwijsniveau betreft, daalde de werkgelegenheid het sterkst onder
laaggeschoolden en het minst onder hoogopgeleiden. De arbeidsparticipatie van
onderdanen van derde landen in de leeftijdsgroep 20-64 jaar in de EU‑28
is gedaald van 58,5 % in 2010 tot 56,8 % in 2012. Wat de ontwikkeling
van de werkgelegenheid per sector betreft, werden tussen het tweede kwartaal
van 2012 en het tweede kwartaal van 2013 de grootste banenverliezen waargenomen
in de bouw (- 4,5 %), de landbouw (- 1,5 %) en de industrie
(- 1,2 %). In de ICT waren de stijgingen bijzonder groot
(+ 2,5 %). Hoewel de afgelopen vijf jaar moeilijk zijn gebleken voor
vaste werknemers, troffen de aanpassingen vooral tijdelijke werknemers (die hun
arbeidsovereenkomsten niet verlengd zagen worden).
Tot slot laten voltijdse banen voor het vierde achtereenvolgende jaar een krimp
zien, wat neerkomt op een daling van 8,3 miljoen (- 4,6 %) sinds het
laatste kwartaal van 2008. Omgekeerd is het aantal deeltijdbanen de afgelopen
paar jaar gestaag gegroeid, met 2,5 miljoen nieuwe banen sinds het laatste
kwartaal van 2008, een stijging van 6,4 %. De groei van de
werkgelegenheid verschilt tussen de landen. Uit
grafiek 4 blijkt dat de ontwikkelingen in de lidstaten zeer verschillend zijn
en dat tot het tweede kwartaal van 2012 de werkgelegenheidsgroei met name
negatief was in LV, EL, LT, IE en ES. Sinds het tweede kwartaal van 2012 is de
werkgelegenheid gestegen in de Baltische staten en in IE. De situatie
verslechterde daarentegen in verschillende andere landen, en met name in CY,
ES, PT en HU. Over het algemeen heeft een aantal "kernlanden" van de
eurozone (alsmede MT) het relatief goed gedaan, terwijl de werkgelegenheid
verder daalde in de zuidelijke landen van de eurozone, zoals IT en ES, wat de
toenemende verschillen binnen de eurozone met betrekking tot de werkloosheid
bevestigt (zie hierboven). Grafiek 4:
Groei van de werkgelegenheid (aantal personen) sinds 2008Q2, per lidstaat NB: 2013Q1 voor HU en HR. Bron: Eurostat
(nationale rekeningen), berekeningen van DG EMPL. De
werkgelegenheid zal in de toekomst waarschijnlijk licht toenemen, met name als
gevolg van de verwachte stijgingen van het bbp. Momenteel
bedraagt de vacaturegraad zo’n 1,5 %, hetgeen sinds eind 2010 min of meer
het gemiddelde is.[4] Vooruitblikkend zal een aantal trends op de
middellange termijn leiden tot verdere banengroei, met name in bepaalde
sectoren. Zo zal de technologische vooruitgang banen scheppen in de ICT-sector
(tegen 2015 zullen er naar verwachting 900 000 onvervulde vacatures voor
ICT'ers zijn), terwijl de vergrijzing – ondanks de beperkte budgetten in de
zorgsector – waarschijnlijk zal leiden tot een grotere vraag naar
gezondheidswerkers en diensten op het gebied van gezondheidszorg op middellange
termijn (in 2012 bedroeg het totale aantal in de gezondheidszorg aangeworven
werknemers in de EU-27 bijna één miljoen). Bovendien kan de
"vergroening" van de economie leiden tot een toename van het aantal
groene banen (het totale aantal werknemers is gestegen van 2,4 miljoen in 2000
en 3,0 miljoen in 2008 tot naar schatting 3,4 miljoen in 2012). Andere
sectoren die op technologie vertrouwen, zoals de vervoerssector, moeten ook een
groot aantal middelhoog- tot hooggekwalificeerde arbeidskrachten aanwerven, om
in te spelen op de groei in de luchtvaart en het personenvervoer en het hoge
percentage oudere werknemers die de vervoerssector tegen 2020 zullen verlaten. De dynamiek van
de werkgelegenheid wordt voornamelijk beïnvloed door een daling van het
percentage vervulde vacatures. Als men kijkt naar de onderliggende
dynamiek, is de daling van de arbeidsparticipatie toe te schrijven aan zowel
een toename van het werkbeëindigingspercentage als een daling van het
percentage vervulde vacatures, waarbij de laatste in relatieve termen de
belangrijkste factor van de twee is (grafiek 5)[5].
Tussen 2008 en 2012 nam het percentage vervulde vacatures in 24 lidstaten af,
terwijl het slechts in 3 lidstaten steeg (LU, DE en NL). De sterkste
dalingen waren te zien in DK, CY en SI. Grafiek 5:
Percentage vervulde vacatures en werkbeëindigingspercentage in de EU-27,
jaargemiddelde 2005-2012 Bron: Eurostat (arbeidskrachtenenquête),
berekeningen van DG EMPL. De arbeidsmarkt
is nog steeds sterk gesegmenteerd. Het percentage tijdelijke werknemers is
sinds 2011 met 0,4 procentpunten gestegen, wat hoofdzakelijk te maken heeft met
de onzekere economische omstandigheden. Dit komt bij de reeds bestaande hoge
werkloosheid en/of lage arbeidsparticipatie in bepaalde groepen. De
werkgelegenheid voor jongeren wordt gekenmerkt door een hoog aandeel van zowel
tijdelijk als deeltijdwerk, iets meer dan respectievelijk 40 % en
30 % (van de totale werkgelegenheid) in 2012. In vergelijking lag het
aandeel tijdelijke en deeltijdwerknemers in de totale beroepsbevolking veel
lager, respectievelijk rond 14 % en 19 % in 2012 in de EU-28. Vrouwen
zijn oververtegenwoordigd in deeltijdwerk. In 2012 werkte 31,9 % van de
vrouwen in deeltijd, in vergelijking met 8,4 % van de mannen. In NL, UK,
DE, AT en BE werkt meer dan 40 % van de vrouwen in deeltijd, wat de
arbeidsparticipatie in voltijdequivalenten sterk drukt. In de huidige
conjunctuur kunnen tijdelijke en deeltijdbanen, ook al wordt er niet altijd
vrijwillig voor gekozen, bijdragen tot nieuwe werkgelegenheid en op middellange
tot lange termijn een springplank zijn naar een vast en/of voltijds contract
(bv. voor jongeren). De segmentatie blijkt ook uit de blijvende loonkloof
tussen mannen en vrouwen en de lage percentages van de overgang van minder naar
meer beschermde contractuele arbeidsvormen. Dit laatste gaat ten koste van de
groepen die doorgaans werken met een tijdelijk contract, vooral jongeren. In sommige
lidstaten wordt slecht op de arbeidsmarkt ingespeeld. Hoewel de vacaturegraad
in de afgelopen drie jaar gemiddeld niet veel is veranderd, is de werkloosheid
gestegen, wat erop wijst dat er slechter wordt ingespeeld op de arbeidsmarkt.
De Beveridge-curve (grafiek 6) laat zien dat de structurele werkloosheid sinds
halverwege 2011 is gestegen. De Beveridge-curve ziet er voor de meeste
lidstaten, met uitzondering van met name DE, slechter uit. Deze algemene
negatieve tendens is vooral het gevolg van de groeiende discrepantie tussen
gevraagde en aangeboden vaardigheden[6], wat erop wijst dat het
gebrek aan kansen op de arbeidsmarkt vanwege de economische crisis leidt tot
hysteresiseffecten, die moeten worden tegengegaan door te investeren in
menselijk kapitaal en een betere afstemming van vraag en aanbod. Grafiek 6:
Beveridge-curve, EU-27, 2008Q1-2013Q1 NB: LSI
(verticale as) staat voor de indicator voor het arbeidskrachtentekort, zoals
afgeleid uit de resultaten van de EU-bedrijfsenquête (% van fabrieken die een
tekort aan arbeidskrachten aangeven als een factor die de productie beperkt).
Bron: Eurostat. Het groeiende aantal
werklozen, het grotere aandeel van langdurig werklozen en de daaruit
voortvloeiende minder goede afstemming van vraag en aanbod zijn ernstige
problemen voor het actieve arbeidsmarktbeleid (AAMB) en de openbare diensten
voor arbeidsvoorziening. In sommige lidstaten zijn de middelen voor actieve
arbeidsmarktmaatregelen en openbare diensten voor arbeidsvoorziening verhoogd,
terwijl zij in andere juist verlaagd zijn, om te kunnen voldoen aan de
begrotingsconsolidatiedoelstellingen en de efficiëntie van de openbare diensten
voor arbeidsvoorziening te vergroten. Sommige lidstaten hebben ook de
werkprocedures binnen de openbare diensten voor arbeidsvoorziening verbeterd. De economische
crisis en de gevolgen daarvan voor de arbeidsmarkt lijken op drie
verschillende niveaus door te werken op de migratiestromen in de EU:
minder migratie uit derde landen naar de EU (-3,7 % tussen 2010 en 2011),
meer migratie uit de EU naar derde landen (+14 % tussen 2010 en 2011,
waarvan 90 % uit ES, UK, FR, IE, PT en CZ, vooral terugkerende migranten
en geen onderdanen) en veranderende patronen van de migratie binnen de EU
(mobiliteit binnen de EU). De mobiliteit van werknemers binnen de EU lijkt
steeds meer te worden beïnvloed door pushfactoren, terwijl pullfactoren
voorheen de overhand hadden. In het algemeen blijven, ondanks de sterke
stijging van de mobiliteit vanuit de zuidelijke lidstaten naar andere EU-landen
(bijvoorbeeld UK en DE) in relatieve zin, de absolute cijfers tamelijk laag in
vergelijking met de omvang van de beroepsbevolking (en het werkloze segment) in
de zuidelijke lidstaten van de EU en ook met de veel grotere mobiliteitsstromen
uit de Midden- en Oost-Europese lidstaten, waar nog steeds de meeste mensen die
verhuizen binnen de EU vandaan komen. Het aanbod van
vaardigheden loopt achter op de veranderingen in de vraag naar vaardigheden.
Verschillende
trends, met name de globalisering en technologische veranderingen die bepaalde
vaardigheden bevoordelen, hebben tot geleidelijke veranderingen in de vraag
naar arbeid geleid. De relatieve vraag naar hooggekwalificeerde werknemers is
over het algemeen gestegen, ten koste van middelhoog- en laagopgeleide
werknemers (verhoging van de vaardigheidseisen op de arbeidsmarkt). Er heeft
zich ook een verschuiving voorgedaan in het relatieve belang van vaardigheidstypes,
waarbij ICT-gerelateerde vaardigheden en "zachte" vaardigheden voor
een groot aantal beroepen steeds belangrijker worden. Hoewel het gemiddelde
onderwijsniveau en daarmee ook de "kwaliteit" van het aanbod van
vaardigheden in de loop van de tijd zijn gestegen, hebben de vaardigheden
waarover werknemers beschikken geen gelijke pas gehouden met de vraag. Dit
geldt zelfs nog meer nu de trends voor deelname aan een leven lang leren in
verscheidene lidstaten een negatieve ontwikkeling laten zien, zowel voor mannen
als voor vrouwen. Als gevolg van deze veranderingen in de relatieve vraag naar
en het aanbod van vaardigheden liggen de banenkansen beter voor hoogopgeleiden
dan voor middelhoog- en laaggeschoolden. De arbeidsmarktprognoses bevestigen
deze trend voor de komende jaren[7]. Het
groeipotentieel en het concurrentievermogen van Europa worden bedreigd door
structurele zwakten in de basis aan vaardigheden. Uit recente gegevens[8] blijkt dat
ongeveer 20 % van de bevolking in de werkende leeftijd slechts zeer geringe
vaardigheden heeft en in sommige landen (ES, IT) is dat cijfer zelfs nog hoger.
Slechts in een klein aantal landen (FI, NL, SE) heeft een groot deel van de
bevolking zeer goede vaardigheden en de meeste Europese landen komen niet eens
in de buurt van de landen buiten Europa die op dit punt aan de top staan (zoals
Japan en Australië). De gegevens bevestigen dat Europa niet doeltreffend
investeert in onderwijs en vaardigheden, wat een bedreiging vormt voor het
concurrentievermogen van Europa op de middellange termijn en de inzetbaarheid
van een groot deel van de beroepsbevolking. Tien lidstaten hebben de
onderwijsuitgaven in absolute termen verminderd (DK, IE, EL, ES, IT, CY, HU,
PT, SK en UK) en twintig lidstaten hebben het relatieve aandeel van het bbp dat
zij investeren in het onderwijs verlaagd. De
loonontwikkelingen ondersteunen het herstel van het evenwicht tussen de
behoeften.
In de aanloop naar de crisis ontstonden aanzienlijke externe onevenwichtigheden
in de EU, en met name in de eurozone. Meer recentelijk heeft de dynamiek van de
arbeidskosten per eenheid product een gunstige invloed uitgeoefend op het
externe evenwichtsherstel (grafiek 7). Daarnaast ontwikkelen de reële
arbeidskosten zich in overeenstemming met de arbeidsmarktposities van de verschillende
landen. Het is belangrijk dat de loonontwikkeling blijft aansluiten op de
behoefte om externe onevenwichtigheden weg te werken en de werkloosheid terug
te dringen. Indien de recente loonsverhogingen in "overschotlanden"
aanhouden, kunnen deze de toename van de totale vraag versterken.[9] Grafiek 7:
Ontwikkelingen in de nominale arbeidskosten per eenheid product in de eurozone NB:
Er zijn geen kwartaalgegevens beschikbaar voor EL; de gegevens van EL lopen tot
eind 2012. Bron: Berekeningen van DG EMPL op basis van Eurostatgegevens. De daling van de arbeidskosten per eenheid
product en de loonmatiging zijn slechts langzaam en onvolledig in de
ontwikkeling van de prijzen verwerkt. Ten dele is deze onvolledige
doorberekening te verklaren doordat de indirecte belastingen tegelijkertijd
omhoog gingen en de prijzen werden gereguleerd als gevolg van de
begrotingsconsolidatie[10]. De daling van de nominale arbeidskosten per
eenheid product bij stagnerende prijzen heeft geleid tot een daling van het
arbeidsinkomen in verschillende lidstaten, vooral ES, PT en EL. De resulterende
stijging van de winstmarges ging niet gepaard met grotere investeringen. De belastingwig
blijft in veel lidstaten hoog. Een hoge en in sommige gevallen toenemende
belastingwig, met name voor laagbetaalden en tweeverdieners, blijft een
probleem in een groot aantal lidstaten. Ter illustratie: in het geval van
laagbetaalden (67 % van het gemiddelde loon) werd een daling van de
belastingwig tussen 2008 en 2010 in de meeste landen gevolgd door een stijging
in de twee jaar daarna in bijna alle lidstaten (met uitzondering van UK, NL,
PT, SI en FI). De niveaus van 2012 varieerden van 20 % of minder in MT en
IE tot meer dan 45 % in BE, DE, FR en HU. In 2012-2013 bleven in elf
lidstaten de verhogingen van de persoonlijke inkomstenbelasting vooral gericht
op de hogere inkomens[11]. Veranderingen
in de totale belastingwig worden vooral beïnvloed door de persoonlijke
inkomstenbelasting, waarin stijgingen voor 19 van de 26 lidstaten te zien zijn
(grafiek 8; gegevens voor alleenstaanden zonder kind). De verhoging van de
persoonlijke inkomstenbelasting was vooral groot in IE, HU en EL. Wanneer de
persoonlijke inkomstenbelasting en de socialezekerheidsbijdragen van de
werknemers samen worden genomen, zijn de lasten voor de werknemers in 18
lidstaten toegenomen; dit gold in mindere mate voor de werkgevers (11 landen
met een lastenverhoging). In het geheel genomen is de hoogte van de
socialezekerheidsbijdragen van de werkgevers in de meeste lidstaten min of meer
gelijk gebleven, met enkele uitzonderingen (met name FR, SK, PL en HU). Grafiek 8:
Verandering tussen 2010 en 2012 van de totale belastingwig per onderdeel
(67 % van het gemiddelde loon, alleenstaande zonder kind) NB: Geen gegevens beschikbaar
voor CY en HR. Bron: OESO De bestrijding
van zwartwerk is een probleem in sommige lidstaten. Activiteiten in
de schaduweconomie en zwartwerk hebben negatieve gevolgen voor de
macro-economische doelstellingen en voor de kwaliteit en productiviteit van
werk en de sociale cohesie. Uit macro-economisch oogpunt verkleinen zij de
belastingopbrengsten (inkomstenbelasting en btw) en ondermijnen zij de
financiering van de socialezekerheidsstelsels. Vanuit micro-economisch oogpunt
leiden zwartwerk en andere atypische vormen van arbeid, zoals
schijnzelfstandigheid, tot verstoring van de eerlijke concurrentie tussen
bedrijven en zetten zij de deur open voor sociale dumping, hetgeen beperkend
werkt voor het creëren van reguliere banen met volledige sociale bescherming.
Voorts heeft het een negatief effect op de productie, aangezien informele
bedrijven in de regel geen beroep doen op formele diensten en productiemiddelen
(zoals kredieten) en er de voorkeur aan geven klein te blijven. Hoewel volledig
betrouwbare cijfers over de omvang van de grijze economie en zwartwerk niet
direct beschikbaar zijn, blijkt uit de ruwe gegevens wel dat de kwestie in
sommige lidstaten een probleem vormt[12]. De
crisis heeft de dynamiek van de inkomensongelijkheid ingrijpend veranderd en
verschillende delen van de bevolking op verschillende manieren getroffen. De verhouding
tussen de hoogste en de laagste inkomens (verhouding S80/S20)[13] in de EU-27
bleef tussen 2008 en 2012 gemiddeld weliswaar stabiel, maar is er een brede –
en groeiende – kloof tussen de lidstaten (grafiek 9). De ongelijkheid is
toegenomen in de
meeste zuidelijke lidstaten (ES, EL, IT, CY) en in HR, EE, DK, HU, SK en in
mindere mate in IE. Ondanks recente verbeteringen blijft ongelijkheid ook een
bijzonder punt van zorg in BG, LV, PT en RO. Grafiek 9:
Ongelijkheid van inkomensverdeling (verhouding inkomenskwintielen), 2008-2012 Bron: Eurostat — EU-SILC. * AT,
BE, IE en UK 2011 in plaats van 2012; 2012 geraamd voor EU-27 en EU-28;
voorlopige gegevens voor IT. Het percentage
van de bevolking dat met armoede en sociale uitsluiting wordt bedreigd, is
aanzienlijk toegenomen, en ook hier groeien de verschillen tussen de lidstaten.
Deze trend zou sterk moeten worden omgebogen om de Europa 2020-kerndoelstelling
te behalen om ten minste 20 miljoen mensen uit een situatie van armoede of
sociale uitsluiting te halen. Tussen het begin van
de crisis in 2008 en 2012[14] nam
het aantal Europeanen die in armoede of sociale uitsluiting dreigen te
belanden, toe met een verontrustende 8,7 miljoen (HR niet meegerekend), tot
25,1 % van de bevolking van de EU-28 in 2012 (grafiek 10). Het aandeel van
de bevolking dat een risico op armoede of sociale uitsluiting loopt, is met
name gestegen in de lidstaten die het zwaarst getroffen zijn door de
economische crisis. In enkele lidstaten is de relatieve armoede
daarentegen afgenomen. Grafiek 10:
Ontwikkeling van het risico op armoede of sociale uitsluiting (AROPE) 2008-2012 Bron: Eurostat,
EU-SILC. Gerangschikt naar AROPE in 2012. 2012 geraamd voor de EU-27 en de EU-28;
voorlopige gegevens voor IT; *AT, BE, IE en UK 2011 in plaats van 2012; **voor
HR en de EU-28 geen gegevens voor 2008. Er zijn
belangrijke verschillen tussen de leeftijdsgroepen. De bevolking in de
werkende leeftijd is het hardst getroffen. Armoede en sociale uitsluiting in de
leeftijdsgroep van 18-64 jaar is de laatste jaren in twee derde van de
lidstaten aanzienlijk toegenomen, voornamelijk vanwege de stijging van het
aantal huishoudens zonder betaald werk of met een lage werkintensiteit en de
armoede onder werkenden. In 2012 moesten ongeveer 50 miljoen mensen in de
werkende leeftijd in de EU-28 rondkomen van minder dan 60 % van het
nationaal equivalent mediaan inkomen, hadden 33,1 miljoen mensen te kampen met
ernstige materiële deprivatie en woonden 30,4 miljoen mensen in de leeftijd van
18-59 jaar in een huishouden zonder betaald werk. Grafiek 11:
Ontwikkeling van het risico op armoede of sociale uitsluiting (AROPE) sinds
2005 in de EU-28, totaal, kinderen, bevolking in de werkende leeftijd en ouderen Bron: Eurostat, EU-SILC. EU-27-gemiddelde voor 2005-2009;
EU-28-gemiddelde voor 2010-2012; raming voor 2012. Ouderen (65 +) zijn
relatief minder hard getroffen omdat hun risico op armoede of sociale
uitsluiting in de meeste lidstaten is afgenomen, waarbij oudere vrouwen nog
steeds vaker armoede lijden dan oudere mannen. De relatieve verbetering was
echter in de eerste plaats het gevolg van het feit dat de pensioenen
grotendeels gelijk bleven, terwijl de inkomensniveaus voor de bevolking in de
werkende leeftijd stagneerden of daalden. In meer dan 20 lidstaten
is het risico op armoede of sociale uitsluiting voor kinderen sinds 2008
toegenomen, terwijl de situatie van hun ouders (grotendeels in de werkende
leeftijd) verslechterde in vergelijking met 2008; eenoudergezinnen lopen
een dubbel zo hoog risico op armoede en sociale uitsluiting (EU-28: 47,8 %
in 2012) als gezinnen met twee volwassenen (24,4 %). Het aanzienlijk
hogere armoederisico bij eenoudergezinnen wordt geconstateerd in alle lidstaten,
variërend van 35 % in SI, FI en DK tot 78 % in BG. Ook gezinnen met
drie of meer kinderen lopen een veel groter risico op armoede en sociale
uitsluiting (EU-28: 30,9 %) dan de bevolking in haar geheel. Mannen in de
werkende leeftijd worden directer getroffen door de verslechterde
arbeidsmarktomstandigheden in de crisis. Niettemin lopen vrouwen nog steeds een
groter risico op (structurele) armoede of uitsluiting dan mannen als gevolg van
perioden van inactiviteit in verband met zorgtaken en deeltijdwerk. Het risico
op armoede en sociale uitsluiting lag in 2012 veel hoger (48,8 %) voor
onderdanen van derde landen (in de leeftijd van 18-64 jaar) dan voor
EU-onderdanen (24,9 %). Over het geheel genomen is de kloof toegenomen van
21,7 procentpunten in 2010 tot 23,9 procentpunten in 2012. Sinds 2011 zijn
de besteedbare inkomens van de huishoudens in de EU en de eurozone in reële
termen gemiddeld gedaald. Er waren met name sterke dalingen (meer dan vijf
procentpunten in de twee jaren samen) in EL, ES, IT, AT, PT en RO en meer
gematigde dalingen in BE, CZ, DK, HU, NL, SI en SK. In andere landen zijn de
inkomens van de huishoudens gestagneerd of licht gestegen. Het
stabiliserende effect van de sociale uitgaven op de inkomens van de huishoudens
nam na 2010 af. Tijdens de recessie van 2008-2009 speelden de sociale
uitgaven in de meeste EU-landen een belangrijke rol in het op peil houden van
de inkomens van de huishoudens [15], mede als
gevolg van de budgettaire stimuleringsmaatregelen die zijn genomen om de totale
vraag te ondersteunen en een buitensporig verlies aan arbeidsplaatsen tegen te
gaan, zoals uiteengezet in het Europees economisch herstelplan van november
2008. De netto sociale uitkeringen en de belastingverlagingen hebben bovendien
een positieve invloed gehad op de ontwikkeling van het bruto besteedbaar
inkomen van de huishoudens in 2009 en in de eerste helft van 2010 (grafiek 12).
Vanaf halverwege 2010 is het effect van de sociale uitkeringen op de
ontwikkeling van het bruto-inkomen van de huishoudens kleiner geworden. Dit kan
zijn gebeurd vanwege de toename van het aantal langdurig werklozen die hun
rechten verloren, en doordat een deel van de maatregelen die waren getroffen om
de crisis te bestrijden, na een lichte verbetering van de economische
vooruitzichten in enkele lidstaten, geleidelijk zijn afgeschaft. Tot slot kwam
in sommige lidstaten het afgezwakte effect van de sociale uitgaven ook tot
uiting in de verbetering van de economische situatie en vooruitzichten[16]. Grafiek 12:
Bijdragen van componenten aan de groei van het bruto beschikbaar inkomen van
huishoudens (EZ-17 en EU-27)
Bron: Eurostat — sectorale rekeningen. De
herverdelingseffecten van de begrotingsconsolidatie varieerden aanzienlijk
tussen de landen. Volgens een studie van Euromod[17] hadden de
begrotingsconsolidatiepakketten, afhankelijk van de opzet, verschillende
gevolgen voor huishoudens met een hoog en die met een laag inkomen. In enkele
landen legden de regressieve gevolgen extra druk op de levensstandaard van met
name huishoudens met een laag inkomen. Door zorgvuldiger aandacht te besteden
aan het verdelingsprofiel van hun begrotingsconsolidatiemaatregelen, slaagden
andere lidstaten erin te voorkomen dat huishoudens met een laag inkomen
onevenredig hard zouden worden getroffen. Dergelijke verschillen in
herverdelingseffecten stonden volledig los van de verschillen in de totale
omvang van de aanpassingen. Over het geheel
genomen was de groei van de sociale uitgaven na een piek in 2009 sinds 2011
negatief
(grafiek 13).
In de vroege fase van de crisis (tot 2009) was de stijging van de sociale
uitgaven hoofdzakelijk gerelateerd aan de werkloosheidsuitgaven, maar in
mindere mate ook aan andere functies (met name pensioenen en gezondheidszorg).
De groei van de sociale uitgaven verzwakte in 2010 als gevolg van een
combinatie van budgettaire stimuleringsmaatregelen die afliepen en de
standaardmaatregel van geleidelijke beëindiging van de automatische
stabilisatie in landen die herstel vertoonden. Sinds 2011 (grafiek 13) daalden
de sociale uitgaven ondanks de verdere verslechtering van de economische en
sociale omstandigheden[18]. Grafiek 13: Bijdragen aan
de groei van de reële sociale overheidsuitgaven in de EU van uitkeringen in
geld en in natura (2001-2012) Bron: Nationale rekeningen, berekeningen van DG EMPL. De crisis heeft ook
gevolgen gehad voor de structuur van de uitgaven voor sociale bescherming. In sommige
landen heeft zich in 2009 en 2010[19] een sterke stijging
voorgedaan op gebieden (zoals pensioenen en invaliditeit) waar de uitgaven al
hoog waren en die relatief zwakkere sociale of werkgelegenheidsresultaten
lieten zien (grafiek 14). Tegelijkertijd is het niveau van de uitgaven in
sommige landen gestagneerd of zelfs gedaald op gebieden zoals gezondheid,
sociale uitsluiting, huisvesting of gezinsuitgaven. Grafiek 14:
Cumulatieve bijdrage aan de totale groei van de sociale bescherming in de EU-27
naar functie (2007-2010) en groei in (reële) totale socialebeschermingsuitgaven
in Europa, naar land, 2010 NB: Bijdragen naar functie aan de totale groei
van de sociale uitgaven. Bron: ESSOBS. In
sommige lidstaten is de toegang tot de gezondheidszorg mogelijk verslechterd
voor mensen in kwetsbare situaties. Samen met de effecten van de crisis op de
inkomens zal de vermindering van de overheidsuitgaven voor de gezondheidszorg
waarschijnlijk gevolgen hebben voor een adequate toegang tot de
gezondheidszorg, met name voor groepen met een laag inkomen en mensen in
kwetsbare situaties. Grafiek 15 geeft een beeld van het aandeel van de personen
in het laagste inkomenskwintiel die aangeven dat niet aan hun behoeften aan
gezondheidszorg werd voldaan omdat de behandeling "te duur" was, de
wachttijd te lang of de afstand te groot. Terwijl in de gehele EU-27 dit
aandeel van 2008 tot 2011 slechts matig steeg, werd een verdere verslechtering
ten opzichte van het hoge niveau van toegang tot diensten gerapporteerd voor
landen als LV, EL, IT en PL. Aanzienlijke stijgingen vanaf een laag niveau
werden opgetekend in landen als CY, BE, FI, FR en SK. Grafiek 15:
Onvervulde behoeften aan gezondheidszorg, laagste inkomenskwintiel, 2008-2011 Bron: Eurostat, EU-SILC. 2. TENUITVOERLEGGING
VAN DE WERKGELEGENHEIDSRICHTSNOEREN: HERVORMINGEN VAN HET SOCIAAL EN
WERKGELEGENHEIDSBELEID Dit hoofdstuk[20] bevat een
overzicht van de hervormingen die de lidstaten hebben doorgevoerd en de
maatregelen die zij hebben genomen in de voorbije 12 maanden. De
werkgelegenheidsrichtsnoeren[21] bieden de lidstaten een stabiel beleidskader om
tegen de achtergrond van de huidige ontwikkelingen en met het oog op de
verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020 (zoals beschreven in
hoofdstuk 1) te reageren op sociale en werkgelegenheidsuitdagingen. De
jaarlijkse groeianalyse 2013 bevatte de prioriteiten en beleidsrichtsnoeren
voor de lidstaten die in het kader van het Europees semester 2013 hun nationale
hervormingsprogramma's indienden. De nationale hervormingsprogramma's werden
daaraan getoetst en de Raad heeft op basis van de voorstellen van de Commissie
landenspecifieke aanbevelingen geformuleerd. Het Comité voor de werkgelegenheid
en het Comité voor sociale bescherming onderzoeken door toepassing van de
monitor van de werkgelegenheidsprestatie en de prestatiemonitor sociale
bescherming de door de lidstaten bereikte resultaten en de door hen geboekte vooruitgang
bij het reageren op de desbetreffende uitdagingen. De daaruit voortvloeiende
beleidshervormingen zullen worden beoordeeld tijdens het Europees semester
2014. Het Europees Sociaal
Fonds steunt de inspanningen om de doelstellingen van Europa 2020 te bereiken
door middel van maatregelen ter bestrijding van de werkloosheid, met speciale
aandacht voor de jeugd, het aanbieden van stages en leerplaatsen voor om- en
bijscholing, onderwijs, steun voor sociale integratie en de opbouw van
bestuurlijke capaciteit. Voor de programmeringsperiode 2014-2020 zal de nauwe
afstemming van het ESF en de andere Europese structuur- en investeringsfondsen
op de beleidsprioriteiten van de Europa 2020-strategie, samen met de nadruk die
de fondsen leggen op resultaten, hun rol als financiële pijler van de strategie
versterken. Op alle hierna
beschreven terreinen zijn hervormingen doorgevoerd of in voorbereiding. De mate
van vooruitgang varieert echter naargelang van de verschillende beleidsgebieden
en van de ene lidstaat tot de andere. Er moet dus nog meer worden gedaan,
hoewel de volledige effecten van de hervormingen vaak nog niet zichtbaar zijn
omdat zij doorgaans tijd nodig hebben om op te treden. Ook kan de
"waarde" van de hervormingen gewoonlijk niet afzonderlijk worden
beoordeeld, daar verschillende hervormingen tegelijkertijd kunnen worden
doorgevoerd. Bij het ontwerpen van beleid en hervormingen moeten de lidstaten
dan ook de relevante afwegingen maken. 2.1
Werkgelegenheidsrichtsnoer nr. 7: Toename van de arbeidsmarktparticipatie De
lidstaten bleven hun actief arbeidsmarktbeleid (AAMB) verbeteren. Verschillende
lidstaten hebben de financiële middelen voor AAMB-maatregelen voor 2013
verhoogd (CY, IE, HR, PL, SE); andere hebben ze verlaagd (NL, SI), maar meer
nadruk gelegd op efficiëntie. Sommige lidstaten hebben maatregelen genomen om
de onderlinge afstemming van vraag en aanbod te verbeteren (BE, BG, ES, LT), en
hebben het opstellen van profielen van werklozen geïntroduceerd of verbeterd
(FR). FR heeft een nationaal plan voor prioritaire opleiding opgesteld, dat ten
uitvoer wordt gelegd door de openbare dienst voor arbeidsvoorziening:
30 000 werkzoekenden krijgen een opleiding in prioritaire, banenrijke
materies. UK geeft meer steun voor moeilijk te plaatsen werklozen door meer op
de behoeften toegesneden bijstand bij het zoeken naar een baan, maar zal
tegelijkertijd de eisen voor het blijven ontvangen van werkloosheidsuitkeringen
aanscherpen. In IT hebben werkgevers die uitkeringsgerechtigde werklozen
aanwerven, recht op een premie van 50 % van de resterende uitkering die
aan de werknemers zou zijn betaald indien zij werkloos zouden zijn gebleven;
ook is een databank gecreëerd om informatie te verzamelen over de diensten die
in het hele land worden verstrekt. De geplande staatshervorming in BE zal een
aantal bevoegdheden inzake de activering en begeleiding van werklozen verder
regionaliseren. RO heeft zijn werkloosheidsverzekeringswet gewijzigd door onder
andere een nieuwe categorie werklozen (langdurig werklozen) in te voeren die
gebruik kunnen maken van actieve arbeidsmarktmaatregelen, zoals de
mobiliteitsstimulus en de gratis beoordeling van formeel of niet-formeel
verworven vaardigheden. In HU, HR, LV en SI beogen
programma's van openbare werken werklozen op de arbeidsmarkt te brengen en
inkomenssteun te verstrekken aan werklozen die niet in aanmerking komen voor
een werkloosheidsuitkering. Verschillende
lidstaten hebben maatregelen genomen met het oog op de versterking van de
capaciteit van hun openbare diensten voor arbeidsvoorziening (ODA's), de
verbetering van de efficiëntie en doeltreffendheid ervan en de opleiding en/of
aanwerving van arbeidsbemiddelaars (CY, CZ, DE, EL, ES, FI, FR, HR, HU, IE, NL,
PL, PT, SI). Sommige
ODA's concentreren zich op het aanbieden van meer op maat gesneden diensten
voor werklozen (SI), het bevorderen van wederzijdse verantwoordelijkheid (NL)
en het versterken van hun samenwerking met andere belanghebbenden (PL),
werkgevers en plaatselijke overheden (HU, PT). DE wil de nadruk leggen op
moeilijk te plaatsen langdurig werklozen door een deel van het ODA-personeel
voor personen die kort werkloos zijn, over te plaatsen. In FR zijn de
werkzoekenden ingedeeld in drie klassen overeenkomstig de moeilijkheden die zij
ondervinden bij de toegang tot de arbeidsmarkt, met voor elke categorie een
verschillende begeleiding. In IE was het "Jobpath"-initiatief erop
gericht de capaciteit van de ODA te vergroten door de inschakeling van
particuliere contractanten, een verbintenis om in 2014 het aantal arbeidsbemiddelaars
te verdubbelen en de samenvoeging met de socialezekerheidsinstellingen. In ES
en PT is enige vooruitgang geboekt bij het vergroten van de rol van
particuliere instellingen bij de ontwikkeling van bemiddelingsactiviteiten. In
het kader van het Europees semester 2013 zijn landenspecifieke aanbevelingen
inzake AAMB en/of ODA's (namelijk verbetering van de kwaliteit, reikwijdte en
doeltreffendheid van het AAMB, verbetering van de prestaties van de ODA's,
verbetering van de doelgerichtheid of verbetering van activeringselementen en
geïndividualiseerde diensten) gericht tot 16 lidstaten (BE, BG, CZ, DE, EE, ES,
FR, HU, IT, LT, LU, LV, RO, SE, SI en SK). Er
zijn specifieke maatregelen ingevoerd om werklozen uit kansarme groepen dichter
bij de arbeidsmarkt te brengen, in het bijzonder personen met een handicap, langdurig
werklozen en werknemers met een
migrantenachtergrond. Verschillende lidstaten (BG, HU, NL, PT) hebben
maatregelen genomen om de arbeidsmarktsituatie van kansarmen in het algemeen te
verbeteren. Andere landen hebben hun inspanningen op specifieke doelgroepen
toegespitst. De arbeidsmarktsituatie
van personen met een handicap is in verschillende landen (FI, HU, LT en MT)
aangepakt. In HU zijn een nieuwe overheidsinstelling en een netwerk opgericht
om re-integratiemaatregelen te nemen en zijn de arbeidskosten verlaagd door een
vermindering van de socialezekerheidsbijdragen. In FI voorziet een nieuw
project in de aanstelling van een persoonlijke coördinator die personen met een
handicap gepersonaliseerde diensten aanbiedt. De gevolgen van het project
moeten worden vermeerderd door andere wijzigingen: verlenging van de tijd
waarin deeltijds wordt gewerkt en een uitkering voor deeltijds ziekteverlof
wordt ontvangen, en een versoepeling van de criteria voor re-integratie op de
arbeidsmarkt. In MT beoogt het nieuw opgerichte Job Bridge Centre personen met
een handicap te integreren in de arbeidsmarkt. In LT is meer aandacht
geschonken aan de ondersteuning van werkgelegenheid voor personen met een
handicap door een betere financiering van sociale ondernemingen. Veel AAMB-maatregelen
(zoals hierboven beschreven) zijn specifiek gericht op langdurig werklozen.
Bovendien is in IE met het oog op de verbetering van hun vooruitzichten op werk
meer opleiding en onderwijs verstrekt aan langdurig werklozen, en is als een
stimulans om hen aan te werven begonnen met de verstrekking van subsidies aan
ondernemingen. Het nationaal arbeidsbureau in LV biedt steun voor langdurig
werklozen met verslavingsproblemen. In DK zijn vooral
in de overheidssector banen aangeboden, met name voor langdurig werklozen die
hun uitkering dreigden te verliezen. De lidstaten hebben
specifieke maatregelen genomen voor de integratie van mensen met een
migrantenachtergrond. In DE is een programma goedgekeurd om de integratie van
immigranten op de arbeidsmarkt te bevorderen en hun deelname aan het onderwijs-
en beroepsopleidingsstelsel te vergroten. SE heeft zijn AAMB-maatregelen voor
immigranten versterkt door voorrang te geven aan maatregelen op de werkplek en
de loonsubsidies voor personen van buitenlandse afkomst te verruimen. De lidstaten
hebben de situatie van jongeren op de arbeidsmarkt aangepakt door enkele
elementen van de jongerengarantie vervroegd in te voeren. Gelet op de verslechtering
van de situatie van jongeren op de arbeidsmarkt hebben alle lidstaten voor deze
doelgroep aanvullende maatregelen genomen. In veel gevallen werden bestaande
maatregelen uitgebreid, met meer financiële middelen en gericht op een grotere
doelgroep. De meest gebruikte instrumenten om de werkgelegenheid voor jongeren
te stimuleren, waren volledige, gedeeltelijke en/of sectorale loonsubsidies (BE,
BG, EL, HU, FR, IT, PT), de vermindering van de
indirecte arbeidskosten (BE, EL, ES, FR, HR, PT, SI), stages voor
jongeren (BE, CZ, PT), het leerlingwezen (DK, EL, ES, FI, HU, IT, PT, SE, UK),
werkstages (CY, PL, SI), adviesverlening (AT) en tewerkstelling in de openbare
sector (BG, FR, HU). De meeste lidstaten
stellen thans uitvoeringsregelingen voor de jongerengarantie op, om vanaf
januari 2014 te beschikken over nationale jongerengarantieregelingen; andere
zullen naar verwachting in het voorjaar van 2014 hun plannen indienen. In de
voorbije 12 maanden zijn volwaardige jongerengarantieregelingen of enkele van
hun componenten of proefprojecten ingevoerd (AT, ES, FI, FR, IE, HR, HU, MT,
RO, UK). In FI is de jongerengarantieregeling met ingang van 1 januari 2013
versterkt. In IE is een proefproject voor de jongerengarantieregeling van start
gegaan in een van de districten van Dublin, met het oog op een volledige
tenuitvoerlegging in 2014. In RO is een oproep gepubliceerd voor strategische
projecten ter waarde van 10 miljoen EUR en is een nationaal plan voor
werkgelegenheid van jongeren goedgekeurd. UK heeft vooruitgang geboekt met zijn
"Youth Contract", dat leerlingplaatsen en vrijwillige werkervaring
aanbiedt. AT heeft jeugdcoachingmaatregelen ingevoerd
om jongeren te helpen bij het vinden van een onderwijs- of
beroepsopleidingstraject dat aansluit bij hun persoonlijke behoeften. Het
programma Garantie van een eerste baan in HU zal voor nieuwkomers op de
arbeidsmarkt gedurende vier maanden 100 % van de loonsom en de
socialezekerheidspremies terugbetalen. MT heeft een nationale strategie voor
werkgelegenheid voor jongeren goedgekeurd als een alomvattend kader voor de
geslaagde integratie van jongeren in het arbeidsproces, en heeft een
actiecomité opgericht dat onder meer uitvoering moet geven aan de
jongerengarantie. In FR zijn
"banen voor de toekomst" gesubsidieerde overeenkomsten die
bedoeld zijn om 100 000 (tegen eind 2013) en 150 000 (tegen maart
2014) jongeren op te leiden en aan te werven, vooral in de openbare sector; op
10 plaatsen is een proefproject opgestart voor 10 000 jongeren die niet werken
noch onderwijs of een opleiding volgen en te maken hebben met grote
moeilijkheden. In ES is een strategie voor ondernemerschap en werkgelegenheid
voor jongeren 2013-2016 goedgekeurd, die 100 maatregelen omvat, met een totale
begroting van meer dan 3,485 miljard EUR. De lidstaten
stimuleerden maatregelen om de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen en
om werk en privéleven te combineren door de invoering van wijzigingen in de
diensten voor opvang en onderwijs voor jonge kinderen[22] en door de
herziening van regelingen inzake ouderschapsverlof. Er werden extra middelen
uitgetrokken om ervoor te zorgen dat instellingen voor opvang en onderwijs voor
jonge kinderen flexibelere openingstijden hanteren (DE, FI, HU, MT, PL). UK
kondigde een nieuwe regeling voor belastingvrije kinderopvang voor werkende
gezinnen aan en IE garandeerde extra naschoolse opvang voor
lagereschoolkinderen uit gezinnen met lage inkomens. DE heeft voor kinderen
jonger dan drie jaar een recht op opvang ingevoerd, met behoud van de
ouderschapsuitkering. De uitkering voor kinderverzorging voor kinderen die geen
gebruikmaken van een kinderdagverblijf bleef echter gehandhaafd. In HU wordt de
leerplichtige leeftijd vanaf 2014 verlaagd tot drie jaar. HR heeft verplicht voorschools onderwijs ingevoerd en
heeft zijn wetgeving inzake atypische vormen van kinderopvang gewijzigd[23]. EE heeft zijn
wet inzake ouderschapsuitkeringen gewijzigd. Om de combinatie van
werk en gezinsleven te vergemakkelijken, hebben lidstaten wijzigingen
aangebracht om de werktijden voor de beroepsbevolking flexibeler te maken (LU),
maatregelen genomen ten behoeve van studenten met kinderen (CZ), belastingvrije
premies ingevoerd (DK) en de gelijkheid van mannen en vrouwen bevorderd door
empowerment, mainstreaming en opleiding (EE). Sommige lidstaten hebben
het (betaald) ouderschapsverlof verruimd (LU, MT, PL, UK). In DK en MT kregen
ouders-zelfstandigen hetzelfde recht op ouderschapsverlof als
ouders-werknemers. Nieuwe maatregelen in EE en PL beogen vaders aan te sporen
vaderschapsverlof te nemen. In FR zijn nieuwe regels ingevoerd die de tweede
ouder zes maanden ouderschapsverlof geven. AT hervormde zijn regeling inzake
opvoedingsverlof om voor ouders in niet-traditionele gezinsvormen een beter
evenwicht tussen werk en privéleven te vergemakkelijken, en om het gebruik van
bestaande modellen te vereenvoudigen. HR heeft zijn wet op moederschaps- en
ouderschapsuitkeringen in overeenstemming gebracht met het acquis
communautaire van de EU. Werkgelegenheidsbevorderende
initiatieven pakten ook belemmeringen voor een langer werkzaam leven aan. Verschillende
lidstaten hebben maatregelen genomen om de arbeidsparticipatie van oudere
werknemers te bevorderen (AT, BE, CZ, FI, PL, SI), bv. door de vaststelling van
specifieke maatregelen, actieplannen of strategieën voor het ouder worden (CZ,
FI, PL). Deze omvatten onder meer het inzetten van deeltijdwerk (AT),
on-the-job training (SI), het organiseren van algemene
opleidingen/e-opleiding voor ODA-personeel teneinde de dienstverlening voor
werklozen van boven de 50 te verbeteren (PL) en het
stimuleren van werkgevers om oudere werknemers aan te werven (AT, ES, PT). BE heeft
maatregelen getroffen om de mensen ertoe aan te zetten ook na de
pensioenleeftijd te blijven werken, door ondernemingen met meer dan 20
werknemers te verplichten jaarlijkse actieplannen voor handhaving of
vergroting van het aantal werknemers van boven de 45 op te stellen, en heeft de
minimumleeftijd voor vrijstelling van de verplichting actief werk te zoeken
opgetrokken van 58 naar 60 jaar. In maart 2013 heeft ES een Koninklijk
Wetsbesluit aangenomen om compatibiliteit tussen werk en pensioen mogelijk te
maken, en om collectief ontslag van werknemers van boven de 50 in grote
ondernemingen te ontmoedigen. Wat de arbeidsmarktparticipatie betreft, legden
de landenspecifieke aanbevelingen dit jaar de nadruk op de uitdagingen inzake
de arbeidsparticipatie van vrouwen (11 lidstaten: AT, CZ, DE, EE, HU, IT, MT,
NL, PL, SK en UK), het langer op de arbeidsmarkt houden van werkenden en het
optrekken van de werkgelegenheidsgraad van ouderen (15 lidstaten: AT, BE, BG,
CZ, ES, FI, FR, LT, LU, MT, NL, PL, RO, SI en SK), en de verbetering van de
werkgelegenheidsperspectieven van jongeren (22 lidstaten: AT, BE, BG, CZ, DE,
DK, EE, ES, FI, FR, HU, IT, LT, LU, LV, MT, PL, RO, SE, SI, SK en UK). Verschillende
lidstaten hebben het niveau van het minimumloon of de ambtenarensalarissen
aangepast. De meeste lidstaten hebben beleidsmaatregelen genomen op het
gebied van de lonen. Sommige landen zagen een toename van het minimumloon (CZ, EE,
FR, HR, HU, LT, PL, SI, RO). In andere zijn de laagste lonen daarentegen
verminderd (EL) of bevroren (PT). In verschillende gevallen zijn ook de
ambtenarensalarissen bevroren of verlaagd; de bevriezing van de salarissen in
de overheidssector is in verschillende lidstaten (ES, IT NL, PT) verlengd,
terwijl in andere landen is gekort (CY, EL, HR, IE, SI). DK staat in de
overheidssector daarentegen zeer bescheiden loonsverhogingen toe. RO heeft
initiatieven genomen om de salarissen van het overheidspersoneel weer op het
niveau van juni 2010 te brengen. De
lidstaten pakten de loonvormingsmechanismen, inclusief de loonindexering, en
het proces van collectieve onderhandelingen aan. De
loonindexering is in een aantal lidstaten (CY, ES, LU) (tijdelijk) opgeschort
of gewijzigd. IT heeft zijn regeling voor loononderhandelingen aangepast om
beter rekening te houden met ontwikkelingen op lokaal en sectoraal niveau. In
ES sloten de sociale partners een loonmatigingsovereenkomst voor de periode
2012-2014, die de loonsverhogingen beperkt en afstemt op de groei van het
Spaanse bbp en de inflatie in de eurozone. In BE heeft de regering, na
vruchteloze onderhandelingen tussen de sociale partners over een nieuwe
interprofessionele collectieve overeenkomst, de loonnorm (het bedrag waarmee de
arbeidskosten meer mogen toenemen dan de inflatie) voor 2013 en 2014
vastgesteld op 0 %. De landenspecifieke aanbevelingen van juli 2013
vermelden de lidstaten (BE, DE, FI, FR, IT, LU, SI) waar de loonontwikkeling
een probleem blijft. Veel
lidstaten hebben fiscale maatregelen genomen om de werkgelegenheid te
bevorderen. Verschillende landen (CZ, DK, LV, MT, NL, RO, SK en UK) blijven
programma's voor overheidsinvesteringen en/of investeringsstimulansen
bevorderen om bij te dragen tot het scheppen van werkgelegenheid, ondanks de
strakke budgettaire beperkingen. In enkele landen (BE, ES, FI, FR, HU, LV, MT
en UK) zijn fiscale maatregelen genomen om de werkgelegenheid te bevorderen.
Bijna alle lidstaten hebben nieuwe maatregelen of initiatieven genomen (of
bestaande versterkt) om particuliere investeringen in O&O en innovatie te
stimuleren. Tegelijkertijd heeft een grote meerderheid van de lidstaten
subsidies voor kleine of middelgrote ondernemingen ingevoerd. De belastingwig is in
veel lidstaten nog vrij groot, maar slechts een paar landen hebben maatregelen
getroffen om dit probleem aan te pakken, mede in het licht van de beperkte
budgettaire manoeuvreerruimte. Om de vraag naar arbeid te ondersteunen, hebben
EE en HR de socialezekerheidspremies van werkgevers en werknemers verlaagd,
terwijl BE, HU en PT dat hebben gedaan voor bepaalde groepen. In PT wordt aan
werkgevers die oudere werklozen (van meer dan 45 jaar) aanwerven financiële
steun verleend via de terugbetaling van 75 % tot 100 % van de door de
werkgever betaalde socialezekerheidspremies. FR heeft een nieuw
belastingkrediet voor concurrentievermogen en werkgelegenheid ingevoerd, dat
het mogelijk moet maken de arbeidskosten te verminderen. Wat het arbeidsaanbod
betreft, heeft LV zijn tarief van de inkomstenbelasting verlaagd tot 24 %.
In BE is de "werkbonus" bedoeld om het nettosalaris van minder
betaalde personen te verhogen, waardoor de werkloosheids- en lagelonenvallen
worden verminderd. In het algemeen waren de landenspecifieke aanbevelingen dit
jaar vooral gericht op verlaging van de belastingdruk op lage inkomens (AT, DE,
HU, LV en HU) en een verlaging van de belastingdruk en sociale premies voor
alle werknemers (BE, CZ, DE, FR, IT, NL). Een
aantal lidstaten heeft verder steun verleend aan initiatieven om banenrijke
sectoren te verkennen (CZ, FI, LU,
MT, NL, RO). De regering in LU gaat door met haar strategie van investeringen in veelbelovende
nieuwe economische sectoren en heeft een comité voor het identificeren van
nieuwe nichesectoren met groeipotentieel opgericht. In CZ publiceerde een
belangrijk door het ESF gefinancierd programma "Nieuw groen voor
besparingen" medio 2013 zijn eerste oproep. RO wil voor meer van de
IT-sector fiscale prikkels toepassen (d.w.z. belastingvrijstellingen).
Niettemin bestaan slechts in een klein aantal landen geïntegreerde
beleidskaders die groene groei koppelen aan werkgelegenheid (EL, FR, AT, PT,
FI), terwijl in andere vooruitgang wordt geboekt bij de invoering van een meer integrale
beleidsreactie (BG, IE, ES, LU, MT, HR). Er zijn nog steeds veel lidstaten die
groene groei blijven benaderen met een reeks afzonderlijke instrumenten en
beleidsmaatregelen (bv. CZ, LT, LT, SI)[24]. Sommige
lidstaten gebruikten subsidies voor werkgevers en bevorderden ondernemerschap. Subsidies
voor werkgevers werden vaak gebruikt om vraag naar arbeid te creëren (LV, ES op
regionaal niveau, NL en SI). Enkele lidstaten hebben verdere maatregelen
genomen om het oprichten van bedrijven en het werken als zelfstandige te
bevorderen. Sommige landen begonnen of gingen door met het aanbieden van
subsidies voor het starten van ondernemingen door werklozen (BG, CZ, PL, SI),
terwijl ES de socialezekerheidspremies heeft verlaagd om arbeid als
zelfstandige te bevorderen en ook steun heeft verleend voor de indienstneming
van bepaalde groepen, zoals personen met een handicap en jongeren. AT
verbeterde het stelsel van sociale zekerheid voor zelfstandigen. PT voerde een
maatregel in om de aanwerving van werknemers door startende ondernemingen te
ondersteunen. Sommige lidstaten (IT, LT, PL, SI) concentreerden zich op de
bevordering van ondernemerschap bij jongeren. IT ondersteunt projecten om zich
als zelfstandige te vestigen die worden ontwikkeld door jongeren in de zuidelijke
regio's, met name in de non-profitsector. Andere landen (AT, PL en LT)
concentreren zich op het verminderen van de administratieve lasten en het
verbeteren van het ondernemingsklimaat teneinde meer werkgelegenheid te
scheppen. CY verleent steun aan micro-, kleine en middelgrote ondernemingen
waaraan het technische bijstand verleent. Om buitenlandse investeringen aan te
trekken, bereidde CZ een "introductiepakket" voor, dat de binnenkomst
en werkgelegenheid van immigranten van buiten de EU die betrokken zijn bij
belangrijke investeringen, moet versoepelen en versnellen. Aanvullende
maatregelen worden genomen om zwartwerk aan te pakken. Wat zwartwerk
betreft, hebben sommige lidstaten hun strafrechtelijke maatregelen aangescherpt
(BE, CZ, EL, ES, FR, LV, NL, SK), terwijl andere de aangifte van werk
stimuleren (EL, HV, LT, SI). BE en CZ concentreerden zich op de strijd tegen
schijnzelfstandigheid, terwijl FR en SK de nadruk legden op het opsporen van
illegale arbeid. In LT zijn dienstencheques ingevoerd om een vereenvoudigde,
flexibele vorm van werkgelegenheid in de land- en bosbouw te vergemakkelijken.
EL stimuleerde het gebruik van de zogenoemde "arbeidsvoucher", een
tewerkstellingscoupon met een alternatief type verzekering, voornamelijk voor huispersoneel en werknemers in de landbouw en de
gezondheidszorg. LV heeft zijn wetgeving ter bestrijding van belastingfraude
aangescherpt en voerde zijn plan met maatregelen ter bestrijding van de grijze
economie en ter waarborging van een eerlijke concurrentie uit. Veel lidstaten
bleven wijzigingen aanbrengen in hun arbeidsbeschermingswetgeving. In FR zijn bij
de in juni 2013 goedgekeurde wet inzake het veiligstellen van de
werkgelegenheid de toegang tot de aanvullende ziekteverzekering verruimd, een
individuele opleidingsrekening ingevoerd, rechten voor het waarborgen van de
mobiliteit en van loopbaanbegeleiding ingevoerd, collectieve ontslagen
vereenvoudigd en gezorgd voor meer flexibiliteit in geval van een moeilijke
economische situatie door overeenkomsten tot instandhouding van de
werkgelegenheid. In SI beoogt de nieuwe hervorming de vereenvoudiging van
procedures en de vermindering van de administratieve rompslomp, het verhogen
van de flexibiliteit op de arbeidsmarkt, stimulansen voor overeenkomsten voor
onbepaalde tijd en negatieve prikkels voor overeenkomsten voor bepaalde tijd.
In BE wordt de wetgeving inzake arbeidsbescherming voor arbeiders en bedienden
geharmoniseerd en is de regeling van de arbeidstijd
versoepeld. In
HR was de eerste fase van de wijziging van het arbeidsrecht, die is voltooid in
juni 2013, onder meer
gericht op de omzetting van de richtlijn inzake de instelling van een Europese
ondernemingsraad en op sommige aspecten van de overeenkomsten voor bepaalde
tijd. In EE leidde de hervorming van de ambtenarij tot aanzienlijke wijzigingen
van de arbeidsverhoudingen en -voorwaarden in de overheidssector, die meer in
overeenstemming zijn gebracht met die in de particuliere sector. Verschillende
lidstaten hebben maatregelen getroffen om de arbeidswetgeving te versoepelen,
door het gebruik van overeenkomsten voor bepaalde tijd (CZ, voor
seizoensgebonden werkgelegenheid in de landbouw en de bouw), de uitbreiding van
banen van korte duur (DE, van 6 tot 12 maanden), een verkorting van de
verplichte onderbrekingen tussen overeenkomsten voor bepaalde tijd met dezelfde
werkgever (IT), de verlenging van de arbeidstijd en het gebruik van flexibele
werktijden (PL). Sommige landen veranderden de bezoldiging of de uitkeringen
voor flexibele overeenkomsten (DE voor uitzendkrachten in tal van nieuwe
sectoren, AT voor banen van korte duur). Het evenwicht tussen flexibiliteit en
zekerheid is daardoor in verschillende lidstaten verschoven. In totaal werd aan
vijf van de zeven landen die volgens de landenspecifieke aanbevelingen in 2013
hun arbeidsbeschermingswetgeving dienden te hervormen, aanbevolen de
segmentering aan te pakken (ES, IT, SI, FR en PL). In LT en NL zou een
versoepelde wetgeving inzake overeenkomsten voor bepaalde tijd en
ontslagbescherming een grotere arbeidsparticipatie en de werking van de
arbeidsmarkt ten goede komen. 2.2
Werkgelegenheidsrichtsnoer nr. 8: Ontwikkeling van een geschoolde
beroepsbevolking De verbetering van het aanbod van vaardigheden en de bevordering
van volwasseneneducatie is in verschillende lidstaten een prioriteit geworden.
Veel lidstaten hebben maatregelen genomen om het aanbod van
vaardigheden te verbeteren en de volwasseneneducatie te bevorderen. MT en BG
hebben de inzetbaarheid van werkloze of laagbetaalde personen verbeterd door
middel van opleiding; AT concentreerde zich op personen met weinig of
middelmatige kwalificaties door het onderwijs te verbeteren. PL heeft een
Strategie voor menselijk kapitaal 2020 goedgekeurd. In LV zal een nieuw
remigratieplan, dat de terugkeer van geschoolde werknemers en
beroepsbeoefenaren wil aanmoedigen, informatie over de arbeidsmarkt aanbieden,
zorgen voor Letse taalcursussen, en kinderen van remigranten steunen om
onderwijs te volgen. In sommige
landen (CZ, IE, MT, NL) zijn de nieuwe maatregelen toegespitst op specifieke
sectoren waarin potentieel veel nieuwe banen kunnen worden gecreëerd of die
door de crisis bijzonder hard getroffen zijn. MT steunt afgestudeerden die
vaardigheden bezitten waarvan het aanbod onvoldoende is, door onderwijskosten
te vergoeden; IE concentreerde zich op de bijscholing van afgestudeerden om te
profiteren van de groeiende werkgelegenheid in de ICT-sector. Om meer mensen
met vereiste vaardigheden op de arbeidsmarkt te brengen, hebben twee lidstaten
(AT, DE) hun regeling betreffende de toegang van onderdanen van derde landen
tot de arbeidsmarkt gewijzigd. Een groot aantal lidstaten heeft in 2013 nieuwe
of versterkte maatregelen voor het behoud of de vermeerdering van
arbeidskrachten in de sectoren wetenschap, technologie, techniek en wiskunde
ingevoerd of wil dat doen. Veel lidstaten hebben maatregelen genomen om de overgang van
school naar werk te vergemakkelijken. Een
aanzienlijk aantal lidstaten (AT, BE, CZ, ES, FI, IT, PT, RO, SE en UK) heeft
geprobeerd om de overgang van school naar werk te verbeteren door het
ontwikkelen van stages en leercontracten en door de betrokken instellingen te
versterken. PT heeft zijn duaal leerlingstelsel hervormd, de duur van de stage
verlengd en alle kwalificatieniveaus toegang daartoe verleend. RO bevorderde de
beroepsopleiding voor afgestudeerden in het hoger onderwijs. In UK zullen
werkgevers hun eigen leerlingplaatsen kunnen organiseren naargelang van hun
specifieke behoeften; er is een nieuw stageprogramma ingevoerd om jongeren die
niet de voor de arbeidsmarkt noodzakelijke vaardigheden en ervaring hebben, een
op maat gesneden pakket steunmaatregelen aan te bieden, zodat zij een
leerlingplaats of een andere baan kunnen aanvaarden. In BE kunnen ongeschoolde
jongeren een voltijdse stage van drie tot zes maanden lopen in een onderneming
of non-profitorganisatie of bij de overheid. In het kader van de
jongerengarantie maakt FI opleidingen in het leerlingwezen toegankelijker en
aantrekkelijker voor zowel stagiairs als werkgevers. IT heeft de verplichtingen
van de werkgevers tot het aanbieden van opleidingen voor leerlingen
vereenvoudigd en middelen uitgetrokken om stages te organiseren voor jongeren
uit achtergestelde gebieden die geen werk hebben en evenmin onderwijs of
opleiding volgen, en voor studenten in het tertiair onderwijs. SE organiseert
"introductiebanen" voor jongeren van 15 tot 24 jaar zonder eerdere
ervaring in het specifieke beroep, waarbij 15-25 % van de werktijd wordt
besteed aan onbetaald onderwijs en opleiding. ES heeft een opleidings- en
leerlingovereenkomst ingevoerd en legde de grondslag voor duale
beroepsopleidingen. CZ heeft een nationale lijst van stageplaatsen aangelegd. 2.3 Werkgelegenheidsrichtsnoer nr. 9: Verbetering van de
kwaliteit van de onderwijs- en opleidingsstelsels Verschillende lidstaten concentreerden zich op de verbetering van
de stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding (BOO) om
beter rekening te houden met de behoeften van de arbeidsmarkt (DK, EE, EL, ES,
HU, IE, LV, PL, SE, SK). Sommige landen hebben de grondslag gelegd voor of
hervormden hun duaal stelsel van beroepsopleiding (EE, EL, ES, HU, SK). In EE
voert de nieuwe wet inzake instellingen voor beroepsonderwijs een nieuwe
structuur van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding in. In EL legt de
wet inzake de hervorming van het middelbaar onderwijs de grondslag voor
wijzigingen in het beroepsonderwijs, zoals de
herstructurering van de leerplannen en de versterking van de rol van het
Instituut voor tewerkstelling bij het opzetten van leerlingstelsels. In SE is
het systeem versterkt door een verhoging van de vergoedingen voor werkgevers
die leerlingen aanwerven. In DK zijn aan de beroepsscholen centra voor
leerlingplaatsen toegevoegd en in IE is een nieuwe
onderwijs- en opleidingsautoriteit (SOLAS) opgericht. In CY zijn postsecundaire
instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding en een avondschool voor
middelbaar technisch en beroepsonderwijs opgericht. De lidstaten maken gebruik van kwalificatiekaders om het algemeen
vormend onderwijs, het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding en het hoger
onderwijs beter op elkaar af te stemmen en om de transparantie van
kwalificaties over de grenzen heen te vergroten. Sinds eind
2012 hebben nog eens vijf landen (BG, DE, IT, PL, SI) niet alleen een nationaal
kwalificatiekader ontwikkeld, maar dat ook gekoppeld aan het Europees
kwalificatiekader, waardoor het totale aantal lidstaten die dat hebben gedaan
op 20 is gekomen. CZ, DK, EE, FR, IE, LT begonnen met het verlenen van
kwalificaties die uitdrukkelijk verwijzen naar een niveau van het Europees
kwalificatiekader. In veel lidstaten werd het tertiair onderwijs hervormd. Hervormingen
van het stelsel voor hoger onderwijs zijn aan de gang in AT, EE, EL, FR, HU,
PL, PT en LV. De hervorming in AT beoogt een verhoging van het aandeel actieve
studenten en van het percentage van studenten die hun studie voltooien, een
verlaging van het aantal voortijdige schoolverlaters en een verkorting van de
gemiddelde studieduur. In EE geeft een hervorming de instellingen voor hoger
onderwijs meer zeggenschap om op basis van de behoeften van de arbeidsmarkt en
in nauwe samenwerking met de werkgevers en de bevoegde ministeries te bepalen
hoeveel plaatsen in verschillende studierichtingen beschikbaar moeten worden
gesteld. EL heeft het netwerk van technische
instituten en universiteiten geconsolideerd. PL garandeerde financiële steun
voor de ontwikkeling van innovatieve universitaire opleidingen in strategische
sectoren en LV stelde verschillende hervormingen voor om de kwaliteit en het
concurrentievermogen van het hoger onderwijs te verbeteren. Verbreding van de
toegang tot de kwalificaties van professionele en technische bachelor,
vermindering van het aantal voortijdige schoolverlaters op bachelorniveau, meer
nadruk op praktijkervaring in de leerplannen, hervorming van de
lerarenopleiding en stimulering van de strategische ontwikkeling naar digitale
leermethoden zijn de belangrijkste doelstellingen van de recente hervorming in
FR. Verschillende lidstaten hebben hun stelsel van beurzen en/of schoolgelden
gewijzigd (DE, DK, EE, FR, HU, PL). Verschillende lidstaten hebben maatregelen genomen om hun lager en
middelbaar onderwijs te verbeteren (AT, BE, BG, CZ, DK, EE, EL,
ES, FR, LU, MT, NL, PL, PT, SE, SK). Enkele van hen hebben de uitdagingen met
meer alomvattende hervormingen aangepakt, terwijl andere vooral aandacht
besteedden aan de kwaliteit van het onderwijs en de leerplannen of aan
voortijdige schoolverlaters. De recente wet inzake lager onderwijs en hoger
middelbaar onderwijs in EE verduidelijkt de verantwoordelijkheden van de staat
en de lokale overheden bij de organisatie van het algemeen vormend onderwijs en
poogt het netwerk van hogere middelbare scholen te verbeteren. In MT werd het algemeen vormend onderwijs verder versterkt door
de invoering van het nieuwe nationale leerplan. In DK werd overeenstemming
bereikt over een hervorming van het lager en het middelbaar onderwijs, die van
kracht wordt in het schooljaar 2014-2015, waardoor meer tijd zal worden besteed
aan de belangrijkste vakken (bv. Deens, wiskunde en Engels) en meer nadruk zal
worden gelegd op praktische opleidingen. Zodra zij definitief zal zijn
goedgekeurd, zal de nieuwe hervorming van het middelbaar onderwijs in LU
trachten te voorzien in een systeem dat meer competentiegericht, dynamisch en
flexibel is. CZ en SK hebben nieuwe maatregelen
genomen in verband met schoolinspecties en de prestaties van scholen. PT
ontwikkelt een alomvattend monitoringinstrument voor de beoordeling van de
resultaten en het effect van het onderwijsbeleid. Om de prestaties van scholen
en leraren te verbeteren, wijzigt PL vanaf 2014 het lerarenhandvest: betaalde
vakanties en langdurig ziekteverlof worden ingeperkt en de middelen voor
opleiding worden toegespitst op vakken waaraan de scholen rechtstreeks behoefte
hebben. In PL is de leerplichtige leeftijd ook verlaagd van zeven naar zes
jaar; vanaf 2014 zullen kinderen van die leeftijd schoolplichtig zijn. BG en MT namen maatregelen om het aantal voortijdige
schoolverlaters terug te dringen en AT concentreerde zich op de aanpak van
ongerechtvaardigd schoolverzuim als middel om uiteindelijk de leerprestaties te
verbeteren, met name die van kansarme jongeren. Om de integratie van laag
opgeleide personen op de arbeidsmarkt te versnellen, heeft SE drie maanden
durende studiemotivatiecursussen ingevoerd, die zullen worden gegeven door
middelbare scholen. 2.4
Werkgelegenheidsrichtsnoer nr. 10: Bevordering van sociale integratie en
armoedebestrijding In sommige
lidstaten zijn de uitkeringen ter bestrijding van kinderarmoede verhoogd, maar in andere zijn ze verlaagd of is de toegang ertoe
beperkt. Als gevolg van de groeiende bezorgdheid over de gevolgen van
de toenemende aantallen kinderen die in armoede leven, zijn
in een aantal lidstaten extra maatregelen genomen ter bestrijding van
kinderarmoede, onder meer door een alomvattend nationaal actieplan in BE. In EE
is sinds juli 2013 ten dele uitvoering gegeven aan de hervorming van de op
behoeften gebaseerde kinderbijslag (met verhoogde vergoedingen gepland voor
2015). Om de armste gezinnen te ondersteunen zijn in LV de minimale
maandelijkse ouderschapsuitkeringen, de uitkering voor kinderopvang en de
aanvullende uitkering voor kinderopvang van meerlingen verhoogd, ook voor
ouders die niet onder de sociale zekerheid vallen, en is de aftrek van
inkomstenbelasting voor personen ten laste verhoogd. De recente tendens om aan
uitkeringen meer voorwaarden te verbinden of uitkeringen te verlagen, houdt
aan, bijvoorbeeld in landen die de voorwaarden voor het verkrijgen van een
uitkering aanscherpen of de inkomenssteun bevriezen of verlagen (EL, ES, SI,
UK). Dit heeft bijgedragen tot de verzwakking van het stabiliserende effect van
de sociale uitgaven op de inkomens van de huishoudens. Ook de toegang
tot opvang en onderwijs voor jonge kinderen geeft een vergelijkbaar gemengd
beeld te zien. Sommige lidstaten (DE,
FR, HU, LV, PL, UK) hebben als onderdeel van hun strategie voor het verbeteren
van de kansen van kinderen initiatieven genomen om de opvang en het
onderwijs voor jonge kinderen te verruimen. DE
heeft voor kinderen jonger dan drie jaar het recht op kinderopvang ingevoerd,
de hervorming in FR beoogt door middel van een geschikte pedagogische aanpak de
deelname van twee- tot driejarigen te vergroten, en PL wil de lijst van
bedrijven die overheidsfinanciering voor de oprichting en werking van een
zorginstelling kunnen aanvragen, uitbreiden. Ook is in PL in juli 2013 een
nieuwe regeling goedgekeurd volgens welke iedere vierjarige vanaf september
2015 recht zal hebben op voorschools onderwijs en elke driejarige vanaf
september 2017 een gewaarborgde plaats in het kleuteronderwijs zal hebben. Andere
landen (HR, LV, UK) hebben maatregelen genomen om de diensten voor opvang en
onderwijs voor jonge kinderen betaalbaarder te maken. In LV betalen de lokale overheden nu de kosten mee voor
inschrijving van kinderen van 1 tot 4 jaar in particuliere instellingen wanneer
er voor de openbare instellingen een wachtlijst is. In HR is een wet inzake
kinderverzorgsters goedgekeurd, waardoor de toegang tot kinderopvang zou moeten
worden verbeterd. Verschillende lidstaten hebben ook
maatregelen genomen om de bescherming van kinderen in hun
socialezekerheidsstelsels te verbeteren (DK, ES, FI, PL, SE). Het in evenwicht
brengen van de werk- en pensioenjaren is een belangrijk thema bij
pensioeninitiatieven, nu de pensioengerechtigde leeftijd bijna overal wordt
verhoogd en geslachtsneutraal wordt gemaakt. In antwoord op de
demografische uitdagingen voor de pensioenvoorziening erkennen de lidstaten in
toenemende mate dat de loopbanen langer moeten worden om rekening te houden met
de grotere levensverwachting. In het voorbije jaar hebben verschillende
lidstaten een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd voor vrouwen en/of
mannen goedgekeurd of versneld. In totaal hebben 23 van de 28 lidstaten thans
wetgeving uitgevaardigd waardoor de pensioenleeftijd wordt of zal worden
verhoogd. In veel gevallen gaat de verhoging gepaard met een (geleidelijke)
gelijktrekking van de pensioengerechtigde leeftijd voor mannen en vrouwen (CZ,
EE, EL, HR, IT, LT, MT, PL, SI, SK, UK). Er moet echter meer worden gedaan om
andere belangrijke oorzaken van de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen aan
te pakken, in het bijzonder onderbrekingen van de loopbaan en lage
werkintensiteit. Meer landen
zetten ook de cruciale stap de pensioenleeftijd te koppelen aan de toename van
de levensverwachting. Nadat zij eerst de pensioengerechtigde leeftijd
hadden opgetrokken om rekening te houden met eerdere stijgingen van de levensverwachting,
kiest een groeiend aantal landen voor de invoering van een expliciete koppeling
tussen de pensioengerechtigde leeftijd en toekomstige stijgingen van de
levensverwachting (CY, DK, EL, IT, NL, SK). Verschillende lidstaten hebben
echter ernstige bedenkingen bij dit idee. Sommige menen dat zij eerst de
huidige kloof tussen de pensioengerechtigde en de daadwerkelijke
pensioenleeftijd moeten dichten. Andere beschouwen het idee van een
pensioengerechtigde leeftijd die automatisch wordt opgetrokken naarmate de
levensverwachting stijgt, als te nieuw. Om vervroegde
uittredingen aan banden te leggen, hebben de meeste lidstaten stappen gezet om
de toegang tot vervroegdpensioenregelingen te beperken. De
belangrijkste hervormingsmaatregelen in dit verband zijn strengere voorwaarden
om in aanmerking te komen voor vervroegd pensioen (minimumleeftijd, betaalde
premies en uitkeringsniveau), verhoogde boeten voor vervroegde uittreding en
een sterkere focus op activeringsmaatregelen. Met name beperken veel landen de
toegang tot veel gebruikte trajecten voor vervroegde uittreding, zoals
langdurige werkloosheidsuitkeringen (bv. ES) of invaliditeitsuitkeringen (bv.
AT, BE, DK). In sommige lidstaten (AT, BE, BG, HR, LU, MT, RO, SI) leidt de
mogelijkheid van vervroegde uittreding echter nog steeds vaak tot ondermijning
van de adequaatheid en de houdbaarheid van de pensioenen en tot vermindering
van de werkgelegenheid en de groei. Veel lidstaten
creëren mogelijkheden om het beroepsleven te verlengen en de pensioenrechten te
vermeerderen door de pensionering uit te stellen. In 2012 hebben BG en
UK de automatische pensioenleeftijd afgeschaft. In FR is de leeftijd waarop
particuliere werkgevers een werknemer zonder zijn of haar toestemming op
pensioen kan sturen, verhoogd van 65 tot 70 jaar. Veel pensioenstelsels
bevatten ook prikkels voor wie blijft werken na de pensioengerechtigde leeftijd
(ES), zoals hogere pensioenopbouwpercentages of een pensioenbonus in geval van
vertraagde uittreding (FI en FR). Meer landen versoepelen de regels om
pensioenuitkeringen te kunnen combineren met inkomsten uit arbeid (BE, ES, NL
en SI). Belangrijk is dat sommige landen steeds meer pensioenhervormingen
ondersteunen met maatregelen die actief ouder worden op de werkplek en de
arbeidsmarkten stimuleren (bijv. BE, FR, SI, SK). De inspanningen op dit gebied
zijn echter nog steeds veel te beperkt en ongecoördineerd. Om de
pensioenhervormingen te doen slagen moeten de lidstaten de maatregelen die
vrouwen en mannen in staat stellen en ertoe aanzetten om tot op een hogere
leeftijd te werken, aanmerkelijk uitbreiden en intensifiëren. In antwoord op
de budgettaire druk herzien landen de uitgaven voor gezondheidszorg en zoeken
zij manieren om meer waar te krijgen voor hun geld, en worden betere
instrumenten voor de kostenbeheersing ingevoerd. Verschillende lidstaten
hebben structurele hervormingen van hun gezondheidsstelsels doorgevoerd of in
gang gezet (AT, BG, CY, EL, ES, FI, HR, HU, LT, UK). BG is bezig met de
invoering van een nieuw model voor de berekening van ziekenhuiskosten op basis
van diagnosegerelateerde groepen. De nieuwe wet inzake sociale en
gezondheidszorg zal voor de nationale gezondheidsdienst in het Verenigd
Koninkrijk (Engeland) grote wijzigingen meebrengen, met gevolgen voor wie
beslist over de afname van diensten en de wijze waarop geld wordt besteed. Een
aantal lidstaten heeft maatregelen genomen of gepland om de stijgende kosten
van de gezondheidszorg in te perken (AT, BE, CY, DE, EL, ES, FR, HR, HU, IE,
NL, PT). AT, BE en FR concentreerden zich op de beperking van het algemene
niveau van de groei van de uitgaven voor gezondheidszorg. PT heeft nieuwe
regels ingevoerd voor de prijsstelling van generieke geneesmiddelen en voor
voorschriften aan de hand van de internationale generieke benaming, waardoor
het gebruik van generieke geneesmiddelen en de goedkoopste beschikbare
producten wordt bevorderd. Verschillende maatregelen zijn genomen om de
diensten op het gebied van de gezondheidszorg te verbeteren; vele daarvan
betreffen de verdere ontwikkeling van e-gezondheid (AT, BE, BG, DK, ES, HU, LT,
LT, LV, MT, PL, PT, SE, SI, SK, UK). ES introduceert momenteel een nieuw
rechtskader met klinische beheersmodellen voor alle centra van de nationale
gezondheidsdienst. In AT is een wet inzake elektronische medische dossiers
goedgekeurd, die de continuïteit van de zorg en de informatiestroom van
gezondheidswerkers wil verbeteren. Gelet op de belangrijke uitdaging waarmee
zij op het vlak van gezondheidszorg worden geconfronteerd, hebben sommige
lidstaten hun inspanningen opgevoerd; het is echter nog te vroeg om te
beoordelen of deze doeltreffend zijn geweest. Het blijft nodig
om nieuwe manieren te vinden om personeelstekorten aan te pakken, en ook het
garanderen van de toegang tot gezondheidszorg voor iedereen vereist verdere
maatregelen. Sommige
lidstaten doen grote investeringen in gezondheidswerkers (BG, DE, HU, MT, PL,
SK). HU heeft het loon van 90 000 werknemers in de gezondheidszorg
verhoogd. DE wil een oplossing vinden voor het gebrek aan gezondheidswerkers op
het platteland. De verbetering van de toegang tot gezondheidszorg bleef voor
verschillende lidstaten een prioriteit (DK, EL, FI, FR, LU, LV). LU
introduceerde een derdebetalersregeling voor verzekerden van wie de bevoegde
sociale dienst officieel verklaart dat zij zich in een economisch kwetsbare
situatie bevinden. EL voert een tijdelijke regeling met gezondheidszorgvouchers
in om ervoor te zorgen dat niet-verzekerde burgers toegang hebben tot de
primaire gezondheidszorg. Hoewel de
langdurige zorg vaak te lijden heeft van budgettaire beperkingen, zetten landen
ook stappen voor een betere organisatie van die sociale diensten. Sommige
lidstaten (BG, SI) hebben op basis van een geïntegreerde benadering nationale
strategieën vastgesteld die het aanbod van hoogwaardige sociale diensten,
inclusief langdurige zorg, verbeteren. In SI bevat het nationale programma voor
sociale bescherming (2013-2020) kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen
voor de ontwikkeling van de sociale stelsels in het algemeen en van de sociale
diensten in het bijzonder. FI heeft zijn stelsel van langdurige verzorging
hervormd, waarbij de rol van de revalidatiediensten is versterkt en thuiszorg
duidelijk prioriteit heeft gekregen boven residentiële diensten. In
verschillende lidstaten blijft de onderontwikkeling van de formele langdurige
zorg een belangrijke hinderpaal voor de werkgelegenheid van vrouwen en voor
groei, en voor de bescherming tegen afhankelijkheid van ouderen. Grotere
inspanningen om de armoede bij volwassenen te beperken of te verminderen,
omvatten grondige herzieningen van de stelsels van sociale bijstand. Sommige lidstaten nemen activeringsmaatregelen of versterken die als
onderdeel van hun beleid om de armoede bij volwassenen beter aan te pakken (zie
het hoofdstuk over arbeidsmarktparticipatie). In een aantal lidstaten (LT, CY,
DK, EL, HR, IT, PL en RO) zijn hervormingen van de stelsels van sociale
bijstand gepland of aan de gang. In 2012 werd in LT het startsein
gegeven voor de hervorming van de sociale bijstand in geld, teneinde de prikkel
om te gaan werken te vergroten, een nauwere band te leggen tussen de sociale
bijstand en activeringsmaatregelen en de afstemming en de samenwerking tussen
de lokale arbeidsbureaus en de gemeenten te verbeteren. IT hervormt het
belangrijkste mechanisme voor onderzoek naar de vermogenstoestand. Het doel
daarvan is het vermogen van het instrument om zich op de juiste doelgroep te
richten, te verbeteren en de belastingverlichtingen en sociale voordelen
eerlijker te verdelen. IT heeft ook een proefprogramma voor een "nieuwe
sociale kaart" gelanceerd - een regeling inzake minimuminkomen die later
zal worden gekoppeld aan activeringsmaatregelen. Als onderdeel van de
hervorming van het stelsel van sociale bijstand wil CY ook een gegarandeerd
minimuminkomen invoeren (die in de plaats zal komen van de bestaande regeling
inzake bijstand door de overheid). EL wil een proefprogramma starten om in het
land een minimuminkomensregeling in te voeren. Sommige lidstaten (BE, EE, ES,
HU, MT, UK) hebben stappen ondernomen om tot administratieve vereenvoudiging te
komen. Ondanks de inspanningen moet er op het niveau van de lidstaten nog veel
worden gedaan om de juiste combinatie van toereikende inkomensondersteuning,
inclusieve arbeidsmarkten en toegang tot diensten te vinden. De lidstaten hebben speciale inclusieprogramma’s opgezet voor mensen
die zich in situaties van bijzondere achterstelling bevinden en voor mensen die dak- of thuisloos zijn of zijn uitgesloten van de
woningmarkt. Veel lidstaten hebben hun
nationale strategieën voor integratie van de Roma of een geïntegreerd geheel
van beleidsmaatregelen heroverwogen of concreet gestalte gegeven, met name door
te pogen een dialoog te organiseren (AT, BE, BG, CZ, DK, EE, EL, ES, FI, FR,
HU, IE, IT, LV, NL, RO, SE, SI, UK). Voor
een efficiënte bestrijding van dak- en thuisloosheid is LU begonnen met een
geïntegreerde, niet-criminaliserende en op huisvesting afgestemde strategie die
de nadruk legt op preventie, vermindering van langdurige dak- en thuisloosheid
en verbetering van de toegang van dak- en thuislozen tot huisvesting en sociale
diensten van goede kwaliteit. Verschillende lidstaten (ES, FR, SK) hebben
maatregelen genomen om meer betaalbare sociale en huurwoningen beschikbaar te
maken voor huishoudens met een laag inkomen, of nemen maatregelen tegen
segregatie (HU). In NL zijn in de socialehuisvestingssector
inkomensafhankelijke huurverhogingen ingevoerd en in BE zijn er huursubsidies
voor personen die al lang op de wachtlijst voor sociale huisvesting staan. 3. SCOREBORD VAN KERNINDICATOREN OP SOCIAAL EN
WERKGELEGENHEIDSGEBIED In
de Mededeling over de versterking van de sociale dimensie van de Economische en
Monetaire Unie (EMU)[25] heeft de Commissie een scorebord van
kernindicatoren op sociaal en werkgelegenheidsgebied voorgesteld, dat zou
worden gebruikt in het ontwerp van het gezamenlijk verslag over de
werkgelegenheid. Het scorebord bevat vijf kernindicatoren: het
werkloosheidscijfer (leeftijdsgroep 15-74 jaar); het percentage jongeren die niet
werken en geen onderwijs of opleiding volgen en het jeugdwerkloosheidscijfer
(leeftijdsgroep 15-24 jaar); het reële beschikbare inkomen van huishoudens
(bruto); het percentage van de bevolking dat risico loopt op armoede
(leeftijdsgroep 15-64 jaar) en de inkomensongelijkheid (verhouding S80/S20).
Het scorebord verbetert de zichtbaarheid en vergemakkelijkt de opsporing van de
belangrijkste trends op sociaal en werkgelegenheidsgebied[26] die van invloed
kunnen zijn op de goede werking van de EMU en een nauwgezettere follow-up in
het kader van het Europees semester kunnen rechtvaardigen[27]. De Europese
Raad van oktober 2013 concludeerde dat het gebruik van een scorebord inzake
werkgelegenheidsaspecten en sociale aspecten in het gezamenlijk verslag over de
werkgelegenheid en van werkgelegenheidsindicatoren en sociale indicatoren
volgens de voorstellen van de Commissie moet worden voortgezet, na de nodige
werkzaamheden in de betrokken comités, opdat de Raad in december een besluit
kan nemen, met het doel deze nieuwe instrumenten reeds in 2014 voor het
Europees semester te gebruiken[28]. In
geval van een economische schok bestaat het risico dat zich binnen de monetaire
unie sociale en werkgelegenheidsproblemen ontwikkelen als doeltreffende
beleidsreacties ontbreken, die kunnen resulteren in hardnekkige ongelijkheden
en verslechtering van de fundamentele economische parameters van de Europese
Unie als geheel. De belangrijkste kanalen waarlangs ernstige sociale en
werkgelegenheidsproblemen andere lidstaten bereiken zijn interne handel en de
erosie van menselijk kapitaal die leidt tot een verslechtering van de
internationale concurrentiepositie op lange termijn. Het is dan ook in het
belang van alle lidstaten om ervoor te zorgen dat sociale en
werkgelegenheidsproblemen tijdig en doeltreffend worden aangepakt[29]. De analyse in dit
hoofdstuk is gebaseerd op de vijf kernindicatoren die in bovenvermelde
mededeling worden genoemd[30]. Het scorebord mag niet op mechanische wijze
worden uitgelegd; een meer gedetailleerde interpretatie moet worden gebaseerd
op bestaande instrumenten (de monitor van de werkgelegenheidsprestatie (EPM),
de prestatiemonitor sociale bescherming (SPPM), het gezamenlijk evaluatiekader
(JAF)) en overeengekomen gegevensverzamelingen zoals de Europese arbeidskrachtenenquête
en de EU-statistiek van inkomens en levensomstandigheden[31]. De door dit nieuwe
scorebord zichtbaar gemaakte verschillen en de manieren om de negatieve
tendensen en de verontrustende niveaus van sociale en werkgelegenheidsproblemen
aan te pakken zullen tijdens het Europees semester 2014 verder worden
onderzocht aan de hand van een nog meer gedetailleerde toepassing van
aanvullende indicatoren, onder meer tijdens het proces van multilateraal
toezicht en bij de vaststelling van landenspecifieke aanbevelingen. In de volgende
afdelingen staat een overzicht van recente uiteenlopende sociaal-economische
ontwikkelingen in de Europese Unie, waarbij voor elk van de vijf indicatoren de
meest opmerkelijke ontwikkelingen in de afzonderlijke landen worden vermeld.
Ten slotte zijn in de bijlage tabellen opgenomen met een overzicht van de
situatie per indicator voor alle lidstaten van de EU en een overzicht van de
belangrijkste uitdagingen op het gebied van de werkgelegenheid, zoals die
blijken uit de monitor van de werkgelegenheidsprestatie, en van de in het oog
te houden sociale ontwikkelingen, zoal die blijken uit de SPPM. Potentieel zorgwekkende
ontwikkelingen op sociaal en werkgelegenheidsgebied en niveaus die leiden tot
verschillen in de hele EU, die nader onderzoek en eventueel een sterkere
beleidsreactie vereisen, konden worden aangetroffen langs drie assen: ·
Voor
elke lidstaat, de verandering van de indicator in een bepaald jaar ten opzichte
van een eerdere periode (historische trend); ·
Voor
elke lidstaat, het verschil met het gemiddelde van de EU en van de eurozone in
hetzelfde jaar (die een momentopname biedt van de bestaande verschillen op
sociaal en werkgelegenheidsgebied); ·
De
verandering van de indicator in elke lidstaat in twee opeenvolgende jaren,
vergeleken met de wijziging op het niveau van de EU en de eurozone (geeft een
indicatie van de dynamiek van sociaaleconomische convergentie/divergentie). 3.1.
Werkloosheidspercentage - verandering en niveau De kloof
tussen het werkloosheidspercentage in het "noorden en het centrum" en
in het "zuiden en de periferie" van de eurozone[32] is
sinds 2008 in een verontrustend tempo gegroeid, en bedraagt nu 10,2
procentpunten, tegen 1,7 procentpunt tussen niet tot de eurozone behorende
landen in het noorden en de periferie. In het midden van de jaren 2000 droeg de
muntunie indirect bij tot de convergentie van de werkloosheidspercentages in
haar lidstaten, met name door de toename van de vraag die het gevolg was van de
grootschalige toevloed van kapitaal in de "perifere" landen na de
invoering van de euro. De financiële en economische crisis heeft echter geleid
tot veel grotere verschillen in de werkloosheidscijfers, deels ten gevolge van
de langzame schuldafbouw en de onzekerheid inzake de vooruitzichten op herstel
van de "periferie" die in deze landen ook hoge rentekosten
meebrachten. Grafiek
I Werkloosheidspercentage (leeftijdsgroep 15-74 jaar) volgens groepen van al
dan niet tot de eurozone behorende lidstaten, sinds 2000 Bron:
Eurostat (arbeidskrachtenenquête), berekeningen van DG EMPL; gewogen
gemiddelden Zoals blijkt uit de
cijfers in de tabellen in bijlage, is de werkloosheid in vijf lidstaten (HR,
CY, EL, PT en ES) bijzonder zorgwekkend. In deze landen is het
werkloosheidspercentage veel hoger dan het gemiddelde van de EU en de eurozone.
Ook is de werkloosheid vrij snel toegenomen in vergelijking met de historische
trends en met andere lidstaten (d.w.z. divergentie). Vertrekkende vanuit
verschillende uitgangssituaties kennen IT, NL en SI werkloosheidscijfers die wat
het niveau betreft niet extreem zijn, maar in de afgelopen jaren sterk zijn
toegenomen. 3.2.
Jeugdwerkloosheid en percentage jongeren die niet werken en geen onderwijs of
opleiding volgen - verandering en niveau In het zuiden en de
periferie van de eurozone is de jeugdwerkloosheid sinds 2008 aanzienlijk
gestegen, tot meer dan 40 % in 2012. In het noorden/centrum van de
eurozone is dat cijfer daarentegen min of meer stabiel gebleven, zodat de kloof
tussen beide groepen lidstaten in 2012 tot meer dan 25 procentpunten was
gegroeid. De ontwikkelingen in de overige lidstaten waren ook negatief, maar
minder dan in het zuiden/periferie. Het gemiddelde aantal jongeren van 15 tot
en met 24 jaar dat geen werk heeft en geen onderwijs of opleiding volgt,
bedroeg 19 % in het zuiden en de periferie van de eurozone, tegen
9,2 % in het noorden/centrum, en de kloof tussen deze twee groepen landen
blijft groeien volgens een soortgelijk patroon als dat van de werkloosheid.
Jeugdwerkloosheid en -inactiviteit zijn onderwerp van bijzondere zorg, gelet op
de tekenende effecten ervan op de toekomstige inzetbaarheid en productiviteit
van de betrokkenen. De huidige divergentie van het aantal jonge werklozen en
jongeren die niet werken en geen onderwijs of opleiding volgen, dreigt op lange
termijn tot een nog grotere divergentie van de sociaal-economische fundamenten
in de muntunie en de EU te leiden. Grafiek IIa: Jeugdwerkloosheidspercentage (leeftijdsgroep 15-24
jaar) volgens groepen van al dan niet tot de eurozone behorende lidstaten,
sinds 2007 Bron:
Eurostat, onderwijs- en opleidingsstatistieken, berekeningen van DG EMPL;
gewogen gemiddelden Grafiek
IIb: Percentage jongeren die niet werken en geen onderwijs of opleiding volgen
(leeftijdsgroep 15-24 jaar) volgens groepen van al dan niet tot de eurozone
behorende lidstaten, sinds 2007 Bron:
Eurostat, onderwijs- en opleidingsstatistieken, berekeningen van DG EMPL;
gewogen gemiddelden Bij lezing van de gegevens van het scorebord (tabellen in
bijlage) blijkt dat de situatie voor jongeren in verschillende lidstaten
alarmerend is. Zowel de ontwikkeling als het niveau van de jeugdwerkloosheid is
verontrustend in CY, EL, ES, IT, PT en HR. In SI en in mindere mate BE is het
veeleer de ontwikkeling dan het niveau die aanleiding geeft tot zorg, terwijl
voor SK het omgekeerde geldt (hoge jeugdwerkloosheid). In EL en IT is zowel het
aantal jongeren die niet werken en geen onderwijs of opleiding volgen, als de
ontwikkeling ervan, zorgwekkend. In BG, ES en IE valt vooral het niveau op,
voor CY, LU, HU, PT en SI is het de recente ontwikkeling. 3.3.
Reële wijzigingen in het bruto beschikbaar inkomen van huishoudens In de crisisjaren bleven de inkomens van
de huishoudens (gemeten aan het groeipercentage van hun reële bruto beschikbaar
inkomen) in het noorden en het centrum van de eurozone groeien, zij het trager
(behalve in 2010), terwijl zij in de landen van de periferie na 2009 in reële
termen op hetzelfde peil bleven of zijn gedaald. De inkomens van de huishoudens
zijn in de eerste plaats beïnvloed door de verlaging van de marktinkomsten en
de verzwakking van de automatische stabilisatoren in de loop van de tijd.
Bovendien heeft het aanhalen van de budgettaire teugels – vooral in de
zuidelijke/perifere landen van de eurozone – een weerslag gehad op de
werkgelegenheid, en wijzigingen van de belasting- en uitkeringsstelsels en het
korten van salarissen in de overheidssector hebben geleid tot aanzienlijke
dalingen van de reële inkomens van de huishoudens. Dit kan hebben bijgedragen
tot de toenemende divergentie binnen de eurozone. Grafiek
III: Reële wijzigingen in het bruto beschikbaar inkomen van huishoudens volgens
groepen van al dan niet tot de eurozone behorende lidstaten, sinds 2002 Bron:
Eurostat, nationale rekeningen, berekeningen van DG EMPL; gewogen gemiddelden De ontwikkeling van het
bruto beschikbaar inkomen van huishoudens in reële termen vertoont
zowel een grote variatie als een toenemende divergentie tussen de lidstaten. De cijfers
voor 2012 geven voor niet minder dan elf lidstaten aanzienlijke negatieve
ontwikkelingen van het bruto beschikbaar inkomen van huishoudens te zien: EL
kende op jaarbasis een daling van bijna 10 %, CY een van meer dan
8 %. De daling varieerde in IT, HU, NL, PT, RO (gegevens voor 2011), SI en
ES tussen 3 % en 5 %, terwijl DK en SK een daling van ongeveer
1 % tot 2 % te zien gaven. Deze dalingen op jaarbasis zijn des te
opmerkelijker nu het reële bruto beschikbaar inkomen van huishoudens in heel
Europa gedurende meerdere decennia langzaam maar gestaag is gestegen als gevolg
van economische groei of automatische stabilisatie op korte termijn in geval
van een neergaande economie, waarbij dalingen op jaarbasis dus vrij
uitzonderlijk waren. 3.4
Armoederisicopercentage van de bevolking in de beroepsgeschikte leeftijd -
verandering en niveau In tal van lidstaten
neemt het armoederisicopercentage toe. Het is sinds 2008 aanzienlijk gestegen
in het zuiden en de periferie van de EU, zowel in de landen van de eurozone als
daarbuiten. Deze stijging kwam bovenop een reeds groot armoederisico. Sinds
2009 is het armoederisicopercentage ook gestegen in de lidstaten in het noorden
en het centrum van de eurozone, zij het uitgaande van een veel lager niveau. De
lange periode met een negatieve of nagenoeg geen groei van het bbp, de stijging
van de langdurige werkloosheid en de voortdurende verzwakking van de
automatische stabilisatoren hebben inmiddels ook in die landen een weerslag
gehad op het armoederisico. Grafiek IV:
Armoederisicopercentage van de bevolking in de beroepsgeschikte leeftijd
(15-64) volgens groepen van al dan niet tot de eurozone behorende lidstaten,
sinds 2004[33] Bron:
Eurostat, EU-SILC, berekeningen van DG EMPL; gewogen gemiddelden – jaartallen
hebben betrekking op het inkomstenjaar De
lidstaten waar het armoederisicopercentage tussen 2010 en 2011 steeds groter
werd, zijn BG, EE, ES, FR, IT, HU, RO en SK. In vergelijking met het
EMU-gemiddelde hebben EL, LV en LT een zeer hoog percentage mensen die het
risico van armoede lopen, zonder significant stijgende trends in die periode.
Bijzonder zorgwekkend zijn de ontwikkelingen in ES en RO, die beide zowel hoge
armoedeniveaus als een aanzienlijke stijging van de armoede op korte tijd te
zien geven. 3.5.
Inkomensongelijkheid (verhouding S80/S20) — verandering en niveau[34] De inkomensongelijkheid
neemt zowel tussen als binnen de lidstaten toe, vooral in het zuiden en de
periferie van de EU. Dat zijn ook de lidstaten waar de werkloosheid het sterkst
is gestegen. In tal van landen heeft de crisis de langetermijnontwikkeling van loonpolarisatie
en segmentering van de arbeidsmarkt versterkt, die in combinatie met minder
herverdelende belasting- en uitkeringsstelsels leiden tot toenemende
ongelijkheid. Ook de hoge werkloosheid (met de grootste stijging aan de
onderkant van de arbeidsmarkt) en in sommige gevallen de weerslag van de
begrotingsconsolidatie[35] verklaren de aanzienlijke toename van de
ongelijkheid in de landen die het zwaarst getroffen worden door de crisis op de
arbeidsmarkt. Grafiek
V: Inkomensongelijkheid (verhouding S80/S20) volgens groepen van al dan niet
tot de eurozone behorende lidstaten, sinds 2005 Bron:
Eurostat, EU-SILC, berekeningen van DG EMPL; gewogen gemiddelden – jaartallen
hebben betrekking op het inkomstenjaar De inkomensongelijkheid
(verhouding S80/S20) vertoont zowel een grote variatie als een toenemende
divergentie tussen de lidstaten. In de cijfers voor 2012 komt BG voor op alle
drie de assen: verandering op jaarbasis, afwijking van het EMU-gemiddelde en
verandering in twee opeenvolgende jaren in een lidstaat, in vergelijking met de
verandering op het niveau van de EU/de eurozone. Voor EE, EL, IT en HU valt de
jaarlijkse verandering op (verslechtering van de ongelijkheidsverhouding tussen
0,3 en 0,5 punten), terwijl ES, LV en RO opvallen door hun afwijking van het
gemiddelde van de eurozone (toename van de ongelijkheidsverhouding met 1,2 punt
of meer). Bijlage 1:
Scorebord van kernindicatoren op sociaal en werkgelegenheidsgebied,
met als
referentiepunten het gemiddelde van de EU en de eurozone
|| Werkloosheidspercentage || Jeugdwerkloosheid || Reële groei van het bruto beschikbaar inkomen van huishoudens || Armoederisicopercentage || Inkomensongelijkheid — S80/S20 || Jeugdwerkloosheidspercentage || Jongeren die niet werken en geen onderwijs of opleiding volgen || Verandering op jaarbasis (S1/2012-S1/2013) || Verschil met het EU-gemiddelde || Verandering op jaarbasis voor lidstaten tegenover verandering op jaarbasis voor EU || Verandering op jaarbasis (S1/2012-S1/2013) || Verschil met het EU-gemiddelde || Verandering op jaarbasis voor lidstaten tegenover verandering op jaarbasis voor EU || Verandering op jaarbasis (2011-2012) || Verschil met het EU-gemiddelde || Verandering op jaarbasis voor lidstaten tegenover verandering op jaarbasis voor EU || Verandering op jaarbasis (2011-2012) || Verandering op jaarbasis voor lidstaten tegenover verandering op jaarbasis voor EU || Verandering op jaarbasis (2010-2011) || Verschil met het EU-gemiddelde || Verandering op jaarbasis voor lidstaten tegenover verandering op jaarbasis voor EU || Verandering op jaarbasis (2010-2011) || Verschil met het EU-gemiddelde || Verandering op jaarbasis voor lidstaten tegenover verandering op jaarbasis voor EU EU-27 || 0,6 || 0,0 || 0,0 || 0,6 || 0,0 || 0,0 || 0,3 || 0,0 || 0,0 || -0,9 || 0,0 || 0,8 || 0,0 || 0,0 || 0,0 || 0,0 || 0,0 EZ-17 || 0,9 || 1,2 || 0,4 || 1,4 || 0,6 || 0,7 || 0,6 || 0,0 || 0,3 || -1,7 || -0,7 || 1,0 || 0,2 || 0,2 || 0,1 || 0,0 || 0,1 BE || 1,0 || -2,5 || 0,4 || 3,3 || 0,0 || 2,6 || 0,5 || -0,9 || 0,2 || -0,4 || 0,5 || 0,8 || -3,1 || 0,0 || 0,0 || -1,1 || 0,0 BG || 0,8 || 2,0 || 0,2 || -0,1 || 5,1 || -0,8 || -0,3 || 8,3 || -0,6 || : || : || 2,2 || 2,2 || 1,4 || 0,6 || 1,5 || 0,6 CZ || 0,3 || -3,8 || -0,4 || -0,6 || -4,4 || -1,3 || 0,6 || -4,3 || 0,3 || 0,3 || 1,2 || 1,0 || -6,9 || 0,2 || 0,0 || -1,5 || 0,0 DK || -0,8 || -4,0 || -1,4 || -2,3 || -10,9 || -3,0 || 0,3 || -6,6 || 0,0 || -0,9 || 0,0 || 0,2 || -2,9 || -0,6 || 0,0 || -0,6 || 0,0 DE || -0,2 || -5,6 || -0,8 || -0,3 || -15,5 || -0,9 || 0,2 || -5,5 || -0,1 || 0,7 || 1,6 || 0,8 || 0,4 || 0,0 || 0,0 || -0,5 || 0,0 EE || -1,7 || -2,2 || -2,3 || -4,0 || -5,3 || -4,7 || 0,7 || -0,7 || 0,4 || 2,4 || 3,3 || 2,4 || 2,0 || 1,6 || 0,3 || 0,3 || 0,3 IE || -1,2 || 2,9 || -1,8 || -3,2 || 4,9 || -3,8 || -0,1 || 5,5 || -0,4 || 5,7 || 6,7 || 0,5 || -0,9 || -0,3 || -0,1 || -0,4 || -0,1 EL || 4,1 || 16,1 || 3,5 || 6,1 || 36,1 || 5,5 || 2,9 || 7,1 || 2,6 || -9,6 || -8,7 || 1,0 || 4,0 || 0,2 || 0,4 || 1,0 || 0,4 ES || 2,2 || 15,5 || 1,6 || 3,9 || 32,2 || 3,3 || 0,3 || 5,6 || 0,0 || -5,2 || -4,2 || 1,5 || 4,5 || 0,7 || -0,1 || 2,1 || -0,1 FR || 0,8 || -0,1 || 0,2 || 2,1 || 2,4 || 1,4 || 0,2 || -1,0 || -0,1 || -0,3 || 0,6 || 1,1 || -2,5 || 0,3 || 0,1 || -0,4 || 0,1 HR || 1,9 || 6,1 || 1,3 || 12,2 || 28,1 || 11,5 || 1 || 3,5 || 0,7 || : || : || 0,7 || 3,1 || -0,1 || -0,2 || 0,4 || -0,2 IT || 1,7 || 1,1 || 1,1 || 4,5 || 15,6 || 3,8 || 1,3 || 7,9 || 1,0 || -4,5 || -3,6 || 1,6 || 2,5 || 0,8 || 0,4 || 0,6 || 0,4 CY || 4,3 || 4,3 || 3,7 || 11,2 || 13,8 || 10,5 || 1,4 || 2,8 || 1,1 || -8,0 || -7,0 || -0,4 || -4,5 || -1,2 || -0,2 || -0,7 || -0,2 LV || -3,6 || 1,1 || -4,2 || -8,2 || -2,2 || -8,9 || -1,1 || 1,7 || -1,4 || 4,9 || 5,8 || -0,3 || 4,2 || -1,1 || -0,3 || 1,6 || -0,3 LT || -1,5 || 1,4 || -2,1 || -5,5 || -0,6 || -6,1 || -0,4 || -2,1 || -0,7 || : || : || -1,6 || 4,2 || -2,4 || -1,5 || 0,8 || -1,5 LU || 0,6 || -5,3 || 0,0 || 0,2 || -4,7 || -0,4 || 1,2 || -7,3 || 0,9 || : || : || -0,8 || -2,9 || -1,6 || -0,1 || -1,0 || -0,1 HU || -0,4 || -0,3 || -1,0 || 0,5 || 4,9 || -0,1 || 1,4 || 1,5 || 1,1 || -3,0 || -2,0 || 1,7 || -2,4 || 0,9 || 0,5 || -1,1 || 0,5 MT || 0,1 || -4,4 || -0,5 || -0,5 || -9,5 || -1,2 || 0,5 || -2,1 || 0,2 || : || : || 0,2 || -2,9 || -0,6 || -0,2 || -0,9 || -0,2 NL || 1,4 || -4,5 || 0,8 || 1,4 || -12,7 || 0,7 || 0,5 || -8,9 || 0,2 || -3,1 || -2,2 || 0,4 || -5,5 || -0,4 || 0,1 || -1,2 || 0,1 AT || 0,6 || -6,1 || 0,0 || 0,0 || -14,6 || -0,6 || -0,4 || -6,7 || -0,7 || 1,4 || 2,3 || 0,3 || -5,0 || -0,5 || 0,1 || -1,2 || 0,1 PL || 0,6 || -0,4 || 0,0 || 1,1 || 3,8 || 0,4 || 0,2 || -1,4 || -0,1 || 0,4 || 1,4 || 0,2 || 1,1 || -0,6 || 0,0 || 0,0 || 0,0 PT || 2,1 || 6,4 || 1,5 || 3,6 || 16,6 || 3,0 || 1,4 || 0,9 || 1,1 || -3,0 || -2,1 || 0,5 || 0,2 || -0,3 || 0,1 || 0,7 || 0,1 RO || 0,1 || -3,7 || -0,5 || -0,3 || -0,1 || -0,9 || -0,6 || 3,6 || -0,9 || -4,3* || -4,2* || 1,8 || 5,0 || 1,0 || 0,2 || 1,2 || 0,2 SI || 2,3 || -0,3 || 1,7 || 5,3 || 0,1 || 4,6 || 2,2 || -3,9 || 1,9 || -3,8 || -2,9 || 0,7 || -4,3 || -0,1 || 0,1 || -1,5 || 0,1 SK || 0,4 || 3,3 || -0,2 || 0,4 || 10,5 || -0,3 || 0 || 0,6 || -0,3 || -2,3 || -1,4 || 1,2 || -3,6 || 0,4 || 0,0 || -1,2 || 0,0 FI || 0,4 || -2,8 || -0,2 || 1,1 || -3,3 || 0,4 || 0,2 || -4,6 || -0,1 || 0,3 || 1,2 || 0,5 || -3,2 || -0,3 || 0,1 || -1,3 || 0,1 SE || 0,3 || -2,9 || -0,4 || 1,1 || 0,8 || 0,4 || 0,3 || -5,4 || 0,0 || 2,9 || 3,9 || 0,6 || -3,5 || -0,2 || 0,1 || -1,4 || 0,1 UK || -0,3 || -3,2 || -0,9 || -0,6 || -2,5 || -1,3 || -0,3 || 0,8 || -0,6 || 2,2 || 3,1 || -0,8 || -1,9 || -1,6 || -0,1 || 0,3 || -0,1 * De laatste beschikbare gegevens over de reële
groei van het bruto beschikbaar inkomen van huishoudens in RO betreffen
2010-2011.
|| Werkloosheidspercentage || Jeugdwerkloosheid || Reële groei van het bruto beschikbaar inkomen van huishoudens || Armoederisicopercentage || Inkomensongelijkheid — S80/S20 || Jeugdwerkloosheidspercentage || Jongeren die niet werken en geen onderwijs of opleiding volgen || Verandering op jaarbasis (S1/2012-S1/2013) || Verschil met het gemiddelde van de eurozone || Verandering op jaarbasis voor lidstaten tegenover verandering op jaarbasis voor de eurozone || Verandering op jaarbasis (S1/2012-S1/2013) || Verschil met het gemiddelde van de eurozone || Verandering op jaarbasis voor lidstaten tegenover verandering op jaarbasis voor de eurozone || Verandering op jaarbasis (2011-2012) || Verschil met het gemiddelde van de eurozone || Verandering op jaarbasis voor lidstaten tegenover verandering op jaarbasis voor de eurozone || Verandering op jaarbasis (2011-2012) || Verandering op jaarbasis voor lidstaten tegenover verandering op jaarbasis voor de eurozone || Verandering op jaarbasis (2010-2011) || Verschil met het gemiddelde van de eurozone || Verandering op jaarbasis voor lidstaten tegenover verandering op jaarbasis voor de eurozone || Verandering op jaarbasis (2010-2011) || Verschil met het gemiddelde van de eurozone || Verandering op jaarbasis voor lidstaten tegenover verandering op jaarbasis voor de eurozone EU-27 || 0,6 || -1,2 || -0,4 || 0,6 || -0,6 || -0,7 || 0,3 || 0 || -0,3 || -0,9 || 0,7 || 0,8 || -0,2 || -0,2 || 0,0 || 0,0 || -0,1 EZ-17 || 0,9 || 0,0 || 0,0 || 1,4 || 0,0 || 0,0 || 0,6 || 0 || 0 || -1,7 || 0,0 || 1,0 || 0,0 || 0,0 || 0,1 || 0,0 || 0,0 BE || 1,0 || -3,7 || 0,0 || 3,3 || -0,7 || 1,9 || 0,5 || -0,9 || -0,1 || -0,4 || 1,3 || 0,8 || -3,3 || -0,2 || 0,0 || -1,1 || -0,1 BG || 0,8 || 0,9 || -0,1 || -0,1 || 4,5 || -1,5 || -0,3 || 8,3 || -0,9 || : || : || 2,2 || 2,0 || 1,2 || 0,6 || 1,5 || 0,5 CZ || 0,3 || -5,0 || -0,7 || -0,6 || -5,0 || -2,0 || 0,6 || -4,3 || 0 || 0,3 || 2,0 || 1,0 || -7,1 || 0,0 || 0,0 || -1,5 || -0,1 DK || -0,8 || -5,1 || -1,7 || -2,3 || -11,6 || -3,7 || 0,3 || -6,6 || -0,3 || -0,9 || 0,7 || 0,2 || -3,1 || -0,8 || 0,0 || -0,6 || -0,1 DE || -0,2 || -6,7 || -1,1 || -0,3 || -16,2 || -1,7 || 0,2 || -5,5 || -0,4 || 0,7 || 2,3 || 0,8 || 0,2 || -0,2 || 0,0 || -0,5 || -0,1 EE || -1,7 || -3,4 || -2,6 || -4,0 || -5,9 || -5,4 || 0,7 || -0,7 || 0,1 || 2,4 || 4,0 || 2,4 || 1,8 || 1,4 || 0,3 || 0,3 || 0,2 IE || -1,2 || 1,7 || -2,2 || -3,2 || 4,2 || -4,5 || -0,1 || 5,5 || -0,7 || 5,7 || 7,4 || 0,5 || -1,1 || -0,5 || -0,1 || -0,4 || -0,2 EL || 4,1 || 15,0 || 3,2 || 6,1 || 35,4 || 4,7 || 2,9 || 7,1 || 2,3 || -9,6 || -7,9 || 1,0 || 3,8 || 0,0 || 0,4 || 1,0 || 0,3 ES || 2,2 || 14,4 || 1,2 || 3,9 || 31,6 || 2,6 || 0,3 || 5,6 || -0,3 || -5,2 || -3,5 || 1,5 || 4,3 || 0,5 || -0,1 || 1,8 || -0,2 FR || 0,8 || -1,3 || -0,2 || 2,1 || 1,8 || 0,7 || 0,2 || -1 || -0,4 || -0,3 || 1,3 || 1,1 || -2,7 || 0,1 || 0,1 || -0,4 || 0,0 HR || 1,9 || 4,9 || 0,9 || 12,2 || 27,5 || 10,8 || 1 || 3,5 || 0,4 || : || : || 0,7 || 2,9 || -0,3 || -0,2 || 0,4 || -0,3 IT || 1,7 || -0,1 || 0,8 || 4,5 || 14,9 || 3,1 || 1,3 || 7,9 || 0,7 || -4,5 || -2,8 || 1,6 || 2,3 || 0,6 || 0,4 || 0,6 || 0,3 CY || 4,3 || 3,2 || 3,4 || 11,2 || 13,1 || 9,8 || 1,4 || 2,8 || 0,8 || -8,0 || -6,3 || -0,4 || -4,7 || -1,4 || -0,2 || -0,7 || -0,3 LV || -3,6 || -0,1 || -4,5 || -8,2 || -2,8 || -9,6 || -1,1 || 1,7 || -1,7 || 4,9 || 6,6 || -0,3 || 4,0 || -1,3 || -0,3 || 1,6 || -0,4 LT || -1,5 || 0,2 || -2,5 || -5,5 || -1,3 || -6,8 || -0,4 || -2,1 || -1 || : || : || -1,6 || 4,0 || -2,6 || -1,5 || 0,8 || -1,6 LU || 0,6 || -6,5 || -0,4 || 0,2 || -5,4 || -1,2 || 1,2 || -7,3 || 0,6 || : || : || -0,8 || -3,1 || -1,8 || -0,1 || -1,0 || -0,2 HU || -0,4 || -1,4 || -1,4 || 0,5 || 4,3 || -0,9 || 1,4 || 1,5 || 0,8 || -3,0 || -1,3 || 1,7 || -2,6 || 0,7 || 0,5 || -1,1 || 0,4 MT || 0,1 || -5,6 || -0,9 || -0,5 || -10,1 || -1,9 || 0,5 || -2,1 || -0,1 || : || : || 0,2 || -3,1 || -0,8 || -0,2 || -0,9 || -0,3 NL || 1,4 || -5,6 || 0,4 || 1,4 || -13,3 || 0,0 || 0,5 || -8,9 || -0,1 || -3,1 || -1,4 || 0,4 || -5,7 || -0,6 || 0,1 || -1,2 || 0,0 AT || 0,6 || -7,3 || -0,4 || 0,0 || -15,2 || -1,4 || -0,4 || -6,7 || -1 || 1,4 || 3,1 || 0,3 || -5,2 || -0,7 || 0,1 || -1,2 || 0,0 PL || 0,6 || -1,5 || -0,3 || 1,1 || 3,2 || -0,3 || 0,2 || -1,4 || -0,4 || 0,4 || 2,1 || 0,2 || 0,9 || -0,8 || 0,0 || 0,0 || -0,1 PT || 2,1 || 5,3 || 1,2 || 3,6 || 16,0 || 2,3 || 1,4 || 0,9 || 0,8 || -3,0 || -1,3 || 0,5 || 0,0 || -0,5 || 0,1 || 0,7 || 0,0 RO || 0,1 || -4,8 || -0,9 || -0,3 || -0,8 || -1,6 || -0,6 || 3,6 || -1,2 || -4,3* || -4,0* || 1,8 || 4,8 || 0,8 || 0,2 || 1,2 || 0,1 SI || 2,3 || -1,5 || 1,4 || 5,3 || -0,5 || 3,9 || 2,2 || -3,9 || 1,6 || -3,8 || -2,2 || 0,7 || -4,5 || -0,3 || 0,1 || -1,5 || 0,0 SK || 0,4 || 2,1 || -0,6 || 0,4 || 9,9 || -1,0 || 0 || 0,6 || -0,6 || -2,3 || -0,6 || 1,2 || -3,8 || 0,2 || 0,0 || -1,2 || -0,1 FI || 0,4 || -4,0 || -0,5 || 1,1 || -3,9 || -0,3 || 0,2 || -4,6 || -0,4 || 0,3 || 2,0 || 0,5 || -3,4 || -0,5 || 0,1 || -1,3 || 0,0 SE || 0,3 || -4,0 || -0,7 || 1,1 || 0,1 || -0,3 || 0,3 || -5,4 || -0,3 || 2,9 || 4,6 || 0,6 || -3,7 || -0,4 || 0,1 || -1,4 || 0,0 UK || -0,3 || -4,3 || -1,3 || -0,6 || -3,1 || -2,0 || -0,3 || 0,8 || -0,9 || 2,2 || 3,9 || -0,8 || -2,1 || -1,8 || -0,1 || 0,3 || -0,2 * De laatste beschikbare gegevens over de reële
groei van het bruto beschikbaar inkomen van huishoudens in RO betreffen
2010-2011. Bijlage 2: Beknopt overzicht van
kernuitdagingen op werkgelegenheidsgebied en bijzonder goede
arbeidsmarktresultaten volgens de monitor van de werkgelegenheidsprestatie(C=uitdaging; G=goed
arbeidsmarktresultaat) – vastgesteld in juni 2013[36]. Bijlage 3:
Beknopt overzicht van de "in het oog te houden sociale
ontwikkelingen" volgens de prestatiemonitor sociale bescherming[37] – vastgesteld in januari 2013. || Opmerking: De in het oog te houden
sociale ontwikkelingen voor 2010-2011, vastgesteld in geval van een
verslechtering in meer dan een derde van de lidstaten, zijn in de tabel rechts
rood gekleurd. [1] Dit hoofdstuk is gedeeltelijk
gebaseerd op de gedetailleerde analyse in "EU Employment and Social
Situation, Quarterly Review" van maart 2013. Voor details op het gebied
van onderwijs, opleiding en vaardigheden, zie de editie van 2013 van de
onderwijs- en opleidingenmonitor. [2] De werkloosheid onder onderdanen
van derde landen bedroeg in 2012 21,3 % in vergelijking met 20,0 % in
2011 en 14,4 % in 2008. [3] Gegevens voor EL slechts
beschikbaar tot en met juli. [4] Volgens de laatste vacaturemonitor waren, na
verzorgend personeel in de gezondheidszorg, softwareontwikkelaars en
-analisten, administratief secretarissen en gespecialiseerde secretarissen,
toezichthoudend personeel in de mijnbouw, de industrie en de bouwnijverheid, en
onderwijsgevenden in het basisonderwijs en het voorschoolse onderwijs de
sterkst groeiende beroepsgroepen. [5] Het percentage vervulde vacatures wordt
gedefinieerd als de verhouding tussen het aantal mensen die starten met een
nieuwe baan en het aantal werklozen. Het werkbeëindigingspercentage is de
verhouding tussen het aantal mensen die zijn gestopt met hun baan en het aantal
werkenden. [6] "Labour Market Developments in Europe, 2013", Europese Commissie. [7] Bijvoorbeeld "Future Skills
Supply and Demand in Europe", Cedefop. [8] In oktober 2013 publiceerden de
OESO en de Commissie de resultaten van een nieuwe Survey on Adult Skills
(PIAAC), European Commission, OECD. [9] Zie bijvoorbeeld "Is
Aggregate Demand Wage-Led or Profit-Led? National and Global Effects",
International Labour Office, Conditions of Work and Employment Series nr. 40,
Genève, 2012. [10] Zie Quarterly Report on
the Euro Area, Europese Commissie, Volume 12, nr. 3, 2013. [11] Bron: Garnier et al. (2103):
Recent Reforms of Tax Systems in the EU: Good and Bad News. Taxation paper,
39. Europese Commissie. [12] Zie
bijvoorbeeld Eurofound (2013), Tackling Undeclared Work in 27 European Union
Member States and Norway: Approaches and Measures Since 2008, Eurofound,
Dublin; Hazans, M. (2011), Informal Workers Across Europe, Research
Paper 5912, Wereldbank, Washington DC. [13] De verhouding
inkomenskwintielen of verhouding S80/S20 is een graadmeter voor de mate van
ongelijkheid van de inkomensverdeling. Deze wordt berekend als de verhouding
tussen het totale inkomen van de 20 % van de bevolking met het hoogste
inkomen (het bovenste kwintiel) en dat van de 20 % van de bevolking met
het laagste inkomen (het onderste kwintiel). Alle inkomens worden samengesteld
als equivalent besteedbaar inkomen. [14] De meest recente cijfers van
EU-SILC omvatten ramingen van Eurostat voor de EU-28 en de EU-27 voor 2012 (de
resultaten voor AT, BE, IE en UK ontbreken). De referentiegegevens van SILC
voor 2012 hebben betrekking op het inkomensjaar 2011. [15]
Zie Employment and social developments in Europe 2012, Europese
Commissie. [16] Ibid.
[17] Zie EUROMOD Working Paper 2/13 Avram, Figari, Leventi,
Levy, Navicke, Matsaganis, Militaru, Paulus, Rastringina, Sutherland: The
Distributional Effects of Fiscal Consolidation in Nine Countries. Een nieuwe versie van het
document wordt binnenkort gepresenteerd. In de negen landen die deel uitmaakten
van de studie, varieerde de impact van op het gezinsinkomen gebaseerde
maatregelen (bv. wijziging van het belasting- en uitkeringenstelsel en
loonsverlagingen tussen 2007 en medio 2012) van 1,6 % van het besteedbare
inkomen vóór de crisis in IT en 1,9 % in UK tot 9,1 % in LV en
11,6 % in EL. [18] Zie EU Employment and social situation, Quarterly Review,
maart 2013. Uit een
analyse blijkt dat de neerwaartse aanpassing van de sociale uitgaven die sinds
2011 wordt waargenomen, sterker lijkt dan in vergelijkbare perioden van
recessie in de afgelopen drie decennia. [19] Gegevens van 2011 binnenkort beschikbaar. [20] Dit hoofdstuk bevat een
bijgewerkte stand van zaken van de situatie zoals die is beschreven in het
vorige Gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid; wegens plaatsgebrek is het
niet volledig en beoogt het niet om verslag uit te brengen over alle
hervormingen en beleidsmaatregelen. [21] Besluit 2010/707/EU van de Raad
van 21 oktober 2010 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid
van de lidstaten. [22] De term "opvang en
onderwijs voor jonge kinderen" verwijst naar alle vormen van opvang en
onderwijs vanaf de geboorte tot aan het begin van het basisonderwijs. [23] Zie dienaangaande meer in het hoofdstuk
inzake sociale inclusie. [24] Promoting green jobs
throughout the crisis: a handbook of best practices in Europe, European
Employment Observatory 2013 [25] COM(2013) 690. [26] Het scorebord dat is opgenomen in deze versie van het
ontwerp van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid kan in december
2013 worden aangepast als de nieuwe golf van jaarlijkse sociale gegevens
beschikbaar is. [27] Als
onderdeel van het op artikel 148 VWEU gebaseerde ontwerp van gezamenlijk
verslag over de werkgelegenheid, dat bijdraagt tot het Europees semester,
bestrijkt het scorebord alle EU-lidstaten, waarbij vergelijkingen worden
gemaakt met het EU-gemiddelde. In sommige gevallen kunnen ook statistische
afwijkingen van het gemiddelde van de eurozone relevant zijn. Zoals de
Commissie in haar Blauwdruk voor een hechte Economische en Monetaire Unie heeft
verklaard, moeten de coördinatie van en het toezicht op het sociale en
werkgelegenheidsbeleid binnen het EMU-bestuur worden geïntensiveerd, en moet de
convergentie op deze gebieden worden bevorderd. [28] Conclusies van de Europese Raad,
24/25 oktober 2013. [29] Zie voor een gedetailleerd
overzicht van de grensoverschrijdende spillovereffecten van de ontwikkelingen
op sociaal en werkgelegenheidsgebied: Kwartaaloverzicht van de werkgelegenheid
en de sociale situatie in de EU, september 2013, te vinden op: http://ec.europa.eu/social/main.jsp?langId=en&catId=89&newsId=1974&furtherNews=yes [30] De Commissie staat open voor mogelijke toekomstige
verfijningen van het scorebord op basis van de lopende technische besprekingen
in het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming en
de reacties van het Europees Parlement, de sociale partners en andere
belanghebbenden. [31]
COM(2013) 690, blz.
6. [32] Omschrijving van de
gebieden: noorden en centrum van de eurozone: AT, BE, DE, FI, FR, LU, NL;
zuiden en periferie van de eurozone: EE, EL, ES, IE, IT, CY, MT, PT, SI, SK;
niet-eurozone – noorden: CZ, DK, PL, SE, UK; niet-eurozone - zuiden en
periferie: BG, HR, LV, LT, HU, RO. [33] Voor
het armoederisicopercentage is het inkomensreferentiejaar het kalenderjaar voor
het enquêtejaar (dus 2010), met uitzondering van UK (enquêtejaar) en IE (12
maanden voorafgaand aan de enquête). Hetzelfde geldt voor de indicator van de
inkomensongelijkheid (verhouding S80/S20). [34] De verhouding tussen het inkomen van de
20 % van de bevolking met het hoogste inkomen en het inkomen van de
20 % met het laagste inkomen. [35] Zie EUROMOD werkdocument 2/13. [36]
http://register.consilium.europa.eu/pdf/en/13/st10/st10373-re01.en13.pdf [37]
ec.europa.eu/social/BlobServlet?docId=9235&langId=en